Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de financiële problemen van een commerciële uitbater van woonzorgcentra
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ouderen in een rusthuis willen niet veel. Ze willen rustig kunnen genieten van hun oude dag, omringd door goede zorgen. Ze hebben nood aan rust en stabiliteit.
Welnu, minister, er heerst opnieuw grote onrust in de sector. Daar moet u iets aan doen met acute maatregelen, maar ook met structurele maatregelen. Want een van de grote private uitbaters van woon- en zorgcentra in ons land staat op de rand van een faillissement. We hebben daar al een Nederlands voorbeeld van gezien.
Het gaat om meer dan 30 rusthuizen. Meer dan 2000 personeelsleden, meer dan 3000 bewoners verkeren in grote onrust.
Exotische financieringsconstructies, puur op winst gebaseerde businessmodellen, een kluwen van financieringsvennootschappen in allerlei belastingparadijzen: minister, dat is geen goede basis voor een goede, kwaliteitsvolle en stabiele ouderenzorg.
Minister, hoe kijkt u aan tegen die ondoorzichtige financieringskluwens? En vooral: wat zult u concreet doen om het personeel en vooral de meer dan 3000 bewoners in die woon- en zorgcentra gerust te stellen dat zij kunnen blijven genieten van een waardige ouderenzorg?
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, collega’s, er is inderdaad een probleem in de rusthuissector: een belangrijke commerciële speler, de vierde in het Vlaamse land, is acuut in de problemen geraakt en ziet zich verplicht om een aantal rusthuizen van de hand te doen.
Nu, het is niet de eerste keer dat een rusthuis in de problemen geraakt. In het verleden heeft een van uw voorgangers, minister, de procedure-Byttebier uitgewerkt om, in geval van problemen, in geval van een dwingende overname, naar een zachte landing te gaan. Er wordt dan overleg gepleegd met de betrokkene, de speler zelf, de vakbonden, en er wordt naar een oplossing gezocht. Want inderdaad, de continuïteit en de kwaliteit van de zorg voor onze hoogbejaarden in de rusthuizen is cruciaal en heel belangrijk. We moeten daar met man en macht alles voor doen.
In het geval dat de collega heeft geschetst – hij spreekt van onrust, maar heeft wel zijn best gedaan om er een schepje bovenop te doen – gaat het over verschillende rusthuizen. Ik heb begrepen dat u de Zorginspectie al naar de zeventien Vlaamse rusthuizen hebt gestuurd. Eigenlijk is de kwaliteit van de zorg helemaal niet in het gedrang, maar toch dreigt de continuïteit van de zorg in het gedrang te komen. Minister, welke volgende stappen zult u ondernemen om de continuïteit van de zorg in die zeventien betrokken rusthuizen te garanderen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, ik moet antwoorden in een aantal stappen.
Eerst zeg ik iets over de betrokken organisatie. Het gaat over Senior Assist. Dat is geen geheim, want het staat in de media. Het is een organisatie die woonzorgcentra en andere voorzieningen heeft in België – Wallonië, Brussel en Vlaanderen –, maar ook in het buitenland. Als we kijken naar Vlaanderen, gaat het over 1017 woongelegenheden in 13 erkende woonzorgcentra, 18 woongelegenheden in 3 erkende centra voor kortverblijf, 232 woongelegenheden in 7 erkende groepen van assistentiewoningen, 81 woongelegenheden in 6 aangemelde centra voor herstelverblijf en 81 wooneenheden in 3 aangemelde groepen van assistentiewoningen.
Collega’s, onze Zorginspectie voert systematisch een monitoring uit als het gaat over de situatie, de financiële gezondheid van onze Vlaamse woonzorgvoorzieningen. Uit die monitoring van 2016 is inderdaad gebleken dat er zich in een aantal rechtspersonen van de groep mogelijk financiële problemen zouden voordoen.
Wij kunnen uiteraard niet verder kijken dan datgene wat wij kunnen vaststellen in de exploitatie van de door ons erkende rechtspersonen. Maar die vaststelling heeft aanleiding gegeven tot een nieuwe inspectie, in samenwerking met de organisator en – als ik goed ben ingelicht – in aanwezigheid van een aantal verantwoordelijken van de organisatie. Daarbij is in alle transparantie informatie gevraagd en voorgelegd van de dertien Vlaamse woonzorgcentra, de dertien Vlaamse rechtspersonen. Ik benadruk: het is zeker in overleg en zeker in alle transparantie dat men daaraan heeft meegewerkt.
Uit die inspectie, die heeft plaatsgevonden in februari 2017, is gebleken dat er slechts drie van de Vlaamse rechtspersonen in het boekjaar 2016 met winst hebben afgesloten. Dat is natuurlijk een uitspraak die we voorzichtig moeten benaderen. Want als je onderdeel bent van een grotere groep – en er is vastgesteld dat er heel wat verstrengelingen waren, op diverse manieren – is het moeilijk om daaruit een algemene conclusie te trekken. Maar er is bijvoorbeeld vastgesteld dat er één rechtspersoon was waar er een belangrijke vordering van RSZ is vastgesteld.
Toen dat gebeurde, heeft men natuurlijk vanuit de Zorginspectie en het agentschap Zorg en Gezondheid de zaak zeer nauw opgevolgd. Op verschillende momenten zijn er vergaderingen geweest met de vertegenwoordigers van Senior Assist, met de Zorginspectie en het agentschap Zorg en Gezondheid. Ook het kabinet heeft daaraan deelgenomen.
Op al die vergaderingen is gesproken over de financiële situatie, en uiteraard, van onze kant, is er zeer veel aandacht geschonken en gevraagd voor de continuïteit van de werking, de zorg en de kwaliteit van het leven van de bewoners.
Ik kan u ook zeggen dat intussen – maar ik zeg het met enige voorzichtigheid omdat ik absoluut geen actor wil zijn in een zelfvervullende profetie – door de administratie een noodscenario werd voorbereid. Er zijn heel wat juridische adviezen ingewonnen in die periode om zeker te zijn dat, als het ongewenste en onvermijdelijke zich zou voordoen, we in ieder geval accuraat kunnen optreden. Ik kan u bevestigen dat er een vrij uitgebreid scenario is voorbereid. De situatie zou, indien ze zich voordoet, echt wel ongezien zijn in Vlaanderen. Wij zouden met vele actoren naar oplossingen moeten zoeken en we hebben in de scenario’s en in de planning die wij hebben voorbereid, steeds geredeneerd vanuit de continuïteit van de zorg en het belang ook van het personeel en de medewerkers die in de voorziening werkzaam zijn.
Ik kan u ook zeggen dat we in mei – en dat is natuurlijk niet zo heel lang geleden – opnieuw schriftelijke vragen hebben gesteld en aanmaningen hebben verstuurd om het herstelplan en het perspectief op financieel vlak opnieuw te bevestigen en mee te delen. Wij hebben daar uiteraard correspondentie over gevoerd. We hebben begrepen dat intussen er ook een bijzondere ondernemingsraad is geweest en dat ook is aangekondigd dat begin juni of begin volgende maand er wellicht een perspectief zou zijn. Om u te zeggen dat wij die situatie grondig opvolgen en dat wat in de kranten staat, juist is. Ook in mei hebben we beslist om een nieuwe inspectieronde te organiseren in alle voorzieningen en dit keer heel specifiek vanuit de vraag rond continuïteit, maar ook vanuit het perspectief van kwaliteit van de zorg. U zult wel begrijpen dat dit voor ons essentieel is.
Het volgende punt dat ik moet inbrengen, is dat er een regelgeving is. Er is een besluit van de Vlaamse overheid van 2009 waarin uitdrukkelijk bepaald is dat, wanneer er sprake zou zijn van een vereffening of een faillissement, er een procedure moet worden gevolgd. Die regelgeving bepaalt dat een mogelijke vereffenaar of curator zich binnen de tien dagen na zijn aanstelling moet melden bij het agentschap en bepaalt ook dat, als betrokkene zou overwegen om een exploitatie te stoppen, dit niet kan zonder voorafgaand overleg met de lokale overheid, OCMW, burgemeester en uiteraard het agentschap. Er is dus regelgeving die zich over dergelijke situaties uitspreekt.
Ik denk dus dat we kort op de bal hebben gespeeld en spelen, dat we ons voorbereiden – uiteraard is dat niet het geprefereerde scenario –, dat het juist is dat er regelgeving is die we kunnen benutten als er een faillissement zou zijn – en ik spreek in de zeer voorwaardelijke wijs, want ik geef u aan op welke manier de organisatie ook aangeeft met de continuïteit ook bezig te zijn en aankondigt dat er stappen in zullen worden gezet.
Ten slotte is er de vraag wat je kunt doen om zulke zaken te voorkomen. Collega’s, ik denk dat we ons in Vlaanderen moeten realiseren dat dit een realiteit is waarop we ons natuurlijk moeten voorbereiden en waarover we moeten nadenken. Ik verheel u niet dat bij de uittekening van het nieuwe residentiele ouderenbeleid de vraag naar de financiële weerbaarheid en transparantie van voorzieningen voor mij wel een belangrijk issue is. De casus illustreert dat misschien. Ik ben zeker niet diegene die zegt dat je uit die ene situatie de hele sector moet beoordelen. Dat zou ook niet correct zijn. Bovendien bestaat er op het vlak van financiële transparantie in een aantal specifieke regelgevingen ook al een en ander voor een aantal organisaties. Het is voor mij wel duidelijk dat we dit debat zullen moeten voeren. Dat debat moet, wat mij betreft, gaan over met welk financieel plan je aan zo’n exploitatie begint, over transparantie, over de integriteit van de aandeelhouders, over de competenties van de bestuurders, over de governancestructuur, over de inzage in de consolidaties en de operaties van fusie, over de manier waarop de continuïteit van de voorziening waarin kwetsbare mensen verblijven en worden gefinancierd met onze middelen, wordt gegarandeerd.
Over transparantie in de boekhouding bestaat natuurlijk al een en ander, maar dat debat wil ik voeren. In het kader van het nieuwe residentiële ouderenzorgbeleid zal ik in de toekomst zeker een aantal voorstellen doen.
Minister, het laatste wat u zegt, is essentieel. Het is inderdaad een essentieel debat over hoe we onze ouderenzorg in Vlaanderen willen organiseren. Ouderenzorg, en zeker de residentiële ouderenzorg, is een belangrijke sector, vooral sociaal, maar ook economisch, inzake tewerkstelling. Sp.a wil dat de doelstelling voor ouderenzorg is om goede, betaalbare en kwaliteitsvolle zorg te verlenen. Dat moet de essentie zijn. Daarbij hebben we geen puur op winst beluste cowboys nodig.
Minister, u zegt het zelf: essentieel is een gezonde, transparante en stabiele financiële basis. De overheid moet een proactieve rol spelen. U zegt zelf dat we het debat moeten aangaan. Laat ons daar niet mee wachten. Wanneer bent u bereid om uw voorstellen op tafel te leggen en wanneer kunnen we het debat over de essentiële rol van de overheid en de ouderenzorg terdege voeren? Niet in de toekomst, maar nu alstublieft.
Minister, ik ben blij met uw antwoord. U hebt duidelijk de nodige stappen ondernomen om deze dreigende crisis het hoofd te bieden.
Ik wil de vergadering toch even herinneren aan de resolutie die hier in 2013 kamerbreed werd goedgekeurd, om te gaan naar een andere financiering van de woonzorgcentra. Het bleek dat de openbare centra, die door de OCMW's werden gesteund, voortdurend met verlies draaiden en vaak ook heel ondoorzichtig bleken, dat de private aanbieders, de vzw's en de non-profit met winsten draaiden, en dat de commerciële sector een lichte winst maakte per woongelegenheid per dag. Dat is de aanzet geweest voor een nieuwe financieringsvorm. Minister, u hebt daar ook de aanzet voor gegeven en we zijn daaraan volop aan het werken in de commissie.
Als er natuurlijk aanbieders zijn die duidelijk buiten de lijntjes kleuren of cowboy spelen, dan moeten die worden aangesproken en moeten de procedures worden toegepast. Maar je gaat toch geen hele ploeg diskwalificeren omdat er iemand een gele of rode kaart krijgt. Minister, hoe gaat u de procedures voor de toekomst – noem het een Byttebier-bis of een procedure-Vandeurzen – scherper afstellen zodat we niet meer in dergelijke calamiteiten verzeild geraken?
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, het Vlaams Belang is altijd wat argwanend ten opzichte van de zorgsector die volledig in handen zou zijn van privé-initiatieven. Ik verwijs naar het debat dat we hier al hebben gevoerd over de onderfinanciering van de rusthuizen, en ook over de kwaliteit van de zorg. Het voorbeeld van Senior Assist sterkt mij in het geloof dat we daar toch heel voorzichtig mee moeten omspringen. De overheid heeft de taak om zeer strenge eisen te stellen aan wie rusthuizen exploiteert. Ik heb in uw antwoord deze voornemens gehoord.
In het bredere kader en het debat dat nog moet worden gevoerd over de exploitatie van de rusthuizen, wil ik de suggestie meegeven om een maximum op te leggen aan exploitanten van rusthuizen voor het aantal woonzorgcentra dat onder hun bevoegdheid valt.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u hebt gezegd dat u op de hoogte bent, welke stappen u hebt gezet en hoe u in de toekomst zult zorgen dat de rusthuizen blijven, maar ik zou toch graag een stap verder willen gaan. Ik wil de vraag stellen wie we allemaal zorg laten organiseren. Het gaat hier voor alle duidelijkheid over een groep die niet als doel heeft kwaliteitsvolle ouderenzorg aan te bieden, maar wel om winst te maken. De verkoop van die rusthuizen gebeurt niet omdat de groep niet meer in staat is om kwaliteitsvolle ouderenzorg aan te bieden, maar omdat ze cash flow nodig hebben.
Dit brengt ons bij een essentieel debat over waar de grenzen liggen van de commercialisering en waar we de lijn trekken. Ik wil hier niet pleiten om er iedere vorm van privé-initiatief uit te halen. Er zijn heel goede sociaal verantwoorde ondernemers die heel sterke zorg aanbieden, maar we moeten wel de vraag stellen waar we naartoe gaan wanneer beursgenoteerde bedrijven op de kap van zorg winst maken en ouderenzorg als een pure koopwaar beschouwen. Minister, welke contouren wilt u voor dit debat maken? Hoe wilt u in de komende weken en maanden grenzen stellen aan de commercialisering van de zorg?
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Ik denk dat ieder van ons hetzelfde zegt, namelijk dat we gaan voor de continuïteit van de zorg en voor een kwaliteitsvolle zorg voor onze bejaarden. De vraag is natuurlijk hoe we dat kunnen realiseren. Als we vandaag de kranten lezen en het antwoord van de minister horen, is het dan niet nodig om te vragen naar een volledige financiële transparantie waarbij er een uniforme boekhouding is?
Een bijkomende vraag is of het dan ook niet nodig is dat zowel voor de social profit als voor de commerciële sector reserves worden aangelegd die in tijden van nood kunnen worden gebruikt voor de lonen van het personeel en voor de dagelijkse uitbating.
Minister, het belangrijkste is dat u alles in het werk hebt gesteld om de nodige maatregelen te nemen zodat de senioren bij Senior Assist veilig zijn en de uitbating kan worden opgevolgd. We hebben in het parlement echter nog werk aan de winkel om te werken aan financiële waarborgen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik had gehoopt hier niet opnieuw het riedeltje te moeten horen van de commerciële organisaties die worden afgeschilderd als cowboys. Ik denk dat er heel veel commerciële rusthuizen zijn die heel goed werk leveren. Ik vind het jammer – de heer Persyn heeft er ook op gewezen – dat hier niet wordt gesproken over de miljoenen euro’s die wij vaak moeten pompen in onze verlieslatende OCMW-rusthuizen. Finaal zouden alleen de vzw’s en de commerciële rusthuizen break-even moeten draaien. We hebben al meermaals mensonterende toestanden gezien in de pers en ook de foto’s die een Facebookgroep postte van ouderen in narrige omstandigheden. Ik heb u toen ook niet horen pleiten voor de afschaffing van OCMW-rusthuizen. U moet niet iedereen over dezelfde kam scheren, of het nu vzw’s zijn, commerciële rusthuizen of OCMW-rusthuizen. Van elke soort zijn er goede en minder goede.
Ik mag hopen – maar dat is misschien een beetje naïef – dat we dit debat ernstig maar zonder clichés kunnen voeren. Ik heb al meermaals in de commissie en tijdens de plenaire vergadering gezegd dat in een aantal sectoren het klassieke onderscheid tussen openbare besturen en commerciële spelers al lang niet meer adequaat is. Er zijn vzw’s die feitelijk in handen zijn van openbare besturen en er zijn vzw’s die deel uitmaken van commerciële groepen. En aan de regelgeving die toegang geeft tot bepaalde erkenningen, is tijdens deze en de vorige legislatuur voor de residentiële ouderenzorg niets veranderd.
De realiteit is dat we een aantal spelers hebben die actief zijn. Ik ben eerder voorstander van consolidatie en groepsvorming omdat een aantal zaken beter kunnen worden georganiseerd op grotere schaal zonder afbreuk te doen aan de kleinschaligheid in de dienstverlening. Het laat toe meer middelen in te zetten op de kern van het verhaal, namelijk goede zorg.
Ik zeg er ook bij dat de realiteit van het terrein ons dwingt tot een debat over de vraag hoe we omgaan met de financiële transparantie en de integriteit van bestuurders en aandeelhouders. En dan heb ik het niet over een van die afzonderlijke groepen maar over de hele sector. Ik vind in alle bescheidenheid dat het moment eraan komt dat de Vlaamse overheid dat debat, zeker in de residentiële ouderenzorg, moet voeren. Wat verwachten we aan transparantie over de groepsvorming, de consolidatie? Welke competenties verwachten wij van bestuurders? Wat is de integriteit van de aandeelhouders? Welke meldingen moeten er gebeuren wanneer men overnames doet? Welke vragen mag de overheid beantwoord zien wanneer het gaat over de continuïteit van de zorg?
Mijnheer Bertels, u hebt goed begrepen dat de Vlaamse Regering een poos geleden een agenda voor hervormingen in de residentiële ouderenzorg heeft geformuleerd en daar hoorzittingen over heeft georganiseerd. Ik zal dat werk voortzetten en ik zal in de toekomst voorstellen doen over de profilering van onze residentiële ouderenzorg, over de noden die er effectief zijn en over de financiële weerbaarheid, uiteraard in overleg met de sector en zonder te vervallen in platitudes alsof men met één situatie een hele sector kan beoordelen. Daar zal ik niet aan meedoen.
Ik wil ook niet in het ander extreem vervallen en beweren dat er geen issue is waarover we moeten debatteren. Dat lijkt me ook niet verstandig. We moeten en zullen een gesprek moeten voeren over de link tussen de financiële weerbaarheid en de transparantie voor hen die omgaan met publiek geld in de zorgsector en die zorg dragen voor kwetsbare mensen.
Bij dat laatste punt kan ik me volmondig aansluiten. Voor ons behoren de kwaliteit van de ouderenzorg en de omgeving waarin die zorg wordt verstrekt, tot de kerntaken van de overheid. Er mogen absoluut verschillende actoren zijn. Ik heb niet iedereen over dezelfde kam geschoren. Er moet echter wel op worden toegekeken dat die verschillende actoren hun activiteiten correct uitvoeren. Wat ons betreft, zijn er een aantal grenzen.
Wij gaan, om het met een cliché te zeggen, voor een mensgerichte en niet een zuiver winstgerichte zorg. Dat is een grens die we moeten trekken. Voor ons kan de ouderenzorg nooit louter koopwaar zijn die op de beurs kan worden verhandeld. Dat gebeurt nu met betrekking tot een aantal instellingen wel. Voor ons is dat niet één maar meerdere passen te ver. We moeten die grenzen trekken. We moeten ervan blijven uitgaan dat de ouderenzorg nu en in de toekomst ten dienste van de mensen moet staan. De overheid moet hierop toezien. Ik wil nog even herhalen dat we zuiver opportunistische winstjagers niet nodig hebben. We kunnen hen in de ouderenzorg missen als kiespijn. (Applaus bij sp.a en Groen)
Minister, ik ben blij met uw bijkomend antwoord. Wat mij betreft, gaat het om drie punten. Ten eerste moet de kwaliteit en de continuïteit van de zorg voor onze meest kwetsbare ouderen centraal staan. Volgens mij hebt u op dat vlak de nodige garanties geboden. Ten tweede is het evident dat het ondernemerschap al tientallen jaren terecht een plaats in de zorg heeft. Dit is ook in Vlaanderen het geval. We mogen niet terugkeren naar een monocultuur en we moeten het sociaal ondernemerschap alle kansen bieden. Ten derde zijn een transparant beleid en correcte spelregels noodzakelijk. Ik reik u dan ook vanuit mijn fractie de hand om samen met u aan die weg te timmeren. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vragen zijn afgehandeld.