Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over kansarmoede en het gelijkekansenbeleid in het onderwijs
Actuele vraag over de toename van het aantal kansarme leerlingen in het secundair onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, collega’s, we konden het allemaal lezen in de krant De Morgen: op vijf jaar tijd zijn er in het secundair onderwijs 4000 leerlingen bij gekomen die opgroeien in armoede. Minister, 4000 leerlingen, dat betekent dat er in elke klas van 20 leerlingen 8 leerlingen zijn die met minder kansen aan de start komen.
Daar zijn kinderen bij, zo bleek uit een interview met het Stedelijk Lyceum Olympiade, die ’s avonds soms geen bed hebben om in te slapen, kinderen die geld moeten krijgen van de leerkrachten om eten te kopen, kinderen die al zeker geen rustige plek hebben om ’s avonds nog te kunnen studeren en kinderen die heel weinig keren met een brooddoos gevuld met gezonde dingen naar school gaan, maar heel vaak met een lege brooddoos.
Het zijn ook die kinderen waarvan we uit internationaal onderzoek, onder andere de PISA-onderzoeken (Programme for International Student Assessment), weten dat ons onderwijs er niet voor zorgt dat ze uit de armoede geraken. Integendeel, ons onderwijs reproduceert die armoede nog verder.
Minister, mijn vraag is heel concreet. Wat zult u, ook in structurele samenwerking met uw collega-minister Homans, die tenslotte bevoegd is voor de armoede, doen om de armoede via de scholen beter aan te pakken?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, elk kind in armoede is er een te veel. Maar toch wil ik een paar dingen nuanceren. 39 procent van de leerlingen voldoet aan de criteria voor kansarmoede. Dat is 1 procent meer dan vijf jaar geleden.
We weten allemaal wat de indicatoren zijn om in aanmerking te komen voor het GOK-beleid (gelijke onderwijskansen), zowel voor het basisonderwijs als voor het secundair onderwijs, zowel voor het buitengewoon secundair onderwijs (buso) als voor het gewoon onderwijs.
Voorzitter, kansarmoede is natuurlijk niet alleen een zaak van onderwijs, al wordt het daar eerst gedetecteerd, maar het is ook een zaak van werk, wonen, welzijn. Onderwijs had ik al vernoemd. En uiteraard is er binnen de Vlaamse Regering een overkoepelende minister voor deze bevoegdheid.
Minister, u hebt deze legislatuur aanzienlijke middelen bijgesteld voor de bestrijding van de kansarmoede in het onderwijs. Ik zal ze hier niet opsommen, in de beperkte tijd die ik heb.
Zoals u weet, heb ik heel veel vertrouwen in schoolteams. Maar soms stel ik mij toch de volgende vraag: worden deze middelen allemaal voldoende efficiënt en effectief ingezet om de kansarmoede aan te pakken?
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, zoals inderdaad in het rapport van De Morgen stond, stijgt het aantal leerlingen met kansarmoede in het secundair onderwijs. En een van de titels in een van de kranten gisteren luidde: ‘Dit zijn de kinderen waar je op de tram niet naast wil zitten.’
Vier op de tien kinderen waren vorig schooljaar kansarmoedejongeren. De topmensen van de onderwijskoepels gooien de bal in het kamp van de regering, terwijl er al heel wat maatregelen gebeuren, zoals het vereenvoudigen en automatisch toekennen van de studietoelage.
Toch minister, blijken er 4000 jongeren meer te zijn. Opgroeien in armoede heeft een grote impact op schoolse prestaties van jongeren. Kan dat verwonderen? We moeten ambitie tonen en die ambitie overbrengen zowel op leerlingen als op ouders, vooral ook op de ouders, om de taaltrainingen Nederlands door te drijven en de leerlingen te motiveren een diploma te behalen. Niet nivelleren maar excelleren.
Minister, hoe zult u ertoe bijdragen om ervoor te zorgen dat het onderwijs de motor wordt van de sociale mobiliteit en onze jongeren motiveert om een diploma te behalen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik ben blij dat ik de kans krijg om op dit thema eventjes in te gaan in het parlement.
Elk van de drie sprekers heeft gezegd dat er 4000 kinderen extra in armoede leven. Ik wil dat toch wel nuanceren. Collega De Meyer heeft het inderdaad een beetje anders geformuleerd, maar het gaat om kinderen die aantikken op de SES- (sociaal-economische status) of GOK-indicatoren (gelijke onderwijskansen). Wat betekent dit, collega’s? Dit betekent dat er meer kinderen zijn die een studietoelage ontvangen. Dat is juist. We hebben in de voorbije jaren meer dan 20 miljoen euro jaarlijks geïnvesteerd in het toekennen van studietoelagen. De kinderen tikken dan ook aan op die indicator, en dat zorgt er gelijktijdig ook voor dat de scholen extra werkingsmiddelen en extra leerkrachturen krijgen. Dus, je kunt dat negatief bekijken zoals ‘er zijn zoveel jongeren van wie de ouders een studietoelage krijgen’, maar je kunt ook zeggen ‘eindelijk maken we werk van de automatisering en zorgen we ervoor dat iedereen krijgt waar hij of zij recht op heeft’.
De tweede indicator is de thuistaal. Als de thuistaal niet het Nederlands is, dan tik je aan op de risico-indicatoren en betekent dat dat de school extra leerkrachturen en extra werkingsmiddelen krijgt. Dat is een objectieve vaststelling. Dat is niet iets wat de school organiseert. Dat is een situatie waarin kinderen thuis leven.
Een derde is de buurt waarin kinderen wonen. Afhankelijk van waar de meest kritieke buurten zijn, krijgen scholen ook meer leerkrachturen.
Een vierde is het diploma van de moeder. Ook dit is iets wat de school niet zelf organiseert. Het zijn middelen, meer middelen, die scholen krijgen als ze verhoudingsgewijs meer kinderen op school hebben die risico’s lopen op armoede. Dat betekent niet, collega’s – en dat wil ik eerst en vooral rechtzetten, want vorige week was er ook een vraag in die richting – dat we zomaar mogen stigmatiseren en zeggen dat die hele groep eigenlijk een verloren groep is. Dat is het helemaal niet.
Ik geef u zelfs de cijfers mee. Scholen krijgen tot dubbel zoveel werkingsmiddelen als er meer kinderen zijn die risico’s lopen op armoede. Scholen krijgen ook tot de helft meer leerkrachten op school als ze meer kinderen hebben die onder de risicogroepen vallen.
Collega’s, wij doen enorm veel in onderwijs. Collega De Meulemeester, ik was verrast dat u zei dat de koepels de bal doorschuiven naar de regering. Ik vind dat men zeer terecht heeft gereageerd. Men heeft gezegd dat onderwijs zorgt voor hefbomen, extra werkingsmiddelen, extra leerkrachten. Deze regering heeft de kleuterpremie ingevoerd: 950 euro extra werkingsmiddelen voor een anderstalig kleutertje. We hebben de OKAN-middelen (onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers) volledig hervormd, en dat is ook van belang. Want kinderen die van elders naar hier komen en die soms in heel moeilijke omstandigheden zijn gevlucht, gaan we niet één jaar maar ook de volgende jaren begeleiding geven. De scholen zijn echt wel hefbomen om ook kinderen mee te emanciperen, en zij doen dat, collega’s, op een zeer, zeer goede manier.
Collega De Meyer vraagt of elke euro naar daar gaat. U weet dat wij een tijd geleden – dat is niet mijn verdienste, maar de verdienste van de vorige regering – een systeem hebben uitgewerkt om extra middelen aan scholen te geven, maar ook onmiddellijk hebben gezegd dat we die niet tot in detail gaan kleuren. Wij gaan ervan uit dat scholen echt ook op maat van hun school, van de manier waarop ze zijn georganiseerd, passende maatregelen kunnen nemen.
Collega’s, ik zou ook durven mee te geven dat de maatregelen effect hebben. Gisteren is het rapport van VDAB voorgesteld. Er zijn nog nooit zoveel jongeren geweest die een diploma secundair onderwijs halen. Het aantal vroegtijdige schoolverlaters stijgt niet. We zien dus dat scholen, collega De Meyer, effectief goed aan de slag gaan.
Moeten we blind zijn voor wat er gebeurt? Zijn er op dit ogenblik geen ernstige indicatoren dat in de samenleving het armoedeprobleem toeneemt? Ja, toch wel. Ik denk dat scholen de spiegel zijn van de samenleving en dat we over alle beleidsdomeinen heen de krachten moeten bundelen om ervoor te zorgen dat we die kinderen – en dat zijn niet altijd kinderen die aantikken op SES-kenmerken – van wie we merken dat er een thuissituatie is die het voor de kinderen enorm moeilijk maakt, meer bijstand kunnen verlenen.
En dat kan, ook vanuit Onderwijs, met de tutoringprojecten waar we op inzetten. Er is een cursus armoedeherkenning, die de kleuterleiders volgen. Maar als minister van Onderwijs kan ik dit niet alleen. Dat is de reden waarom we met de regering een actieplan armoede hebben dat, denk ik, nu net is geactualiseerd. Daarmee zullen we alle zeilen moeten bijzetten en alle beleidsbevoegdheden en -niveaus, om de trend die ons door de cijfers van vorige maandag werd voorgehouden, een halt toe te roepen.
Mevrouw Meuleman, ervan uitgaan dat de ongelijkheid, zoals u zegt, wordt gegenereerd op school, daar ben ik het volstrekt niet mee eens. Scholen reproduceren geen ongelijkheid, scholen hebben en krijgen absoluut de instrumenten en hefbomen om te werken aan emancipatie. Op sommige punten kunnen de scholen en de ouders misschien nog wat meer worden ondersteund, maar ze doen op dit ogenblik alles wat in hun mogelijkheden ligt om ervoor te zorgen dat kinderen uit spiralen van armoede en kansarmoede worden gehaald en zo alle kansen krijgen om zich te ontwikkelen en zeker dat diploma te halen dat hun later alle kansen moet geven op de arbeidsmarkt. (Applaus bij de meerderheid)
Minister, ik had verwacht dat u de cijfers zou relativeren, maar dat mogen we absoluut niet doen. 39 procent van de leerlingen die aantikken op onze eigen armoede-indicatoren: dat is een significant aandeel. Daar mogen we absoluut niet blind voor zijn. We moeten inderdaad onze krachten bundelen. Daarom wil ik twee zaken naar voren schuiven waarvan ik denk dat het Vlaams beleid echt nog het verschil kan maken.
Ten eerste moeten we veel meer inzetten op brede scholen. Waar dat gebeurt, merken we dat er goede resultaten worden geboekt. Brede scholen: wat wil dat zeggen? Dat betekent samenwerken met organisaties die in de buurt van de scholen zijn gevestigd: huiswerkbegeleidingsorganisaties, armoedeorganisaties, organisaties die zich bezighouden met het aanleren van de taal voor ouders, sport- en culturele organisaties.
Minister, een tweede voorstel is de 1 euromaaltijden via de scholen verdelen. Ondanks het feit dat dit werd geweigerd door minister Homans, heeft een schepen van uw partij in mijn gemeente Oudenaarde op eigen houtje beslist om de 1 euromaaltijden in te voeren via de school. Dat werkt, minister, en dat moet een onderdeel worden van het Vlaams beleid en niet iets dat alleen in Oudenaarde gebeurt. (Applaus bij Groen en sp.a)
Minister, u hebt terecht het onderscheid gemaakt tussen het aantikken voor de indicatoren en de kansarmoede op zich. Anderzijds weten we allemaal dat elk kind in kansarmoede er één te veel is. U hebt ook gezegd hoeveel middelen er zijn via gelijke onderwijskansen. In vergelijking met plattelandsschooltjes is dit voor sommige scholen bijna het dubbele. Niettegenstaande mijn bijzonder groot vertrouwen in schoolbesturen en schoolteams, zouden die middelen in sommige scholen – dit is geen oproep tot gekleurde middelen of om het even welke controles – toch efficiënter kunnen worden ingezet, en daarvoor is bijkomende begeleiding niet alleen nuttig, maar soms noodzakelijk.
Minister, u zegt het zelf: waar de thuistaal niet het Nederlands is, daar zijn kinderen die het wat moeilijker hebben op school om een goed resultaat te halen. Ik blijf er dus bij dat die taaltraining van levensbelang is, maar ook voor de ouders. Daarom moeten we enorm inzetten op de ouderbetrokkenheid. Die ouders kunnen hun kinderen motiveren. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Ik durf dat te zeggen omdat ik me ervan bewust ben dat als ouders hun kinderen motiveren om naar school te gaan en ervoor zorgen dat ze naar school gaan, want uiteindelijk is dat de eerste stap … Het is heel belangrijk dat ze naar de school gaan. Die ouders kunnen hun kinderen motiveren en ook helpen, maar daarom is het ook belangrijk dat de ouders het Nederlands machtig zijn. Daardoor kunnen ze hun kinderen op school helpen. Ik blijf erbij dat een diploma nog altijd de beste remedie is tegen armoede. (Applaus bij de N-VA)
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, ik wil naar aanleiding van deze vraag een lans breken. We staan een jaar voor de gemeenteraadsverkiezingen. Als ik collega-schepenen van Onderwijs zie, dan zie ik vooral dat het beleid dat u samen met de collega’s van de Vlaamse Regering ontplooit, alleen maar kan slagen als daar ook een sterk lokaal beleid aan wordt gekoppeld. De tweede grootste steden van Vlaanderen, Antwerpen en Gent, elk met een ander bestuur, zetten in op onderwijs en armoedewerking. Ik heb het bewust over die twee steden omdat het dan over bijna alle partijen in dit halfrond gaat. Er kan echter nog veel meer gebeuren op het lokale vlak. Dit is een warm pleidooi om vanuit de Vlaamse Regering, de departementen en de ministeries meer aandacht te hebben voor de zaken die lukken op lokaal niveau en die goede voorbeelden door te geven. Ik denk dat de Wetstraat af en toe moet beseffen dat wij een kader kunnen creëren en middelen kunnen uittrekken maar dat we scholen en gemeenten dan moeten ondersteunen met informatie en vrijheid om effectief te kunnen werken. Daar wordt het verschil gemaakt.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Elk arm kind dat zonder boterhammen in zijn brooddoos of in de winter op zijn sandalen naar school komt, moet onze samenleving in haar geheel mobiliseren. We kunnen dat niet tolereren in een rijke regio als Vlaanderen. Daarom twee tips, minister, heel specifiek binnen uw bevoegdheidsdomein.
Eerst en vooral moet u het onzalige idee verlaten dat in uw regeerakkoord is opgenomen om in een gelijke basistoelage voor elk kind te voorzien. Arme kinderen hebben extra investeringen nodig, begraaf dus dat onzalige idee.
Ten tweede wil ik een lans breken voor het omgekeerde. Ik vraag niet alleen werkingsmiddelen of extra leerkrachten voor kinderen in kansarmoede, maar ook dat u die gekleurde middelen bij de centra voor leerlingenbegeleiding en bij de pedagogische begeleiding vertaalt. Zij moeten voor die gelijke kansen zorgen, en net zij moeten werken met heel veel kinderen die in een problematische thuissituatie zitten. Dus, meer gekleurd geld.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, ik wil nog even inzoomen op een aantal relevante cijfers in dit debat, namelijk het feit dat een op de vijf kinderen thuis geen Nederlands spreekt. En de situatie in de centrumsteden is nog erger. In het Antwerps onderwijs spreekt meer dan 40 procent van de kinderen thuis een andere taal dan het Nederlands. In steden als Gent, Mechelen en Genk is dat een op de vijf kinderen. Dat wetende, moeten we beseffen dat dit de kansen in het onderwijs en de kansen later op de arbeidsmarkt verkleint. Op die manier komt men in een vicieuze cirkel terecht. En dus is die toename van het aantal kansarme leerlingen ook rechtstreeks gelinkt aan het falende migratiebeleid dat er inderdaad voor zorgt dat we vaak te maken krijgen met werkloosheid, achterstelling en armoede. Mijn oproep aan de collega’s is dan ook om niet alles af te schuiven op de verantwoordelijkheid van het onderwijs. En mijn oproep aan u en de regering, minister, is om vooral te stoppen met de import van kansarmoede. Dat is waar zowel de Vlaamse als de Federale Regering op dit moment in gebreke blijft.
Ik was het niet van plan, maar ik zal toch starten met in te gaan op de laatste opmerking. Mijnheer Janssens, het is niet omdat je thuistaal niet het Nederlands is, het is niet omdat je een studietoelage krijgt en het is niet omdat je mama geen diploma heeft dat je minder waard zou zijn dan andere kinderen. Ieder kind is wat mij betreft op school evenveel waard. (Applaus bij de meerderheid, sp.a en Groen)
Collega’s, ik ben het absoluut eens met een aantal opmerkingen die hier zijn geformuleerd. We moeten inderdaad samenwerken. De lokale besturen zijn een sleutel om ervoor te zorgen dat gezinnen kansen krijgen, emanciperen – ik durf niet te zeggen ‘uit de armoede worden gehaald’, want dat klinkt zeer missionarisachtig. Mijnheer De Ro, de heer De Meyer heeft er ook naar verwezen, en ik ben het daar zeker mee eens. Wij investeren ook in die hefbomen. Minister Vandeurzen is bezig met de opmaak van een decreet om vanuit Kind en Gezin na te gaan hoe we ervoor kunnen zorgen dat het naschoolse aanbod via de regie van de lokale besturen wordt geïntegreerd en georganiseerd.
Mevrouw Meuleman, dit is een stap in de richting van wat u de brede school noemt. Ik heb niets tegen een brede school, maar ik vind wel dat de school niet met betrekking tot alles de actor moet zijn. De lokale besturen kunnen op dit vlak perfect hun rol spelen.
U hebt naar de 1 euromaaltijden verwezen. U weet echter wellicht ook dat onze grote steden bijkomende middelen ontvangen in functie van het aantal leerlingen dat op hun grondgebied school loopt. Ik vind het zeer normaal dat in functie van het profiel van een stad of gemeente aanvullende initiatieven worden genomen die de kinderen en de jongeren versterken.
Mijnheer De Meyer, ik ben het eens met uw opmerking dat de SES-middelen moeten worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld. Ik heb vroeger reeds gesteld dat ik het moeilijk te aanvaarden vind dat die bijkomende middelen bijna allemaal in de scholenbouwprojecten zouden worden geïnvesteerd. De bijkomende middelen moeten eigenlijk worden geïnvesteerd in de versterking van de kinderen zelf.
Een punt dat nog door niemand hier is aangehaald en dat, jammer genoeg, tijdens de opmaak van het decreet dat de SES-middelen regelt, geen aandacht heeft gekregen, is het meten van de leerwinst. Het zou natuurlijk ideaal zijn over een instrument te beschikken om op geregelde tijdstippen de winsten te meten die de leerlingen maken tijdens het studeren. Op die manier zouden we de good practices beter kunnen verdelen en zouden we veel beter weten wat nu effectief werkt bij kinderen. Onze administratie gaat na of het mogelijk is een dergelijk instrument uit te werken. Dat zou natuurlijk een grote sprong voorwaarts zijn. De koepels hebben erom gevraagd. Mevrouw Verdyck heeft verklaard dat het een goede zaak zou zijn dit te kunnen meten. Tijdens de opmaak van het decreet is daar echter niet fel aan gedacht.
Mevrouw Meuleman, ik ben het ermee eens dat er nog bijzonder veel werk aan de winkel is. Ik wil de cijfers zeker niet verbloemen of positief voorstellen. Ik heb geprobeerd een verschil te maken tussen de criteria die worden gebruikt om te bepalen wie op kwetsbaarheid aantikt en wat we op school zien. De kinderen met de lege brooddozen zijn niet allemaal kinderen die op de kwetsbaarheidsfactoren aantikken. Dat kunnen andere kinderen zijn. We moeten ervoor zorgen dat we die kinderen de ondersteuning kunnen bieden die ze echt nodig hebben.
Mevrouw Gennez, ik had dit natuurlijk van u verwacht. U denkt altijd dat meer geld betekent dat alles wordt opgelost. Het gaat hier wel over iets meer dan enkel geld. (Opmerkingen van Caroline Gennez)
Het gaat erom dat we de krachten moeten bundelen. Wat de SES-middelen betreft, doet het Vlaams regeerakkoord geen enkele, maar dan ook geen enkele afbreuk aan het feit dat met betrekking tot de omkadering zeker nog bijkomende ondersteuning nodig is. We hebben het daar al vaak over gehad. De gedachte is geuit dat we naar meer gelijkheid zouden kunnen evolueren. Zoals ik al meermaals heb verklaard, betekent dit echter niet dat ik bereid zou zijn hiervoor ook maar 1 euro weg te halen van waar die middelen momenteel terechtkomen.
Er is veel werk aan de winkel, maar er zijn ook een aantal positieve punten. Het meest positieve punt is in mijn ogen zeker het gisteren bekendgemaakte rapport. We zien dat de inspanningen die deze en voorgaande Vlaamse regeringen hebben geleverd om de kinderen naar een diploma te leiden, wel degelijk renderen. De beste manier om te vermijden dat de volgende generatie niet opnieuw kwetsbare kinderen op school krijgt, bestaat erin dat we ervoor moeten zorgen dat de kinderen die nu op school zitten, meer kansen krijgen dan hun ouders.
Aangezien sommigen hebben verklaard dat we niet voldoende ambitieus zijn, wil ik als uitsmijter nog vermelden dat uit het vorig jaar gevoerde onderzoek ‘Education at a glance’ blijkt dat 90 procent van de jongeren in Vlaanderen hetzelfde of een hoger diploma dan hun ouders halen. Niemand moet me vertellen dat de scholen niet ambitieus zijn. De scholen investeren in de emancipatie van de leerlingen. Zoals het goede beleidmakers betaamt, zullen we, samen met alle leerkrachten, proberen nog een tandje bij te steken. (Applaus bij CD&V)
Minister, we mogen niet vergeten dat de Vlaamse Regering een aantal maatregelen heeft getroffen die het kinderen in armoede moeilijker maken. U hebt verwezen naar de samenwerking met de gemeenten. We moeten dat doen, maar u hebt wel bespaard op het flankerend onderwijsbeleid, dat er net voor moest zorgen dat de gemeenten hefbomen in handen hadden om armoede aan te pakken. U hebt sterk bespaard op de werkingsmiddelen, wat het voor scholen moeilijker en duurder maakt. U hebt de maximumfactuur verhoogd, wat betekent dat de ouders meer moeten betalen voor de school. Er zijn heel wat goede projecten afgeschaft, zoals het Project Innoveren en Excelleren in Onderwijs (PIEO). Ik denk dat de Vlaamse Regering meer kan doen. Ik denk dat minister Homans en u meer kunnen doen. Het kan echt wel anders in het onderwijs. (Applaus bij Groen)
Collega’s, minister, ik eindig waar ik begonnen ben. Bij de bestrijding van kansarmoede zijn zowel werk, wonen, welzijn als onderwijs in het geding. Maar de gecoördineerde aanpak moet van de minister bevoegd voor de kansarmoede komen. Daar moeten de nieuwe impulsen vandaan komen.
Minister, laat ons eerlijk zijn. Extra geld, mevrouw Gennez, is geen garantie voor het wegwerken van armoede. Uit het verslag van het Rekenhof, zoals u zelf aanhaalde, moeten we durven besluiten dat het werkingsbudget misschien niet altijd gebruikt wordt zoals het hoort. We moeten dat durven onderzoeken en nagaan, want ik denk dat het belangrijk is dat het geld gebruikt wordt om leerlingen te ondersteunen zodat ze hun diploma kunnen halen.
We hebben het deze morgen nog in de krant gelezen: een diploma verhoogt de kansen op de arbeidsmarkt. Ik benadruk het nog eens: het diploma is het beste wapen tegen armoede.
De actuele vragen zijn afgehandeld.