Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
La vie en rose. Bonjour chers collègues.
Minister, de Onderwijsspiegel kwam met een voor veel mensen opmerkelijk onderzoek, helaas niet voor mij zo opmerkelijk, want het is een pijnpunt, waaruit blijkt dat een derde van de leerkrachten uit het basisonderwijs aangeeft onvoldoende het Frans te beheersen en onvoldoende Frans te durven spreken voor de klas. De inspectie stelt ook vast dat een derde van die leerkrachten het leerplan met de nieuwe leerplandoelen van 2010 onvoldoende kent en er niet in slaagt om hun leerlingen de communicatieve vaardigheden bij te brengen. Woordenschat en grammatica, de nodige bouwstenen – daarover moeten we geen twijfel zaaien – worden wel goed aangebracht, maar de communicatieve vaardigheden niet, hoe essentieel die ook zijn. Minister, ik denk dan ook dat de lat hoger moet in de lerarenopleiding, dat er kan worden bijgeschoold, dat het Frans ernstig moet worden genomen.
Ik denk ook dat er een mogelijkheid is om nu al de juiste leerkrachten voor Frans aan te stellen. Alleen zien we dat er weinig gebruik wordt gemaakt van die mogelijkheid. De vakleerkrachten Frans worden niet zo vaak aangesteld in het basisonderwijs. Slechts 2 procent van de leerkrachten die Frans onderwijzen in het basisonderwijs, zijn vakleerkrachten Frans. Gezien de problematiek die er is en die gekend is, en niet sinds gisteren, is dat wel een pijnpunt. Dus minister, hoe zult u, gebruikmakend van de hervorming van de lerarenopleiding en de hervorming van de lerarenloopbaan, de kwaliteit van de les Frans verhogen?
Madame Crevits.
Cher président. (Gelach)
Collega Brusseel, misschien moeten we u in eerste instantie eens langs alle scholen in Vlaanderen sturen om de spreekvaardigheid wat aan te wakkeren. Maar dan zult u natuurlijk minder tijd hebben om naar de commissie Onderwijs te komen en ze daar te etaleren.
Twee vliegen in één klap, noemen ze dat. (Gelach)
Voilà, twee keer bingo. (Gelach)
Alle gekheid op een stokje, collega’s, een paar opmerkingen nopens de Onderwijsspiegel. Ik was een beetje ontgoocheld toen ik vanmorgen een aantal krantenartikelen zag van journalisten die niet aanwezig waren op de persconferentie en die schreven dat de kwaliteit van het onderwijs Frans ondermaats is. Dat is absoluut niet aangetoond en dat is absoluut niet de boodschap van onze inspectie. Laat mij daarmee starten.
De inspectie heeft in het basisonderwijs twee zaken vastgesteld. U hebt ze eigenlijk heel correct vermeld. Ten eerste: leerkrachten hebben in de zelfperceptie geen durf om Frans te spreken. De liefde voor de taal leer je door ze te spreken. Dat is vrij logisch. Iedereen begrijpt dat. In de plaats van dat principe toe te passen, gaat men focussen op het leren schrijven, goede spelling en goede grammatica, en invulboekjes invullen, zodat men minder moet spreken. Dat is natuurlijk fout. Daar moeten we absoluut aan werken.
Om te kijken of de kwaliteit van het Frans en de output bij onze leerlingen oké zijn, zal ik in het najaar peilingproeven Frans organiseren in onze basisscholen. Eind dit jaar zullen we de resultaten daarvan kennen, collega’s, en zullen we weten hoe het gesteld is met de kennis van het Frans in het basisonderwijs.
Wat de leerkrachten betreft, denk ik dat er een aantal zaken bijgestuurd moeten worden. Ten eerste zien we in de instapproef – excuus, ten bate van collega Daniëls: de niet-bindende toelatingsproef – die we nu organiseren voor wie start om onderwijzer te worden, dat de kennis van het Frans wel problematisch is. Men verwacht eigenlijk dat wie opgeleid is als onderwijzer, voor spreken niveau B2 haalt en voor schrijven niveau B1. De helft van de leerlingen haalt dat niveau al bij de start van de opleiding, maar de andere helft haalt dat niet en zit zelfs voor 10 procent op niveau A1. Dat is dus veel te laag. Daar moeten heel sterke remediëringstrajecten voor gevolgd worden.
Collega Brusseel, ik ben het niet met u eens dat vakleerkrachten maar de oplossing moeten zijn. Dat kan de oplossing zijn, maar onze inspectie zegt dat ze soms de goede didactiek ontberen om in het lager onderwijs les te geven. Ik vind dat elke onderwijzer die afstudeert, in staat moet zijn om op een kwalitatieve wijze de lessen Frans te geven. Dat betekent dat naast het aanscherpen van de kennis, het in de opleiding ook van belang zal zijn dat de didactiek waarbij spreken in het basisonderwijs op de eerste plaats komt en daarna spelling en grammatica – spelling en grammatica zijn ook belangrijk, maar ze zijn ondersteunend voor het spreken – dat daar in de opleiding meer de focus op gelegd wordt.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Het is niet zo dat vakleerkrachten de enige zaligmakende oplossing zouden zijn. Maar het probleem van de didactiek dat u aankaart, zit niet alleen bij die vakleerkrachten die nu in het eerste en tweede middelbaar les geven. Het probleem van de didactiek zit blijkbaar, wat het spreken en de communicatieve vaardigheden betreft, bij heel wat leerkrachten om die vreemde taal aan te leren. Dat moet dus absoluut aangepakt worden.
Als uit de instapproef blijkt wat we eigenlijk al geruime tijd weten van het werkveld zelf, namelijk dat de kennis van het Frans onvoldoende is, dan moet men de lat in het hoger onderwijs ook hoger leggen. En valt die remediëring niet binnen de zestig studiepunten, dan valt ze daar niet binnen. Dan vraagt men een extra inspanning. Hebt u echt de ambitie om het mooiste beroep ter wereld te gaan uitoefenen, dan moet u dat goed willen doen in alle facetten. Dan gaat dat over perfect Nederlands. Dan gaat het ook over zeer goed Frans spreken, en niet alleen over die ene moedertaal die men doorgeeft, niet alleen over de lessen rekenen, maar ook over de lessen wetenschappen en wereldoriëntatie. Dat gaat over heel wat dingen. En dat moeten ze dan goed kunnen. De lerarenopleiding moet daarin de lat hoger leggen dan vandaag, minister.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik vind het ook echt doodjammer dat net op het vlak van die mondelinge vaardigheden de eindtermen niet of te weinig gehaald worden. Op een moment dat kinderen nog zo weinig schroom hebben, zo onbevangen zijn, zo veel zin en plezier hebben in het spreken van de taal, moeten ze daar maximaal in aangemoedigd worden in het lager onderwijs.
En dan doet het pijn om in de Onderwijsspiegel te lezen dat het op alle vlakken daaraan ontbreekt. Op het vlak van evaluatie wordt er te veel op grammatica geëvalueerd. Op het vlak van materiaal, ICT, is er te weinig aanwezig om die klemtoon te leggen op die mondelinge vaardigheden.
Minister, ik zou u willen vragen om daar echt op in te zetten, zeker in het lager onderwijs. Ik denk bijvoorbeeld – en dat wordt ook gevraagd in de Onderwijsspiegel – aan het versoepelen van de regelgeving rond Content and Language Integrated Learning (CLIL), het geven van andere vakken in een andere taal, en dat bijvoorbeeld ook in het lager onderwijs toe te laten, want daar ligt de hele focus natuurlijk op die mondelinge vaardigheden, en ook – en zeker – in de lerarenopleiding. Als je in de lerarenopleiding andere vakken in een andere taal zou krijgen, denk ik dat we de kwaliteit van die mondelinge vaardigheden voor onze leerkrachten echt zouden kunnen verhogen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik ben eigenlijk blij met het rapport van de inspectie. Ik denk niet dat ik u zo moet begrijpen dat u zegt: ‘We gaan een peilingsproef doen, want ik denk dat er andere signalen zijn.’ Ik denk dat die peilingsproef zou bevestigen wat u net aanhaalt, dat we in de toelatingsproef van de lerarenopleiding merken dat het Frans echt niet goed is.
En één leerkracht beïnvloedt in zijn carrière duizend leerlingen. Hier staat ook heel duidelijk: ‘Vaardigheden en kennis gaan samen en moeten dan ook samen worden ontwikkeld.’ Het is eigenlijk wel pijnlijk dat we in het rapport van de lerarenopleiding van 2012, ondertussen al vijf jaar geleden, lezen dat vakkennis, vakdidactische vaardigheden en klasmanagement een pijnpunt zijn en dat we er vandaag eigenlijk nog geen concrete antwoorden op hebben.
We hebben ook ingeschreven dat vakleerkrachten mogelijk zijn in de basisschool. Zoals mevrouw Brusseel terecht zegt, stellen wij als N-VA spijtig genoeg vast dat dat zeer weinig wordt toegepast.
Minister, mijn vraag is heel concreet. Hoever staan we nu eigenlijk met de evaluatie van die lerarenopleidingen, zijnde sinds 2012 de aanpassingen in de praktijk ervan, zodat we in de toekomst dergelijke problemen kunnen ondervangen?
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, de collega’s vragen zeer veel aandacht voor een sterke lerarenopleiding, en daar is niks mis mee. Maar ik zou daarnaast zeker zoveel aandacht willen vragen voor reële professionaliseringskansen voor leerkrachten die in het werkveld staan. Want als ik de Onderwijsspiegel, het document van de inspectie, lees, vragen de leerkrachten om continu te worden bijgeschoold. En het is belangrijk dat je, eenmaal opgeleid in een bepaalde taal, ook voldoende kansen krijgt om die taal continu te blijven inoefenen en daarop ook te worden gecorrigeerd indien er fouten worden gemaakt. Daarom vraag ik om in het plan dat u schrijft voor het basisonderwijs aandacht te hebben voor een sterk professionaliseringsbeleid voor leerkrachten, maar ook voor een sterk kwaliteitsbeleid.
Ik ben ervan overtuigd dat, als zij die twee zaken versterken, wij ook onze basisscholen in de toekomst niet enkel en alleen voor Frans, maar voor alle elementen die daarin aan bod komen, zullen versterken.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik dank u voor deze zeer interessante aanvullende opmerkingen.
Ten eerste, je kunt het spijtig vinden dat er in het lager onderwijs niet zoveel vakleerkrachten worden aangeworven. Maar, als je dit als finale oplossing zou nemen – ik herhaal – dan zou ik dit echt een gemiste kans vinden. Voor mij is het cruciaal dat wie onderwijzer of onderwijzeres wordt, op een goede manier het Frans beheerst en in staat is om er op een kwaliteitsvolle manier voor te zorgen dat de kinderen in het lager onderwijs de eindtermen halen, los van het feit dat we het andere mogelijk maken. Dit is de basis.
Ten tweede, datgene waarnaar iedereen verwijst, ‘men durft niet spreken’, is een zelfperceptie bij de leerkrachten. We moeten daarvan de oorzaken onderzoeken. Hoe komt dat? De inspectie stelt voor dat leerkrachten veel vaker in netwerken gaan kijken wat goede vakdidactische zaken zijn die je kunt wijzigen. De inspectie heeft scholen bezocht waar die spreekvaardigheid op een fantastische manier wel op een hoog niveau wordt getild.
Gisteren was mijn vraag: als je Nederlands geeft, doe je dat ook vanuit het spreken. Waarom kun je die ervaringen niet uitwisselen? Want dat is toch niet anders dan de manier waarop je dat in het Frans aanbiedt. Er zijn natuurlijk wel wat verschillen, maar je zou daar heel veel uit kunnen putten.
Het spreken moet dus veel meer aan bod komen in dat lager onderwijs. Dat kan nu. Leerkrachten kunnen zich daar ook op organiseren.
Collega’s, u weet dat we bezig zijn met een grondige hernieuwing, hervorming van de opleiding. Het decreet is nagenoeg klaar om naar de regering te gaan en zal dan ook uitgebreid kunnen worden bediscussieerd.
Los van wat we decretaal willen wijzigen, zal het ook van belang zijn dat de opleidingen zelf de handen in elkaar slaan met betrekking tot de vaststellingen van de onderwijsinspectie. Er is trouwens een onderhoud gepland tussen de onderwijsinspectie en de opleidingen om samen na te gaan op welke wijze het praten in het Frans, het leren spreken en de liefde voor de taal door het gesproken woord in onze opleidingen kunnen worden aangewakkerd.
Wat me tot slot zorgen baart, zijn de resultaten van de toelatingsproef. Zoals u al hebt vernomen, vormt Frans daar het grootste struikelblok. Dat staat enigszins haaks op het inspectieverslag. De onderwijsinspectie heeft ook de talige opleidingen onderzocht. Het niveau is bijzonder hoog in alle studierichtingen waarin talen een pool vormen. Daar scoren de scholen zeer goed. We moeten nog nagaan waar de knopen zitten. We moeten ervoor zorgen dat de jongeren ook bij de start van de opleidingen wat sterker staan.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, indien leerkrachten aangeven dat ze een taal niet goed durven spreken, is daar wel degelijk een reden voor. Mensen kennen zichzelf. Er is werk aan de winkel. Ik zou drie conclusies willen trekken.
De eerste conclusie is op lange termijn bedoeld. Hoe jonger iemand een taal begint te leren, hoe beter dit zal lukken. Dit zal, zoals mevrouw Meuleman al heeft gezegd, meer effect hebben. De tweede taal of vreemde taal moet in ons onderwijs, op welke manier dan ook, veel jonger worden aangeleerd. De mogelijkheden zijn er, maar ze moeten worden gebruikt.
De tweede conclusie heeft betrekking op de schoolorganisatie. Indien de schoolorganisatie flexibeler is, kan de directeur gemakkelijker de juiste leerkracht op de juiste plaats zetten. Ik denk dan niet enkel aan vakleerkrachten, maar aan de leerkrachten die voldoende het Frans beheersen om het te kunnen aanleren. Dat lijkt me toch een minimale vereiste om te kunnen uitpakken met topkwaliteit in ons onderwijs. Daarvoor is echter flexibiliteit nodig in ons onderwijs en bij onze leraren.
De derde conclusie is dat de lerarenopleidingen de lat hoog moeten leggen. Dat geldt ook voor het Frans. Wat dit betreft, vindt u in ons een partner. Ik zou er echter op willen aandringen dat u hier vaart mee maakt. Plus est en vous. (Applaus bij Open Vld)
De actuele vraag is afgehandeld.