Verslag plenaire vergadering
Verslag
45 jaar Vlaams Parlement – 45 jaar Vlaamse autonomie
Dames en heren, dan ga ik nu over tot de toespraak naar aanleiding van 45 jaar Vlaams Parlement. Ik zal die aan het speekgestoelte houden. (Applaus)
Geachte dames en heren ministers, geachte collega-volksvertegenwoordigers, geachte aanwezigen, voor ons Vlaams Parlement is 7 december de dag bij uitstek om iets te vieren. Exact 45 jaar geleden, op dinsdag 7 december 1971, is namelijk de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap opgericht en voor het eerst in vergadering samengekomen. Er is weliswaar maar één lid die het 45 jaar lang heeft uitgehouden, zelfs langer, namelijk onze goede vriend en collega Herman De Croo. (Applaus)
Dat gebeurde onder het voorzitterschap van zijn oudste lid, Leo Elaut, lid van de Volksunie. Met veel plezier citeer ik hier een paar zinnen, die de heer Elaut tijdens die openingszitting gebruikte: “Dat wij hier opgeroepen werden, is een uitvloeisel van meer dan 100 jaar Vlaamse Beweging, waarvan men al meer dan eens beweerd heeft dat zij ten dode was opgeschreven, of een vals probleem is, maar die ondanks alles, haar historische evolutie voltrekt.”
Welnu, 45 jaar later heb ik de eer om deze vergadering voor te zitten, als lid van de N-VA, de partij die het gedachtegoed van de Volksunie voor een gedeelte heeft overgenomen. Ook de minister-president van de huidige Vlaamse Regering behoort tot die Vlaams-nationale partij.
In 1971 kon men nog van toeval spreken dat het oudste lid van de vergadering een Vlaams-nationalist was. Het feit dat twee belangrijke posities hier nu toebehoren aan vertegenwoordigers van die partij, geeft aan hoezeer de Vlaamse kiezer zijn identiteit weerspiegeld wil zien in zijn parlement.
Nochtans is dat geen privilege voor die ene partij. Integendeel, dit parlement vormt een pluralistische afspiegeling van de Vlaamse maatschappij, met vertegenwoordigers aan mijn linker- en aan mijn rechterzijde.
Alle strekkingen en alle sociale lagen van de bevolking komen hier aan bod. Meer zelfs, ze moeten hier aan bod komen. Dat is a priori een wezenskenmerk van een democratisch parlement. Dat parlement heeft er in de voorbije 45 jaar altijd over gewaakt om de diversiteit alle eer aan te doen, welke de verhoudingen tussen de verschillende fracties ook waren.
In die 45 jaar heeft dit parlement nochtans drastische veranderingen doorgemaakt. Wie de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap uit 1971 vergelijkt met ons huidige Vlaams Parlement, zou geneigd zijn om van een ware omwenteling te spreken, een revolutie. Niets is minder waar. De omwenteling heeft zich tot dusver voltrokken volgens de wetten van de geleidelijkheid. Ik overloop samen met u een paar van de sleutelmomenten in die geschiedenis.
Zoals gezegd begon alles in 1971 met een prille vorm van culturele autonomie. Van bij dat begin opteerde Vlaanderen ervoor om gewest- en gemeenschapsmateries samen te behandelen in eenzelfde parlement. In de jaren 70 lag de klemtoon op decretaal werk rond taalgebruik en de culturele sector. In de jaren 80 leidde het werk van wat intussen was omgedoopt tot de ‘Vlaamse Raad’ naar de staatshervorming van 1988. Onderwijs en openbare werken werden toen regionale materies. Twee belangrijke beleidsdomeinen waren dat, en eigenlijk brachten zij de bal pas echt aan het rollen voor een versnelling in het proces naar meer autonomie van Vlaanderen.
In 1995, twee jaar na de Sint-Michielsakkoorden, volgde de eerste rechtstreekse verkiezing van een Vlaams Parlement, alweer een symbool voor de ontvoogding. Steeds meer bevoegdheden werden overgeheveld van het federale naar het regionale niveau, eerst via de vijfde staatshervorming van 2001-2002 en vooral door het Vlinderakkoord van 2011, dat leidde tot de recente zesde staatshervorming. Die laatste zorgde voor een toename van het budget van de Vlaamse overheid met een nooit eerder geziene sprong van ruim 40 procent. Van circa 28 naar 40 miljard euro, een gevolg van de overheveling van zware posten als onder meer kinderbijslag en ouderenzorg.
Maar ons Vlaams Parlement won niet alleen aan financiële bevoegdheden en verantwoordelijkheden, het kreeg daardoor ook veel meer gewicht in de internationale relaties. Door het principe van ‘in foro interno, in foro externo’ ontwikkelt Vlaanderen een eigen buitenlands beleid in materies als handel, onderwijs, milieu, infrastructuur, cultuur en welzijn. Het Vlaams Parlement is in geen enkel opzicht nog ondergeschikt aan zijn federale pendant. Dat was vroeger, ten tijde van het dubbelmandaat, wel anders.
De tijden zijn veranderd: Vlaanderen is op dit moment een volwaardige gesprekspartner voor elk buitenland, of dat nu staat is of regio. Dat is een cruciale vaststelling op een moment dat de Europese Unie naar een nieuw elan zoekt, naar een constellatie waarin volkeren en regio’s op democratische wijze van ons continent opnieuw een slagkrachtige mondiale speler willen maken.
Daarmee zijn we aanbeland bij de toekomst: de toekomst van Europa, de toekomst van Vlaanderen, de toekomst van ons Vlaams Parlement. Welnu, bij elke staatshervorming zien we een grotere overdracht: eens een versnelling ingezet, accelereert ze alsmaar sneller.
Ik heb gezocht naar enige beeldspraak hiervoor en ik kwam uit bij een waterrad. Hoe meer water men in de schoepen giet, hoe sneller ze het rad doen draaien. Die vergelijking gaat niet volledig op, want de inhoud van de schoepen is gelimiteerd en het debiet van de rivier kan niet blijven aanzwellen. Bij de huidige evolutie past wel de theorie van het vliegwiel. Eens dat aan het draaien gaat, versnelt het zijn eigen omwenteling uit zichzelf.
Natuurlijk heeft ook een vliegwiel aan de bron brandstof nodig, in casu geld. Bij het bestuur via federalisme noemen we die brandstof ‘eigen middelen en exclusieve bevoegdheden’. In het eigen model zijn die sinds 2014 fel toegenomen.
Toch leerde een studieweekend met collega’s van CALRE, de organisatie van regionale parlementen, mij twee weken geleden dat er nog heel wat meer stappen naar een autonoom Vlaams beleid gezet kunnen worden. Zo beheren de Catalanen hun eigen regionale spoorwegen en hebben ze een eigen brandweer. Zo beschikt het Duitse Bundesland Noordrijn-Westfalen – waar we vorige week nog op bezoek waren – onder meer over een eigen justitie en consumentenbescherming. Zo hebben de Basken hun eigen politie en een eigen fiscale autonomie. Er zijn dus nog tal van domeinen te bedenken waarin Vlaanderen zichzelf als autonome natie verder kan ontwikkelen. (Applaus bij de N-VA)
Die evolutie kan best versnellen als we inzetten op meer fiscale autonomie, zodat Vlaanderen minder afhankelijk wordt van dotaties van het federale niveau. Uit studies van onder meer doctor Geert Jennes, gastdocent micro-economie aan de KU Leuven, blijkt dat een regio die zich vooral laat spijzen door dotaties, minder dynamisch werkt dan een regio die haar eigen fiscaal beleid mag uitstippelen.
Op dat vlak doet bijvoorbeeld Schotland het erg goed. Sinds de Scotland Act van begin dit jaar heft de Schotse regionale overheid liefst 32 procent van alle belastingen die in Schotland geheven worden. De lokale, gemeentelijke overheden doen daar nog eens 8 procent bij. De Schotse overheden heffen dus in totaal 40 procent van de belastingen die in Schotland worden geheven. De rest van de belastingen, geheven op Schots grondgebied, komen op rekening van de Britse overheid. De Schotse overheden tekenen anderzijds voor 63 procent van de overheidsuitgaven in hun regio. Zo financiert Schotland zijn beleid uiteindelijk voor liefst bijna twee derde met eigen heffingen, tegenover iets meer dan een derde in het geval van Vlaanderen.
Dat zorgt voor een grotere interne dynamiek én controle. Regio’s die leven van dotaties, zijn namelijk minder geneigd tot verantwoordelijkheid qua begrotingshygiëne. Fiscale onafhankelijkheid leidt tot gezondere begrotingen en tot gezondere relaties met naburige regio’s. Die laatste zijn een conditio sine qua non als we in het Europa van de toekomst een rol willen spelen. We hebben gezonde relaties nodig met onze buren.
Op 11 juli van dit jaar hield ik al een pleidooi voor meer samenwerking met Nederland vanuit ons Vlaams Parlement. Op dezelfde manier is het wenselijk dat wij onze contacten met de Brusselse en Waalse gemeenschap intensifiëren, niet alleen op het hoogste niveau van onze parlementen, maar ook – en vooral – op het vlak van de commissies.
Zo leren we onze naaste buren beter kennen, en dat is geen overbodige luxe, zo heeft de opschudding rond de goedkeuring van de CETA-akkoorden ons recent nog geleerd. Als we pleiten voor meer regionale autonomie, dan moeten we evengoed begrip hebben voor een andere kijk op de zaken en op politieke besluitvorming in een andere regio, als die afwijkt van de onze. Het CETA-dossier heeft dat niet alleen duidelijk gemaakt aan ons, Vlaanderen, maar ook aan Europa.
Amper drie jaar geleden hoorden we een hooggeplaatste Europese leider nog vooruitblikken op een mogelijk Catalaans referendum voor onafhankelijkheid. Ik citeer: “Nieuwe onafhankelijke lidstaten zetten zich buiten de Europese Unie.” Zo luidde het.
Intussen heeft de brexit die misprijzende houding helemaal onderuitgehaald. De drang naar autonomie binnen Europa is veel groter dan werd aangenomen – en ik zou zelfs durven zeggen ‘nog altijd wordt aangenomen’ – in sommige al te geïsoleerde en verheven cenakels van de Europese besluitvorming.
De wilsbeschikking van volkeren komt namelijk altijd vanuit de basis. Daarom zijn goede afspraken rond bevoegdheden tussen de verschillende niveaus onontbeerlijk. Een voorbeeld: bij buitenlandse missies doemt telkens weer een belangenconflict op tussen het federale en het gewestelijke niveau. Het federale niveau eist dan telkens het diplomatieke luik voor zich op, terwijl het handelsaspect almaar duidelijker door de gewesten beheerd wordt. Wie de florissante exportstatistieken van Vlaanderen van de laatste jaren raadpleegt, komt evenwel tot de conclusie dat onze regio er alleen maar baat bij heeft om zichzelf te profileren en dus baat heeft bij eigen Vlaamse diplomatieke vertegenwoordigingen.
Dames en heren, beste collega’s, velen onder jullie hebben het geluk nog jonger te zijn dan dit Vlaams Parlement. Ik niet, mijnheer De Croo. Ik heb wel het geluk dat ik in 1962 nog mee opstapte in een van de twee Marsen op Brussel voor Vlaamse gelijkberechtiging.
Ik heb heel veel zien veranderen in al die jaren, u ongetwijfeld ook. En daarmee kom ik terug bij een tweede citaat uit de openingstoespraak van Leo Elaut in 1971. Ik citeer: “Dames en heren, de geschiedenis zet nooit een stap achteruit, en alle tekenen wijzen erop dat een gebeurtenis zoals deze, die in het teken staat van cultureel federalisme, zich onder een nog krachtiger impuls en in een versneld tempo in al haar gevolgen zal laten voelen en intenser dan ooit zal voortzetten.”
Profetische woorden waren dat, en ze zijn nog even geldig als toen. De evolutie naar steeds grotere Vlaamse autonomie valt niet te stuiten, integendeel. Het vliegwiel van Vlaanderen draait aanzienlijk sneller dan voorheen; het vraagt dan ook meer inspanningen om het onder controle te houden. Daarvoor rekenen we op de Vlaamse Regering, maar evenzeer op dit Vlaams Parlement, dat over vijf jaar een mijlpaal bereikt.
Dan vieren we inderdaad het tiende lustrum: het 50-jarig bestaan van deze instelling. In lang vervlogen tijden placht men een dergelijke verjaardag van een onafhankelijke staat te vieren met de bouw van majestueuze triomfbogen, die op zijn minst vijf jaar aan inspanningen vroegen.
De tijden zijn veranderd, en ook de traditie van ons Vlaams Parlement schuift andere prioriteiten naar voren. Een verjaardagsfeest op 7 december 2021 lijkt mij meer dan gepast voor een steeds autonomere, welvarende regio als de onze.
Maar zo’n feest moeten we verdienen. Het moet de apotheose worden van vijf nieuwe jaren van nuttig werk, in het belang van heel Vlaanderen en van al zijn bewoners. Laat ons dus daar onze schouders onder zetten, vijf jaar lang, om te beginnen deze namiddag.
Ik dank u voor uw aandacht. (Applaus)