Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 30/06/2011
Vraag om uitleg van mevrouw Güler Turan tot de heer Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over de door de SERV gestelde prioriteiten in de uitvoering van het Pact 2020
- 2329 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Minister-president, in 2009 sloot uw regering met de sociale partners en het middenveld het Pact 2020 af, met concrete doelstellingen voor, uiteraard, 2020. 143 indicatoren werden aangenomen om te kunnen meten.
Uit de eenmeting van de Pact 2020-doelstellingen, die in februari van dit jaar werd gepubliceerd, blijkt dat er voor een aantal domeinen minstens een inhaalbeweging nodig is om de beoogde doelstellingen te bereiken. De vraag die ik nu stel, heb ik ook al gesteld aan minister Muyters voor wat de armoede, de werk-welzijntrajecten en de tewerkstellingsproblemen betreft, en aan minister Lieten in verband met armoede as such.
Op 25 mei 2011 heeft de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) op uw vraag een prioriteitstelling in de uitvoering van het Pact 2020 opgesteld. Vijf domeinen werden naar voren geschoven: innovatie, internationaal ondernemen, energiebeleid, werk en economie. Daarnaast geeft de SERV ook aan dat een efficiënte en goed werkende overheid een noodzakelijke randvoorwaarde vormt om de doelstellingen te bereiken. De SERV heeft ook een aantal denkpistes en actielijnen vooruit geschoven.
Inzake de versterking van Vlaanderen als attractieve regio voor investeerders stelt de SERV dat de ondernemingsinstrumenten meer op hun outcome moeten worden geëvalueerd. De SERV stelt vast dat Vlaanderen over een arsenaal van instrumenten beschikt om ondernemerschap in Vlaanderen te ondersteunen. Tegelijkertijd merkt de SERV ook op dat de inzet van die middelen vandaag onvoldoende op hun outcome worden beoordeeld. Er is, alweer volgens de SERV, nood aan een outcomegerichte effectiviteitsmeting, die duidelijk en transparant de meerwaarde van de ingezette middelen moet aangeven, inzake werkgelegenheid, uitgelokte investeringen, toegevoegde waarde en dergelijke meer.
Minister-president, u weet dat in het verleden outcome en metingen altijd mijn grote bezorgdheid zijn geweest. Ik heb u daarover ook dikwijls vragen gesteld. Ik ben ook blij dat de SERV vindt dat ik gelijk heb. En de SERV is toch niet zomaar een organisatie.
De SERV gaat een stuk verder. De raad vraagt naar een grotere coherentie tussen de verschillende instrumenten. Er zou een te brede waaier aan instrumenten zijn waarin de ondernemer verloren kan lopen. Over verloren ondernemers hebben we het in het verleden ook al genoeg gehad. Bepaalde steunmaatregelen blijven onvoldoende bekend.
Minister-president, erkent u de vraag van de SERV naar een meer outcomegerichte evaluatie van de Vlaamse ondersteuningsinstrumenten? Welke ondersteuningsinstrumenten zult u aan een meer outcomegerichte evaluatie onderwerpen en tegen wanneer? Hoe zult u de coherentie tussen de verschillende ondersteuningsinstrumenten voor ondernemers verhogen?
De voorzitter : De heer Koen Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Voorzitter, ik denk dat de outcomegerichte evaluatie een evidentie is. We hebben misschien een kleine achterstand in te halen ten opzichte van Nederland, waar die cultuur al decennia bestaat. Ik herinner me nog uit mijn studententijd dat er toch wel een aantal degelijke voorbeelden waren. Ik denk dat dat ook absoluut nodig is. In Vlaanderen werden de afgelopen jaren ook door de Studiedienst van de Vlaamse Regering enorme stappen voorwaarts gezet. Het is belangrijk dat dat gebeurt en dat we daar op de gepaste manier lering uit trekken.
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Voorzitter, collegas, de heer Van den Heuvel heeft daarnet al een eerste antwoord gegeven op de eerste vraag. De ondersteuningsinstrumenten die we inzetten, moeten uiteraard bijdragen tot een duurzame groei en de concurrentiekracht van onze bedrijven, de kleine en grote ondernemingen. Die outcomegerichte evaluatie, die trouwens hoort bij een good governance, is de evidentie zelf, ook voor deze Vlaamse Regering. Wat dat betreft, hoeft u zich niet direct zorgen te maken. Die evaluaties moeten ook volgen en ze tonen hopelijk aan dat de outcomegerichte resultaten er ook zijn.
Wat uw tweede vraag betreft, is het misschien toch goed om even aan te geven dat we drie instrumenten hebben, waarbij vanuit het Agentschap Ondernemen directe steun wordt gegeven aan de ondernemingen om te weten waarin die output- en outcomegerichte evaluatie bestaat. Het gaat in concreto over de ecologiepremie voor groene investeringen, de strategische investeringssteun en opleidingssteun voor grote projecten en ten slotte de kmo-portefeuille ter ondersteuning van het ondernemerschap in de vorm van opleiding, advies, internationaal advies en technologieverkenning. Daarnaast is er actueel één nicheproduct, de rentetoelage hinder openbare werken, waarover we het al hebben gehad.
Elk van de drie instrumenten werd op regelmatige basis geëvalueerd, zowel in termen van efficiëntie als in termen van effectiviteit, wat op die outcome slaat, en dit met een periodiciteit van maximaal drie jaar, zoals de regel voorschrijft. In de praktijk werden ze echter vaker gescreend.
We moeten ons er trouwens voor hoeden om al te veel te screenen. Alleszins wordt dat in dit geval om de drie jaar gedaan. Het mag worden onderstreept dat er uit de sector regelmatig signalen komen dat er nood is aan voldoende stabiliteit. Men mag immers wel een outcomescreening doen, maar men moet ook oog hebben voor die duidelijke vraag naar stabiliteit. Voortdurende aanpassingen ondergraven immers de voorspelbaarheid en kunnen bijgevolg het investeringsgedrag van de ondernemingen negatief beïnvloeden.
Ik ga hier wat concreter op in. In zijn huidige vorm bestaat de kmo-portefeuille als steunmaatregel tweeënhalf jaar. Hij vindt, zoals u weet, zijn wettelijke grondslag in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008 tot toekenning van steun aan kleine en grote ondernemingen voor ondernemingsbevorderende diensten. De maatregel wordt permanent gemonitord, onder meer via wekelijkse kernstatistieken. Dat heeft tijdens deze legislatuur geleid tot een eerste bijsturing, in augustus 2010, waarbij het steunplafond binnen de adviespijler werd gehalveerd. Naar aanleiding van een interne evaluatie wordt de kmo-portefeuille in de loop van 2011 voort bijgestuurd, met het oog op een meer gerichte steunverlening, met meer aandacht voor belangrijke themas, zoals vergroening en opvolging en overname. De krachtlijnen hebt u trouwens teruggevonden in de beleidsbrief 2011. Ook de erkenningsregeling zal nog dit jaar het voorwerp van evaluatie en bijsturing zijn. Die bijsturingen zijn vooral gericht op het verbeteren van de effectiviteit van het instrument. Dat is een voorwaarde om te komen tot een gewenste impact of outcome. Aan die kmo-portefeuille hebben we dus al een aantal aanpassingen aangebracht, aan de hand van de resultaten van de monitoring en de interne enquête. Er zullen nog een paar aanpassingen gebeuren, om die gewenste impact of output te krijgen.
De ecologiepremie werd vanaf 2003 drastisch hervormd, om tegemoet te komen aan de aanbevelingen van de studie van het Centrum voor Duurzaam Ondernemen, die precies op het vlak van outcome kritiek had op het oude systeem. Op basis van internationaal vergelijkend onderzoek werd, naar Nederlands en Deens model, een interactief steunsysteem ontwikkeld, dat veel succes kende. Budgettaire redenen noopten ertoe stappen te zetten om het succes van het systeem in te dammen. Terwijl in een eerste fase werd gepoogd vraag en aanbod in evenwicht te houden door te snoeien in de technologieën zo werden de end-of-pipe-technologieën geschrapt , werd uiteindelijk overgeschakeld naar een callsysteem. Op dat ogenblik waren er veel discussies daarover. Omdat de slaagkans laag was, besliste de vorige minister de groeipremie af te schaffen en het budget toe te voegen aan dat van de ecologiepremie. Desondanks bleef het slaagpercentage zakken tot amper 20 à 25 procent bij de laatste calls.
Alweer op basis van een interne enquête werd met het besluit van 17 december een eerste bijsturing verricht, waarmee onder meer uitvoering werd gegeven aan de aanbevelingen van het werkgelegenheids- en investeringsplan (WIP), die ook waren overeengekomen met de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Daardoor werd het callsysteem opnieuw verlaten voor een open systeem. Dat betekent dat opnieuw moest worden ingegrepen om het systeem budgettair in evenwicht te houden. Zo werd beslist de technologieën uit te sluiten die reeds werden gesteund via groenestroomcertificaten en wkk-certificaten (warmte-krachtkoppeling).
Zonet werd tevens de evaluatie van de methodologie van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) door het studiebureau Titel afgerond. Op basis daarvan zal een bijkomende bijsturing, met onder meer de invoering van strategische ecologiesteun, worden doorgevoerd. Daarbij zal tevens worden tegemoetgekomen aan een aantal afspraken die u hebt kunnen terugvinden in het witboek. Daarin staat heel duidelijk dat we de effectiviteit van de ecologiepremie evalueren en het onderzoek naar ondersteuningsmechanismen voor technieken met een groot CO2-reductiepotentieel en energiebesparingspotentieel vooropstellen.
Mevrouw Turan, er zijn ook wat dit betreft evaluaties ook intern gemaakt en bijsturingen gebeurd. U begrijpt dat men ervoor pleit toch niet te snel te veel bij te sturen, omdat dan de stabiliteit niet gegarandeerd is.
Dan is er nog de strategische investerings- en opleidingssteun, waarover we het hier ook al hebben gehad. Die werd ingevoerd op 22 februari 2008 en werd eveneens tussentijds geëvalueerd, in uitvoering van het WIP en via de beslissing van de Vlaamse Regering van 23 juli 2010. Die evaluatie gebeurde door het Agentschap Ondernemen en leidde uiteindelijk tot het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010, dat een tweevoudige aanpassing inhield om de effectiviteit te verhogen. Misschien is het niet nodig die concreet toe te lichten, maar ik kan u zo dadelijk de schriftelijke neerslag van mijn antwoord bezorgen, waarin u die dan terug zal vinden.
Ik heb al verwezen naar het witboek Nieuw Industrieel Beleid. Dat behelst ook een aantal evaluaties en de bijsturing van een aantal instrumenten, dat alles gericht op het verhogen van die outcome.
U hebt me vervolgens gevraagd hoe ik de coherentie tussen de diverse ondersteuningsinstrumenten voor ondernemers zal vergroten. In alle bescheidenheid: men kan bezwaarlijk nog spreken van een arsenaal aan instrumenten waarin de ondernemer verloren kan lopen. Het klopt dat hoe eenvoudiger dit is, des te beter het is. We moeten echter ook een evenwicht zoeken, want kmos vragen specifieke maatregelen. Dit is een constante zorg. In feite is er dus sprake van drie instrumenten, die in de loop der jaren op een aantal punten zijn bijgestuurd. Dat heb ik belicht. Deze instrumenten worden ook met toepassing van de principes van e-government in de markt gezet. Nogmaals: het kan elke dag beter. Sommigen zeggen dat ze nog niets hebben gemerkt van het beleid, maar als er 2 miljard euro wordt bespaard, is het misschien heel positief dat men daar niets van merkt. We hadden dat ook op een andere manier kunnen doen. Dan had men dat wel gemerkt. Maar dat tussen haakjes.
Het is de bedoeling de administratieve lasten maximaal te reduceren. De regelgeving moet worden gestroomlijnd en vereenvoudigd. Het werk is nog niet gedaan. Wie het lijstje overloopt, zal evenwel merken dat al heel wat is gerealiseerd. Het rapport van het Agentschap Ondernemen toont aan dat de lastenreductie volgens de reële instroom 10.337.700 euro bedraagt. In procentuele termen is dat bijna 62 procent.
Ondernemers die nog vragen hebben over de door de overheid geboden ondersteuning, kunnen bovendien steeds bij het Agentschap Ondernemen terecht. Het agentschap fungeert op dit vlak ook als kenniscentrum.
Daarnaast wordt in het kader van het meerjarenprogramma betreffende een slagkrachtige overheid aan een geïntegreerde benadering van ondernemers gewerkt. Ook op dat vlak zijn al stappen gezet.
Ik begrijp dat we dit constant moeten bewaken en constant voor verbeteringen en verdere vereenvoudigingen moeten zorgen. Er zijn echter ook limieten. Er wordt een specifieke benadering gevraagd. Daarnaast moeten we echter ook controle-instrumenten inzetten. Ik ben het ermee eens dat we naar een goed evenwicht moeten streven. Dat is niet enkel een betrachting van de huidige Vlaamse Regering, ook de vorige Vlaamse Regering heeft dit betracht.
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Ik dank de minister-president voor zijn uitvoerig antwoord. De SERV is met dat rapport op zijn uitnodiging ingegaan. Hierdoor hebben wij nu de mogelijkheid om een overzicht van alle uitgevoerde evaluaties te krijgen. Ik zou straks graag ook eens de schriftelijke versie van het antwoord lezen.
Om de doelstellingen in het Pact 2020 te halen en om de bijkomende inhaalbeweging te kunnen uitvoeren, is het nodig prioriteiten te stellen. Ik vraag me af of de minister-president het eens is met de prioriteiten die door de SERV naar voren worden geschoven.
Ik ben me ervan bewust dat de minister-president al verschillende initiatieven heeft genomen en evaluaties heeft uitgevoerd. Ik begrijp dan ook niet waarom de SERV in een rapport uit mei 2011 stelt dat onvoldoende wordt geëvalueerd.
Ik kan een opmerking van de SERV niet loslaten. Ik weet dat we uit een economische crisis komen. De omstandigheden waren vroeger anders en vroegen andere maatregelen. De SERV vraagt om transparantie in verband met de meerwaarde van de ingezette middelen op het vlak van de werkgelegenheid, de uitgelokte investeringen en de toegevoegde waarde. Misschien moeten we daar in de toekomst meer rekening mee houden. Dat zou ons in staat kunnen stellen om gerichter te interveniëren.
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Hoewel ik daar jaren heb doorgebracht, begrijp ik de SERV soms ook niet. Dat zal volledig aan mij liggen. Ik heb een overzicht van de evaluaties gegeven. Ik vertel hier niets nieuws. Die evaluaties zijn al uitgevoerd. Als de SERV nu stelt dat er onvoldoende wordt geëvalueerd, is de SERV misschien iets ontgaan. Wie ben ik echter om zoiets te durven zeggen?
We hebben ook de opmerking van de SERV over de prioritering gelezen. Iedereen zegt me dat ik keuzes moet maken. Dat gebeurt ook in deze commissie. Indien ik dan om een prioriteit vraag, krijg ik al snel de indruk dat ten gevolge van de prioritering alles weer op tafel ligt. Er wordt soms zelfs nog iets aan toegevoegd. Dit is een vraag over het transversale of, om het nog mooier uit te drukken, holistisch aspect. Alles zit in alles. De prioritering is dan ook een heel moeilijke oefening.
Innovatie is een goed voorbeeld. Innovatie kan alles omvatten. Volgens de Verenigde Verenigingen moet het om sociale innovatie gaan. Dat is al iets specifieker. Dat is echter hun standpunt.
We houden maximaal rekening met alle elementen die in verband met de prioritering naar voren zijn geschoven. Volgens mij leidt de vraag wat de prioriteit der prioriteiten is er al snel toe dat ik alles moet aanpakken. Vanuit een holistisch oogpunt is het dan ook moeilijk iets niet als een prioriteit te beschouwen. We zullen daar nog verder gesprekken over moeten voeren.
Wat de metingen betreft, hoop ik dat mevrouw Turan mijn standpunt kan begrijpen. We willen om de drie jaar een ernstige evaluatie doorvoeren. We mogen echter niet te snel evalueren. De maatregel moet voldoende tijd krijgen om zijn effecten aan te tonen. Het beleid mag niet te snel tot een evaluatie overgaan. Dat zou er immers toe leiden dat de resultaten niet volledig juist kunnen worden ingeschat en we bijsturen voor een maatregel de kans heeft gekregen tot volwassenheid te groeien. Het is dan ook altijd een zoektocht naar het juiste moment.
Voor we een maatregel nemen, moeten we het dossier voldoende stofferen. We hebben afgesproken dat we altijd in voldoende argumenten moeten voorzien. Als we een instrument inzetten, mogen we niet te snel tot een evaluatie en tot een bijsturing overgaan. In dat geval zouden we onszelf regelmatig achterna hollen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.