Commissie voor Werkgelegenheid en Economische Aangelegenheden Vergadering van 28/01/1999
Interpellatie van de heer Kris Van Dijck tot de heer Eric Van Rompuy, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, over de aangekondigde sluiting van de Verlipack-vestiging in Mol
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Dijck tot de heer Van Rompuy, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, over de aangekondigde sluiting van de Verlipack-vestiging in Mol.
De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik heb dit interpellatieverzoek onmiddellijk ingediend toen de sluiting van de Verlipack-vestiging werd aangekondigd. Ondertussen zijn er al heel wat verwikkelingen geweest. Er werden al een aantal initiatieven genomen. Toch vind ik dat we ook in deze commissie voor Werkgelegenheid en Economische Aangelegenheden aandacht moeten besteden aan dit dossier. Een aantal zaken, die belangrijk zijn voor de regio, moeten kunnen worden genotuleerd.
Mijnheer de minister, begin december heb ik al een actuele vraag gesteld over mogelijke problemen bij Verlipack. U zult zich herinneren dat ik het grotendeels eens was met het antwoord dat u toen gaf. De Vlaamse regering heeft in het verleden niet echt in sterke mate geïnvesteerd in het bedrijf. Er was echter een ander element in uw antwoord, dat me vooral frappeerde. U had voor dat antwoord immers - terecht - contact opgenomen met de directie van Verlipack.
Ik citeer uit het antwoord dat u toen gaf : 'De directie verzekert dat dit op korte termijn niet zal leiden tot ontslagen.' In dit verband werd ook het jaar 2000 vermeld. Dat jaar is natuurlijk niet meer zo veraf. Mijnheer de minister, ook u hebt toen gewaarschuwd dat we alert dienden te blijven omdat we allen weten wat woorden soms betekenen. U hebt toen het voorbeeld van Levi Strauss nog eens aangehaald. Ook daar beweerde men dat er geen problemen waren.
Mijnheer de minister, vanuit dat oogpunt zou ik van u toch wel een aantal concrete zaken willen vernemen. Op welke manier bent u door de directie op de hoogte gebracht van de beslissing? Heeft de directie vooraf met u overleg gepleegd? Zo zit ik nog wel met een aantal vragen.
Toen de beslissing werd bekendgemaakt, heb ik onmiddellijk mijn bezorgdheid geuit voor de toekomst. De jongste weken is er zeker wel een stroomversnelling geweest. Ik wil de problematiek over het al dan niet vinden van een overnemer voor Verlipack, even buiten beschouwing laten. In plaats daarvan zal ik een aantal andere vaststellingen naar voren brengen, die ons tot een zekere alertheid en een zeker initiatief nopen.
Mijnheer de minister, na de bekendmaking zijn er vrij snel een aantal politici uit de streek tussenbeide gekomen, onder andere de heer Sleeckx. Ook vakbondslui en mensen van het streekplatform hebben hun bezorgdheid geuit. Het streekplatform heeft een aantal bekommernissen op papier gezet. Men heeft de cijfers van het arrondissement Turnhout ontleed. Daarbij kwam men tot de volgende vaststelling.
In het algemeen kan men zeggen dat de tewerkstellingscijfers in het arrondissement Turnhout positief evolueren, maar toch zien we dat er in het midden van dat arrondissement een regio is die het zwaar te verduren heeft. Ik verwijs onder meer naar de recente sluiting van Balmatt, een bedrijf dat zich had gespecialiseerd in het vervaardigen van asbestplaten. Ik verwijs ook naar Verlipack, dat zal worden gesloten als er geen overnemer wordt gevonden. Er zijn ook de herstructureringen bij Glaverbel. Op termijn zal dat ook een enorme afvloeiing tot gevolg hebben. We moeten dus vaststellen dat vooral laaggeschoolde arbeidsplaatsen verloren gaan.
Daarom lijkt het me echt wel nodig dat we die regio eens onder de loep nemen. Er moeten echt wel incentives worden gegeven, want er zijn mogelijkheden. Ook minister-president Van den Brande heeft daarover al uitspraken gedaan die ons als muziek in de oren klinken. Het is echter wel nodig dat waarover nu wordt gepraat, in de realiteit ook wordt verwezenlijkt.
Het gaat om een regio waar de werkloosheid blijkbaar weer toeneemt, maar toch heeft die regio zeker een aantal kwaliteiten. Er zijn voldoende ontsluitingsmogelijkheden. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de kanalen en aan de spoorwegverbinding. Deze laatste kan uiteraard wel nog worden geïntensifieerd. Dat is dan de problematiek van de IJzeren Rijn.
In deze regio zijn ook tientallen hectaren industrieterrein aanwezig. Er is dus geen noodzaak om industriezones te creëren in natuurgebied of agrarisch gebied. Die tientallen hectaren industriegebied zijn momenteel echter omwille van twee belangrijke redenen niet bruikbaar.
Ten eerste is er het feit dat tientallen hectaren vervuild zijn. Er wordt al heel lang gesproken over sanering. Wat moet er nu eigenlijk gebeuren met die terreinen? Het gaat dan niet enkel over de drie gemeenten die ik heb opgesomd, of over de provincie Antwerpen, het gaat veel verder. Ik denk bijvoorbeeld aan de Noord-Limburgse gemeente Lommel.
Ten tweede is er in de gemeenten Mol en Dessel een zeer grote zone die - langs deze kanalen - is gesitueerd in de achtertuin van VITO. Die achtertuin is in het gewestplan ingekleurd voor nucleaire bestemming. Dat terrein heeft dus al een industriële bestemming, maar die is dermate gespecificeerd dat er niks anders mogelijk is.
De mensen van het streekplatform - en ook ikzelf - vinden dat het mogelijk moet zijn om, zonder aan agrarisch of natuurgebied te raken, dat terrein ook ter beschikking te stellen van de gewone nijverheid, van KMO's, als ambachtelijke zone, enzovoort. In het nabije verleden zijn er daartoe trouwens al aanzetten en ook verwezenlijkingen geweest. De VITO kan daar zeker een belangrijke rol spelen.
Naar aanleiding van het overleg tussen het streekplatform en minister-president Van den Brande zijn er ook een aantal problemen inzake ontsluiting van de regio aan bod gekomen. Ik heb al twee belangrijke hefbomen vernoemd : de waterwegen en de spoorwegen. Het voornaamste probleem blijft uiteraard dat van de Noord-Zuidverbinding in deze regio.
Mijnheer de minister, deze streek heeft nood aan incentives. Ik ben het uiteraard met u eens dat de Vlaamse regering niet zomaar verliesgevende bedrijven moet trachten te reanimeren als er weinig kans op succes is. Anderzijds denk ik wel dat er initiatieven moeten worden genomen om een duurzame ontwikkeling mogelijk te maken.
Ik hoop dus dat u duidelijkheid zult kunnen geven over deze zaak. Op die manier kan dit dan ook zijn weerslag krijgen in de parlementaire verslagen. Ik zou immers niet graag hebben dat toekomstige historici zouden moeten vaststellen dat er in de parlementaire Handelingen niets is terug te vinden van al deze problemen, en dat ze in dit verband dus enkel persartikelen zouden vinden.
Mijnheer de minister, de regering heeft een engagement aangegaan. Het is niet meer dan normaal dat de regering die engagementen nu ook waarmaakt.
De voorzitter : De heer Sleeckx heeft het woord.
De heer Jef Sleeckx : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, het lijkt er een beetje op dat de interpellatie van de heer Van Dijck zonder voorwerp is omdat we al veel te weten zijn gekomen. Ik begrijp echter de reden waarom hij en ook andere collega's willen interpelleren : de mensen moeten later in de Handelingen terugvinden dat de commissie zich over het probleem heeft gebogen.
Ik heb minister Van Rompuy regelmatig, en zelfs op een zondag, over dit onderwerp lastiggevallen. Hij zal dus kunnen bevestigen dat ik er heb op aangedrongen in de regio Mol een rondetafelconferentie te organiseren met de verschillende sociale actoren, zoals onder andere het streekplatform, om te brainstormen.
Ik wens te benadrukken dat de minister hierop zeer snel heeft gereageerd. Hij begreep onmiddellijk dat er in de regio Mol snel iets diende te gebeuren. Op een beperkt grondgebied vallen immers ongeveer 800 werkplaatsen weg. Ik verwijs hierbij naar Verlipack en Balmatt. Bij Glaverbel, waar nochtans voor 2,8 miljard frank wordt geïnvesteerd, zullen 100 personeelsleden afvloeien. Ook bij Union Minière gaan de zaken niet goed. Bij Electrabel wenst men over te schakelen van steenkool naar gas waardoor ook 100 werkplaatsen wegvallen.
Binnen een straal van enkele vierkante kilometers zullen in een tijdspanne van enkele jaren een duizendtal werknemers hun job verliezen. Dit is uiteraard nefast voor de streek. Daarom hebben we gevraagd de verschillende partners te laten brainstormen. Ik ben verheugd dat dit op zeer korte tijd gebeurt.
Het Streekplatform heeft met minister Van Rompuy en de minister-president besproken wat in de nabije toekomst in de regio kan worden gedaan. De heer Van Dijck heeft gezegd dat er bedrijfsterreinen ter beschikking staan die echter enorm vervuild zijn. Ik verwijs hierbij naar de gronden van de Poudrerie waar ongeveer 340 hectare beschikbaar is. De minister-president heeft toegezegd dat het creëren van een zone voor hem prioritair is. Ik besef dat er juridische problemen zijn om aan te duiden wie de gronden moet schoonmaken.
Mijnheer de minister, ondanks al die positieve zaken vormt outplacement een probleem. Outplacement, dat wordt behandeld in CAO 51, is noodzakelijk. CAO 51 heeft echter betrekking op grote bedrijven. We vergeten dat heel wat toeleveringsbedrijven niet onder deze regeling vallen zodat de werknemers zonder meer op straat worden gezet. Dat is de reden waarom we vroeger een voorstel hebben ingediend om ook deze mensen op te vangen. De toeleveringsbedrijven geven werk aan heel wat meer dan 280 mensen.
Op 5 februari krijgen we van de SERV uitsluitsel over het probleem van het herplaatsingsfonds. Ik heb ook de minister-president gewezen op de moeilijkheden. Ik besef dat er een probleem is. De overheid zal een dotatie moeten geven. Op dat vlak was er een consensus. Ook het patronaat zal echter zijn steentje moeten bijdragen.
Ik dring erop aan dat men deze zaak onder ogen ziet. Deze mensen vallen op dit ogenblik gewoon uit de boot. Ze zijn meestal tussen 40 en 50 jaar en laaggeschoold. Ze kennen zeer goed hun stiel. Het klopt dat men voor het keuren van glas en flessen een zekere vaardigheid moet hebben. In andere sectoren kunnen ze daar echter weinig mee aanvangen.
Ik ben blij dat de minister zo snel heeft gereageerd op het voorstel van de brainstorming. Ik ben ervan overtuigd dat ze in de regio Mol tot resultaten zal leiden. Het is echter belangrijk dat het antwoord van de minister in de Handelingen staat. Ik weet ongeveer wat hij zal zeggen, maar toch is het nuttig dat in het parlement de belofte werd gedaan. De collega's die hier na de verkiezingen zullen zetelen, kunnen er dan de minister voortdurend op attent maken dat hij iets heeft beloofd dat in de Handelingen werd opgenomen. De heren Van Dijck en Geysels moeten daar in de toekomst op blijven hameren. Dat is het nut van deze interpellatie.
De voorzitter : De heer Penris heeft het woord.
De heer Jan Penris : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, de uiteenzettingen van de vorige sprekers waren zeer interessant. Het bewijst eens te meer dat streekparlementsleden het best zijn geplaatst om dergelijke dossiers te verdedigen. Sommigen verkozenen denken ten onrechte aan een nationale Vlaamse kiesomschrijving.
Het streekparlementslid van het Vlaams Blok is jammer genoeg aanwezig in een andere commissie. Dit laat me echter toe om het probleem op een algemenere manier te benaderen. Mijnheer de voorzitter, ik geef grif toe dat ik dit dossier niet zo goed ken als mijn collega. Er bestaan wel heel wat overeenkomsten met andere traditionele, Vlaamse sectoren. Zo was er de pijnlijke sluiting van de KS. Daarna was er het scheepsbouwdossier en de sluitingsperikelen van de Boelwerf. Bij de scheepsherstelling hebben we de Antwerp Ship Repair zien verdwijnen. Ook de Boomse Metaalwerken, die waren gespecialiseerd in de kranenbouw, zijn weg. Vandaag zien we met Verlipack een andere traditionele, Vlaamse sector, namelijk de holglasblazerij, verdwijnen. Ik hoop het op een andere keer te hebben over de problemen die de Vlaamse binnenscheepvaart kent.
In al die dossiers is het Vlaams Gewest niet onverschillig gebleven, maar heeft integendeel getracht het leed te verzachten. Meer dan dat is er echter niet gebeurd. Het Vlaams Gewest is opgetreden als een goedmenende zuster die palliatieve zorgen verleent, maar die niets van geneeskunde kent. Ten gronde werd er niets gedaan.
Naar aanleiding van de aangehaalde dossiers moeten we ons durven bezinnen over de slagkracht van het Vlaams Gewest. Zijn we in staat om traditionele sectoren van onze Vlaamse economie te genezen en, indien niet, wat is daar dan de reden van?
De heer Eddy Schuermans : Moeten we de mijnen misschien opnieuw openen?
De voorzitter : Onder het motto 'Eigen kolen eerst'.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Mijnheer de voorzitter, de collega's die uit de streek afkomstig zijn, hebben het dossier al uitvoerig behandeld. Ik wil vooral mijn bezorgdheid uiten over de toekomstmogelijkheden van de streek Mol-Balen-Dessel. Dit is zeer belangrijk omdat vooral laaggeschoolden het slachtoffer zijn. We moeten in de streek een aanbod creëren voor die mensen. Het is niet vanzelfsprekend dat ze zich ver zullen verplaatsen om werk te vinden. Werk vinden in de streek moet mogelijk zijn. Ik dring er dus op aan dat de Vlaamse regering op korte termijn initiatieven zou nemen om het gewestplan te herzien. In die streek moeten er meer industrieterreinen komen.
De voorzitter : De heer Geysels heeft het woord.
De heer Jos Geysels : Mijnheer de voorzitter, ik woon niet in de onmiddellijke nabijheid van Mol. Toch woon ik in de Kempen. Ik ben een absoluut voorstander van grotere kiesomschrijvingen. Maar ik wil de heer Penris toch zeggen dat deze opvatting mensen niet verhindert zich te bekommeren om de problemen van hun streek. Het ene sluit het andere niet uit.
Verder weet ik, anders dan voor de heer Sleeckx het geval is, niet hoe het antwoord van de minister eruit ziet.
Uit een studie van dit dossier heb ik twee zaken geleerd. Ze zijn samen te vatten in twee trefwoorden. Het eerste trefwoord is 'relativiteit'. Vandaag kregen we recente cijfers, waaruit blijkt dat het met de werkloosheidscijfers in de Kempen, in vergelijking met 1997, de goede richting uitgaat. Vandaag zijn er 16.000 UVW's in de Kempen. Twee derde van die werklozen zijn vrouwen. Dat heeft te maken met hun lage scholingsgraad. Deze cijfers illustreren wat zich ook in de rest van Vlaanderen voordoet. Die cijfers kan men niet ontkennen.
Maar in de streek van Mol zijn die cijfers vandaag maatschappelijk minder relevant. De werkgelegenheid in de industrie heeft het er de jongste jaren niet echt goed gedaan. En hier komt het begrip 'relativiteit' op de proppen. De mensen vernemen uit de krant dat het beter gaat. Maar een aantal werknemers uit Mol en omstreken interpreteren dat anders. Dat geldt voor de mensen van Verlipack, Glaverbel, Dalmat, enzovoort. Die goede cijfers voor de Kempen zijn er, maar men zal geen maatschappelijke tevredenheid creëren door ze te vermelden.
Het tweede trefwoord is 'creativiteit'. Ik ben niet een persoon die het dossier van Beaulieu, Verlipack en andere volledig kent. Maar ik kan u verzekeren dat ik opkijk van de creativiteit waarmee sommigen bedrijven beheren. We stellen vast dat de gebouwen van Verlipack niet van Verlipack waren, maar wel van Verlimont, waar de heer De Clerck mee te maken heeft. De machines werden gehuurd, en goederen en diensten werden op een erg creatieve wijze erg duur gefactureerd. Ik denk dat een aantal werknemers het bij het rechte eind hebben als ze stellen dat Verlipack een lege doos is.
We moeten af en toe door façades heenkijken. Het is niet omdat een bedrijfstak of een bedrijf de mooie lichtreclame laat fonkelen, dat er daarachter geen gevaarlijke manoeuvres voor de werkgelegenheid schuilen. We moeten de euforie durven te doorprikken. U weet dat er een CAO was afgesloten waarin de werkgelegenheid tot het jaar 2.000 was gewaarborgd. U ziet met welk gemak dat terzijde wordt geschoven. Ik maak hier niet het proces van de regering of de minister.
Ik wil twee vragen toevoegen aan deze die al zijn gesteld. Welke bijkomende impulsen wenst de Vlaamse regering te geven? Met 'bijkomende' bedoel ik wel degelijk 'bijkomende'. Ik heb met genoegen gelezen dat de minister-president op de nationale televisie heeft gezegd dat er een bijdrage ter beschikking wordt gesteld voor outplacement. Als ik het goed heb, was dat al voorzien. Dat is een normale procedure. Mijn vraag gaat over de bijkomende inspanningen. Mijn tweede vraag heeft te maken met wat in een aantal rapporten staat. Werknemersorganisaties leggen daarin de band tussen activiteiten zoals Verlipack die uitoefende, en de recyclage van glas.
Volgens de cijfers waarover ik beschik, ligt hierin geen oplossing voor bedrijven als Verlipack. Ik vraag me nochtans af of daarover studies of businessplannen bestaan. Kan men de activiteiten van Verlipack integreren in een milieutechnisch proces dat met recyclage te maken heeft?
De voorzitter : De heer De Gucht heeft het woord.
De heer Karel De Gucht : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik wil vanuit een iets andere invalshoek voortborduren op het eerste gedeelte van de uiteenzetting van de heer Geysels. Ik vraag me af hoe het zit met het beschikbare industriële patrimonium van Verlipack. Is daarmee überhaupt een moderne bedrijfsvoering mogelijk? Ik aanvaard dat men de gebouwen en de machines heeft gescheiden. Meestal doet men dat als men een bedrijf heeft opgegeven. Men probeert op die wijze een aantal activa over te houden. Ik praat dat niet goed, maar het gebeurt.
Gaat het niet om een totaal verouderd machinepark? Mijn vraag is niet zo onschuldig als ze lijkt. Ik heb de beloftes van de minister-president gehoord. Hij laat veronderstellen dat dit bedrijf te redden is. Is dat geen loze bewering? Gaat het niet om een erg lege doos? De minister-president stelt dat hij een kandidaat-investeerder zal steunen. Zijn ook dat geen loze woorden? Een investeerder zal zich slechts kandidaat stellen als daar nog een industrieel project mogelijk is. Wat denkt u daarvan? Volgens mij is dat helemaal niet meer het geval. Ik vind het dan ook nogal gratuit te beweren dat een kandidaat-investeerder zal worden gesteund. Is de minister-president er niet zelf van overtuigd dat er geen overnamekandidaat zal opduiken?
De voorzitter : Minister Van Rompuy heeft het woord.
Minister Eric Van Rompuy : Mijnheer de voorzitter, ik dank u voor deze interpellatie. Het is een goede zaak dat we het hier hebben over een bedrijf dat in Vlaanderen toch een groots verleden heeft. Vandaag werken er nog ruim 280 mensen. Tien of vijftien jaren geleden ging het zelfs om meer dan duizend personen. Het faillissement zelf roept natuurlijk ook een aantal vragen op. Ik ga niet in op de algemene bedenkingen van de heer Penris. Ik ben er echter wel van overtuigd dat de economie aan een permanente vernieuwing onderhevig is. De steenkoolsector is verdwenen, en de scheepsbouwsector was aan afslanking toe.
Er bestaat zoiets als de internationale arbeidsverdeling. De tendens komt erop neer dat activiteiten inzake massaproductie worden overgebracht van plaatsen met hoge loonkosten naar locaties waar de lonen lager zijn en dezelfde knowhow kan worden toegepast. De Amerikanen zijn in de jaren zestig naar hier gekomen ; vandaag zijn wij het die elders investeren. In de jaren zestig zijn we rijk geworden dankzij een delokalisatie van activiteiten in Amerika en Japan. Vandaag vindt een gelijkaardige beweging plaats.
Dat proces is inherent aan de economie. De holglassector kan misschien winstgevend zijn in Vlaanderen, maar Verlipack verkeert al sinds de jaren tachtig in moeilijkheden. De overheid is daar gedeeltelijk mede verantwoordelijk voor, aangezien zij het algemeen klimaat schept. Bij Verlipack is er echter ook een bedrijfsprobleem : er werden een aantal fouten gemaakt op het vlak van investeringen en management waardoor het bedrijf momenteel niet concurrentieel kan zijn. De loonkosten bij Verlipack Mol bedragen ongeveer 30 percent van de totale kosten. Dat is vrij veel. De moeilijkheden van de laatste vijftien jaar zijn wel niet enkel aan die loonkosten te wijten. Er zijn dus duidelijk verschillende redenen voor de problemen bij Verlipack.
Mijnheer De Gucht, u vroeg of er bij Verlipack Mol voldoende elementen aanwezig zijn in het industrieel apparaat om er bij overname opnieuw een concurrentieel bedrijf van te maken. We kunnen daar geen oordeel over vellen, zeker niet op dit ogenblik. Er zouden immers een aantal overnamekandidaten zijn. Minister-president Van den Brande heeft enkel gezegd dat we de richtlijnen inzake economische expansie hebben gewijzigd. Na de discussie vorige zomer over de percentages hebben we een aantal zaken aangepast. We hebben onder meer de overnamesteun opgenomen in onze expansiesteun. De overnamesteun houdt onder meer in dat de Vlaamse overheid subsidies kan toekennen indien er een overnemer is, op voorwaarde dat er nieuwe investeringen komen en dat meer dan de helft van het personeel wordt overgenomen. De Vlaamse regering kan wel afwijken van die 50 percent. Die steun kan gaan tot 500.000 frank per werknemer. Dat is wel een theoretisch maximum. Een overnemer die de helft van het personeel overneemt, moet zich dus ook engageren om nieuwe investeringen doen. We zullen dus geen brute tewerkstellingssteun geven. Dat is wat de laatste jaren verkeerd is gegaan.
Heye-Glass had in 1996 een plan om 900 miljoen frank te investeren. Dat staat in de notulen over de gesprekken die toen werden gevoerd. Van die investeringen is echter vrijwel niets terechtgekomen. Wallonië heeft toen toch steun toegekend, niet enkel de 350 miljoen frank die het Waals Gewest als renteloos voorschot toekende, maar ook de steun van de SRIW - de derde functie van de Waalse overheidsholding. Die gelden werden gedeeltelijk gebruikt om schulden af te lossen, en niet om nieuwe investeringen te doen.
Ik wil even verwijzen naar wat minister-president Van den Brande enkele dagen geleden in Mol heeft meegedeeld. Hij heeft enkel melding gemaakt van de wetgeving inzake overnamesteun, meer bepaald van de subsidievoorwaarden voor de overname van tewerkstelling en de subsidievoorwaarden voor de overname van vaste activa.
Over de levensvatbaarheid van Verlipack en een eventueel overnamescenario moet de curator oordelen. Het zou totaal verkeerd zijn daarover een definitieve uitspraak te doen in deze commissie. Indien ik als minister hier zou zeggen dat het bedrijf geen toekomst heeft, wordt een overname immers onmogelijk. Bovendien weet ik niet wat de levensvatbaarheid van het bedrijf is. Ik kan daar dus geen uitspraak over doen. Het is wel duidelijk dat er nieuwe investeringen nodig zijn om het bedrijf op termijn winstgevend te maken.
Ik ga de vragen over de omstandigheden niet in detail beantwoorden. Toen Heye-Glass het bedrijf in 1996 heeft overgenomen, werden natuurlijk wel gesprekken gevoerd met het Waals Gewest en het Vlaams Gewest. We wilden op dat ogenblik niet participeren. Ik heb dat hier trouwens al enkele malen verteld. Onze opvatting was dat als Heye-Glass het echt goed voorhad en van oordeel was dat Verlipack levensvatbaar was, het geen overheidsgeld nodig had. Ofwel is een bedrijf levensvatbaar, en kan de overheid niet veel doen, ofwel is een bedrijf niet levensvatbaar, en dan komt men in de situatie terecht waarin het Waals Gewest nu verkeert. Heye-Glass gebruikt namelijk belastinggeld voor een aantal zaken die de overlevingskansen van het bedrijf op termijn niet ten goede komen.
We hebben er toen bewust voor gekozen om niet te participeren. Onze strategie is om bedrijven in financiële moeilijkheden niet te subsidiëren. Dat is wel geen zuiver axioma. De overheid blijft verplicht elk geval te onderzoeken. Voor de dossiers van de laatste jaren, onder meer Nova en Heye-Glass, werd in elk geval beslist niet te participeren.
Ik heb wel altijd nauw contact gehouden met de vakbonden. Ze zijn enkele malen bij ons geweest. De heer Sleeckx heeft dat dossier nauwkeurig gevolgd en ons vaak ingelicht over de bezorgdheid die daar leefde. Sinds 1996 vreesden de vakbonden voor het scenario waarin ze nu zijn terechtgekomen. Ze wisten dus al lang dat de situatie heel moeilijk was. Ze hebben een aantal garanties gekregen, onder meer de CAO waarin wordt bepaald dat niemand wordt ontslagen tot 2000. Er werd gevraagd of dat juridisch wel zo duidelijk is. Ook de vakbonden aarzelen om juridische stappen te ondernemen. Momenteel zijn ze de zaak aan het onderzoeken.
Bij de overname in 1996 voerden we gesprekken met de directie, op 18 december met de heren Hillen en Caman, de financiële directeur, en enkele dagen voordien met de heer Watteyne. Mijnheer Van Dijck, die gesprekken vonden plaats nadat u mij op 2 december een vraag hebt gesteld. De directie heeft me toen meegedeeld dat ze de tewerkstelling in Mol onmogelijk kon behouden. Ze zou zich beraden of ze nieuwe investeringen ging doen en of alle aandeelhouders - onder meer Beaulieu voor ongeveer 20 percent en het Waals Gewest - daartoe bereid waren. Er werd gezegd dat er nieuwe investeringen moesten worden gedaan en dat we op basis daarvan zouden oordelen of we verder zouden gaan.
Het vervolg van het scenario kent u. Ik heb het eigenlijk zelf vernomen via een telefoontje, om elf uur 's avonds, van de heer Sleeckx en via de heer Van Dijck.
Wij hebben even uitgerekend wat ons te doen staat indien er een overnemer zou worden gevonden. Voor 150 werknemers met een maximum van 500.000 frank per werknemer zou dit voor de overheid een overnamesteun van hooguit 70 miljoen frank betekenen. Gezien de hoge investeringen zal dit bedrag voor de eventuele overnemer niet echt een beslissingsbeïnvloedende incentive betekenen, maar meer kunnen we echt niet doen. Er worden op dit ogenblik nog steeds gesprekken gevoerd met eventuele overnemers, maar daarover kan ik nu nog niets zeggen.
Door de curatoren is ondertussen verzocht om een door de Vlaamse overheid gefinancierde outplacement. Dit wordt momenteel onderzocht door een stuurgroep van de SERV. De wedertewerkstellingskansen voor de mannelijke werklozen zouden in de Kempen behoorlijk zijn, maar voor de vrouwelijke werklozen is dit helaas niet het geval. Ook voor de oudere werknemers liggen de zaken moeilijker.
In dit verband moet mij iets van het hart. In één van mijn gesprekken met de directie van Verlipack werd mij gezegd dat enkele jaren geleden besparingen werden doorgevoerd door personeelsleden met prebrugpensioen te sturen. Achteraf bleek dit een ongelukkige beslissing, omdat men door het wegsturen van die oudere werknemers precies de werknemers met knowhow en ervaring aan de deur had gezet, iets wat het bedrijf later zeker niet ten goede kwam. Hetzelfde had zich bij Levi's voorgedaan. Ik hoor dan ook niet graag spreken over laaggeschoolden. Meestal zijn het die mensen die door hun ervaring en knowhow tot de belangrijkste schakels van een bedrijf behoren.
Maar ik wil me niet in een al te groot pessimisme storten. De regio's blijken vaak goed in staat tegenslagen snel en doeltreffend te absorberen. Bij Renault Vilvoorde bijvoorbeeld blijkt dat twee jaar na de sluiting slechts 355 van de 3.000 ex-werknemers nog steeds werkzoekend zijn. Een ander voorbeeld is de regio Tongeren, waar twee heel belangrijke investeringen plaatsvonden die de tewerkstelling aanzienlijk zullen bevorderen. Ook de Kempen hebben nog heel wat troeven : denk maar aan bedrijven zoals Vito en SCK. Ze kunnen bovendien aanspraak maken op de Doelstelling-2-voordelen. Het zou dus totaal verkeerd zijn de Kempen als een soort economisch rampgebied te beschouwen. De werkloosheid is in de Kempen, waar de laatste jaren voor meer dan 41 miljard frank werd geïnvesteerd, veel sterker gedaald dan in de rest van Vlaanderen. Aan die regio werd een expansiesteun verleend van in totaal 2,6 miljard frank, goed voor 3.086 bijkomende plaatsen.
De heer Geysels vroeg wat we extra doen. Onze extra's bestaan uit latente zaken, die voor de buitenwereld minder goed zichtbaar zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan het beschikbaar stellen van industrieterreinen en aan het prioritair saneren van vervuilde terreinen, het aanwenden van nieuwe of niet-gebruikte terreinen in de buurt van Vito en SCK enzovoort.
Nieuwe bedrijven komen er enkel door omgevingsfactoren. Zelf kunnen we er geen oprichten. De overheid heeft evenmin te zeggen waar een bedrijf zich precies moet vestigen. Daarin kunnen vele motieven een rol spelen, en elke regio kan bijkomende arbeidsplaatsen goed gebruiken. De vraag van het Streekplatform Kempen was in ieder geval bijzonder duidelijk. We zullen er samen met de gemeentebesturen, de Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij van de Kempen en de GOM-Antwerpen werk van maken. Ondertussen heeft de minister-president reeds de opdracht gegeven een concreet dossier voor te bereiden voor de inherzieningstelling van het gewestplan Herentals-Mol.
In verband met de ontwikkeling van bedrijventerreinen moet mij een grote frustratie van het hart. Er blijken immers altijd redenen te worden gevonden om die ontwikkeling tegen te gaan. Als voorbeeld geef ik de herziening van het gewestplan Halle-Vilvoorde. Voor dit dossier moet ik een hels gevecht leveren om toch maar 60 hectare industriezone uit de brand te slepen. Maar wat de natuur betreft, gaat het om 3.000 hectare. Men komt steeds met een nieuwe reden op de proppen om die ontwikkeling toch maar niet door te voeren : mobiliteit, buurschap, natuur, verkeer enzovoort. Als de Kempen en Limburg de jongste jaren vrij veel investeringen hebben aangetrokken, dan is dat precies omdat daar nog ruimte is voor nieuwe terreinen. Maar ook daar zal dat niet lang meer duren.
Ik denk dat we ons de volgende dagen zeker zullen bezighouden met de zaken die hier naar voren werden gebracht. Ik wil ook de parlementsleden danken omdat ze zich in dit moeilijke dossier niet aan demagogie bezondigen. De fracties trachten deze zaak correct aan te pakken.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de minister, ik wil even inpikken op uw laatste uitspraak. Er zijn toch genoeg voorbeelden bekend van gevallen waar men op een zeer verantwoorde manier kleine aanpassingen heeft aangebracht aan gewestplannen. Het zou dus ook niet echt een probleem mogen zijn om een terrein dat een bestemming heeft voor nucleaire industrie, aan te passen tot een ambachtelijke bestemming. Ik herhaal dat dit kan gebeuren zonder te raken aan bestaande natuurgebieden.
Het gemeentebestuur van mijn eigen gemeente heeft het initiatief genomen om daar een ambachtelijke zone te creëren. Na de woorden van de minister-president wil dat gemeentebestuur onmiddellijk het licht op groen zetten om daarmee door te gaan. Men wil dus echt wel van die nucleaire bestemming een ambachtelijke bestemming maken. Het gemeentebestuur hoopt dan ook dat het, in het belang van de tewerkstelling in deze regio, de nodige steun krijgt.
De voorzitter : De heer Sleeckx heeft het woord.
De heer Jef Sleeckx : Mijnheer de minister, mijn bezorgdheid gaat natuurlijk ook uit naar de streek in het algemeen. Ik voel me echter in het bijzonder begaan met de mensen die niet kunnen rekenen op CAO 51. Het gaat dan vooral om de toeleveringsbedrijven. Die vallen volledig uit de boot. Ze kunnen nergens op terugvallen. Het herplaatsingsfonds is een goed middel om net deze mensen ook gelijke kansen te geven. De minister-president heeft gezegd dat hij er alles aan zal doen om hen te helpen. Mijnheer de minister, ik hoop dat ook u dat voorstel zult steunen. Hoe meer ministers erachter staan, hoe beter.
De voorzitter : Collega's, we hebben inmiddels een bericht ontvangen over het herplaatsingsfonds. De SERV heeft ons gemeld dat het iets meer tijd zal kosten om een advies uit te brengen. Dit zal dus pas in maart op de agenda worden geplaatst.
De heer Bogaert heeft het woord.
De heer Jean-Marie Bogaert : Mijnheer de minister, ik heb een bijkomende vraag over dat theoretisch maximum van 500.000 frank per werknemer bij een eventuele overname. U merkt terecht op dat deze commissie niet de plaats is om diepgaand over die overnames te debatteren. Ik wil het echter wel hebben over het principe.
U spreekt over een theoretisch maximum van 500.000 frank per werknemer. U zegt ook dat daaraan een belangrijke inspanning qua investeringen moet worden gekoppeld. Zijn daarvoor objectief meetbare normen voorhanden, of moet de zaak dossier per dossier worden bekeken?
Ik heb de indruk dat u nogal sterk de nadruk legt op dat 'theoretische'. Daaruit leid ik af dat u denkt dat dit bedrag in realiteit niet haalbaar is. Indien dat zo is, kunt u ons dan zeggen over welk bedrag het volgens u in werkelijkheid wel zal gaan?
U hebt ook uw bezorgdheid geuit over de hele Kempen. U zegt dat de werkloosheidscijfers fors zijn gedaald, maar wijst er tevens - terecht - op dat in een aantal bedrijven, net als in de rest van Vlaanderen trouwens, de truc met de pre-bruggepensioneerden is toegepast. Die mensen zitten natuurlijk net zo goed in de werkloosheid, maar niet in de werkloosheidscijfers. Hun persoonlijk en gezinsdrama wordt daardoor niet kleiner.
De voorzitter : Minister Van Rompuy heeft het woord.
Minister Eric Van Rompuy : Mijnheer Sleeckx, de voorzitter heeft natuurlijk al geantwoord in verband met die CAO 51. Ik kom dus meteen bij de vraag van de heer Bogaert terecht. De tewerkstellingssteun betreft een extra subsidie van 0,2 percent, die wordt toegekend op de subsidiabele investeringen voor elke overgenomen arbeidsplaats. Ze wordt dus elke keer berekend in functie van investeringen voor elke genomen arbeidsplaats. Ze moet dossier per dossier worden bekeken.
We hebben wel al een vingeroefening gedaan, waarbij we tot een bedrag van ongeveer 500.000 frank kwamen. Men moet zich daarbij eigenlijk baseren op de ingediende investeringen. In eerste instantie zal men 0,2 percent toekennen op de investeringen die als dusdanig worden aanvaard. Dit gebeurt dus per supplementaire arbeidsplaats. Aangezien we de reglementering nu net hebben veranderd, is de tewerkstelling voor die gevallen zogezegd op nul gezet. Daarom wordt elke plaats als extra beschouwd.
De heer Jean-Marie Bogaert : Met een minimum van 50 percent?
Minister Eric Van Rompuy : Inderdaad, dat geldt dus voorzover er 50 percent wordt overgenomen. Bovendien komt er nog 0,1 percent voor absolute groei bovenop de subsidiëring van de percentsgewijze groei. In totaal kan men die investeringen dus met 0,3 percent subsidie honoreren. Er is dan wel nog sprake van een maximum, en dat is precies dat bedrag van 500.000 frank. Het is immers mogelijk dat er miljardeninvesteringen komen terwijl men toch minder tewerkstelling realiseert. Daarom is dat plafondbedrag ingevoerd. Waarschijnlijk zullen hier echter vooral de investeringen als een rem werken om het maximum te bepalen.
De voorzitter : Hoeveel investeringen zijn er dan nodig?
Minister Eric Van Rompuy : Het zal dan toch wel om een paar honderd miljoen frank gaan.
De heer Karel De Gucht : Mijnheer de minister, daarnet werd er gesproken van een bedrag van 900 miljoen frank.
Minister Eric Van Rompuy : Dat was een totaalbedrag. Dat was dus niet enkel voor Mol bestemd.
De heer Karel De Gucht : Als ik goed kan rekenen is 0,3 percent van 900 miljoen frank toch 27 miljoen frank. Als men dat bedrag afzet tegen de helft van de arbeiders - dus 27 tegen 150 - krijgt men toch veel minder dan 500.000 frank?
Minister Eric Van Rompuy : Net daarom zeg ik dat het een theoretisch bedrag is. Realistisch gezien zal het tussen 200.000 en 300.000 frank liggen.
De heer Karel De Gucht : Ik wil de discussie niet rekken, maar wil wel het volgende zeggen. Om het voortbestaan van zo een bedrijf te garanderen, moet het rendabel worden. Daarvoor is het noodzakelijk dat men een investeerder vindt. Een investeerder zal zich zeker en vast niet laten lokken door het feit dat hij per werknemer die hij in dienst houdt, een paar 100.000 frank krijgt. In de payback van zijn investering heeft dat geld immers slechts een marginale invloed.
Minister Eric Van Rompuy : Bij de totstandkoming van die regeling heeft de volgende reden zeker ook een rol gespeeld. Als men een nieuw bedrijf opricht, kan men expansiesteun krijgen. Als men een bedrijf overneemt, is dat niet het geval. Eigenlijk heeft men er zelfs belang bij om nieuwe werknemers aan te trekken in plaats van de oude te behouden. Dat zal dus zeker ook wel een rol hebben gespeeld.
De voorzitter : De heer Deprez heeft het woord.
De heer Paul Deprez : Mijnheer de minister, u hebt gewezen op het belang van de bedrijventerreinen voor onze verdere economische groei. Daarover wil ik u graag het volgende zeggen. In de streek van Zuid-West-Vlaanderen werd in 1994 een gewestplanwijziging doorgevoerd met het oog op een aantal bedrijventerreinen. Er was iets fout gelopen met de vormvoorschriften, zodat de Raad van State enkele kanttekeningen plaatste. Dit betekent dat de bedrijventerreinen daar nog altijd niet worden gebruikt, op één uitzondering na. De Vlaamse regering heeft in dat laatste geval de gewestplanwijziging formeel in orde gebracht. Voor de overige vijf is dit nog altijd niet gebeurd. Wel heeft men gezegd dat deze zaak moet worden gekoppeld aan andere dossiers, die met de bedrijventerreinen zelf niets hebben te maken.
Mijnheer de minister, u onderkent het belang van bedrijventerreinen. De gronden zijn reeds sinds 1994 voor dat doel gereserveerd. Ik hoop dat ze snel in gebruik kunnen worden genomen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.