Plenaire Vergadering van 17/01/1996
Actuele interpellatie van de heer Etienne Van Vaerenbergh tot de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, en mevrouw Anne Van Asbroeck, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelijke Kansenbeleid, over de noodzakelijkheid van het onverwijld uitwerken van maatregelen ter versterking van de positie van de Vlamingen in Brussel naar aanleiding van de recente publikatie van de VUB-studie over de toepassing van de taalwetgeving in Brussel
De voorzitter : Aan de orde is de actuele interpellatie van de heer Van Vaerenbergh tot de heer Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, en mevrouw Van Asbroeck, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelijke Kansenbeleid, over de noodzakelijkheid van het onverwijld uitwerken van maatregelen ter versterking van de positie van de Vlamingen in Brussel naar aanleiding van de recente publikatie van de VUB-studie over de toepassing van de taalwetgeving in Brussel.
De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, van ons land beweert men dat het zeer moeilijk te besturen is. Het is in elk geval duidelijk dat er in dit land op verschillende tijdstippen akkoorden werden afgesloten. Zo werden in 1963 akkoorden afgesloten in verband met de taalwetgeving. Specifiek aan taalwetten - en dat wordt overal vergeten - is dat deze in België op de eerste plaats beschouwd werden als zijnde van openbare orde : dit omdat ze de fundamenten raken van het samenleven in dit land. Wanneer een wet van openbare orde is, wordt al wat met deze orde in strijd is, per definitie nietig en moet dit vernietigd worden. Eenieder die iets vaststelt dat met de openbare orde in strijd is, zou dit ambtshalve moeten opwerpen.
Ik moet u zeggen dat de taalwetgeving in rechtszaken desbetreffend zo klaar en duidelijk is dat iedere rechter, die over een zaak oordeelt, in zijn vonnis zelf moet vaststellen dat de taalwetgeving werd geëerbiedigd. Anders mag hij geen vonnis vellen en is dat vonnis nietig. Hij moet de taalwetgeving en de wijze waarop het vonnis wordt geveld, appreciëren en daarover een oordeel vellen.
Dit bestaat in rechtszaken, maar wat taalwetgeving in bestuurszaken betreft, is nog veel werk te verrichten. Men heeft in de taalwetgeving inzake bestuurszaken bepaalde maatregelen ingeschreven, waarbij individuen het recht hebben om ofwel bij de Raad van State ofwel bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht verhaal in te dienen, en daarmee is de kous af. Men heeft ook andere systemen uitgedacht. De nietigheid die ambtshalve in gerechtelijke taalwetgeving is ingebouwd omwille van het feit dat men in strijd is met de openbare orde, bestaat echter niet in administratieve aangelegenheden.
Mevrouw de minister, dat is een groot tekort. Dat tekort speelt zich vooral af in Brussel, omdat daar de taalregels tussen de mensen worden beheerst door het akkoord van openbare orde, namelijk de taalwetgeving. Wij hebben moeten vaststellen dat dit akkoord niet wordt nageleefd. Onlangs verklaarde de pas verkozen voorzitter van een partij dat de Vlaamse instellingen weg moeten uit Brussel. Uw voorganger heeft de armoede die wij kennen om zaken af te dwingen op dit vlak in Brussel, vastgesteld en heeft de opdracht gegeven om hieraan een studie te wijden. Uit de pers bleek dat deze studie klaar is, en ik vermoed dan ook dat wij die in de nabije toekomst in de Vlaamse Raad kunnen bespreken in het adviescomité voor Brussel. Deze studie leert ons echter niets bij. Wij weten al sinds 1963 dat de taalwetgeving in Brussel niet wordt nageleefd. De vice-gouverneur, die hiervoor bevoegd is, heeft alleen schorsingsbevoegdheid en daarmee is zijn taak af. Wij weten ook dat zijn overste, de minister van Binnenlandse Zaken, die hem opdrachten zou kunnen geven om de taalwetgeving te respecteren, hem die opdrachten niet geeft. Wat is nu het gevolg? Op de eerste plaats komen de Brusselse Vlamingen en de Vlamingen die naar Brussel komen, niet aan hun trekken. Op de tweede plaats zijn de duizenden jobs die vastliggen voor de Vlamingen in de wettelijk vastgestelde verhouding, niet voor de Vlamingen weggelegd. Andere kapers op de kust lopen hiermee weg. Op de derde plaats worden wij jarenlang geconfronteerd met de problemen wanneer wij de zaken in de toekomst willen rechttrekken.
Als op een bepaald moment een firma failliet gaat en vijftien jobs op de tocht komen te staan, dan nemen wij onze borden en zullen wij die mensen solidair steunen. Als in Brussel onze eigen mensen niet aan hun trekken komen, dan doen wij dat echter niet. Voorts stel ik vast dat wij wel actiecomités kunnen oprichten voor alles en nog wat, maar dat wij niet bekwaam zijn om te laten respecteren wat wettelijk bepaald is in wetten van openbare orde. Ik stel vast dat van de honderden benoemingen er sinds 1987 geen meer werden vernietigd. Daarvoor moeten oplossingen worden aangereikt. Het gaat hier niet alleen om een overtreding van de wet, het gaat ook over banen. We stellen vast dat die banen niet worden ingevuld door de juiste personen. Wordt die studie ter beschikking gesteld? Bevestigt die studie de bestaande toestand? Is het niet mogelijk om, in overleg met de federale regering, strafbepalingen uit te vaardigen voor het overtreden van de taalwetgeving, die van openbare orde is? Hoever staat het met de verhaalprocedure die door de Vaste Commissie voor Taaltoezicht bij de Raad van State werd ingediend tegen die honderden onwettige benoemingen die in het verleden zijn doorgevoerd? Wordt er overleg gepleegd met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over de uitsluitingspolitiek die door de Brusselse gemeenten en OCMW´s wordt gevoerd? Wordt er gepraat met de federale regering over het gebrek aan loyauteit van de Brusselse hoofdstedelijke ministers, die het vertikken om wetten van openbare orde toe te passen? Welke sancties kunnen worden getroffen indien wetten van openbare orde worden geschonden?
Ik wens hier nog een voorbeeld te geven ter verduidelijking. Ik las in de krant een artikel over een man die na twintig jaar opnieuw is opgedoken, nadat hij voor dood was verklaard en iemand anders in zijn plaats was begraven. Zijn vrouw was intussen hertrouwd, maar het eerste huwelijk was niet ontbonden. Wanneer er zich een probleem voordoet in verband met de staat van de persoon, dan treedt het parket ambtshalve op. Alle ambtenaren met vervolgingsbevoegheid die het openbaar belang dienen, moeten optreden wanneer wetten van openbare orde en goede zeden worden overtreden. Twee keer getrouwd zijn is een overtreding van de goede zeden. Wanneer taalwetten worden overtreden, die ook van openbare orde zijn, dan treedt men niet op. De minister van Justitie heeft blijkbaar geen oren naar het probleem van mensen die gediscrimineerd worden omwille van hun taalgebruik.
We vragen de minister geen nieuwe studies te bestellen. Wat gaan we doen? Ik roep op om overleg te plegen in de Kamer om de wetgeving aan te vullen met sancties. Laten we bovendien met de minister van Justitie overleggen opdat hij gebruik maakt van zijn positief injunctierecht opdat wordt opgetreden tegen alle verkrachters van de taalwetten, die ook wetten van openbare orde zijn. (Applaus bij de VU)
De voorzitter : Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, geachte mevrouw de minister, collega´s. De interpellatie is ook tot de minister-president gericht en ik had me graag ook tot hem gericht. Maar hij is niet aanwezig.
De voorzitter : Het volstaat dat één lid van de regering aanwezig is.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Ik sluit me aan bij de interpellatie van de heer Van Vaerenbergh. De cijfers uit de studie van mevrouw Detant spreken boekdelen. Ik heb die cijfers in de pers gelezen. Het is nuttig dat we zo snel mogelijk over de hele studie beschikken. Drie op tien patiënten in de Brusselse bicommunautaire ziekenhuizen zijn Nederlandstalig, terwijl dat slechts geldt voor één geneesheer op tien. Bicommunautaire ziekenhuizen worden nog altijd door de federale overheid gefinancierd. De Vlamingen financieren dus meer dan de helft van die ziekenhuizen, waar ze niet de behandeling krijgen waarop ze recht hebben. Meer dan tweeduizend benoemingen werden geschorst, maar slechts enkele benoemingen hiervan werden effectief vernietigd. Deze en zovele andere cijfers uit die studie bewijzen dat de Brusselse Franstaligen de meest vanzelfsprekende wettelijke voorschriften niet naleven.
Deze interpellatie over de gebrekkige toepassing van de taalwetgeving in Brussel en het initiatief van de regering om over de strategie inzake Brussel te discussiëren, laten me toe enkele fundamentele bedenkingen te formuleren. De discussie over de kwestie of Brussel al dan niet een volwaardig gewest is, is zoals een discussie over het geslacht der engelen. Aan de ene kant is er de Grondwet en de wet, die ook door een meerderheid van Vlamingen werden goedgekeurd, en aan de andere kant is er het evidente specifieke karakter van dit gewest. Er bestaan twee gewone gewesten en één hoofdstedelijk gewest. Een essentieel kenmerk van Brussel is dat het een hoofdstedelijk gewest is. Dat wil zeggen dat beide gemeenschappen er op voet van gelijkheid moeten behandeld worden. Dat houdt onder meer in dat de taalwetten strikt worden toegepast en dat Brussel zich pacifistisch opstelt tegenover de andere gewesten en de gemeenschappen.
Op dit ogenblik bestaat er een onwezenlijke anti-hoofdstedelijke sfeer bij de Franstalige politici van het centrale gewest. Ze blijven stoken in Vlaams-Brabant en erkennen zelfs de territoriale integriteit van het Vlaams Gewest niet. Dat gaat in tegen iedere vorm van federale loyauteit. De Vlaamse regering moet daar daden tegenover stellen.
Ik begrijp - maar ik keur het niet goed - dat Brussel niet als een volwaardig gewest wordt beschouwd. Brussel weigert haar essentiële taak van hoofdstad te vervullen als gevolg van het gestook van de Franstaligen. De Brusselse Vlamingen daarentegen zijn wel loyaal en zetten zich wel in voor Brussel als hoofdstad. Acties om de stad meer leefbaar te maken, zoals de recente actie rond het Hôtel Central, worden vooral door jonge Vlamingen gevoerd. Stuk voor stuk zeggen zij dat zij graag in Brussel wonen en dat zij zich willen inzetten voor een leefbare, veilige en mooie hoofdstad. Dit is ook mijn standpunt. Vlaanderen mag Brussel niet afwijzen om de deloyale en anti hoofdstedelijke, vooral anti-Vlaamse, houding van de Franstalige Brusselse politici. Vlaanderen, de Brusselse Vlamingen inbegrepen, moet hiertegen een positieve Vlaamse strategie opbouwen, die het hele terrein omvat. Ik pleit voor een integrale Vlaamse strategie voor Brussel en niet voor een strategie die uitsluitend van toepassing is op de Vlamingen in Brussel of de Vlamingen in Vlaanderen.
Deze interpellatie toont weer eens impliciet aan dat het meer dan noodzakelijk is het begrip hoofdstedelijke functie nader te omschrijven. Vlaanderen moet bij deze invulling worden betrokken. Desnoods moet er op federaal vlak worden ingegrepen. Het woord is hiervoor aan de Vlaamse regering. (Applaus)
Mevrouw Cecile Verwimp-Sillis (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega´s, ik sluit mij aan bij de interpellatie van de heer Van Vaerenbergh. De taaltoestanden in Brussel zijn immers sinds lang ook onze bekommernis. Ik vermeld dit even ter verduidelijking omdat ik denk dat sommige partijen dit nog niet wisten. Terecht protesteren wij wanneer de milieuwetgeving straffeloos wordt overtreden, maar wij protesteren even krachtig tegen het straffeloos overtreden van taalwetten omdat ook het overtreden van de taalwetten een uitholling en een afbraak van de democratie betekent.
Ik zal de voorbeelden die door de heer Van Vaerenbergh werden aangehaald, niet herhalen. Ik wil echter wel terugkomen op de schrijnende situatie in de OCMW-ziekenhuizen. Mensen die zich als zieke in een zwakke positie bevinden, hebben zeker het recht om te worden geholpen in hun eigen taal. Een Vlaams-Brusselse huisarts verklaarde ooit dat een arts die de taal van zijn patiënt niet verstaat, de gezondheidszorg degradeert tot veeartsenijkunde. Wanneer een dokter of een andere zorgenverstrekker, die er ooit in geslaagd is een zeer ingewikkeld vakjargon te begrijpen en te leren, geen Nederlands kent, is er eerder sprake van onwil dan van onkunde. Een onwillige kan niet worden tewerkgesteld in officiële tweetalige diensten. Hoewel deze redenering eerder simplistisch klinkt, bevat zij de essentie van het probleem.
In de krant heb ik gelezen dat de studie van mevrouw Detant en van de VUB bevestigt wat mijn vriend Dolf Cauwelier en vele anderen al vaak hebben aangeklaagd, namelijk dat de taalwetten verouderd zijn en dat de voogdij erover onvoldoende efficiënt is. De taalwetten zijn inderdaad verouderd want sedert 1963 zijn er nieuwe situaties ontstaan die aanleiding geven tot het benutten van achterpoortjes. Ik verwijs op dit vlak naar de Gesco´s, de werknemers bij de gemeentelijke VZW´s en de dokters met een zelfstandigenstatuut. Voor deze mensen zijn de taalwetten blijkbaar vatbaar voor interpretatie. Deze situatie moet worden onderzocht. Voorts is er ook de versoepeling van de taaleisen voor het examen van politieagent.
De controle voor schorsing en vernietiging van de onwettige benoemingen is omslachtig en werkt slecht. De heer Van Vaerenbergh heeft dit voldoende duidelijk gemaakt. Er moet bij de federale regering worden aangedrongen op een actualisering van de taalwetgeving, evenwel op voorwaarde dat zij niet wordt versoepeld. Een mogelijke piste voor de afdwingbaarheid is de steun die de OCMW´s van alle Brusselse gemeenten ontvangen van de hogere overheid. Zoals alle goede Belgen zijn de Brusselse gemeentebesturen waarschijnlijk ook wel gevoelig voor hun portemonnee. Het is echter nog beter redelijke mensen te doen inzien dat indien België moet blijven bestaan - en tot nader order wil de meerderheid van onze landgenoten dit nog altijd -, Brussel zeker tweetalig moet blijven. Laat ons daarvan in de eerste plaats zelf overtuigd zijn en dan ook de anderen ervan overtuigen. (Applaus bij AGALEV)
De voorzitter : De heer Vandenbussche heeft het woord.
De heer Michiel Vandenbussche (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega´s, de heer Van Vaerenbergh heeft op een zeer alerte manier ingespeeld op een studie van mevrouw Detant. Hij vraagt terecht de aandacht van de Vlaamse Raad voor deze problematiek. Ik wil erop wijzen dat mevrouw de minister dit initiatief geërfd heeft van minister Weckx. Mijnheer Van Vaerenbergh beweert dat het niet zo interessant is studies aan te vragen. Toch getuigt dit initiatief van minister Weckx van waardering voor het werk van de VUB. Een rapport van 1981 over de Brusselse taaltoestanden werd nu gedeeltelijk geactualiseerd door de studie van mevrouw Detant. We kunnen slogans naar voor brengen, we kunnen beslissingen nemen over de positie van de Brusselse Vlamingen, maar het is belangrijk dat deze beslissingen steunen op wetenschappelijk studiewerk. Dat plaatst ons immers in een sterkere positie. Ik wil dan ook hulde brengen aan de mensen die gedurende jaren aan deze studie meewerkten en aan degene die de studie aanvroeg.
Mijnheer Van Vaerenbergh, het gaat om een actuele interpellatie. Uw alertheid getuigt van een bijzondere belangstelling. Ik zou naar aanleiding van deze studie durven pleiten voor een diepgaander discussie in het Brussels adviescomité. Daarna kunnen we in dit halfrond dieper ingaan op de algemene positie van de Brusselse Vlamingen en meer specifiek op de toepassing van de taalwetgeving in Brussel.
Moeten we nu tot een herziening van de taalwetgeving overgaan? Of moeten we zoeken naar de verdieping en concretisering van de toepassing? Ik wil niet verbergen dat ik geen pasklaar antwoord heb. Ik verberg niet dat een herziening van de wetgeving op dit ogenblik bij heel wat Brusselaars strategische en tactische vragen oproept. Ik ben er niet uit of een herziening goed is of niet. Ik wil daarover ernstig discussiëren over de partijgrenzen heen.
Ik wil aan collega Van Vaerenbergh nog zeggen dat onze aandacht voor de Brusselse Vlaming en de Brusselse taalwetgeving wordt gedeeld door zijn partijgenoot, de heer Vic Anciaux.
De heer Van Vaerenbergh zou zijn vragen dan ook aan deze partijgenoot kunnen stellen, die ook staatssecretaris is van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering.
Het is niet meer de minister van Binnenlandse Zaken, maar de vice-gouverneur die de schorsingsbevoegdheid en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering die de vernietigingsbevoegdheid inzake de overtredingen van de taalwetgeving heeft. Ik kan de bekommernissen van mevrouw Grouwels volledig bijtreden. Ik juich ook toe dat mevrouw Verwimp vanuit de oppositie de bereidheid toont om samen met ons aan een ernstig beleid te werken. Ik kijk met belangstelling uit naar het antwoord van de minister voor Brusselse Aangelegenheden. (Applaus bij de SP en de VU)
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega´s, iedere fractie protesteert tegen het feit dat de taalwetgeving in Brussel niet wordt toegepast. Dat is al zo sedert de taalwetgeving in voege is, sedert de jaren zestig. Maar er verandert niets. Dat vind ik een onwezenlijk gegeven. De hele Vlaamse Raad, alle Vlaamse volksvertegenwoordigers protesteren tegen het feit dat de taalwetgeving noch in Brussel, noch in Wallonië wordt gerespecteerd, maar uiteindelijk gebeurt er niets.
In hoeverre was er eigenlijk nog een studie nodig om te bevestigen wat iedereen al lang wist? Het schaadt in alle geval niet, dergelijke studie kan alleen nog wat meer argumenten aanbrengen. Veel Vlamingen ontvluchten de hoofdstad. Bovenop de problemen waar alle Brusselaars mee geconfronteerd worden - de criminaliteit, de verloedering - moeten de Brusselse Vlamingen een strijd voeren om respect voor hun taal af te dwingen. Een andere winkel kan men kiezen, een ander gemeentehuis niet, tenzij men beslist te verhuizen.
Mijnheer Van Vaerenbergh wees er terecht op dat er nog andere aspecten zijn aan de overtredingen van de taalwetgeving. De niet-naleving betekent ook jobverlies voor de Brusselse Vlamingen. Met klachten kan men naar de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Maar zelfs indien een klacht gegrond wordt verklaard, wordt er dikwijls geen gevolg aan gegeven. Het Vlaams Blok legde een dossier over de sociale woningsector aan. Het dossier van de ziekenhuizen is genoegzaam bekend. Bij de financiering van OCMW-ziekenhuizen, bij de aanvraag van bijkomende kredieten, hebben de Vlaamse collegeleden in de Brusselse Gewestregering nooit enige bijkomende voorwaarden gesteld aan de toekenning van die kredieten. Op alle vlakken gebeuren er dus overtredingen op de taalwetgeving. Mevrouw de minister, de vraag is dan : wat gaat de Vlaamse regering daaraan doen? Eerst en vooral is er bijkomend wetgevend werk nodig om die taalwetgeving afdwingbaar te maken. Dit is op dit ogenblik niet het geval en daar kunnen wij vanuit het Vlaamse niveau helaas weinig aan veranderen ; het is immers een federale materie.
Mevrouw de minister, u gaat prat op uw geregelde contacten met de Vlaamse leden van het Brusselse College. Die mensen hebben totnogtoe, buiten nu en dan een zwak verbaal protest, weinig gerealiseerd op het vlak van de naleving van de taalwetgeving. Mijnheer Van Vaerenbergh, ik moet u zeggen dat uw eigen minister in de Brusselse Gewestregering zich zelf bezondigt aan de overtreding van die taalwetgeving door het uitgeven van meertalige brochures.
Mevrouw de minister, ik denk dat u er bij de Vlaamse leden van het Brusselse College zou moeten op aandringen dat ze werkelijk stappen nemen die men kan interpreteren als echte signalen dat het zo niet langer kan. Ik denk dat de enige stap daartoe is om effectief ontslag te nemen als lid van het Brusselse College.
Ik dank u. (Applaus bij het VB)
De voorzitter : Minister Van Asbroeck heeft het woord.
Minister Anne Van Asbroeck (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, geachte leden van de Vlaamse Raad, ik ben blij dat de studie die vorige vrijdag is bekendgemaakt, aanleiding geeft tot zoveel besprekingen. Dit is volgens mij ook de bedoeling van zo´n studie. Deze studie over de toepassing van de taalwetgeving in de Brusselse gemeentelijke instellingen, die in opdracht van mijn voorganger, de heer Weckx, werd uitgevoerd, werd door het Centrum voor Interdisciplinair Onderzoek van de VUB vorige week openbaar gemaakt. Het is inderdaad een kwalitatief zeer hoogstaande studie en een aanrader voor iedereen die zich wil verdiepen in de problematiek van de taalwetgeving en in het tot stand komen van deze taalwetten in 1963.
Deze studie bevestigt een reeds gekende toestand. In het verleden sprak men echter steeds over verschillende aangelegenheden op verschillende plaatsen in Brussel. De grote verdienste van deze studie is dan ook dat al deze zaken voor de eerste keer samen worden gegroepeerd zodat men duidelijk kan zien, aan de hand van cijfermateriaal, hoe de situatie in haar totaliteit is. De studie globaliseert dus alle gegevens. Ik ben dan ook zeker bereid om in te gaan op de suggestie van een aantal Vlaamse volksvertegenwoordigers om de resultaten van deze studie ter discussie te brengen in de Vlaamse Raad. Uiteraard is hiervoor het adviescomité Brussel en Vlaams Brabant het best aangewezen. Ik denk dat dit de beste plaats is om deze discussie aan te gaan.
Er wordt gewezen op een aantal tekortkomingen van de taalwetgeving, maar men moet toch toegeven dat de taalwetgeving wél wordt toegepast. Ik zal nader ingaan op de aspecten waar dit niet gebeurt, maar ik wil toch ook benadrukken dat uit de VUB-studie duidelijk blijkt dat, wat het statutair personeel betreft, de Brusselse gemeenten en OCMW´s de taalwetten vrij behoorlijk hebben opgevolgd. Er zijn nog beperkte onevenwichten, vooral in de zuidelijk gelegen gemeenten, en die spelen inderdaad wel nog grotendeels in het voordeel van de Franstaligen.
Veel problematischer is de situatie van het contractueel en tijdelijk personeel, de Gesco´s bijvoorbeeld, waarvoor de statuten bij het tot stand komen van de taalwetgeving niet bestonden. Men kon er dan uiteraard ook geen rekening mee houden. Uit de studie blijkt dat voor de periode 1990-1993 meer dan duizend schorsingsbeslissingen van de vice-gouverneur contractuelen en tijdelijken betrof. Het is ook zo dat vooral Franstaligen in deze statuten aan de slag kunnen. Bij gesubsidieerde contractuelen is de verhouding negentig Franstaligen tegenover tien Nederlandstaligen.
Een andere wijze om de taalwetgeving te omzeilen is de oprichting van gemeentelijke v.z.w.´s. Het zijn meestal zuiver Franstalige instellingen die werkzaam zijn in verschillende domeinen als sport, kunst, toerisme, informatie enzovoort. De vice-gouverneur heeft verschillende keren onderstreept dat ook de gemeentelijke v z.w.´s zijn onderworpen aan de taalwetgeving.
Verschillende raadsleden hadden het over het probleem van de ziekenhuizen, waar één patiënt op drie Nederlandstalig is, maar slechts één geneesheer op tien Nederlandstalig. Dat levert uiteraard problemen op voor de dienstverlening. Een groot gedeelte van de geneesheren en het paramedisch personeel werkt overigens op zelfstandige basis en is daardoor niet aan taalexamens onderworpen.
Ook bij de politie rijzen problemen. De taalexamens zijn immers een struikelblok voor vele aspirant-agenten. Wegens de recruteringsproblemen heeft de minister van Binnenlandse Zaken verschillende versoepelingen aangebracht in de toepassing van de taalwetgeving.
Ik denk dat de raadsleden die het woord hebben gevoerd, het erover eens zijn dat de controlemechanismen op de toepassing van de taalwetgeving het meest dwingende probleem vormen. Ze blijken allesbehalve efficiënt. Er is de dubbelzinnigheid over de bevoegdheidsafbakening tussen de vice-gouverneur en de Vaste Commissie voor Taaltoezicht enerzijds en de toezichthoudende overheden anderzijds. Dit zijn de Brusselse Hoofdstedelijke regering wat de gemeenten betreft, en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissies wat de OCMW´s betreft. De schorsingen van de vice-gouverneur leiden vrijwel nooit tot een vernietiging door de Brusselse overheden. Deze elementen waren bekend en worden hier bevestigd. Ik kan niet onmiddellijk een pasklare oplossing aanbieden voor deze problematiek. We kunnen wel een signaal geven voor een actualisering van deze taalwetgeving. Daarbij moet zeer duidelijk gesteld worden dat aan de fundamenten van de taalwetgeving, zoals de tweetaligheid van de ambtenaren, helemaal niet mag worden geraakt.
Ik heb het rapport van de studie overgemaakt aan de eerste minister en de federale Minister van Binnenlandse Zaken. Ik heb hen gevraagd een initiatief te nemen om de taalwetten te evalueren en een actualisering ervan voor te bereiden. Daarbij moet uiteraard rekening worden gehouden met de huidige situatie, die gewijzigd is door het ontstaan van nieuwe statuten en van gemeentelijke v.z.w.´s. Ook de afdwingbaarheid van de wet mag men niet over het hoofd zien. Het is een zeer delicaat en moeilijk probleem. Daarom moet deze operatie op een wetenschappelijke manier worden begeleid, bijvoorbeeld door een studiegroep van eminente juristen en bestuursdeskundigen uit beide taalgemeenschappen.
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Mevrouw de minister, u zegt dus dat u aan de federale eerste minister hebt gevraagd om de taalwetgeving te actualiseren. Ik neem aan dat u daarbij de opmerkingen uit de studie hebt gevoegd. Dit doorspelen naar de federale regering kan bijzonder gevaarlijk zijn. Hierdoor zou op federaal niveau de doos van Pandora kunnen worden geopend. De Franstaligen zullen zich misschien bereid verklaren om erover te praten, indien ook andere aspecten aan bod komen. Was het niet beter geweest om in de Vlaamse Raad een soort actualisering voor te stellen en deze over te maken aan het federale niveau? Dat zou beter zijn dan te vragen : federale regering, wil u eens een actualisering voorstellen? Het zou ons immers de kans geven om zelf de krijtlijnen te trekken waarbinnen wij de actualisering zien.
Minister Anne Van Asbroeck : Ik heb gezegd dat ik dit dossier heb overgemaakt met de vraag om een actualisering te onderzoeken. U weet dat de taalwetgeving een federale bevoegdheid is. Wij kunnen hier alleen signalen geven en niet wetgevend optreden. Volgens mij loonde het zeker de moeite om onmiddellijk deze studie en de conclusies die eraan verbonden zijn, mee te delen aan de federale en ook de Brusselse overheid, omdat men over de nodige gegevens zou beschikken en er zo snel mogelijk over zou beginnen na te denken. Maar dit houdt niet in dat wij niet kunnen optreden. Daarstraks zei ik al dat dit moet kunnen worden besproken in het Advies- en Overlegcomité voor Brussel en Vlaams-Brabant. De besprekingen en de resultaten die eruit voortvloeien, kunnen als advies of te bespreken materie worden voorgelegd aan de federale overheid. Het ene sluit het andere zeker niet uit. Men moet beide niveaus respecteren en hen ook de kans geven. Het is toch wel duidelijk dat zij uiteindelijk moeten optreden.
Wat de concrete vraag over de verhaalprocedures van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht bij de Raad van State betreft, moet ik erop wijzen dat ik er als Vlaams minister rechtstreeks niets over te zeggen heb. Deze commissie hangt immers af van de federale Minister van Binnenlandse Zaken. Ik heb er niettemin mijn licht opgestoken en ik kan u meedelen dat ze nog geen verhaalprocedures tegen een onwettige benoeming in de Brusselse gemeenten en OCMW´s heeft ingesteld. Zoals u weet, is het aan de Verenigde Vergadering om dergelijke procedures in te stellen. De Franstalige en Nederlandstalige leden moeten het hierover dus eens zijn.
Wat de Raad van State betreft, wil ik erop wijzen dat de toepasselijkheid van de taalwetgeving op contractuele en tijdelijke personeelsleden in verscheidene uitspraken wordt bevestigd. Dit is toch wel duidelijke informatie.
Op de vraag naar de intenties van de Vlaamse regering heb ik al min of meer geantwoord. We zullen de zaak federaal aankaarten, in de Vlaamse Raad bespreken en de conclusies die eruit volgen, duidelijk overbrengen aan de verschillende bevoegde instanties. Het rapport van de VUB werd pas gisteren aan de eerste minister en de Minister van Binnenlandse Zaken bezorgd en wordt vandaag ook aan de Brusselse overheden doorgestuurd. We moeten de mensen een beetje tijd gunnen om het te lezen en erover na te denken. Daarna kunnen verdere stappen worden overwogen, maar we moeten niet onmiddellijk van start gaan. We moeten eerst goed nadenken en iedereen die erbij betrokken is, de gelegenheid bieden om dit dossier grondig te bekijken. Als Brusselse Vlamingen hebben we hier zeker belang bij. (Applaus bij de SP)
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Ik dank de minister voor het antwoord, dat we bij manier van spreken uiteindelijk konden verwachten, in die zin dat het weer een inventaris van mogelijkheden is. Maar de tijd van de studies is eigenlijk voorbij, wat al dikwijls is gezegd. We moeten nu een concreet plan uitwerken. Minister president Van den Brande zei daarstraks dat we eerst moeten weten wat we willen. Wat willen wij? De toepassing en het respecteren van de taalwetgeving. Waarom? In het belang van de werkzekerheid en de jobs, waarop alle Vlamingen, zowel die van Brussel als die van buiten Brussel, recht hebben. We moeten er ons van bewust zijn dat de rechtspraak, de rechtsleer en al wat men kan inroepen, in het voordeel is van wat wij vragen. Het enige wat ontbreekt, is de wil.
De heer Vandenbussche wil ik nog meegeven dat de vice-gouverneur van Brabant een speciaal man is. Toen de job in 1963 werd gecreëerd, heeft hij als speciale opdracht onder meer het toezicht op de taalwetgeving in Brussel gekregen. Zijn enige baas is de Minister van Binnenlandse Zaken. Zoals dit ook in het verleden is gebeurd met de gouverneur van Limburg, kan deze minister opdrachten geven. Bij een schorsing kan hij de opdracht geven om op te treden en de Vaste Commissie voor Taaltoezicht op de hoogte te brengen van de schorsing, zodat de termijnen voor een benoeming niet meer zestig dagen zijn, maar vijf jaar. En dan begint het interessant te worden. Ik zeg niet dat de Minister van Binnenlandse Zaken nog toezicht heeft, maar hij kan wel optreden.
Tweede opmerking : de federale Minister van Binnenlandse Zaken heeft herhaaldelijk gezegd dat het moet gedaan zijn met al deze v.z.w.´s in Brussel. Welnu, ik vraag dat daar effectief wordt tegen opgetreden.
De voorzitter : De heer Vandenbussche heeft het woord.
De heer Michiel Vandenbussche : Het optreden tegen de gemeentelijke v.z.w.´s behoort tot de bevoegdheden van de gewesten. De federale overheid heeft met deze zaak niets te maken. Het is de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden die in Vlaanderen optreedt tegen gemeentelijke v.z.w.´s. In Brussel is de Brusselse Hoofdstedelijke regering bevoegd. De gemeentelijke v z.w.´s in Brussel vormen een probleem dat wij als Vlamingen en als Brusselaars moeten aanpakken.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heren Van Grembergen en Van Vaerenbergh werd tot besluit van deze actuele interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet uiterlijk 24 uur na de sluiting van de vergadering zijn ingediend.
De Raad zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.