Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 19/03/2014
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Voorzitter, minister, collegas, enkele weken geleden zei de minister-president tijdens de herdenkingsplechtigheid in Londen dat de erkenning van de slagvelden van WO I midden 2016 een feit zou zijn. Ondertussen nuanceerde u deze uitspraak en drukte u de hoop uit dat een grensoverschrijdend dossier in de loop van 2015 zou worden ingediend, wat hopelijk in 2017 zou resulteren in een plaatsing op de UNESCO-werelderfgoedlijst zelf. Hoewel de afgelopen jaren een consensus ontstond over het feit dat de frontzones van WO I op de lijst moeten worden geplaatst, als een relict van de gruwelijke feiten van 100 jaar geleden, verklaarde u ondertussen dat alleen een aantal representatieve sites en monumenten zullen worden voorgedragen.
Recent besliste de Franse overheid om werk te maken van een lijst van relicten en objecten die op de indicatieve lijst zouden kunnen worden geplaatst. Zoals kon worden verwacht, lijken ook een aantal sites in de omgeving van Verdun met zekerheid op deze lijst te zullen worden opgenomen. Het zou gaan om vrij grote gebieden. Zo wordt in elk geval afgeweken van het dossier dat ons land in 2002 op de indicatieve lijst plaatste, onder de titel Lieux de mémoire et monuments de la Grande Guerre: le Westhoek et Régions voisines. Hier wordt Vimy genoemd als uiterste locatie van de aaneensluitende loopgraven vanaf Nieuwpoort-Diksmuide en Ieper.
Sinds 2002 zijn ook onze inzichten over de relicten van WO I grondig gewijzigd. Ondertussen zijn er gelukkig heel wat plaatsen en monumenten bij gekomen. Wellicht is het feit dat de Franse overheid werk gaat maken van een indicatieve lijst met aanduiding van sites en relicten, dan ook een uitstekende gelegenheid om de Vlaamse lijst te gaan updaten en te herbekijken.
Overigens is dat ook noodzakelijk. Zo wordt inzake de militaire begraafplaatsen alleen verwezen naar de begraafplaatsen die reeds in 2002 werden beschermd. De afgelopen twaalf jaar is er een heel traject afgelegd, ook door u. De vele tientallen Britse begraafplaatsen, waaronder zeer bekende als Lyssenthoek in Poperinge, worden niet in overweging genomen. Hetzelfde geldt voor de Franse sanctuaire op de Kemmelberg, of voor alle Belgische militaire begraafplaatsen, waarvan geen spoor is terug te vinden in het initiële dossier. Ook verschillende plaatsen waar het slagveld of een deel van de loopgraven nog is bewaard, komen in het desbetreffende dossier niet aan bod. Van de Dodengang in Diksmuide is er geen spoor. Hill 60, Hill 62, Bayernwald, de John McRae-kazematten: ze komen niet aan bod.
Hetzelfde geldt voor het vraagstuk van de wederopbouw na de oorlog. Verschillende visies werden hierbij tegenover elkaar afgewogen: het slagveld en de ruïnes voor altijd zo bewaren, als ultiem symbool van nooit meer oorlog zoals bijvoorbeeld in Frankrijk met een aantal dorpen rond Verdun gebeurde; de wederopbouw naar het oorspronkelijk model, waarvoor op de meeste plaatsen uiteindelijk werd gekozen: kijk bijvoorbeeld naar de Lakenhalle van Ieper die ook niet op de lijst staat; of gebruikmaken van de tabula rasa om een nieuwe, modernistische stad te bouwen, zoals bijvoorbeeld in Zonnebeke gebeurde met de kerk, de pastorie en enkele huizen van niemand minder dan Huib Hoste.
Dat brengt ons meteen bij een ander belangrijk aandachtspunt. Uiteraard was de Westhoek het epicentrum van WO I, en deed zich daar de meeste gruwel voor. Dat betekent echter niet dat er nergens anders plaatsen zijn die ook representatief kunnen zijn voor WO I. Meer zelfs, in feite kan de stellingenoorlog niet worden begrepen zonder deze plaatsen. In het begin van de 20e eeuw was men er bijvoorbeeld van overtuigd dat een uitgekiend systeem van forten strategische plaatsen kon verdedigen. Precies daar ligt het belang van de fortengordels rond Antwerpen, Luik en Namen. Op zijn minst zouden een aantal representatieve voorbeelden zoals het fort van Liezele op de lijst moeten worden gezet.
Ik denk daarbij ook aan het slagveld van Halen, waar de laatste echte cavalerieslag in de geschiedenis is geleverd, en die een keerpunt betekent in de militaire geschiedenis. Sindsdien zijn er geen rechtstreekse gevechten van mannen op paarden meer gevoerd, maar is men geëvolueerd naar tanks en ander geschut, naar de precisiebombardementen zoals we die vandaag kennen.
Ik verwijs ook naar mijn andere favoriete dossier, de recent ontdekte en op dit ogenblik naar ontsluiting ontwikkelde Antwerpen-Turnhoutstellung, de fameuze verdedigingslinie die de Duitsers in 1917 realiseerden uit vrees voor een aanval vanuit het neutrale Nederland. Vandaag gaat het bij mijn weten om het best bewaarde loopgraven- en bunkercomplex in Europa. Ik hoop dat we dit in de toekomst verder kunnen openstellen en propageren.
Dan zijn er nog de martelaarsteden Aarschot, Leuven, Dendermonde enzovoort. Ook daarvan is er geen spoor.
Minister, is de Vlaamse Regering bereid om de indicatieve lijst te herbekijken en vooral uit te breiden? Is de Vlaamse Regering bereid om, zoals aangekondigd in het herdenkingstraject, niet alleen sites in West-Vlaanderen, maar ook representatieve sites uit andere provincies, zoals die in Halen en in Puurs, of zoals de Antwerpen-Turnhoutstellung, op de indicatieve lijst te plaatsen? Welke maatregelen zullen worden genomen om ervoor te zorgen dat de plaatsing op de UNESCO-werelderfgoedlijst zeker voor 2018 kan gebeuren? Met andere woorden, zijn we er nu zeker van dat het dossier uiterlijk in de loop van volgend jaar kan worden ingediend?
De voorzitter : De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Voorzitter, minister, geachte leden, ik wil eerst en vooral de heer Van Mechelen bedanken voor zijn vragen. Vorige week donderdag is er een informatievergadering geweest in Diksmuide over deze problematiek. De minister was daarvan de trekker. Hij was daar ook aanwezig. Alle informatie die toen werd gegeven, is dus ook online beschikbaar, op de website van Onroerend Erfgoed. Ik denk dat die ondertussen al door heel wat mensen uit de Westhoek en anderen is geraadpleegd, om er eventueel op te reageren.
Minister, mijn partij vindt het heel goed en lovenswaardig dat wordt afgestapt van een totale bescherming, dat men heel specifiek een aantal sites gaat beschermen en indienen als UNESCO-werelderfgoed. Op dat vlak zit ik op een andere golflengte dan de heer Van Mechelen. Zo ongeveer is men ook bezig in Wallonië en Frankrijk. Uit de slides die u vorige week hebt getoond, blijkt heel duidelijk dat Vlaanderen gaat voor achttien sites, dat Wallonië gaat voor zeven sites en Frankrijk voor een tachtigtal sites. Dat betekent dat er een convergentie is tussen het Vlaamse, het Waalse en het Franse dossier.
Wat ook heel belangrijk is, is dat u in een voorvergadering vorige donderdag de toezegging hebt gedaan aan de landbouwsector dat u resoluut wilt gaan voor de opmaak van een convenant tussen de landbouwsector en uw administratie, om in dezen een aantal concrete afspraken vast te leggen en er zo voor te zorgen dat mensen die leven op het platteland in de Westhoek, er nog kunnen werken en leven. Er zouden nog bedrijfsuitbreidingen mogelijk zijn. De voorgaande maanden bestond daar toch heel wat discussie over.
Minister, u zou van plan zijn om in september 2015 een predossier in te dienen, en tegen 31 januari 2016 een definitief dossier. In het najaar van 2016 zou er nazicht zijn door het wetenschappelijk adviesorgaan van de UNESCO. In het voorjaar van 2017 zou dan het Werelderfgoedcomité een specifiek advies uitbrengen, en in de zomer van 2017 zou er een beslissing worden genomen door het Werelderfgoedcomité.
Minister, met de stand van zaken meen ik dat we op de goede weg zijn om de mensen die daar vandaag wonen en werken, te kunnen verzoenen met de belangrijke herdenkingen van die wereldoorlog en het specifiek inzetten op de bescherming van een aantal sites. Ik denk dat er met betrekking tot dit dossier in de huidige toestand in de Westhoek een groot maatschappelijk draagvlak bestaat, mits een aantal randbemerkingen over de opmaak van het convenant, en als de gemaakte afspraken inderdaad worden gehonoreerd en gehonoreerd blijven. Dat draagvlak is er bij de inwoners van de Westhoek, maar ook bij de diverse politieke partijen.
Minister, ik meen dat CD&V in dezen akkoord gaat, dat uw eigen partij akkoord gaat, dat sp.a in dezen ook akkoord gaat en dat Open Vld in de Westhoek ook akkoord gaat. Ik verwijs naar een uitgave van de Ieperse Open Vld. Ik citeer: Daarnaast kondigden minister-president Peeters ( ) en minister Bourgeois ( ) triomfantelijk aan dat zij de frontstreek willen laten erkennen als werelderfgoed door UNESCO. De fractieleidster van Open Vld in de gemeenteraad van Ieper stelde letterlijk: Zij willen letterlijk een stolp zetten over onze streek, een ramp voor iedereen die er wil wonen en werken.
Mijnheer Van Mechelen, ik denk dat met deze beslissing van de minister, en ook van de minister-president, dit probleem is opgelost, en dat er zeker nog ruimte is om te wonen en te werken. Indien u interesse hebt, wil ik u gerust een kopie bezorgen van het bewuste artikel van uw partijgenoten van Ieper.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Voorzitter, geachte leden, dit is inderdaad een interessante discussie. Een tijdje geleden hebben we daar ook nog over gediscussieerd in de commissie, naar aanleiding van de vraag van de heer Verfaillie over de aard van de erkenning die we voor ogen hadden. Voor alle duidelijkheid, de UNESCO-erkenning is immers geen bijkomende bescherming. Het is een erkenning. Het is een label. De achttien geselecteerde objecten die we voordragen, zijn allemaal beschermd. Daarover wil ik geen twijfel laten bestaan.
We hebben toen een discussie gevoerd over het draagvlak en de weerslag op de streek, ik kom daar nog op terug.
Mijnheer Van Mechelen, dit is een interessante vraag. U was verontschuldigd voor de voorstelling, maar u hebt de informatie nadien ontvangen. Ze staat online voor iedereen. U kunt terecht op de website van het agentschap.
Het WO I-dossier is al sinds 2002 opgenomen op de Belgische indicatieve lijst van het werelderfgoed. De universele waarden van het erfgoed van de Groote Oorlog zijn echter niet exclusief voor Vlaanderen. Het WO I-UNESCO-dossier heeft een uitgesproken internationale dimensie. Dit dossier is dan ook, op initiatief van Vlaanderen, de laatste jaren geëvolueerd tot een volwaardig transnationaal Frans-Belgisch dossier. Binnen België is het een Vlaams-Waals dossier.
Het WO I-dossier stond tot voor kort nog niet op de Franse indicatieve lijst. De Frans-Belgische werkgroep die het transnationale UNESCO Werelderfgoeddossier voorbereidt, heeft dan ook absolute prioriteit gegeven aan het uitwerken van gemeenschappelijke teksten om het dossier zo spoedig mogelijk op de Franse indicatieve lijst te laten opnemen. Ik heb het dossier bij mijn internationale contacten telkens weer aangekaart, in de mate van het mogelijke. Ik heb de Franse minister van Veteranenzaken Arif gesproken die toen bevoegd was voor deze aangelegenheid. Onze vertegenwoordiger in Parijs heeft diverse contacten gelegd. Ons agentschap heeft dat ook gedaan. We hebben contacten gehad met de toenmalige vertegenwoordiger van president Sarkozy. We hebben besprekingen gevoerd met de ambassade. Recent had ik nog briefwisseling met goed gevolg met onder andere de Franse minister van Cultuur.
Dit dossier werd eind 2013 ingediend bij het Franse ministerie van Cultuur. Het Comité français des biens du patrimoine mondial een team van externe experts heeft begin januari een positief advies uitgebracht. Op 9 januari 2014 heeft de Franse minister van Cultuur Filipetti haar akkoord gegeven om het WO I-dossier bij te schrijven op de Franse indicatieve lijst. Ze heeft me dat per brief bevestigd. De formele wijziging van de Franse indicatieve lijst, en dus van de opname van het WO I-dossier is gepland in april, mei 2014.
Dit is lang niet evident geweest in Frankrijk. Er waren voorstellen voor een gecombineerde voordracht: WO I en WO II samen. Dat was volgens ons geen goed idee. Heel recent kwam het tot een kentering in Frankrijk: in een redevoering uitte president Hollande de expliciete wil om de voordracht voor de UNESCO te doen. De klik is dus gemaakt.
Ik heb vorige week een schrijven mogen ontvangen van minister Filipetti. Ze bevestigt nogmaals dat Frankrijk heeft beslist het dossier op de indicatieve lijst te plaatsen. Ze deelt mij mee dat ze haar administratie contact heeft laten opnemen met mijn administratie zodat de volgende stappen in het dossier in goede samenwerking kunnen worden gezet.
Het dossier uit 2002 moet worden gefinetuned. Het moet niet radicaal worden bijgesteld. Toen het dossier in 2002 op de Belgische indicatieve lijst werd geplaatst, was het sowieso de bedoeling om de grote herdenkingsmonumenten als Werelderfgoed voor te dragen. Er is enkel een beschrijving en geen expliciete selectie opgenomen. Maar toch zijn het vooral de militaire begraafplaatsen die nominatim worden vernoemd in de beschrijving van 2002.
Terwijl het dossier uit 2002 nog enkel een beschrijving van het erfgoed bevatte, worden nu twee belangrijke zaken toegevoegd: de motivering van de universele waarden en een concrete selectie van voor te dragen sites. Ik kom nog terug op die motivering.
Het herdenkingsproject Groote Oorlog van de Vlaamse Regering is niet beperkt tot de Westhoek. Ik ga niet in detail treden, we hebben hier een zesmaandelijkse rapportering. Daaruit blijkt dat de bescherming van oorlogsrelicten voorwerp uitmaakt van campagnes over heel Vlaanderen. In de vijf provincies zijn er beschermingspakketten artistieke herdenkingstekens afgewerkt. Hetzelfde geldt voor de onderhouds- en restauratiepremies. Die hebben ook betrekking op het hele Vlaamse grondgebied. Wat betreft de subsidies voor infrastructuur met toerisme, ook die hebben betrekking op heel Vlaanderen. Ook de subsidies voor evenementen slaan op heel Vlaanderen. Vanavond opent de tentoonstelling Ravage in Leuven. Oorlog en trauma loopt al een tijd. In Antwerpen werkt men aan de ponton. We gaan Vlaanderenbreed. We gaan de hele geschiedenis in beeld brengen. Niet alleen de stellingenoorlog, maar ook de bewegingsoorlog met de steden die gebrandschat werden, die letterlijk gebrand hebben en voorwerp van vernieling zijn geweest: Leuven, Aarschot, Diest en Dendermonde.
Voor wat betreft de eventuele UNESCO-erkenning is ervoor gekozen om enkel sites uit de Westhoek voor te dragen als Werelderfgoed. Ik heb dit op 13 maart in Diksmuide uitvoerig toegelicht. Het WO I- Werelderfgoednominatiedossier is niet gebaseerd op de historische slagvelden en het daarmee verband houdende militair erfgoed zoals forten, bunkers en loopgraven.
Ten eerste wil ik erop wijzen dat het Werelderfgoedcomité vooral de grotere UNESCO-landen zoals de VS, Rusland en China om politieke redenen heel terughoudend, zo niet negatief, staan tegenover de erkenning van slagvelden als werelderfgoed. Ze vrezen voor de precedentswaarde en refereren hiervoor aan andere conflicten zoals Wounded Knee en Vietnam. Ik heb dat al in de commissie van 6 oktober 2010 sterk benadrukt. Ik vertel u dus niets nieuws.
Maar dat zou inderdaad niet ons enige of grootste argument mogen zijn. Neen, het grootste argument zit in de inhoudelijke motivatie van het dossier. Om in aanmerking te komen voor een erkenning als UNESCO-Werelderfgoed, dient een site te getuigen van een uitzonderlijke universele waarde. Het voorgestelde erfgoed dient met andere woorden uniek te zijn in zijn soort, en dient een betekenis uit te dragen voor de hele mensheid. De selectie van sites die deel zullen uitmaken van het UNESCO-nominatiedossier dienen de geïdentificeerde universele waarde maximaal te ondersteunen en uit te dragen. Militair erfgoed op zich bevat namelijk onvoldoende universele waarde. Dat is een type erfgoed dat in alle continenten en periodes terug te vinden is.
Ik weet dat dit denkspoor lange tijd gevolgd werd. Maar de wetenschappers van mijn administratie hebben mij ervan overtuigd dat dergelijke sites onvoldoende universele waarde hebben. Wat u onmiddellijk na de contactdag in Diksmuide de wereld instuurde, mijnheer Van Mechelen, namelijk dat ik mijn administratie niet zou hebben gevolgd, klopt niet, want ik volg precies het advies van de administratie.
Dus, zoals geschetst, hebben slagvelden en oorlogserfgoed op zich onvoldoende universele waarde. Wat heeft dan wel een universele waarde? Het erfgoed dat de internationale gemeenschap op deze slagvelden heeft gecreëerd ter herinnering aan de oorlog, en meer specifiek de universele morele waarden die dit erfgoed uitdraagt. Dit is een belangrijke klemtoon, want het verschuift de nadruk van een generisch gegeven het voeren van oorlog naar een uniek aspect het herdenken van de gesneuvelden en het uitdragen van vrede. De belangrijkste motivatie voor het verkrijgen van een erkenning als werelderfgoed is dus eerder van morele en filosofische aard, dan vanuit een militair-technische invalshoek. Binnen dit concept staan de militaire begraafplaatsen en de monumenten voor de vermisten centraal. Nog meer dan ander erfgoed zijn zij de sublimatie van WO I. Ze zijn de getuigen van de instelling van een nieuwe dodencultus: het is de eerste maal in de geschiedenis dat alle gesneuvelden, los van rang, stand of nationaliteit, individueel worden herdacht. De stoffelijke overschotten werden individueel begraven en de namen van vermisten werden ingeschreven op monumentale herdenkingstekens.
Twee, de militaire begraafplaatsen en monumenten zijn ook uniek door de kwaliteit van hun architecturale vormgeving en landschappelijke inplanting. Ze zijn de materiële afdruk van het voormalige front. Hun hoeveelheid en concentratie geven de intensiteit en schaal van de Eerste Wereldoorlog aan. De vele nationaliteiten tonen aan hoe globaal de oorlog was.
Ten derde, de begraafplaatsen en monumenten voor de vermisten hebben nog steeds een actueel en levendig karakter. Er worden nog altijd gesneuvelden die worden gevonden, bijgezet. Nog steeds bezoeken tienduizenden van over de hele wereld de sites, al of niet op zoek naar verwanten. De sites zijn uitgegroeid tot een plaats van reflectie. Ze vormen een ethisch appel voor mens en maatschappij.
Collegas, dit is ook gebeurd in afstemming met de andere partners. Met Wallonië, dat in zijn eerste selecties ook bijvoorbeeld een fort had opgenomen en dat nu ook opteert voor de universele waarde van die dodencultus. Hetzelfde met Frankrijk, dat overigens niet wou meegaan in de opname van andere sites dan deze die ik heb vermeld. Dit is nog los van het feit, mijnheer Verfaillie, dat je met grotere sites, zones en slagvelden in een zeer moeilijke situatie terechtkomt met betrekking tot het draagvlak. Dat was de controverse die een tijd lang aan de orde is geweest en die, naar ik mag hopen, na al onze argumentaties en toelichtingen, contactdag en nog verder overleg dat zal plaatsvinden, verdwenen is.
Mijn administratie heeft de voorselectie van militaire begraafplaatsen en monumenten voor vermisten verder verfijnd door ze weloverwogen af te wegen tegen een eigen set van criteria, zoals: de artistieke waarde, de contextwaarde, de historisch relevantie, de internationale dimensie, de immateriële component, de diversiteit en de representativiteit. Het gaat om achttien sites, die deel uitmaken van een weloverwogen preselectie. Ze dragen ieder op een unieke wijze bij tot het dossier. Ze zijn representatief voor de sites die de selectie niet haalden. Sites die alsnog zouden willen worden opgenomen, zullen dezelfde dubbele toetsing moeten doorstaan. De gesprekken hierover zullen tijdens het in de komende maanden geplande overleg gevoerd worden.
De Uitzonderlijke Universele Waarden waarop het WO I-Werelderfgoeddossier terugvalt, zijn door de concentratie van de militaire begraafplaatsen en de monumenten voor de vermisten, hun onderlinge relaties, hun landschappelijke inplanting en hun internationale dimensie het sterkst terug te vinden in die zones waar gedurende vier jaar een stellingenoorlog, een bloedige loopgravenoorlog werd uitgevochten. In de afweging van de selectie van sites in Vlaanderen, Frankrijk en Wallonië werd prioritair gekeken naar sites in deze frontzone. Voor Vlaanderen betekent dit dat sites buiten de Westhoek, en uiteraard zonder enige afbreuk te willen doen aan hun intrinsieke erfgoedwaarden of hun historische betekenis, buiten dit opzet vallen. Ik beklemtoon nog eens dat het een preselectie is, waarover met alle partners lokaal, nationaal, internationaal in dialoog wordt getreden. Dat een selectie zich binnen de Westhoek zal bevinden, is een keuze die is gemaakt door Vlaanderen, Wallonië en Frankrijk samen.
Op basis van de Uitzonderlijke Universele Waarden wordt momenteel in overleg met Wallonië en Frankrijk een preselectie van sites voorbereid. Die selectie wordt veelvuldig afgetoetst met een veelheid van actoren, waaronder de lokale besturen, maar ook de sectoren en middenveldorganisaties. Op basis van deze besprekingen wordt een definitieve selectie bepaald, zullen kern- en bufferzones worden afgebakend en zal een overkoepelend beheersplan en -structuur worden uitgetekend.
Mijnheer Verfaillie, het is de bedoeling een convenant af te sluiten. Dat is ook in Nederland al gebeurd met de Waddeneilanden. Er zal met betrekking tot een vijftal van die plaatsen discussie zijn over de bufferzones. De achttien gepreselecteerde sites zijn allemaal beschermd, ze hebben alle, op een vijftal na, een bufferzone die geen enkel probleem creëert, denk aan de bufferzone rond de Menenpoort en Tyne Cot en dergelijke meer. Er zijn er enkele waar de buffer nog moet worden afgebakend. Daarover moet nog overleg worden gepleegd. Dat is al gebeurd op de contactdag. Er komt dan nog sectoraal en lokaal overleg en, voor al wie dat wil, ook bilateraal overleg, om tot een convenant te komen, met daarin ook beheersdoelstellingen, bijvoorbeeld met Natuur en Bos. Het convenant zal dus betrekking hebben op alle betrokken actoren en stakeholders.
Ik heb al uitentreuren herhaald dat het de bedoeling is om geen hinderpaal te creëren voor de economische en landbouwactiviteiten en om daar onderling overleg over te voeren. We hebben daar vooraf over samengezeten met de boerenorganisaties. Dat is een vruchtbaar overleg geweest, waar ook bepaalde afspraken gemaakt zijn.
Een erfgoedsite dient minstens één jaar ingeschreven te zijn op de indicatieve lijst van alle betrokken landen, vooraleer een mogelijke erkenning als Werelderfgoed behandeld kan worden. Aangezien de formele wijziging van de Franse indicatieve lijst, en dus van de opname van het WO I-dossier, gepland is voor april-mei 2014, kan het dossier in januari 2015 nog niet ingediend worden.
Voor het verdere verloop wordt de volgende planning gehanteerd. Voorjaar 2014: consultatie van de betrokken lokale actoren. Voorjaar 2016: indienen dossier bij UNESCO. Najaar 2016: beoordeling door ICOMOS. Zomer 2017: uitspraak tijdens de jaarlijkse algemene vergadering van het Werelderfgoedcomité. Dat comité spreekt zich over het dossier uit en kan ook bepaalde sites eventueel niet aanduiden als werelderfgoed. Dat is in handen van de algemene vergadering.
Het mag duidelijk zijn, collegas, dat dit dossier door zijn complexiteit en omvang interfereert met tal van actoren, internationaal, Vlaams en lokaal. Elk van die actoren komt aan bod in dat tijdskader, waarbinnen we sterk inzetten op communicatie en participatie, om een draagvlak te genereren en het tijdskader te respecteren. Ik heb in Diksmuide bij de actoren benadrukt dat het mijn bedoeling is om tot een gedragen voorstel te komen. Het zou een fantastisch resultaat zijn dat er in Vlaanderen een voorstel is dat door alle betrokkenen gedragen wordt, door de lokale autoriteiten, Vlaanderen, de middenveldorganisaties en de economische actoren, zodat we dit dossier met trots kunnen indienen.
Wat de communicatie met Frankrijk betreft, kan ik aangeven dat het overleg goed verloopt.
We moeten de planning tot slot ook afwegen tegen andere lopende internationale UNESCO-dossiers. Het dossier van de Koloniën van Weldadigheid loopt nu bijvoorbeeld ook, en ook dat van het oeuvre van de architect Le Corbusier. Derhalve sluit een erkenning in 2017 nauw aan bij onze visie over het doel van die erkenning. Het zou een bekroning zijn voor alle inspanningen met betrekking tot Wereldoorlog I-erfgoed. Het is ook een garantie, collegas, dat de hele herdenkingsperiode na 2018 niet stilvalt, maar blijvend in de aandacht zal staan.
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Minister, ik zou mijn repliek willen starten met een citaat: Het noodzakelijke voorafgaande inventarisatie- en beschermingstraject is hiertoe gestart. Het project 100 jaar Groote Oorlog zal het paradepaardje worden van de geïntegreerde beschermingsstrategie tijdens de komende jaren. Samen met mijn collega van Ruimtelijke Ordening hoop ik de frontzone als erfgoedlandschap te behouden en te beheren door middel van een gebiedsdekkend ruimtelijk uitvoeringsplan. Slagvelden en hun omgeving worden als één geheel beschouwd met zowel landschappen (vb. schootsvelden), monumenten (vb. bunkers) als archeologische resten (vb. loopgraven en deep dug-outs). Deze passage komt uit uw beleidsnota, minister, waarin u uw beleidsintenties voor de periode 2009-2014 weergeeft.
Het is hier in de commissie dat het debat gevoerd moet worden, met alle respect voor studiedagen. Ik heb dat debat ook altijd in deze commissie gevoerd.
Minister Geert Bourgeois : We hebben dat debat enige tijd geleden wel al gevoerd, mijnheer Van Mechelen, hier in de commissie. Toen heb ik gezegd dat ik voor de beleidsnota ben voortgegaan op uw plannen en op de insteek van de administratie, maar dat ik in 2010 het roer heb omgegooid. Ik heb dat nu al herhaalde keren duidelijk gemaakt.
Ik heb er geen probleem mee dat u dit citeert. Dat was inderdaad de beleidsnota van 2009, maar in 2010 heb ik het roer omgegooid en zijn we niet langer voor slagvelden en de frontzone gegaan. We hebben die discussie enige tijd geleden al gevoerd.
De heer Dirk Van Mechelen : Ik neem er akte van dat u het roer hebt omgegooid. U hebt op een bepaald moment beslist om de ankerplaatsen niet te doen, en met een stedenbouwkundige verordening te werken. U bent dan nog eens van koers veranderd.
Ik sta in dit debat niet alleen. Ik verwijs naar de reactie van Piet Chielens deze week in Het Nieuwsblad. De heer Chielens is niet de minste: hij is de coördinator van het In Flanders Fields Museum. Ik citeer uit Het Nieuwsblad: Piet Chielens had liever gezien dat er hele zones aangeduid werden in plaats van concrete locaties. De Westhoek moet toch een plek geven aan dat oorlogsverleden. In die zin is die erkenning als Werelderfgoed symbolisch: de wereld bevestigt daarmee dat onze streek belangrijk erfgoed is. Trouwens, als ik met individuele landbouwers spreek, dan staan zij daar ook voor open. Het gaat over medegebruik, elkaar begrijpen. Dat medegebruik zal van de Westhoek geen Bokrijk maken, zegt Piet Chielens. U praat over een breed maatschappelijk draagvlak, minister. Er is dus duidelijk nog werk aan de winkel.
Voor mijn verklaring met betrekking tot de mensen die u adviseren, heb ik mij gebaseerd op het meest recente nummer van Monumenten & Landschappen, het tijdschrift van uw eigen administratie. Daarin wordt een warm pleidooi gehouden voor het behoud van de oorlogslandschappen in de concrete relicten die verwijzen naar bijvoorbeeld de mijnenoorlog. De auteur van het artikel spreekt de hoop uit dat de sites via het instrument ankerplaatsen en erfgoedlandschappen op de UNESCO-lijst zullen komen. Dat staat te lezen in het tijdschrift Monumenten & Landschappen, dat voor mij toch representatief is voor het denken binnen uw administratie. En dat pleit dus ook voor die integrale aanpak.
Ik kom nog eens terug op dat maatschappelijke draagvlak. Ik lees ook dat iemand als Peter Bossu, voormalig schepen van Diksmuide en op dit moment de coördinator van de werkgroep SOS Kustpolders, zegt: Wat er nu voorligt, is onvoldoende. Van de Dodengang, van de zone naar Oud Stuivekenskerke toe, van de oude frontzate Diksmuide-Nieuwpoort, van heel dat gebied waar duizenden jongens vielen en waar een pak herinneringen in het landschap liggen, is geen sprake. Voor mij is het duidelijk: de volgende Vlaamse Regering zal dit huiswerk moeten overdoen. Dat zijn geen woorden van mij, minister, maar van iemand op het terrein, in Diksmuide.
Wat de bescherming in Frankrijk betreft, sprak u over een indicatieve lijst van tachtig. Ik heb die nergens kunnen vinden. Ik wil dan ook vragen of wij die vanuit de administratie overgemaakt kunnen krijgen. Ik zie bijvoorbeeld dat het Canadese monument van Vimy daar deel van uitmaakt. Dat is een memoriaal van 100 hectare, waar onder andere kilometers loopgraven en versterkingen bewaard zijn gebleven. Het gaat hier niet over het monument dat beschermd wordt, maar over een hele site van 100 hectare.
Minister, we kunnen erover blijven debatteren. Ik vind het een beetje een gemiste kans, vandaar ook mijn kritische reactie. Ik stel vast dat ik niet alleen sta met mijn reactie. Het is een preselectie, dus er kan nog heel wat wijzigen. Laat ons daar dan ook maar werk van maken de volgende maanden en jaren.
De voorzitter : De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Mijnheer Van Mechelen, ik stel alleen maar vast dat er met de huidige plannen, die door minister Bourgeois en minister-president Peeters samen uitgewerkt zijn, in de Westhoek een breed maatschappelijk draagvlak aan het groeien is. Het klopt dat er kritische geluiden zijn, maar als men naar een volledige bescherming zou gaan, zouden er nog meer kritische geluiden zijn.
Uw visie over studiedagen ontgoochelt mij een beetje, want die studiedag had net de bedoeling om vanuit de Vlaamse overheid te luisteren naar de diverse actoren die actief zijn op het terrein. De studiedag heeft aangetoond dat de maatschappelijke actoren voor een groot stuk willen meestappen in wat vandaag op tafel ligt.
Ik verwijs nogmaals naar de mededeling van uw collegas van Open Vld in Ieper. Men moet er binnen Open Vld dringend eens voor zorgen dat de neuzen in dezelfde richting staan, want u vertelt hier een heel ander verhaal dan de fractieleidster van Open Vld in Ieper.
Het uiteindelijke doel, minister, is om tot een breed maatschappelijk draagvlak te komen en ervoor te zorgen dat er nog kan geleefd en gewerkt worden en dat de Westhoek geen Bokrijk wordt.
De voorzitter : Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Mevrouw Mercedes Van Volcem : Ik heb de ervaringen van een UNESCO-bescherming aan den lijve ondervonden in de stad Brugge. Dat biedt een enorme toeristische meerwaarde. Het betekent dat je tot een van de mooiste landschappen of unieke gehelen ter wereld behoort en daarvoor een erkenning krijgt.
Het is echter niet zo eenvoudig, minister, om met UNESCO te onderhandelen. Dat weet u beter dan ik. Het is niet zo gemakkelijk om de gevolgen van zon erkenning in te schatten. Ik kan zeer goed begrijpen wat mijn collega in Ieper zegt. West-Vlaanderen is een enorme landbouwprovincie, en het is een goede zaak dat er een evenwicht wordt gevonden tussen economische activiteit en bescherming van mooie landschappen.
U hebt nu een selectie van achttien sites gemaakt. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het dossier niet zo van dichtbij heb gevolgd, maar mijn bekommernis is dat er geen hypotheek wordt gelegd op de hele regio en op de landbouw. Daarom is mijn vraag in dat verband of UNESCO ook bufferzones vraagt. Ik zou bijvoorbeeld niet willen dat een site wordt erkend, en dat een landbouwer een kilometer verderop een uitbreiding wil doen. (Opmerkingen van de heer Jan Verfaillie)
Ik mag toch mijn bezorgdheid uitdrukken? Het bufferzoneverhaal is hier nog niet aan de orde geweest. Stel dat een landbouwer in een bufferzone een grote zwijnenstal wil bouwen. Die bezorgdheid moet toch ook meegenomen worden? Dat is wat nu vooral leeft op het veld. Mensen zijn wel voor de erkenning van die sites, maar willen niet dat er een stolp over het geheel komt en dat de landbouwers niet meer kunnen ageren of uitbreiden, of dat de hele site op de lijst van bedreigd werelderfgoed terechtkomt, omdat een landbouwer een grote uitbreiding wil doen. Als landbouwers grote uitbreidingen doen, is dat inderdaad soms een visuele verstoring van het landschap. Hebt u rekening gehouden met en geanticipeerd op die bufferzones, minister?
Ik wijs er nog eens op dat er bijvoorbeeld in de rand rond Brugge geen windmolens geplaatst mochten worden, net vanwege de visuele impact van die windmolens op de binnenstad. Ik wil die bezorgdheid aan u meegeven, vanuit de praktijk.
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Minister, ik begrijp dat u het op die achttien relicten gaat houden. Ik ben benieuwd wat u binnenkort zult zeggen als de Amerikaanse president Obama de Amerikaanse begraafplaats van Waregem komt bezoeken. Daar liggen de Amerikaanse soldaten die betrokken waren bij het bevrijdingsoffensief. Ik heb begrepen dat dat niet opgenomen is op de lijst van achttien relicten die worden voorgedragen als UNESCO-werelderfgoed.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Ik stel vast dat Open Vld twee standpunten heeft. De heer Van Mechelen pleit voor de opname van zones, terwijl mevrouw Van Volcem zelfs waarschuwt voor kleine bufferzones rond de sites. Het is dus moeilijk om te reageren op de kritiek van de oppositie.
Mevrouw Van Volcem, alles wat u vraagt, heb ik in mijn eerste uiteenzetting gezegd. Ik heb gezegd dat er bufferzones moeten zijn, en die zijn er, voor bijna elke site. Daarover wordt overlegd, zelfs met de individuele landbouwer. Het is de bedoeling dat we daarover convenanten afsluiten.
Mijnheer Van Mechelen, ik heb inderdaad kennisgenomen van enkele kritische geluiden. Het zou ook verbazen mochten die er niet zijn geweest. Er gaan enkele stemmen op om in de richting van hele zones te gaan. Wij volgen een ander spoor. U verwijst ook naar een wetenschappelijk artikel van een medewerker van het agentschap. Dat is nog niet hetzelfde als het standpunt van het agentschap. Zelf hebben wij gekozen voor het criterium van een invulling van de unieke universele waarde van de individuele dodencultus. Alle sites zijn er voorbeelden van. Het zijn ook mooie monumenten in het landschap. Ik beweer niet dat die lijst niet meer zal worden gewijzigd. Er wordt nog overlegd. Alle suggesties worden bekeken. In elk geval willen wij de unieke universele waarde van de individuele dodencultus naar voren schuiven, en dat is iets wat met slagvelden en frontzones niet gebeurt.
Bovendien was daarover met de partners geen consensus bereikt. Er is ook geen draagvlak voor. Integendeel, want er zijn conflicterende belangen, terwijl de UNESCO vraagt dat wat wordt voorgedragen, een draagvlak moet hebben. Wij werken aan dat laatste. Zo kunnen wij voor de hele wereld een unieke bijdrage leveren. Wat het Amerikaanse kerkhof betreft, mijnheer Van Mechelen, moet ik zeggen dat het niet in het voorstel van de administratie zit. In Frankrijk zijn er grotere Amerikaanse kerkhoven dan bij ons. Wij kunnen dat nog eens bekijken, maar het zou mij sterk verbazen als in het Franse voorstel geen Amerikaanse kerkhoven zijn opgenomen. In elk geval: wij werken met een preselectie, en daarover moet nog volop worden overlegd.
De voorzitter : Bezorgt u ons de Franse lijst?
Minister Geert Bourgeois : Ik heb die niet. Zodra de preselectie formeel is bekrachtigd, kunnen wij die meedelen.
De heer Dirk Van Mechelen : Ik heb misschien een inschattingsfout gemaakt, want ik dacht dat de auteur van het artikel behoorde tot de kernwerkgroep die het dossier voorbereidde. Het kan dat dit ondertussen niet meer zo is.
Minister Geert Bourgeois : De administrateur-generaal stelt dat er een verschil is tussen het wetenschappelijk onderzoek en de beleidsvoorstellen. Het voorstel komt van de administratie. Het is zeer goed dat er wetenschappelijk onderzoek is gebeurd. Men somt dan de mogelijkheden op van wat men kan beschermen: hele frontzones, slagvelden, tot 600 vierkante kilometer. Nu is er een preselectie gemaakt. Dat is niet het resultaat van nattevingerwerk. De administratie heeft die gemaakt, steunend op de universele waarde van de herinneringscultus van de gesneuvelden.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.