Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Vergadering van 05/02/2014
De voorzitter : Collegas, we verwelkomen ons nieuw lid van de commissie, de heer Penris.
De heer Tommelein heeft het woord.
De heer Bart Tommelein : Voorzitter, minister-president, we delen hier toch al enkele jaren de overtuiging dat we onze Vlaamse visserijsector een duurzame toekomst moeten en kunnen geven, ondanks een hoge kostenstructuur en ondanks de beperkte opbrengst.
Diverse projecten en acties moeten een bijdrage leveren aan het verzekeren van die toekomst, zoals promotieprogrammas, het implementeren van duurzame vistechnieken, maar ook de oprichting van een eengemaakte Vlaamse Visveiling, die zowel de vismijn in Zeebrugge als Oostende exploiteert en werkt via een nieuw veilingsysteem. De stad Oostende heeft deze evolutie gesteund omdat ze ervan overtuigd is dat dergelijke professionalisering een meerwaarde kan betekenen voor de sector. Uiteraard wil Oostende echter ook dat de faciliteiten worden gebruikt zoals afgesproken. Zo zou over een periode van vijf jaar gemiddeld minstens 45 procent van de producten moeten worden verhandeld in Oostende. De afgelopen jaren werd dit cijfer blijkbaar nooit gehaald, maar situeerde dit aantal zich rond de 35 procent. Er zou in de komende jaren een zeer groot aandeel in Oostende moeten worden geveild om de afspraak na te komen.
In antwoord op een schriftelijke vraag van de heer Caron stelde u alvast dat in de erfpacht die de Vlaamse overheid heeft afgesloten met de Vlaamse Visveiling, er geen enkele bepaling is opgenomen met betrekking tot een verplicht percentage vis dat moet worden aangevoerd in Oostende. Ook laat u weten officieel geen weet te hebben van een dergelijke overeenkomst tussen de Vlaamse Visveiling en de stad. U begrijpt dat ik er uiteraard voor pleit om de gemaakte afspraken na te komen.
De Vlaamse Visveiling heeft op 14 juli 2010, toen nog in hoedanigheid van de Zeebrugse visveiling, een erfpachtovereenkomst afgesloten met het Vlaamse Gewest met betrekking tot de Oostendse vismijnsite. De visveiling heeft er zich toen toe verbonden om een nieuwe vismijn te bouwen met bijhorende units voor handel en visverwerking en bijhorende units voor reders en toeleveringsbedrijven. Daartoe zou de visveiling zelf alle nodige vergunningen aanvragen door het indienen van volledige en waarheidsgetrouwe aanvraagdossiers. Omdat Oostende deze plannen uiteraard wil ondersteunen, heeft ze in oktober vorig jaar beslist om een vergunning te verlenen voor de sloop van de huidige pakhuizen en de bestaande vismijn. Ondertussen heeft de vzw Oostendse Oosteroever daar beroep tegen aangetekend. Die had ook al een aanvraag ingediend bij Onroerend Erfgoed om de huidige vismijngebouwen een beschermd statuut te verlenen. Ze heeft toen echter bot gevangen omdat de erfgoedwaarde niet van die aard is dat een bescherming in het algemeen belang door de Vlaamse overheid te verantwoorden is. De vzw volhardt echter en heeft nu bij het provinciale beleidsniveau beroep aangetekend tegen de plannen.
Onlangs werd in de pers bekendgemaakt dat de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar in zijn advies de sloopvergunning ongunstig beoordeelt omdat het masterplan van de Vlaamse Visveiling een aantal onduidelijkheden zou bevatten en omdat er niet voldoende garanties zouden zijn dat na de sloop een degelijk nieuwbouwproject in de steigers zal worden gezet.
Minister-president, daarom en in het belang van een duurzame visserijsector in Vlaanderen stel ik u graag een aantal vragen.
Kunt u de cijfers bevestigen die circuleren over het aandeel van verhandelde vis in de Oostendse vismijn?
Hoe komt het dat u verklaard hebt geen weet te hebben van de afspraak dat de Vlaamse Visveiling gemiddeld 45 procent van de vis in Oostende moet verhandelen? Hebt u onderzocht of dergelijke afspraken wel degelijk bestaan? Wat is dan uw mening hierover?
Welke financiële gevolgen schat u in voor de Vlaamse Visveiling indien het aandeel van 45 procent niet zou worden gehaald?
Kunt u bevestigen dat de Vlaamse Visveiling haar engagement om een nieuwe vismijn te bouwen met bijhorende units voor handel en visverwerking en bijhorende units voor reders en toeleveringsbedrijven zal blijven nakomen? Met andere woorden, kan de garantie worden gegeven dat er na de sloop wel degelijk een kwaliteitsvol nieuwbouwproject in de steigers zal staan? Zo niet, zijn er eventuele sancties verbonden aan het niet nakomen van het engagement, en welke? Indien wel, blijft de Vlaamse Visveiling zich engageren om hiervoor alle noodzakelijke en volledige dossiers in te dienen, ook als die moeten worden bijgestuurd?
Binnen welke termijn moet dat nieuwbouwproject door de Vlaamse Visveiling worden gerealiseerd?
Het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ), dat zich binnen het bestaande complex bevindt, valt buiten de erfpachtzone van de Vlaamse Visveiling. Kunt u mij bevestigen dat de Vlaamse Visveiling van het Vlaamse Gewest de toestemming heeft gekregen om ook dit deel van het complex, dat buiten de erfpachtzone ligt, af te breken om een nieuw complex te bouwen? Zal er een nieuwe bestemming worden gezocht voor het Vlaams Instituut voor de Zee indien de huidige site inderdaad zou worden gesloopt?
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Ik bevestig de cijfers die in de media circuleren over het aandeel van verhandelde vis in de mijn van Oostende. In 2012 werd 6170 ton aangeland in Oostende tegenover 11.203 ton in Zeebrugge. Dat levert een verdeling op van respectievelijk 35,1 procent en 63,8 procent.
Vorig jaar, in 2013, stelden we een achteruitgang van de aanvoer vast in beide locaties van de Vlaamse Visveiling, namelijk 5784 ton in Oostende en 10.290 ton in Zeebrugge. Het aandeel van deze beide veilingen bedraagt respectievelijk 35,4 procent en 62,9 procent. Dit betekent voor Oostende nagenoeg een status-quo en een lichte achteruitgang van het aandeel van Zeebrugge.
U vroeg verder hoe er kan worden verklaard dat diverse actoren schermen met een zogenaamd akkoord tussen de vismijnen van Oostende en Zeebrugge, terwijl ik het bestaan ervan zou ontkennen. Voor alle duidelijkheid maar ik denk dat de heer Tommelein dat zeer goed weet : het gaat om een overeenkomst tussen de stad Oostende en de Vlaamse Visveiling en niet tussen de vismijnen zelf. Een kleine nuance, ik heb het bestaan van een dergelijke overeenkomst nooit ontkend. Ik heb alleen gezegd dat ik signalen opvang over een dergelijke overeenkomst, maar geen document in handen heb. Misschien kunt u mij dat bezorgen. In mijn antwoord aan de heer Caron heb ik ook gezegd: In de erfpacht die de Vlaamse overheid afgesloten heeft met de Vlaamse Visveiling is er helemaal geen enkele bepaling opgenomen met betrekking tot een verplicht percentage vis wat aangevoerd zou moeten worden in Oostende. De Vlaamse overheid heeft officieel ook geen weet van een overeenkomst tussen de Vlaamse Visveiling en de stad Oostende dienaangaande, laat staan dat Vlaanderen een dergelijke overeenkomst ondertekend zouden hebben.
De Vlaamse Visveiling wordt uitgebaat op twee locaties, en in de erfpacht die de Vlaamse overheid ondertekend heeft met de Vlaamse Visveiling met betrekking tot de vestiging in Oostende, is opgenomen: Op alle goederen moeten met visserij gerelateerde activiteiten worden ontwikkeld. Het beheer en de exploitatie van vismijnactiviteiten zal minimaal omvatten: vislossing en -overslag, visveiling, verwerking en vermarkting overeenkomstig minimale wettelijke en reglementaire normen (daarin inbegrepen het beheer van de bezetting door de pakhuizen en visverwerkende bedrijven).
Er zijn dus een uitdrukkelijk engagement en verplichting vanwege de Vlaamse Visveiling om in Oostende visgerelateerde activiteiten te behouden en te ontwikkelen. Onze juridische basis ligt in de erfpachtovereenkomst en de bestemmingsvoorschriften. Het investeringsprogramma in Oostende zal hiermee in overeenstemming moeten zijn. Dat moet voldoende garanties bieden voor de toekomst van Oostende als vissershaven.
Welke financiële gevolgen kan dit hebben? Uit de voorgaande antwoorden blijkt dat ik op deze vraag niet kan antwoorden: ik ken de afgesproken sanctie bij niet-naleving niet. Bovendien is de Vlaamse Visveiling een privaat bedrijf, en de gevolgen van een eventuele claim kan ik moeilijk inschatten.
Is er zekerheid dat de Vlaamse Visveiling wel zijn bouwplannen zal uitvoeren? De erfpacht die afgesloten werd met de Vlaamse Visveiling is duidelijk, op drie punten. Een, er wordt bepaald welke activiteiten er moeten worden ontwikkeld. Twee, er is een verbintenis opgenomen dat de Vlaamse Visveiling zich ertoe verbindt investeringen te doen en er is een investeringsprogramma als bijlage opgenomen. Drie, er is in een sanctie voorzien bij niet-naleving van de vorige punten. De conclusie is dus dat er vanuit de erfpacht zekerheid is dat de Vlaamse Visveiling een nieuwbouw zal optrekken en dat zal doen om er visserijactiviteiten te ontwikkelen.
Ik heb bovendien een aantal signalen over de werkelijke intenties van de Vlaamse Visveiling. Er is reeds een sloopvergunning voor de Haringhal, en volgens recente informatie wordt er de komende veertien dagen gestart met de sloopwerken. Er is een sloopvergunning aangevraagd voor de rest van de gebouwen. Het college van burgemeester en schepenen heeft de vergunning afgeleverd maar die wordt betwist, en het is de bestendige deputatie die een uitspraak zal moeten doen. Voor alle duidelijkheid, het zogenaamde Sprotkot, waar de veilingzaal in is ondergebracht, wordt niet gesloopt. Ik zie niet in dat een privaat bedrijf kosten zou maken om gebouwen te slopen, indien er niet evenzeer plannen zijn om nieuwe te bouwen en er een activiteit in uit te oefenen.
Oostende is aangesloten op het digitale veilnetwerk met Zeebrugge en Nieuwpoort. Dat doe je mijns inziens niet tenzij je effectief intenties hebt om er een visveiling te behouden. De Vlaamse Visveiling heeft aan het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust een motiveringsnota bezorgd met betrekking tot de uitbreiding van de erfpacht en daarbij is een gedetailleerde indeling van de beschikbare ruimte gevoegd.
Met betrekking tot de uitbreiding van de erfpacht en het integreren van de gebouwen, zijnde de vroegere pakhuizen, waarin onder andere het VLIZ gehuisvest is, is het volgende beslist. Een, de Vlaamse Regering heeft beslist dat voor het VLIZ effectief naar een andere locatie gezocht zal worden, en dat er gesprekken gestart kunnen worden om de vrijgekomen ruimte toe te voegen aan de bestaande erfpacht om een meer efficiënte exploitatie van de ruimte mogelijk te maken. Twee, minister Lieten heeft de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) de opdracht gegeven een locatieonderzoek uit te voeren naar mogelijke alternatieven voor het VLIZ. De PMV zal een voorstel van locatie en het bijbehorende financiële voorstel voorleggen aan de Vlaamse Regering.
De heer Bart Tommelein : Dank u wel, minister-president, voor uw antwoord. Een aantal zaken zijn heel duidelijk geworden. U nodigt mij uit om u de overeenkomst tussen de stad Oostende en de Vlaamse Visveiling te bezorgen. Ondertussen heeft de stad Oostende ook al een brief gestuurd naar de Vlaamse Visveiling om hen te wijzen op de overeenkomst die is afgesloten. Ik stel voor dat ik u eerst en vooral de overeenkomst bezorg en meteen ook het bezwaar dat we maken tegen de Vlaamse Visveiling, dat ze de afgesproken percentages op dit moment niet kunnen halen. Natuurlijk gaat het over een langere termijn. Als je het op jaarbasis beschouwt, halen ze het niet. Die overeenkomst, die u niet mee hebt ondertekend, zoals u zelf zegt, maakt wel voor een stuk deel uit van het akkoord dat de Vlaamse Visveiling heeft gemaakt, om effectief in Oostende te blijven. Er zijn afspraken gemaakt over nieuwbouw en over aanvoer. Ik kan moeilijk geloven dat een vismijn kan overleven als er geen vis wordt binnengebracht.
Hiermee zijn alle twijfels weggenomen. De Vlaamse Visveiling heeft zich geëngageerd ten opzichte van de Vlaamse overheid. U zegt duidelijk dat u erop staat dat de engagementen worden nagekomen, dat de activiteiten in Oostende blijven, dat er een verbintenis is aangegaan om te investeren en dat er effectief een sanctie is als ze dat niet doen. Ik deel uw mening, maar ik wil niet in een kat-en- muisspel verzeilen. De Vlaamse Visveiling heeft nu alle signalen gekregen dat hun niets nog in de weg staat om effectief aan te tonen dat zij daar gaan bouwen.
In normale situaties wordt geen sloopvergunning uitgereikt zonder dat er duidelijkheid bestaat over een bouwdossier. Dat is een gang van zaken die ook het best gevolgd wordt. Want dan krijg je schrik, zoals de ambtenaar van de deputatie zegt, dat, als er geen duidelijkheid bestaat over de nieuwbouwplannen en er nog geen concreet bouwdossier wordt ingediend, je een situatie krijgt waarbij je jaren aan een stuk met een kaalslag kunt zitten waar niets voorhanden is. Ik denk dat het aan de Vlaamse Visveiling is om heel duidelijk intenties te geven en duidelijkheid te verschaffen aan alle betrokken partijen, zowel aan het Vlaamse Gewest als aan de provincie, die nu een beslissing moet nemen, als aan de stad Oostende, namelijk dat het menens is. Minister-president, ik begrijp uit uw antwoord dat het u menens is, dat de Vlaamse overheid beslissingen heeft genomen, ook over de verhuizing van het VLIZ en dat ook de Vlaamse Visveiling op dit moment bezig is met aantal zaken, onder andere de motiveringsnota aan het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK). Maar het is overduidelijk dat alle betrokken partijen gaan voor een Vlaamse Vismijn in Oostende. Ik denk dat de stad Oostende ook vragende partij is om dat effectief uit te voeren.
Minister-president, het stelt me echt gerust dat u hier vandaag nogmaals bevestigt dat er een nieuwe vismijn moet worden gebouwd. Tegenstanders van de sloop van die vismijn moeten natuurlijk wel beseffen dat je geen nieuwe vismijn kunt bouwen zonder dat je de oude sloopt. In de erfpachtovereenkomst staat heel duidelijk dat de nieuwe vismijn moet worden gebouwd op de site van de bestaande vismijn. Je kunt geen nieuw huis bouwen zonder dat je een huis afbreekt. Iedereen moet dat beseffen en moet op dat vlak aan hetzelfde zeel trekken, in het belang van de volledige Vlaamse visserij. Ik denk dat we, wat dat betreft, dezelfde intenties hebben. Daar moeten geen politieke spelletjes rond worden gespeeld. De visserij in Vlaanderen is en blijft belangrijk voor ons, ook voor u, minister-president, dat weet ik. Laat ons nu aan de buitenwereld duidelijk maken dat het menens is, dat de afspraken sluitend zijn en dat iedereen zijn engagementen moet nakomen.
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Ik zal dit koesteren voor andere momenten, voorzitter.
De heer Bart Tommelein : Dat is niet steeds het geval, minister-president, ik weet het, maar u ziet dat er toch punten zijn waar we het wel over eens zijn. Er zijn er meer dan u denkt. Dat zult u misschien in de toekomst kunnen ondervinden.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.