Commissie voor Economie, Energie, Landbouw en Werkgelegenheid
Vergadering van 10/03/1995
VOORZITTER : de heer H. Candries, ondervoorzitter
De interpellatie wordt gehouden om 10.15 uur.
Interpellatie van de heer F. De Man tot de heer L. Peeters, Vlaamse minister van Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden, over de uitreiking van arbeidskaarten aan vreemdelingen
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer De Man tot de heer Peeters, Vlaamse minister van Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden, over de uitreiking van arbeidskaarten aan vreemdelingen.
De heer De Man heeft het woord.
De heer F. De Man : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, op de Europese Top hebben de Europese ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie beslist dat de eigen onderdanen bij voorrang in aanmerking moeten komen voor de beschikbare arbeid. Zij hebben dat standpunt ingenomen ingevolge de hoge werkloosheid in de Europese Unie. Zij stelden dat nieuwe gastarbeiders van buiten de Europese Unie slechts - zoals dat in Agence Europe te lezen stond - "a titre purement exceptionnel" konden worden toegelaten. Op die Europese Top werd in een resolutie aangedrongen op een aanpassing van de nationale reglementeringen aan de Europese voorschriften vóór 1996.
In de voorbije jaren heeft het Vlaamse Gewest duizenden arbeidskaarten toegekend aan nieuwe gastarbeiders, wat helemaal in tegenspraak is met de visie van de Europese Top. Deze arbeidskaarten werden vooral toegekend aan Marokkanen, Turken en Aziaten. Het aantal uitgereikte arbeidskaarten zou zelfs verdubbeld zijn ten opzichte van tien jaar geleden.
Mijnheer de minister, is het uw bedoeling wat te veranderen aan het uitreiken van arbeidskaarten aan nieuwe gastarbeiders, weliswaar een federale bevoegdheid, maar waar de gewesten veel mee te maken hebben? Bent u, gelet op deze Europese resolutie, van plan het aantal nieuwe gastarbeiders tot een absoluut minimum te beperken?
Mijnheer de minister, kunt u mij zeggen hoeveel arbeidskaarten in 1992, 1993 en 1994 werden uitgereikt aan gastarbeiders van buiten de Europese Unie?
U weet dat er in 1992 en 1993 een probleem rees met de zogenaamde karakterdanseressen die men nu - iets duidelijker - cabaretartiesten is gaan noemen. Naar verluidt gaat het om dames die niet zelden in de prostitutie belanden. Hoeveel arbeidskaarten werden in de voorbije jaren aan deze dames afgeleverd?
Kandidaat-politieke vluchtelingen blijken nog altijd arbeidskaarten te krijgen waarbij het vaak om vernieuwingen gaat. Als ik het goed voorheb, was nochtans op federaal niveau beslist dat alleen erkende politieke vluchtelingen een arbeidskaart zouden krijgen. Waarom worden arbeidskaarten aan vreemde werknemers toegekend, terwijl zo vele Vlamingen werkloos blijven? Waarom kregen bijvoorbeeld in 1993 een tweehonderdtal monteerders-specialisten van buiten de Europese Unie een arbeidskaart? Kunnen er dan geen Vlaamse monteerders-specialisten worden gevonden? Dat zou mij toch verwonderen als een kwart miljoen Vlamingen zonder werk zit. Als er dan geen Vlaamse monteerdersspecialisten ter beschikking zijn, kunnen er dan geen worden opgeleid? Zijn er in de Europese Unie dan ook geen monteerders-specialisten te vinden? In 1991 verklaarde minister- president Van den Brande dat het niet kan dat in de bouwsector vreemde arbeidskrachten worden binnengehaald, zeker niet op een ogenblik dat die sector 28.000 geregistreerde werklozen telt. Vreemde bouwvakarbeiders betekenden volgens minister-president Van den Brande oneerlijke concurrentie voor de eigen werklozen. Mijnheer de minister, wat is uw standpunt ter zake?
Kunt u mij uitleggen waarom er bij het zich verzetten tegen het uitreiken van arbeidskaarten aan vreemde arbeiders, altijd geschermd wordt met het begrip "onbeschikbaarheid van Belgische arbeidskrachten"? Kan men van onbeschikbaarheid spreken met ongeveer een kwart miljoen Vlaamse werklozen en tal van herscholingsprojecten? Een van uw voorgangers, oud-minister Dewulf, zei in 1990 dat contingenten vreemde werknemers enkel kunnen worden toegelaten op voorwaarde dat de betrokken sector of werkgevers opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven hebben genomen om de eigen arbeidskrachten eerst aan te trekken. Wat is uw standpunt ter zake en in welke mate wordt een beroep gedaan op het begrip "onbeschikbaarheid van Vlaamse arbeidskrachten en arbeidskrachten uit de Europese Unie"?
Hoever staat het op federaal en gewestelijk niveau met de aanpassing van de eigen wetgeving aan de resolutie die op de Europese Top van vorig jaar is goedgekeurd en die bepaalde dat die aanpassing binnen het jaar moest gebeuren?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister L. Peeters : Mijnheer de voorzitter, collega's, in de eerste plaats wijs ik erop dat de regelgeving met betrekking tot deze aangelegenheid nog steeds tot de bevoegdheid van de federale minister behoort.
Voor de vragen in verband met de intenties van de overheid moet u zich richten tot mijn federale collega, minister Smet. Ik zal enkel uw concrete vragen beantwoorden.
In artikel 5 van het koninklijk besluit van 1967 wordt er principieel van uitgegaan dat B-kaarten enkel worden uitgereikt indien binnen een redelijke termijn geen geschikte werknemer voor een bepaald werk kan worden gevonden op de nationale arbeidsmarkt. Dit theoretisch concept is van toepassing op de Europese arbeidsmarkt. Dit geïnformatiseerd systeem wordt georganiseerd via de VDAB. Er bestaan geen andere gegevens waarop men zich zou kunnen baseren om op korte termijn een geschikte werknemer aan te werven. Het is een algemeen aanvaard concept, dat tot nu toe niet rechtstreeks werd aangevochten, hoewel het niet optimaal functioneert.
Ik beschik over de exacte cijfers met betrekking tot het aantal nieuwe arbeidskaarten dat in de loop van de jongste jaren werd afgeleverd. In 1992 werden er 917 nieuwe arbeidskaarten afgeleverd, in 1993 waren het er 1.038 en in 1994 werden er 993 afgeleverd.
In tegenstelling tot wat de heer De Man beweert, moet worden vermeld dat het zeer vaak gaat om hooggeschoolden. Heel wat Amerikaanse en Japanse bedrijven doen immers een beroep op hooggeschoolde arbeidskrachten. Ik onderstreep dat het hier gaat om personen die slechts tijdelijk worden tewerkgesteld.
De interpellant was ook geïnteresseerd in de cijfers aangaande de arbeidskaarten die werden uitgereikt aan cabaretartiesten. In 1992 werden er 360 arbeidskaarten afgeleverd, in 1993 en in 1994 werd aan deze categorie van personen geen enkele arbeidskaart toegekend. Wij zijn van plan om het beleid dat de jongste jaren op dit terrein werd gevoerd, voort te zetten.
Personen die vóór 1 oktober 1993 een aanvraag tot erkenning als politiek vluchteling hebben ingediend, mogen inderdaad nog voorlopig worden tewerkgesteld. Indien hun aanvraag echter na deze datum werd ingediend, mag er slechts een arbeidsvergunning worden afgeleverd op voorwaarde dat de asielaanvraag ontvankelijk werd verklaard. Dit is geenszins in strijd met de reglementering die op het federale niveau wordt toegepast. Op dit vlak zitten wij precies op dezelfde lijn.
Ten slotte zal ik u de cijfers geven van de arbeidskaarten die werden hernieuwd. Er werden 2.233 arbeidskaarten hernieuwd in 1992, 2.448 in 1993 en 1.591 in 1994. Het gaat uiteraard om hernieuwingen van arbeidsvergunningen die vroeger werden afgeleverd. Voorts wil ik erop wijzen dat ook hooggeschoolden, gedetacheerden en sportbeoefenaars tot deze categorie behoren. Het is de werkgever die de aanvraag tot hernieuwing indient. Dat is vaak ook logisch aangezien de werkgever heeft geïnvesteerd in de opleiding van de werknemer. Het is voor hem dus voordeliger indien hij deze werknemer zo lang mogelijk in dienst kan houden.
Het is ook logisch dat in België opgegroeide allochtone kinderen met permanent verblijfsrecht aanspraak kunnen maken op een arbeidskaart A.
De internationale gerichtheid van onze economie en de diverse buitenlandse contacten van culturele en sportieve aard zullen er onvermijdelijk toe bijdragen dat het aantal inwijkelingen - zowel EU-burgers als andere vreemdelingen - toeneemt. Dit fenomeen zal ons zicht op de wereld verbeteren. Uit deze culturele en economische uitwisseling kunnen wij heel wat leren. De cijfers die ik zopas heb genoemd in aanmerking genomen, zal dit voor ons land positieve gevolgen hebben.
In het beleid dat door mijn voorgangster werd gevoerd, kan ik geen enkele abnormale tendens ontdekken. De cijfers die ik heb geciteerd, zijn niet onrustwekkend.
Ik herhaal dat de regelgeving met betrekking tot deze problematiek tot de bevoegdheid behoort van de federale minister.
De voorzitter : De heer De Man heeft het woord.
De heer F. De Man : Mijnheer de voorzitter, het is juist dat wij op het Vlaamse niveau aan de wetgeving ter zake niets kunnen veranderen.
Ik was in elk geval benieuwd om de officiële cijfers in verband met het uitreiken van arbeidskaarten aan vreemdelingen te kennen. Het Vlaams Blok heeft daar alleszins bedenkingen bij, maar dat had de minister wel verwacht. Wij kunnen het er niet mee eens zijn dat jaarlijks ongeveer 8.000 arbeidskaarten aan vreemdelingen worden uitgereikt, omdat wij zoals bekend het principe "werk voor eigen volk eerst" voorstaan. Wij kunnen er ook niet mee akkoord gaan dat kandidaat-politieke vluchtelingen waarvan het dossier ontvankelijk is verklaard, recht hebben op een arbeidskaart. Het is algemeen geweten dat de meeste van deze kandidaat-politieke vluchtelingen uiteindelijk toch worden afgewezen. Die arbeidskaart wordt dan op het moment dat hun asielverzoek definitief wordt afgewezen vaak als argument gebruikt om hier te kunnen blijven waarbij dan dikwijls humanitaire redenen worden ingeroepen.
Mijnheer de voorzitter, het antwoord gehoord van de minister, zal ik namens mijn fractie een motie indienen.
De voorzitter : Collega's, sta mij toe vanop deze plaats van voorzitter ook even tussenbeide te komen in dit debat.
Eergisteravond heb ik op luchthaven van Zaventem drie kwartier moeten wachten op de terugkeer van een van mijn kinderen. Ik werd daar een drietal keer aangesproken door mensen die op luchthaven werken en die mij erop wezen dat heel wat karweien bij de aanleg van het nieuwe luchthavengebouw werden toevertrouwd aan bijvoorbeeld Italiaanse en Poolse arbeiders. Deze mensen vroegen zich af waarom dit nodig is op een ogenblik dat we zelf zoveel werklozen hebben.
We hebben wel vaker met dit soort reactie te maken. Het lijkt mij dan ook nodig dat we ons daarover gaan bezinnen. Ik heb de indruk dat er bij ons tal van mensen niet bereid zijn tot een grote mobiliteit. Dertig of veertig kilometer afleggen om te gaan werken, vinden sommigen al te veel. Onze arbeidsmarkt heeft enerzijds te kampen met een gebrek aan mobiliteit en anderzijds met een gebrek aan flexibiliteit.
In de marge van deze interpellatie dring ik erop aan dat de VDAB de mobiliteit en de flexibiliteit van onze werknemers zou bevorderen. De VDAB moet zich afvragen hoe werknemers snel en doeltreffend kunnen worden bijgeschoold om vacatures vlug te kunnen opvullen. Ik weet dat dit niet eenvoudig is, maar het lijkt mij absoluut nodig. De mobiliteit van de werknemers moet worden gestimuleerd. Daarbij zal ook overleg moeten worden gepleegd met de minister van Verkeer. Een goed georganiseerd openbaar vervoer zal de mobiliteit verbeteren. En ik wil dan ook waarschuwen voor al te grote besparingen in het openbaar vervoer die de mobiliteit zouden ondermijnen.
Ik weet dat we het probleem van de vreemde arbeidskrachten niet moeten overdrijven, maar ik besef ook dat sommigen daar problemen mee krijgen omdat ze vinden dat we zelf te veel werklozen hebben. Daarom mijn pleidooi voor maximale inspanningen op het vlak van mobiliteit en flexibiliteit.
De minister heeft het woord.
Minister L. Peeters : Mijnheer de voorzitter, er is een duidelijk onderscheid tussen de problematiek die door de heer De Man werd uiteengezet en het concrete geval dat u nu aanhaalt.
Het afleveren van arbeidskaarten is een specifieke aangelegenheid waarvoor een individueel en grondig onderzoek wordt ingesteld.
Bij het aanvragen van een arbeidskaart wordt het initiatief genomen door de werkgever.
Het voorbeeld dat u aanhaalt moet in een andere context worden bekeken.
Indien er een openbare aanbesteding wordt gedaan, hebben ook buitenlandse ondernemingen de mogelijkheid zich op onze markt aan te bieden. Op dit vlak kunnen er uiteraard problemen rijzen.
U hebt gezegd dat de VDAB een maximale flexibiliteit moet nastreven. Wij moeten dit instrument - de VDAB - inderdaad optimaal benutten, zeker wanneer wij evolueren naar een beleid dat de arbeidsherverdeling wil toepassen. Sommige mensen moeten ertoe worden aangespoord een bepaalde job te aanvaarden.
De VDAB heeft op dit vlak een omvangrijke taak te vervullen. Op dit ogenblik worden er reeds belangrijke inspanningen geleverd. Zo tracht de VDAB de arbeiders bij bedrijfssluitingen te heroriënteren.
Ik ben het ermee eens dat wij de middelen waarover wij beschikken maximaal moeten benutten.
De voorzitter : Wij moeten duidelijk maken dat de VDAB een efficiënte en produktieve rol kan spelen in de driehoeksverhouding tussen onderwijs, VDAB en onderneming.
De VDAB kan een belangrijke schakel vormen tussen het aanbod op de arbeidsmarkt vanuit het onderwijs en de reële behoeften in de ondernemingen.
De heer De Man heeft het woord.
De heer F. De Man : Mijnheer de voorzitter, ik wil het principe van het vrije verkeer van werknemers in de Europese Unie niet op de helling zetten. In mijn interpellatie had ik het echter in de eerste plaats over personen die afkomstig zijn uit landen die niet tot de Europese Unie behoren.
In 1993 zouden er 200 monteerdersspecialisten van buiten de Europese Unie een arbeidskaart hebben ontvangen. Waarom kunnen voor deze taak geen Vlaamse werkloze monteerders- specialisten worden ingezet? Indien zij niet op de arbeidsmarkt aanwezig zouden zijn, waarom kunnen zij dan niet worden opgeleid voor het uitoefenen van deze functie?
Die behoeften moeten toch op lange termijn, en zelfs op korte termijn, kunnen worden ingeschat. Wanneer in een bepaalde sector de vraag veel groter is dan het aanbod, dan is het aan de VDAB en andere overheidsinstanties om daar vlug en soepel op in te spelen.
Minister L. Peeters : Mijnheer De Man, ik neem aan dat er geen monteerders- specialisten in de betrokken regio beschikbaar waren. Mocht dat wel het geval zijn geweest, dan zouden er geen arbeidskaarten zijn uitgereikt aan arbeiders van buiten de Europese Unie.
In 1994 zijn er voor die jobs geen kaarten uitgereikt.
De heer F. De Man : De cijfers voor 1994 heb ik niet, en daar is geen slechte wil mee gemoeid.
Minister L. Peeters : Als men die vergunningen heeft gegeven dan is dat zeker op basis van de adviezen die de VDAB heeft ingewonnen en waaruit was gebleken dat er binnen de Europese Unie geen specialisten beschikbaar waren.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer De Man werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet uiterlijk 24 uur na de sluiting van de vergadering zijn ingediend.
De Raad zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.