Commissie voor Algemeen Beleid, Financiƫn en Begroting
Vergadering van 07/01/2014
Interpellatie van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over het algemeen regeringsbeleid inzake de toetsing van decreten en decreetsontwerpen aan hun grondwettelijkheid en rechtmatigheid, naar aanleiding van het arrest nr. 145/2013 van het Grondwettelijk Hof van 7 november 2013 tot vernietiging ex tunc van de regeling in het Grond- en Pandendecreet in verband met de sociale lasten
- 40 (2013-2014)
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Voorzitter, vooraf mijn beste wensen voor 2014 aan iedereen hier, ook aan de minister-president. Ik wens hem ook veel vrije tijd, als de goden hem goed gezind zijn, na mei 2014 zodat hij zich aan zijn gezin en aan zijn sport kan wijden.
Deze interpellatie is inderdaad gericht aan u, minister-president. Aan de vernietiging van delen van het Grond- en Pandendecreet hebben we reeds een discussie gewijd in de plenaire vergadering. Er zijn ook al vragen over gesteld in de commissie Wonen. Mijn interpellatie is gericht aan u omdat u het hoofd bent van de Vlaamse Regering en u het decreet destijds ook hebt ondertekend. Ik acht u ook een beetje verantwoordelijk voor het algemeen beleid inzake de rechtmatigheid en de grondwettelijkheid van decreten die uitgaan van de Vlaamse Regering en door het Vlaams Parlement worden aangenomen. Minister-president, u bent zo een beetje het Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld, voor de rest van de regering. U moet de lasten en de lusten van deze functie dragen. Ik dank de voorzitter, die er vandaag kennelijk welgezind bij zit, dat hij dat ook zo heeft begrepen.
De interpellatie staat in verband met het algemeen regeringsbeleid inzake de toetsing van decreten en decreetsontwerpen aan hun grondwettelijkheid en rechtmatigheid, en dit naar aanleiding van het beroemde arrest 145/2013 van het Grondwettelijk Hof van 7 november 2013 tot vernietiging ex tunc van de regeling in het Grond- en Pandendecreet in verband met de sociale lasten. Ik heb het hier over de sociale lasten en niet over het luik Wonen in eigen streek. Het arrest vormt voor mij maar een aanleiding om de algemene problematiek van de rechtmatigheid van decreten aan te kaarten. Het arrest is een zeer goede illustratie van deze problematiek.
Op 7 november jongstleden sprak het Grondwettelijk Hof de vernietiging uit van hoofdstuk 3, Sociale lasten, van titel 1 Verwezenlijking van een sociaal woonaanbod, van boek 4 Maatregelen betreffende betaalbaar wonen van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, gemeenzaam bekend als het Grond- en Pandendecreet. Concreet heeft het Grondwettelijk Hof de regeling inzake de sociale lasten van het Grond- en Pandendecreet vernietigd op basis van: ten eerste de schending van het eigendomsrecht, indirect weliswaar, omdat de compenserende maatregelen waren weggevallen omdat ze niet waren aangemeld als staatssteun; ten tweede de schending van het gelijkheidsbeginsel op de markt van de sociale huisvesting tussen private actoren en sociale huisvestingsmaatschappijen, opnieuw omdat er geen compenserende maatregelen meer mogelijk zijn omdat ze niet waren aangemeld; ten derde de schending van het vrij verkeer van kapitaal, omdat de Vlaamse overheid minder belastende alternatieven niet heeft overwogen. Dat zijn zowat de grote pijlers op basis waarvan de vernietiging is doorgevoerd.
In een eerste reactie in de plenaire vergadering stelde Vlaams minister van Wonen Freya Van den Bossche dat de vernietiging in essentie slechts steunt op een vormfout. Er is een formuliertje niet ingediend. Hiermee wordt wellicht het niet aanmelden van de compenserende maatregelen als staatssteun bedoeld. Deze fout kan snel worden rechtgezet om zo de regeling inzake de sociale lasten te handhaven. Dat heeft minister Van den Bossche gezegd.
Het probleem zit volgens ons echter dieper. Daarom gaan we grondig in op de motivering of verantwoording die het Hof aan zijn arrest geeft. Zo begint het Grondwettelijk Hof de motivering van de kern van de zaak als volgt: B.8.1. Met betrekking tot de beperking van het eigendomsrecht (eerste onderdeel van het eerste middel) heeft het Hof bij zijn arrest nr. 50/2011 dat is het arrest waarbij de prejudiciële vraag werd gesteld aan het Hof van Justitie reeds geoordeeld dat de sociale last een beperking inhoudt op het recht van het gebruik van de eigendom, aangezien niet is gewaarborgd dat de bouwheer of de verkavelaar op het gedeelte van het bouwproject of de verkaveling waarop de sociale last rust, een inkomen kan krijgen, en dat zijn winst in elk geval lager zal liggen dan wanneer de vrije markt kan spelen (B.39.2). Het Hof heeft tevens vastgesteld dat, indien een ruimtelijk uitvoeringsplan is aangenomen voor de verwezenlijking van sociaal woonaanbod, de verplichting om te voorzien in sociale en bescheiden woningen kan oplopen tot 40 pct (B.39.4). Wat de evenredigheid van de bestreden maatregelen betreft, heeft het Hof vastgesteld dat de sociale last op private actoren van toepassing is ongeacht de inspanningen die de gemeenten en de sociale huisvestingsmaatschappijen zelf doen in het kader van het realiseren van de sociale doelstelling en ongeacht het aantal gronden in bezit van de gemeenten en andere openbare overheden die nog voor sociale woningbouw kunnen worden ingezet (B.40.2). Dus een gemeente mag massas vrije gronden hebben, toch weegt die last op de verkavelaar. Dat is trouwens al een paar keer aangekaart door collega De Waele.
Er is dus volgens het Hof wel degelijk sprake van een ernstige inperking van het op grondwettelijk en supranationaal vlak vastgelegd recht op eigendom. De vraag blijft tot nu toe nog open of deze wel geoorloofd is. Het hof heeft vastgesteld dat er een inperking is op het recht op eigendom. De vraag is of die geoorloofd is.
Inzake het gelijkheidsbeginsel schrijft het Hof: B.8.2. Inzake de ongelijkheid van behandeling tussen private actoren en sociale huisvestingsmaatschappijen (tweede onderdeel van het eerste middel) heeft het Hof in hetzelfde arrest van 2011, het eerste arrest dus reeds vastgesteld dat de private actoren verplicht zijn de door hen gerealiseerde sociale huurwoningen over te dragen aan sociale huisvestingsmaatschappijen tegen maximumprijzen die « ten hoogste gelijk [zijn] aan de subsidiabele prijsplafonds die worden bepaald in de reglementering betreffende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen, zoals bepaald krachtens artikel 38 van de Vlaamse Wooncode», terwijl de sociale huisvestingsmaatschappij die woningen vervolgens zonder beperking kan doorverkopen aan de zittende huurder tegen hun venale waarde, zijnde «de prijs die de meestbiedende kandidaat-koper bereid zou zijn te betalen als het goed te koop gesteld zou worden onder de meest gunstige voorwaarden en na een degelijke voorbereiding» (B.42.2). Het Hof heeft tevens vastgesteld dat het niet is uitgesloten dat de ter uitvoering van de sociale last gerealiseerde sociale huurwoningen met verlies moeten worden verkocht, terwijl de sociale huisvestingsmaatschappijen die zelf sociale huurwoningen bouwen, niet gehouden zijn aan maximumuitgaven die verband houden met subsidiabele prijsplafonds, maar slechts aan richtprijzen die in de dagelijkse praktijk veelal worden overschreden (B.42.3).
Als we dit samen lezen met de inperking van het eigendomsrecht van zonet, dan blijkt dat de eigendomsrechten van de private projectontwikkelaars wel sterk worden ingeperkt, maar die van de sociale huisvestingsmaatschappijen niet.
Als derde aandachtspunt met betrekking tot het EU-recht geeft het Hof de volgende motivatie: B.8.3 ( ) Wat de beperking van het vrij verkeer van kapitalen betreft, heeft het Hof bij zijn arrest nr. 50/2011 reeds geoordeeld dat de bestreden regeling de onderdanen van een lidstaat ervan kan weerhouden in een andere lidstaat te investeren en dat zij, wanneer de sociale last in natura wordt uitgevoerd, een directe buitenlandse investering afhankelijk stellen van een voorafgaande vergunning ( ). Het Hof verwijst dus naar zijn eerste arrest.
Ik vervolg mijn citaat: Het Hof heeft tevens geoordeeld dat moet worden aangenomen dat de private actoren op wie de sociale last rust, zullen trachten de kostprijs daarvan af te wentelen op de overige in het kader van hun verkavelings- of bouwproject gerealiseerde wooneenheden, die bijgevolg duurder en minder aantrekkelijk worden, alsook dat de sociale last een invloed kan hebben op de mogelijkheid voor onderdanen van andere lidstaten om onbebouwde percelen in het Vlaamse Gewest aan te kopen, gelet op de vaststelling dat zij die grond niet volledig kunnen aanwenden voor de doeleinden waarvoor ze die aankoop willen doen ( ). Diverse sprekers hebben dat van die afwenteling al benadrukt. Er is dus wel degelijk ook een impact op het vrij verkeer van kapitaal.
Ik vervolg: Bij het voormelde arrest van 8 mei 2013 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de sociale last een beperking van het vrij verkeer van kapitalen vormt ( ), alsook dat die beperking kan zijn gerechtvaardigd door eisen betreffende het beleid inzake sociale huisvesting, aangezien zij beoogt te verzekeren dat personen met een laag inkomen of andere sociaal zwakkere groepen van de plaatselijke bevolking voldoende woningaanbod hebben. ( ) Het Hof van Justitie heeft daaraan toegevoegd dat het aan de verwijzende rechter toekomt te beoordelen of een dergelijke verplichting gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding voldoet aan het evenredigheidscriterium, dat wil zeggen noodzakelijk en geschikt is voor de verwezenlijking van het nagestreefde doel. ( ) De sociale doelstelling kan dus een inperking rechtvaardigen, maar dan moet worden bekeken of die inperking wel degelijk evenredig is.
Gelet op het voorgaande komt het Hof tot zijn eindbeoordeling: Gelet op de vernietiging, die voortvloeit uit B.6.2, van de steunmaatregelen die beogen de sociale last te compenseren, dienen de private actoren de sociale last te dragen zonder enige compensatie. Zonder dat het Hof dient te onderzoeken of de bestreden beperkingen van het ongestoord genot van de eigendom, van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en van het vrij verkeer van kapitalen noodzakelijk en pertinent zijn om de nagestreefde doelstelling te bereiken, dient te worden vastgesteld dat een dergelijke zware last, mede in het licht van de in B.8.1 tot B.8.3 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte omstandigheden, niet evenredig is met de doelstelling die met de artikelen 4.1.16 tot 4.1.26 van het Grond- en pandendecreet wordt nagestreefd. Het Hof stelt dus dat het dit niet hoeft te onderzoeken, maar dat het zou kunnen worden onderzocht.
Minister-president, dat is een belangrijke paragraaf. Eruit blijkt dat de uitspraak van minister Van den Bossche niet klopt. Het is niet omdat er een vormfout zou zijn begaan en de compensatie daardoor wegvalt, dat er geen andere redenen zouden kunnen zijn om dit te vernietigen, maar het Hof heeft dat niet onderzocht omdat er al voldoende grond was om het te vernietigen, door de onevenredigheid.
Cruciaal hier is de vaststelling van het Grondwettelijk Hof dat door het illegale karakter, en dus de vernietiging, van de compenserende maatregelen, de last van het sociaal woonbeleid van de Vlaamse Regering in casu volledig op de schouders van de privésector terechtkomt. Dat zijn niet de rijke verkavelaars. Dat zijn de gewone burgers die gronden kopen en willen bouwen, en op wie daardoor dus die lasten worden afgewenteld. Dit vormt dus bijna onmiddellijk een schending van het evenredigheidsbeginsel. Daardoor was het niet langer nodig voor het Hof om de geschiktheid en noodzakelijkheid van de vernietigde regelgeving te onderzoeken. Dus zelfs als men dit had aangemeld en als de compensaties er hadden kunnen komen, dan nog had het Hof de geschiktheid en de noodzakelijkheid kunnen onderzoeken en het eventueel op die gronden kunnen vernietigen.
Als we nu wat verder en a contrario redeneren, dan zou dit betekenen dat, indien de compenserende maatregelen wel geoorloofd waren geweest, het Hof dan wel de geschiktheids- en noodzakelijkheidstest zou hebben doorgevoerd. Dat houdt in dat het hier, in tegenstelling tot wat minister Van den Bossche beweert, niet zozeer om een vormfout gaat, die snel kan worden hersteld, maar wel om een fundamentele verplichting die het Hof aan de Vlaamse decreetgever oplegt om steeds de afweging van het algemeen belang versus de individuele basisrechten van de Vlaamse burgers, waaronder het eigendomsrecht, grondig te onderbouwen en te motiveren, op straffe van vernietiging ex tunc van haar decreten, met alle schadeclaims van dien. Minister-president, daarop wil ik de nadruk leggen. Er zullen ook nog wel vragen komen over hoe het zit met die schadeclaims.
Net op dat vlak schort er wat aan het algemene beleid van de Vlaamse Regering ter zake. In zijn eerste arrest van 6 april 2011, dat eigenlijk zijn basisarrest is, verwijst het Hof instemmend naar de adviezen van een aantal strategische adviesraden. Ik citeer die. Ik dacht immers toch dat we die hadden opgericht om ernstig te worden genomen. In die adviezen komen ook heel kritische bemerkingen voor, waaruit blijkt dat er wel degelijk alternatieven bestaan om een sociaal woonbeleid te voeren die niet zo sterk ingrijpen in het eigendomsrecht als het Grond- en Pandendecreet.
Het Hof wijst erop dat de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed (SARO) hierover het volgende heeft opgemerkt: Het lijkt ( ) wenselijk te verduidelijken dat geen sociale verplichtingen aan private initiatiefnemers kunnen opgelegd worden indien er nog voldoende onbenutte en goed gelegen aansnijdbare gronden van de publieke sector in de betrokken gemeente aanwezig zijn om de sociale woonbehoefte op te vangen. Het is dus niet alleen mijn collega, mevrouw De Waele, die dat beweert: ook de SARO zegt dat. Dat kan dus niet zomaar opzij worden geschoven.
Ik vervolg het citaat: Sociale verplichtingen aan private actoren zouden volgens sommigen ook moeten beperkt worden in tijd, zodat de verplichting vervalt indien de sociale huisvestingsmaatschappijen niet geïnteresseerd zijn in overname van al dan niet uitgeruste grond en/of woningen binnen een redelijke termijn en aan een marktconforme prijs of indien geen subsidies worden verleend voor het rechtstreeks aanbieden van een sociaal woonaanbod aan de doelgroep. ( ) Anderzijds zouden private actoren ( ) op vrijwillige basis steeds de mogelijkheid moeten hebben om een sociaal woonaanbod aan te bieden binnen een ruimer privaat project en zou de overheid het verschil tussen een marktconforme prijs en een sociale prijs moeten bijpassen, bijvoorbeeld via huursubsidies. De SARO geeft dus duidelijk alternatieven, die minder sterk ingrijpen in onze eigendomsorde.
In hetzelfde advies wordt ervoor gepleit één en ander grondig te onderzoeken aan de hand van mogelijke alternatieven die dezelfde sociale doelstellingen op efficiëntere wijze kunnen bereiken met mogelijkerwijze minder negatieve of nadelige gevolgen voor de normale marktwerking. Minister-president, u kunt dus niet zeggen dat men u destijds niet heeft gewaarschuwd.
In het advies van de Vlaamse Woonraad wordt daarover ook nog het volgende opgemerkt, aldus het Hof: Indien de private sector verplicht wordt een bepaald percentage van het woonaanbod onder de marktprijs aan te bieden, zal de meerprijs uiteindelijk aan de doorsnee woonconsument op de residentiële markt worden doorgerekend. Dat heb ik reeds gezegd. De Vlaamse Woonraad vervolgt: Aldus wordt de consument op de residentiële markt uiteindelijk bijkomend opgezadeld met de financiering van de sociale huisvesting, wat niet de bedoeling kan zijn. Dat kan niet de bedoeling zijn, maar dat zal wel degelijk het gevolg zijn. Men vervolgt: Alternatieven die dezelfde sociale doelstellingen op efficiëntere wijze kunnen bereiken met mogelijkerwijze minder negatieve of nadelige gevolgen voor de normale marktwerking dienen grondig te worden onderzocht, zoals o.a. structurele huursubsidies voor de echte steunbehoevende doelgroep en het verder aanmoedigen van het systeem van CBO (Constructieve Benadering Overheidsopdrachten).
Ik wijs erop dat ook de SARO verwijst naar die huursubsidies. Men vervolgt: De vrijwillige inbreng van gronden door private initiatiefnemers via de CBO-formule moet bovendien in mindering gebracht worden van de sociale verplichtingen die aan de verkavelaar/projectontwikkelaar worden opgelegd. Het is overigens eigenaardig vast te stellen dat private actoren verplicht zijn om sociale huurwoningen te realiseren tegen de maximumprijzen, die overeenstemmen met de maximale bedragen waarvoor de sociale huisvestingsmaatschappijen renteloze leningen kunnen aangaan in de sociale huursector. De sociale huisvestingsmaatschappijen zijn echter zelf niet wettelijk gebonden aan deze maximumbedragen voor de bouw zelf van sociale huurwoningen. Voor hen gelden enkel richtprijzen uit het ABC-bestek, waarvan in de dagelijkse praktijk wordt afgeweken omdat de ingediende offertes van de weerhouden erkende aannemers deze richtprijzen in veel gevallen overstijgen. Deze ongelijke behandeling is niet verantwoord. Dat lijken me toch pertinente opmerkingen. Dit is vrij technisch, maar wijst ook op die ongelijke behandeling.
In hetzelfde kader merkte de SERV het volgende op: De raad dringt aan op redelijke maximale percentages wat de sociale verplichting betreft voor verkavelingen en projectontwikkelingen. Het is in deze context belangrijk dat de gemeenten de gronden in bezit van besturen en de semipublieke rechtspersonen actief mobiliseren en dat zoals al gezegd de 25 % norm wordt opgetrokken en afgestemd op de reële noden van de gemeente. De onbebouwde overheidsgronden dienen minstens gelijktijdig ingezet te worden voor de invulling van de sociale woonbehoefte samen met de ontwikkeling van de private gronden.
Dit lijken me relevante passages die vóór over het decreet werd gestemd, reeds werden aangehaald.
Samengevat bleek en blijkt uit de adviezen van drie verschillende adviesraden dat er dus wel degelijk alternatieven met een kleinere nadelige impact bestaan die door de Vlaamse decreetgever overwogen kunnen worden, wat in casu niet is gebeurd. Dus zelfs indien het huidige decreet gerepareerd zou worden door de compenserende maatregelen alsnog als staatssteun aan te melden ik weet niet of dat uw bedoeling is, minister-president, of van minister Van den Bossche en hiervoor dan de goedkeurig te krijgen wat helemaal niet zeker is , dan nog rijst er een probleem met betrekking tot de geschiktheid en noodzakelijkheid van de socialelastenregeling. Dat is de kern van mijn betoog. Het gaat niet om een akkefietje met Europa en de aanmelding van staatssteun, het zit dieper.
Indien de Vlaamse Regering dit dossier, maar ook andere decreten in ontwikkeling of opmaak, onvoldoende grondig blijft toetsen aan hun grondwettelijkheid en rechtmatigheid, dan dreigen er opnieuw juridische vernietigingen uitgesproken te worden. Ik vind het als Vlaams Parlementslid niet prettig dat decreten die mijn parlement heeft goedgekeurd, worden vernietigd door het Grondwettelijk Hof, terwijl door adviesraden en andere instanties voordien waarschuwingen werden geuit.
Minister-president, erkent u dat de vernietiging van de regeling met betrekking tot de sociale lasten van het Grond- en Pandendecreet een gevolg is van een onvoldoende in overweging nemen van juridische plicht voor de decreetgever, dus ook de Vlaamse Regering, die bekrachtigt, tot vrijwaring van de klassieke individuele basisvrijheden en -rechten, en dus toetsing aan de grondwettelijkheid en rechtmatigheid, zoals in casu het eigendomsrecht en de Europese vrijheden van kapitaal- en dienstenverkeer?
Erkent u dat dit geval een illustratie vormt van de algemene tekortkoming van het algemeen regeringsbeleid inzake de toetsing van ontwerpen van decreet aan hun rechtmatigheid en grondwettelijkheid?
Welke bijkomende beleidsmaatregelen zult u namens de Vlaamse Regering nemen om de juridisch vereiste grondige afweging van het algemeen belang versus de individuele basisvrijheden op basis van de beginselen van legitimiteit, geschiktheid, noodzakelijkheid en evenredigheid te versterken, teneinde de rechtmatigheid en grondwettelijkheid van decreetgeving en andere regelgeving te verzekeren en zo dergelijke eigenlijk voor de decreetgever beschamende vernietigingen van decreten te vermijden?
Mijn excuses voor mijn lange aanloop. Ik wou in extenso de motivering van het Grondwettelijk Hof, een eerbiedwaardige instantie toch, weergeven, zodat dit in het verslag wordt vermeld.
De voorzitter : Mevrouw De Waele heeft het woord.
Mevrouw Patricia De Waele: Voorzitter, minister-president, dames en heren, uit het betoog van mijn wijze collega Bouckaert blijkt dat LDD van mening is dat het huidige Grond- en Pandendecreet een flagrante aantasting is van het eigendomsrecht en van de vrije keuze, met bovendien een kostprijsverhogend effect voor al degenen die niet kunnen genieten van een sociale kavel of woning. LDD is dan ook blij met deze partiële vernietiging van het Grond- en Pandendecreet. Dat maakt een einde aan allerlei onrechtvaardige toestanden en heeft verstrekkende gevolgen. Daar gaat mijn vraag over.
De heer Bouckaert heeft er in de rand al naar verwezen: de vernietiging van het Grond- en Pandendecreet leidt tot schadevergoedingen. De belastingbetaler zal rechtstreeks, en zeker onrechtstreeks de dupe worden en moeten boeten voor de onkunde van de Vlaamse Regering.
Verder mogen we niet vergeten dat de ondernemer of de verkavelaar vertraging opliepen. Ze hebben middelen, energie en tijd verloren door de ontwikkeling van plannen die onder het Grond- en Pandendecreet vielen. Tijdens een debat in de plenaire vergadering enkele maanden geleden over die vernietiging, verwees minister Van den Bossche naar die schadevergoedingen. Ze heeft dat ook in de pers aangehaald: de gedupeerden hebben recht op een schadevergoeding.
Minister-president, hoe ver staat het? Hebt u al een idee welke schadevergoeding de Vlaamse Regering zal moeten betalen? Welke impact zal de vernietiging van het Grond- en Pandendecreet hebben op de bedrijfsvoering van de private ontwikkelaars? Wat is het kostenplaatje dat uiteindelijk op de nek van de belastingbetaler terechtkomt?
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Ik zal in mijn functie van Lam Gods dat alle zonden van de wereld op zijn frêle schouders neemt, uw vragen graag beantwoorden.
Mevrouw De Waele, ik ga ervan uit dat u begrijpt dat de verdere afhandeling van dit dossier in goede handen is bij minister Van den Bossche. We hebben nog niet zo lang geleden een verbeterd arrest gekregen. Dat is uniek in onze rechtspraakgeschiedenis. We zullen de nodige acties ondernemen om na te gaan hoe we een en ander zullen aanpakken. Het is aan minister Van den Bossche om uw concrete vragen te beantwoorden.
Mijnheer Bouckaert, uw vragen zijn ruimer. U werpt me een aantal bekentenissen en erkenningen voor de voeten. Ik zal daarop ingaan en mijn argumenten verduidelijken.
De vernietiging is in ieder geval het gevolg van het feit dat het Grondwettelijk Hof een andere beoordeling maakte van de grondwettelijke toelaatbaarheid van de maatregelen dan de decreetgever. Het is een feit dat decreten de grondwettelijke en Europese basisrechten moeten respecteren en dat onder andere het Grondwettelijk Hof bevoegd is om daarop toe te zien. De decreetgever maakt in alle wijsheid een decreet en dan is het aan het Grondwettelijk Hof om dat te toetsen.
In het kader van de opmaak van het ontwerp van decreet betreffende het grond- en pandenbeleid werd zowel het instrument van de sociale last als de maatregel Wonen in Eigen Streek getoetst aan de verenigbaarheid met het Europees recht en het eigendomsrecht. Een en ander blijkt uit de memorie van toelichting, zoals u hebt kunnen vaststellen. De randnummers 133 en 137 tot en met 141 van de algemene toelichting handelen over de sociale last, verenigbaarheid met overheidsopdrachtwetgeving en Europese staatssteunregels en eigendomsrecht, de randnummers 13 tot en met 160 handelen over Wonen in Eigen Streek.
De Raad van State gaat in zijn advies vanaf bladzijde 513 in op de beide instrumenten. Hij concludeert dat de aanmelding van de steunmaatregelen voor initiatiefnemers die een sociale last uitvoeren in natura, niet is vereist. Dat staat op bladzijde 519. De sociale last als beperking van het eigendomsrecht lijkt volgens de Raad proportioneel te zijn, bladzijde 525.
Wat Wonen in eigen streek betreft, is de Raad van State van oordeel dat de maatregel de evenredigheidstoets doorstaat, bladzijde 541, getoetst aan het recht op vrije woonstkeuze, het eigendomsrecht en het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel. Conclusie is dus dat de decreetgever zijn juridische plicht tot aftoetsing van de maatregelen met het Europees recht en de grondrechten wel degelijk heeft uitgevoerd, daarin gesteund door de afdeling wetgeving van de Raad van State.
Een stellingname over de geoorloofdheid van eigendomsbeperkende maatregelen en in het bijzonder de toepassing van het evenredigheidsbeginsel, houdt per definitie een afweging van waarden en belangen in. Het feit dat de wetgever daarbij een andere inschatting maakte dan het Grondwettelijk Hof en het Hof van Justitie, betekent niet automatisch dat de decreetgever tekortkomt aan zijn verplichting tot zorgvuldige voorbereiding van de regelgeving. Er is een afweging gemaakt door de decreetgever. Die inschatting is getoetst door het Hof van Justitie en het Grondwettelijk Hof die een andere afweging hebben gemaakt. Daaruit afleiden dat dit niet zorgvuldig zou zijn gebeurd, mijnheer Bouckaert, is wat kort door de bocht.
De rechtsvragen die voorlagen, waren niet evident: de beroepen tot vernietiging van het Grond- en Pandendecreet en van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid dateren van 16 november 2009. Het Grondwettelijk Hof had reeds uitspraak gedaan in de genoemde arresten van 6 april 2011.
Over een aantal rechtspunten betreffende de verklaring van een aantal Europese rechtsregels, moest het Europees Hof van Justitie vooraf worden bevraagd. Zo had het hof in het eerste arrest één prejudiciële vraag gesteld en in het tweede arrest niet minder dan twaalf prejudiciële vragen. Op grond van de antwoorden die door het Hof van Justitie in die beide arresten zijn gegeven, moest het Grondwettelijk Hof de overblijvende rechtsvragen beslechten.
Het feit dat het Grondwettelijk Hof vier jaar grondig onderzoek heeft gedaan om te besluiten tot vernietiging van een aantal bepalingen van het Grond- en Pandendecreet, betekent niet dat uit het arrest mag worden geconcludeerd dat de decreetgever in gebreke bleef om de grondwettelijke en Europese principes voldoende in overweging te nemen. Ik stel bovendien vast dat het Grondwettelijk Hof op 18 december in dezen ook nog een verbeterarrest heeft moeten vellen, dit om aan te tonen dat niet alleen de wetgever daar heel zorgvuldig mee is omgesprongen en een aantal zaken heeft ingeschat en stellingen heeft verwoord. Die stellingen bleken achteraf de toets van het Grondwettelijk Hof niet te doorstaan. Overigens is die afweging een gedeelde verantwoordelijkheid van alle takken van de wetgevende macht: van de Vlaamse Regering en van het Vlaams Parlement. Er is geen enkele reden om uit dit arrest af te leiden dat de decreetgever in het algemeen tekortschiet in de juridische inschatting van de rechtmatigheid en grondwettelijkheid van ontwerpen of voorstellen van decreet.
Uit een eerste screening van de arresten van het Grondwettelijk Hof tijdens deze legislatuur blijkt dat de 55 beroepen tot vernietiging tot gevolg hadden dat 11 decretale bepalingen geheel of gedeeltelijk vernietigd werden omwille van schending van de Grondwet of bevoegdheidsverdelende regels. Elke vernietiging door het Grondwettelijk Hof is er een te veel. U moet dit echter in die grootteorde bekijken, en dit niet extrapoleren of uitvergroten, mijnheer Bouckaert.
Er zijn de voorbije jaren al verschillende maatregelen genomen om het voorbereidingsproces van de regelgeving te professionaliseren, in het bijzonder de verfijning van de reguleringsimpactanalyse (RIA) en de uitbouw van cellen wetskwaliteit in alle beleidsdomeinen. Er is ook werk gemaakt van een databank met betrekking tot de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, ter ondersteuning van de beoordeling van de grondwettigheid van ontwerpen van decreet.
Wat specifiek de toetsing aan steunmaatregelen aan de Europese DAEB-reglementering (dienst van algemeen economisch belang) betreft, is recent een voorstel van aanpak voorgesteld. Er zal bij de Vlaamse overheid een interdepartementale DAEB-werkgroep opgericht worden waarbinnen expertise uitgewisseld wordt en die zal werken aan een Vlaamse DAEB-handleiding. Deze werkgroep zal als effectief ondersteuningsplatform functioneren en alle relevante expertise centraliseren.
Tot slot wil ik nog melden dat in samenwerking met de diensten van het Vlaams Parlement, richtlijnen worden opgesteld voor de redactie van de memorie van toelichting. Daarin wordt onder andere specifiek aandacht gevraagd voor de verantwoording van decretale maatregelen waarin sprake is van een verschillende behandeling van vergelijkbare situaties of een gelijke behandeling van wezenlijk verschillende situaties, en worden expliciete richtlijnen gegeven voor het motiveren van elke beperking op de fundamentele rechten van de mens in het licht van de Grondwet en de internationale normen.
Mevrouw De Waele, ik hoop dat wij de volgende dagen en weken vanuit de Vlaamse Regering en met minister Van den Bossche als bevoegd minister, nog verdere stappen zullen zetten naar de gemeenten en iedereen die bij dit dossier is betrokken. Op die manier willen we zo snel mogelijk duidelijkheid geven over de terechte vragen die naar aanleiding van het arrest van het Grondwettelijk Hof en het verbeterarrest kunnen worden gesteld.
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Minister-president, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Ik herhaal dat mijn interpellatie is bedoeld om deze bezorgdheid constructief uit te drukken en dit soort vernietigingen in de toekomst te voorkomen of het aantal daarvan te verminderen.
U zegt dat uit de vernietiging blijkt dat het Grondwettelijk Hof een andere beoordeling maakt dan de decreetgever. Als ik naar een receptie ga en te veel drink en dus het toegelaten alcoholgehalte overschrijd, dan kan ik dus zeggen dat de politie een andere inschatting maakt dan ikzelf. Minister-president, het is een beetje goedkoop om te zeggen dat het gaat over een andere inschatting.
Men moet nagaan of de decreetgever en de regering die ook een belangrijk decreetgever is, een redelijke zorg aan de dag heeft gelegd bij de voorbereiding met als doel een vernietiging te vermijden. Zon vernietiging is niet leuk, maar moeten we zo veel mogelijk vermijden. Een vernietiging zou eigenlijk niet mogen voorkomen of slechts heel zeldzaam zijn in een legislatuur. Als u zegt 11 op 55, dan noem ik dat een buis.
U haalt de Raad van State aan en ik wist dat u het parapluutje zou opentrekken. De Raad van State: ook een eerbiedwaardig orgaan. Er was het advies van de Raad van State. Dat was in de eerste plaats een sneladvies: 30 dagen. Ik heb collegas aan de universiteit die in de afdeling Wetgeving van de Raad van State zitten, assessoren, en zij klagen steen en been omdat ze overstelpt worden voor adviezen en sneladviezen. Ze zeggen dat ze niet in staat zijn om hun werk naar behoren te doen.
Als we dan het advies van de Raad van State over dit decreet lezen, dan stellen we vast dat het slechts een sneladvies was en een heel oppervlakkig advies. De Raad van State zegt dat eigenlijk zelf. In het advies staan zaken als: de genomen maartregelen lijken op het eerste gezicht de proportionaliteitstoets te doorstaan. Het is dus misschien zo dat ze proportioneel zijn, maar ze laten dit eigenlijk een beetje in het midden. Het advies is doordrenkt van de suggestie dat men eigenlijk de tijd niet heeft gehad om dit op een grondige manier te toetsen en daarom wordt er steeds gesproken in voorwaardelijke wijs.
Daarop dan gaan steunen om te zeggen: goed, we hebben onze paraplu, we mogen het decreet nu zonder enige zorg goedkeuren, want we zijn gedekt door de Raad van State, dat is volgens mij niet voldoende. Het is een tekortkoming aan de zorgvuldigheidsplicht die de wetgever aan de dag moet leggen om te vermijden dat hij over onrechtmatige en ongrondwettelijke decreten gaat stemmen.
Minister-president, als u vindt dat de Raad van State zon eerbiedwaardige instelling is, waarom wordt dan in veel gevallen het advies van de Raad van State terzijde gelegd en niet gevolgd? Indien het advies zo eerbiedwaardig is, zou u het eigenlijk altijd klakkeloos moeten volgen. Het gaat niet op om te zeggen: nu we ons erop gebaseerd hebben, is het eerbiedwaardig en om het terzijde te leggen in de gevallen dat het niet goed uitkomt in uw politieke kraam. Dat vind ik geen goed argument.
In de toekomst moeten de adviezen van de Raad van State ernstig worden genomen, maar als men ziet dat de Raad van State niet genoeg tijd heeft gehad om iets grondig te bekijken, dan moeten we het maar zelf doen. Uw regering heeft een leger adviseurs en ambtenaren, er zitten hier 124 parlementsleden met medewerkers die de belastingbetaler veel geld kosten, wij moeten dus in staat zijn om over juridisch goed onderbouwde decreten te stemmen en om dit soort beschamende vernietigingen te vermijden.
U zegt: We hebben ons werk gedaan en we hebben pech, het Grondwettelijk Hof heeft hier nu eenmaal een andere mening over. Het Grondwettelijk Hof is geen partij, het is geen kliekje, het zijn heel onderlegde personen die de zaken heel goed bekijken, het zijn de hoeders van de Grondwet. Als zij ons terugfluiten, is dat toch wel beschamend.
Ik ken een aantal mensen uit het Grondwettelijk Hof en ze zeggen me altijd dat ze zich heel terughoudend opstellen wanneer het gaat om beleidsvragen en dat ze eigenlijk maar een marginale toetsing uitvoeren. Ze stellen zich niet in de plaats van het Vlaams Parlement of de regering. Ze zeggen dat het beleid in principe wordt gemaakt door de politici en zo hoort het ook in een democratie , maar dat er grenzen zijn. Er zijn de individuele basisrechten en er is ook de hele evolutie in de rechtspraak omtrent de evenredigheid, de geschiktheid en de noodzakelijkheid velen in het parlement blijken dit nog niet te weten. Het wil zeggen dat als men ingrijpt in individuele basisrechten, aan die criteria moet worden voldaan.
Het feit dat er een vernietiging ex tunc is, dat is een vernietiging met terugwerkende kracht, betekent eigenlijk dat het Grondwettelijk Hof zegt dat de Vlaamse decreetgever een fout heeft gemaakt, mis is geweest. Dat kunt u niet zomaar wegwuiven door te zeggen dat er nu eenmaal een andere opvatting is bij het Grondwettelijk Hof dan bij ons, dat is echt een beetje te mager als uitvlucht.
Wat betreft de maatregelen, minister-president, is het juist dat ons Vlaams Parlement en ook de regering inspanningen ter zake doen. Ik hoop dat die inspanningen versterkt worden, gelet op de les die we hier leren. Ik moet u er wel op wijzen dat de reguleringsimpactanalyse goed is maar te weinig wordt geraadpleegd door de parlementairen , maar een kostenbatenanalyse doet, een beleidsafweging. Wat er te weinig wordt gedaan, is het aftoetsen van de decretale maatregelen en regeringsmaatregelen aan de evenredigheidstoets, de geschiktheidstoets en de noodzakelijkheidstoets, dat zit er nog niet ingebakken. Als voorzitter van de commissie Onderwijs heb ik aan universitairen de opdracht gegeven om de RIAs te herbekijken in het kader van de actie van de voorzitter van het parlement, en om te bekijken of de RIAs niet opnieuw kunnen worden geformuleerd in de richting van een doorgedreven onderzoek naar de evenredigheidstoets, de noodzakelijkheidstoets en de geschiktheidstoets. Ik hoop, minister-president, dat u dit ter harte neemt en er beter op gaat toezien.
Ten slotte wou ik nog de inhoudelijke opmerking maken dat Vlaanderen keuzes moet maken. Als we een sociaal beleid willen voeren, zullen we dan op die weg voortgaan door het sociaal beleid af te wentelen op andere burgers, of gaan we, zoals een moderne sociaaldemocratie doet, dit financieren met belastinggeld? Er zijn de groenestroomcertificaten, er is een tendens om de sociale lasten bij de medeburgers te leggen. Hier doet u dat onrechtstreeks in het Grond- en Pandendecreet, het gebeurt ook met de groenestroomcertificaten. Een moderne sociaaldemocratie moet daarvan afblijven, moet de eigendomsordeningen respecteren en moet het beleid voeren met fiscale middelen en niet zozeer door het aantasten van de basisrechten van individuen. Dat is een inhoudelijke politieke keuze die meer overeenstemt met wat het Grondwettelijk Hof ter zake zegt en met wat onze eigen adviesraden daarover zeggen. Ik hoop, minister-president, dat misschien na juni Vlaanderen meer die richting zal opgaan in plaats van de onheilzame weg van het Grond- en Pandendecreet te volgen.
De voorzitter : Mevrouw De Waele heeft het woord.
Mevrouw Patricia De Waele : Minister-president, ik ben eigenlijk teleurgesteld in uw antwoord op mijn vraag. Ik heb me bewust gehouden aan een bevoegdheid die u toekomt, over Wonen heb ik niet gesproken. Ik heb gesproken over de schadevergoeding, over de impact voor de Vlaamse ondernemer. Ik vind het heel jammer dat u dit van u wegschuift. Wij noch de burger thuis zijn slimmer geworden van uw antwoord.
In elk geval zou ik van u willen horen welke schadevergoeding de Vlaamse Regering op zijn nek zal krijgen, wat de impact is voor de belastingbetaler en wat de impact is voor de ondernemer, zijnde de private ontwikkelaar. U hebt daar niet op geantwoord, misschien stond het niet op uw briefje, maar ik heb deze vragen ook al in de plenaire vergadering gesteld. Misschien hebt u nu nog geen antwoord, maar ik hoop toch op zijn minst dat uw kabinet al hard aan het berekenen is wat de impact zal zijn voor de Vlaamse burger.
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Aangezien ik zelf commissievoorzitter ben, weet ik dat discussies die te lang aanslepen op de zenuwen beginnen te werken. Toch zou ik kort nog iets willen opmerken.
De overheid moet in principe respect voor de basisrechten tonen. Hiervan mag slechts uitzonderlijk en op basis van criteria worden afgeweken. Dit is geen beleidskeuze. Het Grondwettelijk Hof heeft verklaard dat ons beleid binnen dit te respecteren vaste kader vorm moet krijgen. Indien we dit in de toekomst zouden negeren, zouden ons weer pijnlijke vernietigingen te wachten staan. Ik hoop dat deze Vlaamse Regering en de volgende Vlaamse Regering met die gedachte rekening zullen houden en niet opnieuw in hetzelfde euvel zullen vervallen.
Voorzitter, tot slot wens ik ook een met redenen omklede motie aan te kondigen.
De voorzitter : De interpellatie is afgehandeld.