Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 28/11/2013
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Minister-president, ik vond de laatste berichtgeving over de aanhoudende faillissementengolf in Vlaanderen voldoende reden om hierover van gedachten te wisselen en u enkele vragen te stellen.
Graydon Belgium heeft op 4 november nogmaals cijfers gepubliceerd waaruit blijkt dat het aantal faillissementen grote proporties blijft aannemen. De voorbije maand oktober was, na september, de tweede zwaarste maand in het faillissementenlandschap ooit. In België niet in Vlaanderen gingen er de afgelopen maand oktober, ondanks de aangekondigde voorzichtige economische heropleving, meer dan 1300 bedrijven failliet, een stijging van 7,4 procent ten opzichte van oktober 2012.
Tussen januari en oktober moesten 10.257 bedrijven hun boeken sluiten, goed voor een banenverlies van 23.082. In Vlaanderen gingen er in de eerste tien maanden van dit jaar ook maar liefst 5112 bedrijven over de kop. Als direct gevolg van het faillissement van de werkgever gingen er in Vlaanderen meer dan 11.000 banen verloren.
Minister-president, de provincie Limburg werd het zwaarst getroffen en noteerde dit jaar al 749 faillissementen. In vergelijking met dezelfde periode in 2007 is dit bijna een verdubbeling. U hebt niet stilgezeten en het parlement ook niet. Samen met andere collegas, onder meer mevrouw Peeters, heb ik u daar verschillende keren over ondervraagd.
Het Preventief Bedrijfsbeleid (PBB), een actieplan dat gebaseerd is op een akkoord van de sociale partners in de schoot van het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC) en dat bestaat uit verschillende maatregelen om te voorkomen dat bedrijven in moeilijkheden geraken en eventueel te redden van een faillissement, lijkt tekort te schieten. De aanpak moet misschien adequater.
Op de vraag of u van plan bent om het stappenplan Preventief Bedrijfsbeleid te herbekijken of bij te sturen, kreeg mevrouw Peeters een negatief antwoord. De recent gelanceerde oproep faillissementspreventie, waarvoor een budget van 5 miljoen euro werd vrijgemaakt, kwam te laat voor veel bedrijven, en voor andere bedrijven zal het hopelijk nog iets opleveren.
De aanhoudende faillissementengolf moet niet alleen op zichzelf worden bekeken, maar ook samen met het dalend aantal starters. Uit recente cijfers van UNIZO bleek dat het aantal startende ondernemers opnieuw een dieptepunt bereikte: eind juli werden nog maar 22.129 Vlaamse starters geteld, ongeveer 9,3 procent minder dan een jaar voordien.
Minister-president, in het antwoord op de schriftelijke vraag van mevrouw Peeters van september 2013 stelde u dat de evaluaties van de projecten van de vzw Vlaamse Jonge Ondernemingen ( Vlajo) enerzijds en van de Stichting Onderwijs & Ondernemen (SO&O) anderzijds, vertraging hadden opgelopen. De eindrapporten van de evaluatie werden aangekondigd voor eind oktober. Een beslissing over de financiële ondersteuning van beide initiatieven diende volgens u rond te zijn tegen november-december 2013. Een goed moment dus om u deze vragen om uitleg te stellen.
Om het aantal ondernemers in Vlaanderen te promoten, moeten we op twee manieren werken: nieuwe initiatieven promoten en ondernemen aantrekkelijk maken enerzijds, en anderzijds de gefailleerden maximale kansen geven om opnieuw een bedrijf op te starten, en hen niet in de steek laten.
In het voorjaar 2013 werd een oproep gedaan in het licht van ondernemerschap voor startersinitiatieven. Misschien wilt u er vandaag iets van toelichten.
Minister-president, de initiatieven en maatregelen ter zake op het Vlaams niveau hebben een verdere stijging van het aantal faillissementen in Vlaanderen niet kunnen afwenden. Verwacht u dat de projecten uit de oproep faillissementspreventie een sluitend antwoord zullen bieden op de problemen van ondernemers in moeilijkheden en bijgevolg de stijgende trend in het faillissementenlandschap zullen doen keren?
Tijdens de begrotingsbespreking heb ik ter zake nog een vraag gesteld waarop ik toen geen antwoord heeft gekregen. Van de 5 miljoen euro die we extra voor faillissementspreventie hebben ingeschreven, is er, als ik me niet vergis, dit jaar 2,7 miljoen euro uitgegeven. Wat zal er met de rest gebeuren? Zal de rest volgend jaar alsnog naar faillissementspreventie gaan of worden de middelen nu nog snel uitgegeven in functie van faillissementspreventie? Als we er 5 miljoen euro voor hebben vrijgemaakt, moeten we dat bedrag ook daar laten toekomen.
Een tweede vraag gaat over de evaluaties van de initiatieven die jonge starters en nieuwe initiatieven mogelijk maken. Het gaat over evaluaties van enerzijds de Vlajo en anderzijds de Stichting Onderwijs en Ondernemen. Tegen wanneer mogen we de evaluaties verwachten? En is de beslissing omtrent de financiering van beide initiatieven nog steeds in voorbereiding of is die al afgerond? Kunt u daar wat meer informatie over geven?
Is er al een beslissing genomen over de ingediende projecten binnen de oproep ondernemerschap voor startersinitiatieven? Ik heb daar op dit ogenblik geen zicht op. Het zijn allemaal projecten die naast elkaar staan en die elkaar hopelijk aanvullen om tot het resultaat te komen dat we beogen. Kunt u de behouden projecten kort toelichten? Kunt u uw verwachtingen verduidelijken? Kunt u er ons vandaag voor een stuk van overtuigen dat de goedgekeurde projecten afgestemd zijn op de projecten voor werkzoekenden? De aanpak van de werkloosheid is erg belangrijk, faillissementen hebben immers rechtstreeks ook banenverlies tot gevolg.
Ik heb hiermee meteen ook de vragen gesteld van mevrouw Peeters, die afwezig is. Ze zijn trouwens dezelfde als die van mij.
De voorzitter : Ze zal u eeuwig dankbaar zijn.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Voorzitter, ik was van plan om in te spelen op de vraag van mevrouw Peeters over Vlajo en de Stichting Onderwijs en Ondernemen. Nu mijn goede collega Turan alle vragen van mevrouw Peeters heeft gesteld, hoef ik dat niet meer te doen.
Ik sluit me bij dezen aan bij de vragen van mevrouw Turan en bij die van mevrouw Peeters.
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Er zijn heel wat vragen bij naar bijkomende informatie. Ik begin met de eerste vraag die ik heb binnengekregen: Kan de minister-president deze trend verklaren? Dienen we ons zorgen te maken aangezien we naast een dalend aantal starters ook een dalend aantal faillissementen kennen? Er werd ook verwezen naar Graydon en het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen (NSZ).
Volgens cijfers die de Studiedienst van de Vlaamse Regering inzamelde op basis van de ADSEI-statistieken (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), waren er in de eerste 6 maanden van 2013 in Vlaanderen 20.737 nieuwe oprichtingen, wat een daling is van 11 procent tegenover dezelfde periode vorig jaar. Er werd tijdens het eerste semester van 2013 dus nog wat geaarzeld om met een eigen zaak te beginnen en dit hangt mijns inziens samen met het algemene economische klimaat en de zwakke groei. Het is wel hoopvol dat het aantal starters in de tweede jaarhelft zal aantrekken onder invloed van het stijgende consumenten- en ondernemersvertrouwen. Dat is mijn persoonlijke verwachting op basis van een aantal analyses, maar dat moet natuurlijk nog bewaarheid worden en daarna teruggevonden worden in de statistieken. De algemene ondernemersdynamiek blijft evenwel positief. Begin 2013 waren er ruim 493.000 btw-plichtige ondernemingen actief in het Vlaamse Gewest, dit is 2 procent meer dan in 2012 en ruim 8 procent meer dan bij de start van de legislatuur.
Naast faillissementen zijn er ook stopzettingen. Ze hangen ook samen met de vergrijzing van de ondernemerspopulatie. Op basis van de groei kan men vaststellen dat het aantal starters in Vlaanderen het aantal stopzettingen overtreft. De 493.000 actieve ondernemingen bestaan uit 269.760 rechtspersonen en 223.494 natuurlijke personen, wat hun verhouding op respectievelijk 54,7 procent en 45,3 procent brengt. Het aandeel rechtspersonen is volgens deze statistieken over de jaren heen licht toegenomen.
De volgende vraag die ik heb ontvangen is: Het NSZ benadrukt het aantal startersprojecten die de Vlaamse overheid opstelde positief. Kunt u ons de efficiëntie van deze maatregelen toelichten? De startersprojecten die door middel van de oproep voor ondernemerschap zijn geselecteerd, zijn nog niet zo lang in werking. Ze zijn pas bekendgemaakt en zullen nu vrij snel worden gestart.
Een evaluatie van de maatregelen inzake efficiëntie zal pas binnen twee jaar mogelijk zijn. Indien er grote problemen zouden zijn of bijsturingen noodzakelijk zouden blijken, ben ik altijd bereid hierover informatie te verstrekken en discussies te voeren.
Met betrekking tot de vraag of de meeste opgerichte ondernemingen eenmanszaken zijn, hebben we ook wat cijfermateriaal verzameld. Volgens de statistieken zijn in het eerste semester van 2013 20.737 btw-plichtige ondernemingen opgericht. Die ondernemingen bestaan uit 11.804 natuurlijke personen, wat 56,9 procent is, en uit 8.933 rechtspersonen, wat 43,1 procent is.
Indien we een vergelijking met de situatie van de bestaande bedrijven maken, kan inderdaad worden gesteld dat de rechtspersoon licht aan populariteit lijkt in te boeten. We moeten er echter rekening mee houden dat de drempel om een eenmanszaak te starten lager ligt. De behoefte aan een rechtspersoon en aan een afscherming van de zaak van het private patrimonium ontstaat pas als de onderneming groeit. Bovendien brengt een rechtspersoon bepaalde vaste kosten met zich mee die een zekere omvang en financiële draagkracht vragen.
Er is me ook gevraagd of deze schijnbaar optimistische trend inzake het hoge aantal starters geen reële problemen op de arbeidsmarkt en in de economie maskeren en wat de Vlaamse overheid kan doen om het probleem van de schijnzelfstandigheid te verhelpen.
Ik verwijs in dit verband nogmaals naar de statistieken. In het eerste semester van 2013 is er veeleer sprake van een daling van het aantal nieuw opgerichte ondernemingen. Dat is helaas niet echt een optimistische trend. De resultaten van de Global Entrepreneurship Monitor wezen er in het verleden vaak op dat het ondernemerschap in Vlaanderen voornamelijk door opportuniteit en minder door noodzaak wordt gedreven. Er zijn geen indicatoren dat er op dat vlak belangrijke verschuivingen zijn geweest. Er is geen bijzondere toename van het aandeel van de zelfstandigen in de beroepsbevolking. Ook op dat vlak zijn er geen signalen van een nieuwe trend in vergelijking met de vroegere situatie.
De problematiek van de eventuele schijnzelfstandigheid houdt verband met de kwalificatie van de overeenkomst tussen een zelfstandige en zijn klant of opdrachtgever. De federale wetgeving over de aard der arbeidsrelaties bevat een aantal criteria die een rol kunnen spelen in een eventuele herkwalificatie van dergelijke contractuele verhoudingen als een arbeidsovereenkomst. Het risico en de gevolgen wegen op de opdrachtgever en niet op de schijnzelfstandige.
Ik zal nu wat dieper ingaan op de andere reeks vragen.
De initiatieven en maatregelen van de Vlaamse overheid hebben een verdere stijging van het aantal faillissementen in Vlaanderen niet kunnen afwenden. Ik wil hier echter nog iets aan toevoegen.
De doelstelling van de projecten met betrekking tot faillissementspreventie bestaat erin bedrijven die er baat bij hebben proactief op te sporen en met een degelijke begeleiding en mogelijks zelfs een effectieve interventie bij te staan. De projecten zullen dan ook in de eerste plaats een sensibiliserend karakter hebben. Het is de bedoeling ondernemers bewust te maken van de gezondheidstoestand van hun ondernemingen. Het effect hiervan mag niet worden onderschat. De ervaringen van vzw Tussenstap en van vzw Efrem leren ons immers dat ondernemers vaak te laat hulp zoeken. Hierdoor valt de onderneming niet meer te redden en volgt enkel een begeleiding naar een vereffening of een faillissement.
Door middel van een scan die binnen een project uit de oproep voor faillissementspreventie past, worden 1845 ondernemers begeleid. Verder worden 251 ondernemers naar de kmo-portefeuille geleid voor de opmaak van een doorstartplan. Hierdoor wordt de werking van het preventief bedrijfsbeleid breder dan momenteel het geval is. Zoals uit de besprekingen van het paritair comité Preventief Bedrijfsbeleid blijkt, is dit veel ruimer en hopelijk ook efficiënter.
In welke mate de golf aan faillissementen met deze bijkomende actie kan worden gekeerd, zal allicht voer voor bijkomende vragen om uitleg zijn. Traditioneel volgt een evaluatie van de actie twee jaar na de inwerkingtreding. De actie moet duidelijk volstaan om de bedrijven met effectieve en gespecialiseerde steun te omringen.
De projecten leveren momenteel een duidelijk dienstenaanbod voor ondernemers. Ze zouden moeten zorgen voor een tempering van het aantal faillissementen en van de gevolgen hiervan voor de zelfstandige ondernemers. Indien we er niet geloofden dat dit effectief kan werken, zouden we hier natuurlijk geen werk van hebben gemaakt. Het is echter belangrijk dat in het licht van de oproep een aantal gespecialiseerde projecten worden ondersteund met betrekking tot echte risicosectoren, zoals de bouw, de horeca en de landbouw.
Het moet duidelijk zijn dat deze projecten deel uitmaken van een crisisbeleid. We spelen hiermee in op de tijdelijke piek van het aantal faillissementen. In het algemeen is het ondernemerschapsbeleid op een structurele versterking van het ondernemerschap gericht. Dit geldt voor de prestart, met als voorbeeld Go4Business, en voor de exploitatiefase, met als voorbeelden de kmo-portefeuille en de peterschapsprojecten. Deze aanpak moet voor succesvollere bedrijven zorgen.
Er zijn ook vragen gesteld over het eindrapport over en de evaluatie van de initiatieven van de vzw Vlajo en van de Stichting Onderwijs en Ondernemen. De externe evaluaties van de investering van de Vlaamse overheid in de activiteiten van de vzw Vlajo en in de SO&O zijn, zoals destijds is aangekondigd, eind oktober 2013 afgerond. Er bestaan specifieke evaluatierapporten over de activiteiten van vzw Vlajo en van de SO&O. Daarnaast is er ook een gezamenlijk eindrapport, dat eerder focust op de gezamenlijke elementen en de toekomstige samenwerking van beide initiatieven. Van elk eindrapport is er eveneens een samenvatting gemaakt. Ik verwacht nu een nota met beleidsaanbevelingen van het Agentschap Ondernemen. Op basis daarvan zal ik instructies geven voor de besprekingen met Vlajo en de stichting over de werking van de komende jaren.
De continuïteit van de werking ten aanzien van het onderwijs wordt natuurlijk gewaarborgd. In de begroting 2014 is voor het samenwerkingsverband tussen Vlajo en de stichting voorzien in een budget van 1.615.000 euro.
Voorzitter, wat de ingediende projecten betreft, heb ik een uitgebreid antwoord voorbereid. Ik zal dat aan het commissiesecretariaat overmaken. Als daar dan nog vragen over zijn, kunnen we daar nog op terugkomen.
Wat het maatpak ondernemerschap betreft, kan ik bevestigen dat het Agentschap Ondernemen zorgt voor de afstemming met organisaties als SYNTRA Vlaanderen, de VDAB en activiteitencoöperaties wanneer het gaat over projecten voor werkzoekenden. Aangezien binnen het maatpak voor starters automatisch zal worden doorverwezen naar de door het Agentschap Ondernemen gesubsidieerde initiatieven, is de afstemming automatisch een feit. We hebben het daar ook tijdens de bespreking van de beleidsbrief over gehad. Zo nemen ook de werkzoekenden deel aan de individuele coachingtrajecten in het kader van Go4Business en worden ze, afhankelijk van de doelgroep, georiënteerd naar deze en andere projecten van het Agentschap Ondernemen.
De organisaties die betrokken zijn bij het maatpak maken overigens ook deel uit van het stakeholderplatform (pre)start dat het Agentschap Ondernemen organiseert, juist om voor blijvende afstemming te zorgen.
Voor de lancering van de oproep zijn er al voorbereidende gesprekken geweest met SYNTRA Vlaanderen over de manier waarop de startersprojecten en het project eigen zaak maatpak ondernemerschap op elkaar kunnen worden afgestemd. Het agentschap maakt ook deel uit van de werkgroep rond dit project.
We hebben dat bedrag van 5 miljoen euro uitgetrokken en een oproep gedaan. Alle projecten zijn gescreend. We kunnen zelf geen projecten uit onze duim zuigen. We zullen dat geld niet zomaar aan andere zaken besteden. We bekijken nu waar we die resterende middelen op een goede manier kunnen inzetten. Ik ben het met u eens, mevrouw Turan, dat we daarbij in eerste instantie moeten denken aan faillissementspreventie. Ik ga er echter van uit dat u het ermee eens bent dat we daar goede projecten voor moeten selecteren.
Ziezo, dit was een poging om alle vragen te beantwoorden, ook al waren niet alle parlementsleden aanwezig en hebben sommige parlementsleden vragen gesteld van diegenen die niet aanwezig waren. Binnen de goede sfeer die in deze commissie heerst, heb ik geprobeerd alle vragen te beantwoorden. Het cijfermateriaal zal u worden bezorgd.
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Mevrouw Peeters apprecieert enorm dat ik haar vraag heb gesteld. Ze kijkt uit naar het antwoord. Ikzelf dank mevrouw Fournier om mijn vraag te stellen.
Minister-president, wat dat bedrag van 5 miljoen euro betreft dat we hebben vrijgemaakt voor faillissementspreventie, ben ik het met u eens dat het moet gaan om projecten die er klaar voor zijn om de grote stroom vragen op te vangen. Voor de toekomst moeten we nagaan hoe we bij zon projectlancering een breder publiek kunnen aanspreken. Soms moet zon problematiek out of the box worden bekeken. Daarvoor is creativiteit van het middenveld heel belangrijk.
Minister-president, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord, zowel op mijn vragen als op die van mevrouw Peeters. Wat de toekomst betreft, moeten we te veel versnippering vermijden in de verschillende projecten en vormen van ondersteuning om die starters te stimuleren. U hebt zelf bevestigd dat er een verminderde start is en een hoger aantal faillissementen. We zitten in moeilijke tijden.
Ik heb ook aan minister Muyters gezegd dat het spijtig is dat we niet kunnen vergelijken met hoe de toestand zou zijn zonder economische crisis, en niet kunnen beoordelen welk effect de verschillende maatregelen zouden hebben gehad. Vandaag zijn er verschillende initiatieven. Het is belangrijk na te gaan welke resultaten die opleveren.
U hebt een opsomming gegeven van wat we doen. We kunnen de evaluaties verwachten. Wat betreft de startersprojecten wacht u op dit ogenblik op een nota van het Vlajo. Maar zijn die verslagen er al? U zegt dat er een samenvatting zal komen. Is deze samenvatting al publiek beschikbaar? Of bent u dat nog altijd achter de schermen aan het bekijken? De minister-president zakt blijkbaar diep weg in zijn gsm.
Wij moeten dit in elk geval blijven ondersteunen en goed opvolgen. Met verschillende maatregelen proberen wij dit voor een aantal starters en voor het ondernemen as such aantrekkelijker te maken in Vlaanderen. In alle eerlijkheid, ik denk dat wij hierin vandaag niet echt slagen.
Minister-president, u verwees terecht naar de schijnzelfstandigheid. U zegt dat dat een contractbeoordeling is tussen de twee contractanten. U gooit het over een juridische boeg. Ik begrijp dat. Uiteraard ken ik deze materie ook goed. Maar de schijnzelfstandigheid waarover ik het vooral had, was die in de bouwsector, waar ook u naar verwees. Het is in die sector echt niet vreemd dat mensen vennootschappen oprichten en zich als zelfstandige inschrijven. Dat zijn al dan niet eenmanszaken om de wetgeving te ontlopen en aantrekkelijk te kunnen zijn door middel van de schijnzelfstandige statuten. Uiteraard is het niet uw of de Vlaamse bevoegdheid om daartegen te ageren, maar het is wel een gegeven dat vandaag in Vlaanderen zeer vaak wordt toegepast. Wij moeten erop toezien dat dit geen verkapt beeld geeft van het aantal starters en het aantal zelfstandigen in Vlaanderen en in België. Wij moeten dit blijven opvolgen.
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Ik sluit mij aan bij wat mevrouw Turan zei over het gemeenschappelijk eindrapport van het Vlajo en het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen. Minister-president, u zei dat er al een samenvatting is van dat eindrapport, en dat er van die samenvatting een nota zal worden gemaakt met het oog op beleidsmaatregelen. Wanneer zal die nota worden voorgelegd?
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Ik zal proberen om die beleidsconclusies en -voorstellen zo snel mogelijk te hebben. Als ze er zijn, kunnen we werken op basis van het materiaal. Dat kan dan worden overgemaakt aan iedereen die daar inzage in wil. Maar ik moet eerst de beleidsvoorstellen hebben. Dan kan met die twee elementen in deze commissie het debat worden gevoerd. Dat zal zo snel mogelijk klaar zijn, ik kan daar moeilijk een timing op plakken. Het agentschap dringt erop aan het zo snel mogelijk te hebben. Ik zal er hard op aandringen dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.