Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 13/06/2013
Vraag om uitleg van de heer Erik Arckens tot de heer Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, en tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de aangekondigde oprichting van een Vlaams Huis van de Mode en een modefonds
- 1689 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens : Voorzitter, ik kom niet vaak naar deze commissie. Deze vraag om uitleg is uit verwondering gegroeid. Ik ben dan ook naar hier gestuurd. De minister-president kan immers wijsheid brengen op plaatsen waar het nu, althans voor mij, duister is.
Minister-president, u weet dat we in Vlaanderen vanuit een breed cultuurbegrip vertrekken. De mode behoort daar ook toe. Ter ondersteuning van een sterk onder druk staande modesector heeft de Vlaamse Regering een haalbaarheidsstudie besteld die deze zomer moet worden afgerond.
In 2012 hebben de Vlaamse topontwerpers zware moeilijkheden ondervonden. Door middel van het Flanders Fashion Institute, goed voor een jaarlijkse subsidie van 650.000 euro, en van CultuurInvest ondersteunt de Vlaamse overheid de designers in Vlaanderen. Naar verluidt zouden zes van de negen modebedrijven waar CultuurInvest de voorbije jaren is ingestapt, ondertussen failliet zijn. Het zou dan onder meer om de bedrijven van de ontwerpers Christophe Coppens en Veronique Branquinho gaan.
De onafhankelijke labels staan op commercieel en financieel vlak onder zware druk. Volgens een hopelijk niet tendentieus artikel dat op 11 mei 2013 in De Tijd is verschenen, zou dit te wijten zijn aan de crisis, het krimpend aantal multimerkenboetieks, de toenemende macht van grote luxehuizen en de snelheid waarmee goedkope ketens nieuwe trends kopiëren.
Wie toch nog groei kan voorleggen, moet volgens de actoren op het terrein worden gefinancierd. Er is nood aan privékapitaal. De modewereld maakt zich sterk dat ontwerpers die hun zaken goed en strak beheren, niet voor de grote luxehuizen moeten onderdoen. Verder wordt in dit verband ook naar de reputatie van België in de modewereld verwezen.
Minister-president, de nieuwe structuur bevat mogelijk een modefonds dat volgens De Tijd met het Vlaams Audiovisueel Fonds kan worden vergeleken. In de commissie Cultuur is al diepgaand op de pros en contras van een verfondsing gewezen. Ik verwijs in dit verband zelf naar de herziening van het Kunstendecreet. De commissie Cultuur heeft zich daar gedurende maanden over gebogen. Dit is nu afgerond. In dit verband heeft professor Schramme een schitterende studie geschreven. Dit is een heel interessant, maar ook, vooral in een internationale context, een heel moeilijk dossier.
We hebben ons allemaal verzoend met het idee dat mode tot het brede cultuurbegrip behoort. Betekent dit dat een dergelijk modefonds op eenzelfde wijze zal functioneren als het VAF en het Vlaams Fonds voor de Letteren (VLF), waar ik overigens dadelijk heen moet om de bespreking van het jaarverslag bij te wonen?
Zullen een Vlaams Huis van de Mode en een modefonds kunnen remediëren in een sector waarin andere spelers, zoals CultuurInvest en het Flanders Fashion Institute, tot nu toe hebben gefaald?
Zullen die twee andere instrumenten ter promotie en financiering van de mode blijven bestaan? Zo ja, hoe zal het samenspel tussen het aangekondigd Vlaams Huis van de Mode, met inbegrip van het modefonds en CultuurInvest en het Flanders Fashion Institute er dan uitzien?
De voorzitter : Het antwoord wordt gegeven door minister-president Peeters.
Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Voorzitter, ik vind het mooi vast te stellen dat er nog vragen om uitleg uit verwondering worden gesteld. Meestal gebeurt dit uit verontwaardiging, wat ook een drijfveer is om politiek te bedrijven. Dit is mooi. Ik feliciteer u daarmee. Ik hoop dat u nog veel vragen vanuit die dynamiek stelt.
Sta mij toe om, alvorens op uw concrete vragen antwoord te geven, de context van dit initiatief even te schetsen. De modesector is economisch belangrijk voor Vlaanderen: de bedrijven geven werk aan 27.350 Vlamingen ik heb het dan over voltijdse equivalenten. Ze totaliseren een omzet van 7,6 miljard euro en een toegevoegde waarde van 1,47 miljard euro. Ze creëren niet alleen een symbolische en maatschappelijke meerwaarde, maar hebben dus ook een belangrijke economische en maatschappelijke impact. We zijn ons daar misschien te weinig van bewust. Voor andere sectoren, die niet zulke cijfers kunnen voorleggen, wordt er ook veel uit de kast gehaald.
Sinds de jaren 80 staat Vlaanderen internationaal op de modekaart, mede dankzij het Textielplan, dat onder meer heeft bijgedragen tot de internationale bekendheid van de Zes van Antwerpen. Mode wordt ook geassocieerd met de Vlaamse steden Antwerpen, Gent en Brussel. Dat is onder meer te danken aan het feit dat elk van die steden een internationaal erkende modeopleiding aanbiedt en zo over een groot creatief potentieel beschikt.
De sector staat echter onder druk en heeft absoluut nood aan ondersteuning van ondernemerschap en zakelijke vaardigheden. Dat werd in 2012 nog maar eens bewezen door de moeilijkheden die een aantal Vlaamse topontwerpers ondervonden. In het najaar van 2012 werd ik door het Flanders Fashion Institute (FFI) gewezen op de zorgwekkende toestand van een aantal ondernemers in de modesector. Tevens bleek dat de sector al werk had gemaakt van een modeplan, waarin een aantal ideeën ter ondersteuning naar voren werden geschoven. Die ideeën, waaronder het opzetten van een Huis van de Mode ter ondersteuning van de sector, werden met de vertegenwoordigers van de sector een eerste keer besproken op mijn kabinet.
De vertegenwoordiging bestond uit Christian Wijnants, een jonge gerenommeerde ontwerper, die net de Woolmark Prize gewonnen heeft, Ann Claes, Creative Director van JBC, Peter Vavedin, CEO van Ambiorix in Tongeren, Erik Magnus, directeur van de beroepsorganisatie Creamoda, en vertegenwoordigers van het Flanders Fashion Institute.
Zon huis van de mode zou een duidelijk aanspreekpunt moeten zijn voor heel de modesector en zou een aantal ondersteunende diensten moeten huisvesten en aanbieden. Ik heb op die vergadering aangegeven de piste van een Huis van de Mode verder te willen onderzoeken en de haalbaarheid in al haar aspecten in kaart te brengen. Via het Agentschap Ondernemen laat ik daarom onderzoeken op welke manier het opzetten en beheren van een Huis van de Vlaamse Mode kan worden georganiseerd, dit natuurlijk met de nodige aandacht voor bestaande organisaties en initiatieven.
Hoewel de hele modesector betrokken is bij het opstellen van het modeplan, zijn de meeste initiatieven die worden voorgesteld, in eerste instantie bedoeld voor de (jonge) ontwerpers in de sector. Ontwerpers zijn zeker het uithangbord van de modesector en kunnen doorgroeien tot ondernemingen die voor werkgelegenheid, productie en verkoop zorgen, maar ik wil dat opentrekken naar de hele waardeketen in de mode, zodat alle schakels worden betrokken ontwerpers, productie, kleinhandel enzovoort en ook de federaties die die schakels vertegenwoordigen, zoals Creamoda, Mode Unie en zo meer.
Een initiatief zoals een Huis van de Mode zou een sterk engagement van de hele sector verwachten, en met het onderzoek willen we dat engagement ook aftoetsen. De opdracht voor de studie rond een Huis van de Mode en zijn functionaliteiten is uitbesteed aan de RebelGroup. De startvergadering heeft plaatsgevonden op 19 april. De studie moet nog deze zomer afgerond worden.
Dan kom ik nu tot uw concrete vragen. Er is inderdaad gevraagd om te onderzoeken in welke mate een modefonds wenselijk en haalbaar is binnen een eventueel Huis van de Mode, in welke vorm, en welke functie dat modefonds dan juist moet opnemen. De modesector heeft immers te maken met een aantal heel specifieke problemen inzake financiering: er is weinig zaaikapitaal in de sector, er is een grote periode van voorfinanciering nodig, de sector wordt door investeerders als erg risicovol gepercipieerd, de return on investment in een modebedrijf duurt langer dan gewoonlijk, goodwill en creatief talent horen bij de belangrijkste activa van een modebedrijf, maar de waardering en hoe dat dan op de activazijde terechtkomt, vormen een uitdaging, en investeerders en bankiers kunnen het talent van de designers niet allemaal even goed inschatten, omdat zij meer met cijfermateriaal dan met creatief talent te maken hebben.
Het onderzoek moet een eerste indicatie geven of een ondersteuning inzake werkingsmiddelen in de startfase van ontwerpers zinvol is, of de overheid daar een rol in heeft, en zo ja, welke. Het woord modefonds wordt in het onderzoek gebruikt, maar niet in de letterlijke betekenis van het woord, zoals gebruikt in de cultuursector. Alle opties voor financiële ondersteuning blijven open: lening, fiscale maatregel, subsidies enzovoort. Daarvoor wordt gekeken naar zowel oplossingen die gebruikt worden in de modesector in het buitenland als naar oplossingen in andere sectoren in het binnenland. Indien er een initiatief zou worden genomen, zullen de nodige middelen geput worden uit het Hermesfonds, zoals dat vandaag ook gebeurt voor het economisch fonds Screen Flanders, dat overigens zeer goed bezig is.
Sinds 2009 maakt het Flanders Fashion Institute deel uit van Flanders DC. Het Flanders Fashion Institute stimuleert met een structurele subsidie vanuit het Agentschap Ondernemen het ondernemerschap in de mode-industrie in Vlaanderen, sensibiliseert ontwerpers rond zakelijke vaardigheden, begeleidt hen in hun loopbaan en promoot mode uit Vlaanderen nationaal en internationaal. Om deze doelstelling te halen, worden heel wat initiatieven genomen met een focus op buitenlandse promotie en zakelijk advies. Flanders Fashion Institute faalt niet, maar kan met de huidige toegekende middelen geen breder structureel ondersteunend kader uitwerken voor de Vlaamse mode.
CultuurInvest verstrekt risicokapitaal en achtergestelde leningen aan bedrijven die cultuurgebonden producten of diensten aanbieden en die een duidelijk marktpotentieel hebben. CultuurInvest biedt geen zaaikapitaal en komt dus niet tussen in de initiële financiële noden van de modebedrijven. De leningen van CultuurInvest starten bij een bedrag van 50.000 euro, wat al redelijk hoog is voor een startende ontwerper.
De mogelijkheden tot omkadering en financiële ondersteuning die in deze studie worden onderzocht, werken dus meer aanvullend dan concurrentieel voor CultuurInvest. CultuurInvest wordt ook gehoord in dit onderzoek. Het is onze bedoeling om samen te werken en de krachten te bundelen. Een modeplan en een Huis van de Mode om de modesector structureel te ondersteunen, betekent dus vooral een versterking van de bestaande actoren.
Ten slotte had u ook nog de volgende vraag. Blijven de twee laatste instrumenten bestaan ter promotie en financiering van de mode? Zo ja, hoe zal het samenspel er dan uitzien tussen het aangekondigde Vlaams Huis van de Mode annex modefonds, CultuurInvest en het Flanders Fashion Institute?
Het onderzoeken van deze verhoudingen maakt deel uit van de oefening. Het Huis van de Mode zou een ruimer takenpakket hebben en zou ook de volledige waardeketen textiel, confectie, onderwijs moeten verenigen. Volgende functies zouden theoretisch onderdak vinden in het Vlaams Huis van de Mode: Flanders Fashion Institute; atelierruimte voor jonge ontwerpers; Adviescentrum + Shared Service Centre; Fashion Seminar (ruimte voor het organiseren van coachingprojecten, seminaries, lezingen, ); loket voor een modefonds voor jonge ontwerpers; ervarings- en leeratelier voor prototypes voor startende ontwerpers; hub van TIO3 (textielcentrum in Ronse) in Antwerpen; ruimte voor het organiseren van projecten gerelateerd aan nationale promotie van Vlaamse mode; Young Designer Shop (plaats waar beginnende ontwerpers hun eerste stukken kunnen verkopen). Theoretisch kan dat allemaal daarin worden opgenomen.
Zonder vooruit te lopen op de resultaten van het onderzoek lijkt het logisch dat het Flanders Fashion Institute en het Huis van de Mode integreren. CultuurInvest blijft werken binnen haar eigen kader in de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV). Een eventueel Huis van de Mode en een modefonds zullen er zeker voor zorgen dat CultuurInvest kwaliteitsvollere dossiers krijgt zodat er meer modedossiers ondersteund kunnen worden vanuit de mode.
Ik hoop dat ik hiermee uw verwondering heb kunnen beantwoorden.
De voorzitter : De heer Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens : Minister-president, ik ben volledig voldaan in mijn verwachtingspatroon. Uw antwoord is zeer omstandig. U geeft zelfs antwoorden op vragen die ik nog niet had gesteld. Maar nu is er al enige zaaimogelijkheid.
U geeft een mooie situatieschets anno 2013 hoe het eigenlijk met de mode in Vlaanderen zit en wat er vanuit de Vlaamse Regering kan worden gedaan. Ik zie dat u met deze zaken bezig bent. Ik zou zeggen: doe zo voort.
Ik heb toch nog twee punten. Ten eerste, CultuurInvest kan geen zaaikapitaal geven, en daar zouden we via het modefonds voor zaaikapitaal kunnen zorgen. Ten tweede, het modefonds is geen fonds dat naar analogie van de andere fondsen gaat werken. Want dat was namelijk enigszins mijn bezorgdheid. Dat zou namelijk verwarring creëren, want die fondsen werken op een zeer specifieke wijze, en die behandelen ook zeer veel en zeer specifieke dossiers. Door de aard van hun werking kunnen zij ook alleen maar een fonds zijn. De spelers op het veld van de modewereld zijn echter niet zo talrijk. Vandaar uiteraard mijn verwondering mocht dat een echt fonds zijn naar analogie van de twee andere. Minister-president, heb ik u in dat opzicht dus goed begrepen?
Minister-president Kris Peeters : Ja.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.