Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden en Internationale Samenwerking
Vergadering van 02/10/2012
Interpellatie van de heer Joris Van Hauthem tot de heer Kris Peeters , minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over de door de minister-president bepleite herziening van het Samenwerkingsakkoord EU en de door hem beoogde hervorming van de Vlaamse vertegenwoordiging in de Europese organen
- 147 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Peter Reekmans tot de heer Kris Peeters , minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over een meer volwaardige rol voor Vlaanderen in de EU
- 2185 (2011-2012)
Interpellatie van de heer Karim Van Overmeire tot de heer Kris Peeters , minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over het uitblijven van de actualisatie van het samenwerkingsakkoord van 1994 dat de coördinatie en vertegenwoordiging van het Belgisch standpunt in de Raad van de Europese Unie regelt
- 148 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Ward Kennes tot de heer Kris Peeters , minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over de herziening van het Samenwerkingsakkoord EU
- 2187 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Johan Verstreken tot de heer Kris Peeters , minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over de rol van Vlaanderen in Europa
- 2203 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Minister-president, het debat over de aanwezigheid en de wijze waarop Vlaanderen vertegenwoordigd wordt op de internationale fora is niet nieuw, net als het debat over de wijze waarop Vlaanderen zijn stem kan laten horen op het Europese toneel. Op 11 juli hebt u dat opnieuw op de voorgrond geplaatst. U zei onder meer: In te veel Europese vergaderingen zitten vandaag onterecht federale ministers en diplomaten aan tafel.
De Belgische vertegenwoordiging in Europa is momenteel nogal complex georganiseerd door het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994. Daar staat vrij gedetailleerd in hoe, wanneer, wie en wat, en hoe de standpunten worden voorbereid en naar voren gebracht, al naargelang de bevoegdheden van Europa en ons eigen institutioneel huishouden.
Volgens u, minister-president, moet Vlaanderen dus vaker dan nu rechtstreeks aan de Europese onderhandelingstafel zitten: Wij moeten ook op Europees niveau onze bevoegdheden volledig kunnen uitoefenen. Want al sinds de staatshervorming van 1993 geldt het principe in foro interno, in foro externo.
U wilt niet alleen mee aan tafel zitten als het over onze eigen rechtstreekse bevoegdheden gaat, zoals Transport en Energie, maar ook wanneer de ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën bijeenkomen. Die bijeenkomsten bereiden immers de Europese toppen voor. Het gaat daar over economische groei, jobs en begrotingsdiscipline. Kortom, u wilt een herziening van de wijze waarop Vlaanderen in de organen van de EU wordt vertegenwoordigd, hoe de standpunten daar naar voren kunnen worden gebracht.
Hoe ziet u dat concreet? We kunnen uw ideeën wel volgen. Als men de uitwerking van het samenwerkingsakkoord bekijkt, is die niet meer in overeenstemming met de huidige institutionele realiteit. Hoe gaan wij onze stem rechtstreeks aan de Europese tafel kunnen laten horen inzake exclusieve gemeenschaps- en gewestbevoegdheden? Er is maar één standpunt mogelijk ten aanzien van de EU, en dat is het standpunt van de lidstaat België. In het samenwerkingsakkoord staat nu al dat er een overeenkomst moet zijn tussen de gewesten als het over gewestbevoegdheden gaat, of tussen de gemeenschappen als het over gemeenschapsbevoegdheden gaat. Hoe ziet u dat eigenlijk concreet?
U hebt de federale minister van Buitenlandse Zaken Reynders opgeroepen om de Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid (ICBB) bijeen te roepen om dat samenwerkingsakkoord te herzien. Momenteel geldt dat enkel voor de EU-ministerraden; u wilt dat opentrekken naar alle EU-organen. Dat is uw standpunt. We kunnen dat delen. Minister Reynders was niet meteen enthousiast, om het met een eufemisme te zeggen. Hij sprong geen gat in de lucht van vreugde. Hij heeft geen vreugdedansje gedaan met u. Integendeel, hij heeft nogal hautain gereageerd op die terechte bekommernis van u en van ons.
Welke beleidsstappen hebt u in het licht van uw desiderata reeds gezet? Is de Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid reeds bijeengekomen om de door de Vlaamse Regering bepleite herziening van het Samenwerkingsakkoord EU te behandelen? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit overleg? Als ik het goed heb, minister-president, voorziet het samenwerkingsakkoord in artikel 14 dat de geagendeerde punten binnen de drie maanden moeten worden behandeld. Wat is de stand van zaken?
De voorzitter : De heer Reekmans heeft het woord.
De heer Peter Reekmans : Voorzitter, minister-president, in de aanloop naar de Vlaamse feestdag op 11 juli pleitte u in diverse media voor een grotere Vlaamse rol op het Europese toneel. In te veel Europese vergaderingen zitten vandaag onterecht federale ministers en diplomaten aan tafel, stelde u. Ik vind dat u daarin gelijk hebt.
Minister-president, we staan aan de vooravond van de volgende staatshervorming en de implementatie ervan. Het is voor mij noodzakelijk dat het samenwerkingsakkoord met de EU wordt herbekeken als Vlaanderen die extra bevoegdheden krijgt. Dat was niet zo duidelijk in uw aankondigingen in de media en in het mediaoorlogje dat u hebt uitgevochten met minister Reynders. Het was een beetje spierballengerol van de twee kanten.
Wat is de stand van zaken? Dat vond ik belangrijk toen ik deze vraag om uitleg indiende, en vandaag nog altijd. Hoe zit het met overleg tussen de federale en de Vlaamse overheid over de implementatie van de staatshervorming en de overdracht van die bevoegdheden? Wie zal waar vertegenwoordigd zijn? We hebben vandaag heel veel ministerraden waar de verkeerde minister aan tafel zit. Dat zal nog erger worden. Gaat de Federale Regering daarin soepeler worden? We krijgen wel bevoegdheden bij, maar, de heer Van Hauthem zei het al, daarbij zitten vaak de verkeerde personen aan tafel. Voor een goed bestuur moet de juiste man of vrouw op de juiste plaats zitten.
Dat is ook belangrijk voor ons buitenlands beleid. Ik heb in de voorbije periode en naar aanleiding van de komende provincieraadsverkiezingen met veel mensen gepraat over de rol van Vlaanderen in het buitenland. Vandaag hebben we Belgische, Vlaamse en provinciale handelsdelegaties naar het buitenland. In Zuid-Afrika en China alleen al zijn talloze delegaties uit ons kleine landje op bezoek geweest. Daar hebben ze geen idee meer wie er nu weer aankomt. Oost-Vlaanderen gaat ernaartoe, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen, Vlaanderen en de federale overheid. Ik heb geleerd dat één krachtige stem veel duidelijker overkomt. Dat moet een onderdeel zijn van het debat. Ik ga daarin nog veel verder dan uw uitspraken in de media. Ik denk niet alleen dat Vlaanderen meer met zijn stem moet kunnen spreken op de Europese bijeenkomsten, ik denk ook dat we duidelijke afspraken moeten maken over de bevoegdheden in dit land en wie ter zake kan optreden in het buitenland. Ik heb er geen probleem mee dat leden van de provincieraden meegaan op een handelsdelegatie door u geleid, maar alstublieft niet afzonderlijk. Laat ons daarin duidelijk zijn naar de buitenwereld.
De voorzitter : De heer Van Overmeire heeft het woord.
De heer Karim Van Overmeire : Ik zal proberen de vorige sprekers niet te herhalen. De problematiek is voldoende bekend en is in deze commissie al herhaaldelijk aan bod geweest.
Minister-president, ik kom dan ook tot de reactie van de federale overheid, waarbij vooral minister Reynders en in mindere mate, als ik de krantenartikels mag geloven, minister Vanackere weinig animo aan de dag leggen om onmiddellijk in te gaan op uw uitnodiging. Minister Reynders reageert met de opmerking, om het een beetje karikaturaal te stellen, dat Vlaanderen al tevreden mag zijn, want bij de meeste andere lidstaten komen de deelstaten helemaal niet aan bod.
Dat is een reactie die enerzijds niet relevant is, want elk van de 27 lidstaten bepaalt zelf hoe een delegatie is samengesteld, maar die anderzijds ook wel interessant is. Het is een interessante patsituatie wanneer Vlaanderen zegt rechtstreeks aan die Europese tafel te willen zitten, terwijl dat volgens de federale overheid via de Belgische federale structuren niet zal lukken. Dat is een interessante patsituatie, en er bestaan geen honderd manieren om daaruit te geraken.
De grote voorstanders van die Belgische federatie, waartoe ikzelf niet behoor, zouden er misschien goed aan doen om wat meer soepelheid aan de dag te leggen. Op een bepaald moment komt men immers tot een geblokkeerde situatie die voor hen die de Belgische federatie in hun hart dragen, een breukpunt bereikt.
De discussie is niet nieuw. In mijn vraag heb ik de voorgeschiedenis geschetst. Al in 2005 werd wat Vlaanderen betreft een werkgroep opgericht om de situatie te bekijken. Er volgden een lijst met aanbevelingen en een technische werkgroep. Er kwam een gentlemens agreement in 2008. Op het Overlegcomité van 16 december 2009 werd beslist dat het dossier op de eerstvolgende Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid zou worden geagendeerd. Het blijft echter nog altijd wachten op een nieuwe stap in dit dossier.
Minister-president, tijdens de vergadering van 11 mei 2010 stelde u nog: Ik zal er samen met u op toezien dat dit zo snel mogelijk gebeurt. Intussen hebben we langs Vlaamse kant het dossier heel grondig voorbereid. Dat is intussen meer dan twee jaar geleden.
We zitten hier in een patsituatie waarbij Vlaanderen op die deur blijft kloppen en waarbij de federale overheid duidelijk weigert om die deur open te doen, tenzij u ons straks aangenaam verrast met nieuwe informatie, minister-president.
Intussen zijn de problemen wat ze zijn. Het huidige akkoord is niet aangepast aan de verschillende staatshervormingen en de gewijzigde context van de Europese Unie. Er is te weinig informatiedoorstroming tussen het federale en Vlaamse niveau. Deelstaten worden niet altijd transparant en correct geïnformeerd over de werkzaamheden en over de federaal ingenomen standpunten enzovoort.
Er is nog een bijkomende handicap, die niet in mijn vraag staat maar die ik daarnet wel al heb vermeld. Ik heb het dan over het asymmetrische karakter van de Belgische federatie waarbij de verschillende deelentiteiten verschillende ambities hebben. Misschien hebben ze op juridisch-constitutioneel vlak wel dezelfde bevoegdheden op een paar details na, maar in de praktijk leggen ze wel een heel ander niveau van ambitie aan de dag. Vlaanderen wil die bevoegdheden ten volle uitputten. De andere gefedereerde entiteiten hebben veel minder die ambitie. Dat bemoeilijkt de onderhandelingssituatie waarin Vlaanderen zich bevindt. Wat is uw reactie daarop, minister-president?
Wat is de stand van zaken betreffende de actualisatie van het samenwerkingsakkoord van 1994? Ziet u schot in de zaak komen? Als dat niet zo is, welke stappen denkt u dan te zullen zetten in dit dossier?
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Ik sluit het rijtje van de vraagstellers af over de problematiek die naar aanleiding van de 11 julitoespraak in de actualiteit is gebracht door minister-president Peeters. We zitten nog altijd met de regeling van het Sint-Michielsakkoord. In ons land is er intussen veel veranderd. Er zal binnenkort nog meer veranderen met de zesde staatshervorming. Ook op Europees vlak zijn er heel wat evoluties in de instellingen. In die zin is de vraag of er, nu we twintig jaar verder zijn, geen actualisering nodig is in de organisatie van ons Europees beleid, meer bepaald de intern Belgische manier van voorbereiden en opvolgen van de Europese besluitvorming.
Een aantal collegas hebben vooral verwezen naar de ministers die een aantal zetels innemen bij die voorbereidingen. Het lijkt me echter ook belangrijk om al die andere belangrijke EU-organen niet uit het oog te verliezen. Heel wat voorbereidend werk gebeurt immers daar. Op het moment dat de ministers deelnemen aan de besluitvorming, is al een groot deel van het traject afgelegd. Mijn zorg gaat ook naar het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper), de comités van de Europese Commissie, de organen waarin de lidstaten zijn vertegenwoordigd, de fora van de Europese Unie waarop vertegenwoordigers van de lidstaten zijn uitgenodigd. Het is heel belangrijk voor Vlaanderen om op die plaatsen een rol te kunnen spelen.
Minister-president, welke initiatieven neemt de Vlaamse Regering om te komen tot een actualisering van het Samenwerkingsakkoord EU? Gebeurt dit in overleg met de andere deelstaten? Zij hebben daar volgens mij alle belang bij.
Het Samenwerkingsakkoord EU van 1994 onderscheidt zes vertegenwoordigingscategorieën. Voor welke beleidsdomeinen acht de Vlaamse Regering het wenselijk dat de raadsformaties van categorie veranderen zodat een Vlaamse minister aan de Europese onderhandelingstafel kan zitten en/of het woord kan voeren, waar dit thans nog niet het geval is?
In welke mate vergt de herziening van het Samenwerkingsakkoord EU, in de zin van een grotere rol voor de deelstaten in de EU-organen, de ontwikkeling van een Vlaams diplomatenkorps? Wordt hiervoor in budgetten voorzien in de meerjarenplanning?
Hoever staat het met de agendering van deze aangelegenheid op de Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid?
De voorzitter : De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken : Minister-president, tijdens uw 11 julitoespraak in Kortrijk vroeg u een grotere rol voor Vlaanderen op Europees niveau. Er werd toen gezegd dat Vlaanderen rechtstreeks aan de onderhandelingstafel moet zitten. Dat is inderdaad bijzonder belangrijk. Ik kan daar zelf een beetje over meespreken. Vlaanderen is bevoegd voor de visserij. Dat is geen federale materie. Vanuit de Commissie Landbouw en Visserij krijgen Vlaamse volksvertegenwoordigers de kans om hun zeg te doen, en dat blijft niet zonder gevolg. We krijgen complimenten van andere landen binnen Europa die naar ons beleid kijken en vragen hoe dit precies werkt in Vlaanderen. Men kijkt een beetje op naar de manier waarop we de dingen hier aanpakken. Op die manier brengen wij de dingen in beweging.
De inbreng van Vlaanderen is momenteel beperkt tot de domeinen milieu, onderwijs en visserij. Volgens u moet Vlaanderen rechtstreeks op ministerieel niveau ook op Europees vlak kunnen meepraten over transport, energie, buitenlandse zaken en financiën.
U wilt dat we mee aan tafel kunnen zitten, ten minste bij de twee belangrijkste Europese ministerraden, de Raad Algemene Zaken en de Raad Economische en Financiële Zaken. Daarnaast wil de Vlaamse Regering ook afspraken maken over de aanwezigheid op alle Europese organen waarop vertegenwoordigers van lidstaten worden uitgenodigd. In de voorbereidende organen zitten nu traditioneel federale diplomaten.
U hebt aan federaal minister Reynders gevraagd om de Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid bijeen te roepen om het EU-samenwerkingsakkoord te herzien. Ik heb vernomen dat minister Reynders daar niets van wil weten.
Minister-president, hoe ziet u een grotere deelname van Vlaanderen op Europees niveau concreet? Welke stappen werden al gezet of welke maatregelen zullen nog worden genomen? Hebt u al overleg gehad met minister Reynders? Wat was eventueel het resultaat daarvan?
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Het zou inderdaad zinvol zijn om het samenwerkingsakkoord na de vele institutionele wijzigingen die intussen zijn doorgevoerd, te herzien en eventuele aanpassingen aan te brengen in deze of gene richting. Het lijkt me zinvol om een dergelijke herziening te benaderen met een open geest en een volwassen houding die getuigt van een verwerkingsproces. Een federalisering is immers een lang proces. Ik denk dat het, zoals de heer Van Overmeire daarnet zei, moet gebeuren met een zekere flexibele houding en realiteitszin. Ik heb uiteraard alle respect voor mensen en regios met ambitie, maar het is altijd nuttig om alle werkwijzen af te toetsen op hun slaagkansen op een internationaal forum.
Ik betreur dat het hier leek op wat de heer Reekmans spierballengerol noemde. Het leek op een straffe verklaring, die dan gevolgd werd door een andere straffe verklaring. Misschien begrijp ik het als vrouw niet goed, maar het leek mij een beetje mannen onder elkaar. In Brussel noemen we dat qui fait pipi le plus loin.
De reacties blijven niet uit, en dat is niet verwonderlijk. Op die manier zie ik het dus niet gebeuren, maar ik denk wel dat veel mensen in deze commissie en in andere parlementen bereid zouden zijn om hun gedachten te laten gaan over een beter samenwerkingsakkoord.
Aangezien u daar toch een straffe verklaring over hebt gedaan, wil ik u enkele vragen stellen, minister-president. Hebt u dat standpunt doorgesproken binnen de Vlaamse Regering? Hebt u het afgetoetst met uw collegas van andere deelstaten? Hebt u gedacht aan een soort benchmark met andere lidstaten binnen Europa die ook een federale structuur hebben? Werd dit al besproken op de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid? Wat hebt u eigenlijk concreet in gedachten?
Daarnet hoorde ik dat velen hier het met u eens waren dat soms de verkeerde personen aan tafel zitten. Ik wil de collegas er wel op wijzen dat al die vergaderingen terdege voorbereid worden. Momenteel bereidt men de Ecofin-ministerraad voor, en daar zijn de regios bij betrokken. De minister-president en zijn kabinet worden daar altijd voor uitgenodigd. Als zij op die vergaderingen geen grote bijdragen leveren, wringt daar misschien het schoentje. De wil is er volgens mij wel om naar elkaar te luisteren en de verzuchtingen van de deelstaten mee te nemen naar die Europese raden.
Minister-president, wilt u naar een eigen diplomatiek korps gaan, dat de zaken voor u opvolgt en verdedigt, los van het federale diplomatieke korps? Moet elke deelstaat dan in elk orgaan vertegenwoordigd zijn, zoals hier eerder gesuggereerd werd? Als men denkt dat dat een soepele manier van werken zal garanderen, is daar dan al een structuur voor uitgetekend? Is het prijskaartje daarvan al eens berekend? Als we elke Europese ministerraad en andere organen, vergaderingen en raden willen bijwonen en als we ons werk daar ernstig willen voorbereiden, hoeveel zal ons dat kosten? En hebt u daar de centen voor?
De voorzitter : De heer Van Overmeire heeft het woord.
De heer Karim Van Overmeire : Voorzitter, als mevrouw Brusseel mijn betoog geïnterpreteerd heeft als een pleidooi voor flexibiliteit wat betreft het Vlaamse standpunt, betreur ik dat ik mij niet helder genoeg heb uitgedrukt.
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Voorzitter, collegas, 11 juli is al een tijdje geleden, maar dit is een dossier dat al een tijd meegaat en helaas nog niet afdoende is opgelost.
Vooraleer op de verschillende vragen te antwoorden, wil ik een kleine inleiding geven. Toen België het voorzitterschap van de Europese Unie had, hebben wij daar vanuit Vlaanderen voor meer dan 200 procent de schouders onder gezet. Iedereen heeft nadien felicitaties gekregen. In grote bescheidenheid denk ik te mogen zeggen dat dat voor een groot deel te danken is aan het feit dat Vlaanderen, maar ook de andere deelstaten, in moeilijke omstandigheden op het federale niveau gezegd hebben dat we dat voorzitterschap echt tot een succes wilden maken.
Wij hebben onze administraties ook volledig meegenomen in die Europese dynamiek. Daar is een kwantumsprong tot stand gekomen, voor iedereen, maar zeker ook voor Vlaanderen. Wij hebben in die periode aangetoond dat wij vanuit Vlaanderen heel veel kunnen, ook op Europees niveau. Wij hebben in die periode mee voor een succesvol voorzitterschap gezorgd.
Ten tweede hebben wij heel wat langetermijnplannen die perfect aansluiten bij wat Europa al heeft gedaan en nog zal doen. Ik verwijs naar de State of the Union van Barroso, waarin hij voor een nieuw industrieel beleid pleitte. Eigenlijk loopt dat volledig gelijk met ons nieuwe industriële beleid. Ik denk ook aan Vlaanderen in Actie. De langetermijnplannen die Europa lanceert, zoals EU2020, zijn zaken waar wij al een tijdje mee bezig zijn.
Dat allemaal om aan te tonen dat wij al heel wat energie in het Europese niveau hebben gestopt en dat we ook met resultaten kunnen aantonen dat wij volwassen genoeg zijn om daar ook verdere taken op ons te nemen.
Dan kom ik nu tot het antwoord op de verschillende vragen. Er is tijdens de vraagstelling al uitvoerig verwezen naar de herziening van het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994. Dat bevat twee belangrijke elementen. Een: de coördinatie van de bepaling van het Belgische standpunt in de Raad. Twee: de vertegenwoordiging van België in die Raad.
Sinds 1994 is dat op twee punten formeel gewijzigd. Een eerste wijziging was naar aanleiding van de overheveling van de bevoegdheden Landbouw en Visserij naar de gewesten. Dat was in uitvoering van het Lambermontakkoord. Daarbij werden categorie IV en VI gecreëerd. De tweede wijziging was naar aanleiding van de verdere overdracht van de bevoegdheden inzake milieubeleid naar de gewesten, ook in uitvoering van het Lambermontakkoord, waardoor de categoriewijziging van de Raad Leefmilieu van II naar III werd doorgevoerd.
Ik zal ter verduidelijking de zes categorieën nog eens in herinnering brengen. Categorie I is exclusief voor de federale minister. Daarin zitten Algemene Zaken, Ecofin, Budget, Justitie, Telecommunicatie, Consumenten, Ontwikkelingssamenwerking en Burgerbescherming. Zoals ik ook in mijn toespraak op 11 juli heb meegegeven, zijn Algemene Zaken en Ecofin voor ons geen onbelangrijke elementen wat niet wil zeggen dat die categorie I niet moet worden aangepakt.
In categorie II is de federale minister woordvoerder en zijn de deelstaatministers assessor. Daarin zitten Interne markt, Volksgezondheid, Energie, Transport, Werkgelegenheid en Sociale Zaken. Ik heb in mijn toespraak uitdrukkelijk naar Energie en Transport verwezen, waar een federale minister woordvoerder is.
In categorie III is het omgekeerd. Daar is de deelstaatminister woordvoerder en zijn de federale ministers assessor. Dat gaat over Industrie, Onderzoek en Leefmilieu. Ik heb daarstraks al gezegd dat Leefmilieu naar aanleiding van de Lambermontakkoorden is geüpgraded van II naar III.
Categorie IV is exclusief voor de deelstaatminister. Wat zit daarin? Cultuur en de audiovisuele sector, Onderwijs, Toerisme, Jeugd, Huisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Categorie V is Visserij. Dat is een exclusieve bevoegdheid van het Vlaamse Gewest. Categorie VI ten slotte gaat over Landbouw. Daar is de federale minister woordvoerder en de deelstaatministers zijn assessoren.
Mijn stelling en ik sta daarin niet alleen is dat dit alles volledig achterhaald is. Vlaanderen vraagt al geruime tijd om dat samenwerkingsakkoord verder te wijzigen en aan te passen aan de huidige situatie. Sterker nog, collegas: ook de Raad van State heeft dat gezegd. Dat heeft dus niets met spierballen te maken. De Raad van State heeft op 29 januari 2008 het volgende gesteld: De betrokken overheden zullen bijgevolg een regeling moeten treffen voor de vertegenwoordiging, de standpuntbepaling en het stemgedrag in de Europese Raad. Teneinde een dergelijk samenwerkingsakkoord een degelijke juridische basis te verlenen, is het aan te bevelen om artikel 81, paragraaf 6, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen aan te vullen met de situatie van de vertegenwoordiging in de Europese Raad.
Ik wil ook collega Karel De Gucht citeren, toen hij minister van Buitenlandse Zaken was. Hij heeft toen een brief geschreven aan toenmalig collega Geert Bourgeois. Er wordt wel eens gezegd dat Transport en Economie niet zozeer het probleem zijn, maar dat wij ons niet moeten moeien met Algemene Zaken en Ecofin, omdat dat voor de grote heren en dames is, namelijk het federale niveau. Daarover heeft Karel De Gucht gezegd dat hij onze vraag begreep. Hij maakte in zijn schrijven zelfs een opening en stelde dat er een waarnemer moest kunnen deelnemen aan de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen: Daar worden inderdaad op het niveau van de ministers van Buitenlandse Zaken problemen behandeld waaraan ook de gewesten en de gemeenschappen geïnteresseerd zijn. Hij somt er vervolgens ook enkele op, waaronder het meerjarige financiële kader.
Bepaalde collegas hebben hier terecht verwezen naar 11 mei 2010. Toen heb ik in deze commissie, naar aanleiding van een vraag om uitleg van de heer Diependaele, al een chronologisch overzicht gegeven van die elementen. Enkele dagen na die commissievergadering was een ICBB gepland, maar de toenmalige regering heeft gezegd dat die niet kon doorgaan omdat ze ontslagnemend was. Conclusie: sinds 9 juli 2008 is de ICBB niet meer samengekomen.
Men kan geduld oefenen en geduld blijven oefenen, maar op een bepaald moment krijgt dat geduld toch een beperkt karakter en moet men proberen om in dit dossier vooruitgang te boeken, wil men niet nog eens vijf jaar geduld moeten oefenen. Anders begint het een beetje op wachten op Godot te lijken.
Wij hebben aan de diensten opdracht gegeven om een en ander voor te bereiden. Enerzijds zijn er voorstellen uitgewerkt met concrete tekstwijzigingen voor het bestaande samenwerkingsakkoord. Ik hoop dat zo snel als mogelijk naar de Vlaamse Regering te brengen. Anderzijds evalueren de diensten ten gronde de huidige onderverdeling in raadscategorieën. Via de Vlaamse vertegenwoordiger bij de Europese Unie en via het strategische overlegorgaan Internationaal Vlaanderen wordt nauw samengewerkt tussen alle beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid.
Een laatste belangrijke element is natuurlijk de zesde staatshervorming, die daar nog een stap bij zet.
Ik kan dus niet duidelijker zijn over de stand van zaken, collegas. Wij zullen zelf verder de nodige stappen zetten en beslissingen nemen over hoe het samenwerkingsakkoord met die zes categorieën er wat ons betreft moet uitzien.
Een tweede bundel vragen ging over concrete informatie over het te actualiseren samenwerkingsakkoord. Ik verwijs ook hierbij naar mijn 11 julitoespraak. Vlaanderen moet rechtstreeks en op ministerieel niveau het woord kunnen nemen wanneer Europa discussieert over bijvoorbeeld Transport en Energie. Die zitten nu in categorie II, maar je kunt je afvragen waarom ze niet in categorie III of IV zitten. Wij hebben wat betreft Transport en Energie immers praktisch alle bevoegdheden die relevant zijn op het Europese niveau.
Hoe kan dat concreet, zonder zwaar aan die categorieën te sleutelen? Als je van categorie II naar III gaat, betekent dat dat niet de federale minister, maar de minister van een deelstaat het woord voert. Men kan zelfs nog overwegen om dat in categorie IV onder te brengen, wat nog een stap verder gaat. Wat mij betreft, kunnen die categorieën zeker behouden blijven, maar we moeten wel opschuiven weg van I en II, in de richting van III, IV, V en VI.
Met de zesde staatshervorming komen daar nog bevoegdheden bij op het vlak van arbeidsmarktbeleid, gezondheidszorg, ondernemerschap en energiebeleid, die het dus nog minder rechtvaardigen om in die domeinen met categorieën I en II te werken.
Ik heb zelf wat ervaring met de Raad Landbouw. Ik zit daar nu al een goede vijf jaar in en heb ook het Belgische voorzitterschap meegemaakt. Met grote bescheidenheid kan ik zeggen dat ik er toch iets van afweet en ervaringsdeskundige ben. We moeten op Europees niveau de standpunten verwoorden die alle deelstaten kunnen verdedigen. Bijvoorbeeld wat Landbouw betreft, is dat niet altijd een eenvoudige discussie, maar het is ons wel grotendeels gelukt.
Ik verwijs ook naar Industrie. Ook daar ligt het voor de hand dat wij met Wallonië, en in de mate dat het nodig is ook met Brussel, overleggen over een standpunt. Het is natuurlijk een volledig andere dynamiek die daar ontstaat. Wij kunnen daar vanuit Vlaanderen en Wallonië, elkaars gevoeligheden kennende, ook onze belangrijke punten aanbrengen en zelf vertolken op het Europese niveau. Het is niet onbelangrijk dat we dat niet aan een woordvoerder van het federale niveau overlaten, maar het zelf op ons kunnen nemen.
Op ambtelijk niveau is er dus een en ander voorbereid. Men heeft ook op ambtelijk niveau laten weten, mogelijk naar aanleiding van alle vragen die hier worden gesteld, dat er begin november mogelijk een ICBB zou samenkomen. Ik ben daar echter zeer voorzichtig in, want dat is nog al een paar keer aangekondigd. Ik heb er zelf geen uitnodiging voor gekregen, maar men is op het niveau van de administraties blijkbaar wel aan het zoeken naar een datum begin november.
Mijnheer Kennes, uw vraag over het Vlaamse diplomatenkorps is pertinent. Onze federale diplomaten doen hun werk, het is dus niet tegen hen gericht. Het is een evolutie binnen België. De copernicaanse omwenteling moet zich voortzetten tot in de Europese vertegenwoordiging. De federale diplomaten kunnen hun prachtig werk ook voor Vlaanderen verder doen, daar ben ik van overtuigd, maar dan minstens vanuit een andere indeling.
De derde categorie van vragen gaat over het overleg en de contacten met de federale overheid. Daar heb ik al op geantwoord. Ik verwijs nog even naar de Europese Strategie 2020. Wat daarin staat, zijn allemaal bevoegdheden van de regios zoals innovatie en dergelijke. Het is toch vanzelfsprekend dat dat veel efficiënter kan door rechtstreekse vertegenwoordiging zodat we niet meer aan de federale collegas moeten vertellen wat wij allemaal doen inzake innovatie. Ze zijn niet bevoegd en moeten die informatie toch allemaal verwerken en naar voren brengen. Dat is geen efficiënte manier van werken. Het zou voor iedereen perfect op een andere wijze kunnen plaatsgrijpen.
Ik heb al onderstreept dat men zoekt naar een datum. Ik heb daarover brieven verstuurd naar minister Reynders, die langzaam maar zeker in beweging komt. Tijdens deze Vlaamse legislatuur moet daar natuurlijk een stap worden gezet. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er enige terughoudendheid heerst bij de federale overheid. Dat dateert niet van vandaag. Die terughoudendheid kan niet blijven duren. Ik ga ervan uit dat de federale collegas dat nu ook inzien. Ik zal er alles aan doen om onze wensen concreet te maken zodat we de wijziging van het samenwerkingsakkoord kunnen goedkeuren op de Vlaamse ministerraad.
Mijnheer Van Overmeire, u sprak van asymmetrische posities. De cijfers van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen (F.I.T.) zijn dit weekend bekendgemaakt. Vlaanderen is goed voor 80 procent van de export. Vlaanderen is al heel lang internationaal bezig. Wij hechten daar heel veel belang aan. Ik zeg daarmee niets negatiefs over de andere deelstaten, maar voor ons is dat essentieel. Ook in Vlaanderen in Actie is dat internationale aspect een speerpunt. Als we daar niet in slagen, legt dat een zware hypotheek op onze toekomst en economie. We moeten de internationale dynamiek absoluut verder ontwikkelen. Het Europese bestuur wordt met de dag belangrijker. Het gaat niet op dat we meer bevoegdheden vragen voor Vlaanderen en niet kunnen doorstoten naar het Europese overleg. Dat zou ons afremmen.
Laat ons hopen dat er in november stappen kunnen worden gezet. Er is altijd wel iets dat in de weg komt. Dan zijn er federale verkiezingen, dan zijn er gemeenteraadverkiezingen. Wij werken door. Ik hoop dat anderen dat ook doen. Ik hoop dat we binnenkort samen kunnen zitten.
Ik heb geen benchmark nodig, mevrouw Brusseel. We zijn vrij uniek binnen Europa. De heer Verstreken heeft daar terecht op gewezen. Andere landen zijn een beetje jaloers op ons model. Zo zitten we in de Visserijraad, en landen zoals Schotland en deelstaten van Spanje zouden dat ook wel willen. Maar het heeft geen zin om ons daarmee te vergelijken. We hebben een vrij unieke Grondwet en staatshervormingen. Met alle respect, die benchmark gaat me niet veel bijbrengen. Ze gaat alleen aantonen dat wij vrij uniek zijn. Anderen zouden de evolutie die wij hebben doorgemaakt, graag in hun land zien gebeuren.
Hoe zit het met de budgettaire impact? We hebben in die verschillende domeinen al mensen. We vragen om op het Europese niveau een grotere rol te spelen voor bevoegdheden die we al hebben of gaan krijgen. Er moet nog worden gepraat over bijkomend personeel en middelen. Ik ben ervan overtuigd dat dit geen extra budgettaire gevolgen zal hebben, mogelijk komen er wel wijzigingen in wie waarmee bezig is en in de prioriteiten van onze administraties. Sinds het Belgische voorzitterschap zijn we ervan overtuigd dat onze administraties volop die Europese dynamiek meedragen en zich daarin kunnen inschrijven.
Op een bepaald moment moet er duidelijke taal worden gesproken. We moeten resultaten boeken, dat weet ik ook wel. Dit dossier waarvan de eerste brieven dateren van 2004 dat is acht jaar is niet geëvolueerd. Het is mijn bedoeling, vandaar die 11 juliboodschap, om te tonen dat we klaar zijn en vooruit willen. Het is voor ons volstrekt geen juiste houding van de federale overheid om daar nu niet verder werk van te maken. We hebben begrip getoond omdat er geen echte Federale Regering was, maar een regering van lopende zaken. Nu is dat achter de rug en kunnen we de zaken wel verder aanpakken. Ik zal dat ook doen.
We zullen vrij snel naar de Vlaamse Regering stappen met een aanpassing van die verschillende categorieën. We zullen nagaan of die ICBB begin november plaatsvindt. Als dat niet het geval is, zullen we nagaan hoe we de zaak verder gaan aanpakken. Ik heb minister Reynders aangeschreven. Hij heeft een termijn van dertig dagen om samen te komen. Ik zal nagaan in hoeverre het Overlegcomité kan of zal worden ingeschakeld. We zullen de komende weken en maanden verder nagaan hoe we dit tot een goed resultaat kunnen brengen.
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Minister-president, dat ons model uniek is, zal wel kloppen, maar dat er velen jaloers op zijn, durf ik te betwijfelen.
Dank u voor uw antwoord, minister-president. Ik heb me misschien niet goed uitgedrukt inhoudelijk, toen ik u vroeg hoe dat concreet zat. U hebt wel gezegd naar welke categorieën u welke bevoegdheden zou willen zien verhuizen. Dat was wel duidelijk. Maar er is nog altijd het element van de coördinatie, hoe dan ook. We kunnen misschien wel rechtstreeks onze mening gaan vertolken in dat nieuwe model, daarin hebt u gelijk. Maar er moet wel nog een standpunt worden bepaald, en dat kan er toch maar één zijn? Het maakt niet uit of we in een systeem van exclusief federale bevoegdheden dan wel exclusief gewestelijke bevoegdheden zitten. U zegt terecht dat de bevoegdheden naar de juiste categorie moeten worden opgesplitst, naargelang ze grotendeels gewestelijke of gemeenschapsmaterie zijn. Daar zijn we het mee eens, maar er moet nog altijd een standpunt zijn, los van de bekommernissen die u dan rechtstreeks kunt vertolken. Hoe ziet u dat dan in de toekomst?
Als de ICBB de laatste keer is samengekomen in juli 2008 en er is intussen een vraag geweest vanuit de Vlaamse overheid, dan moeten we vaststellen dat de federale overheid het samenlevingsakkoord zelfs niet naleeft. Artikel 14 is nochtans duidelijk: De bepalingen van onderhavig samenwerkingsakkoord kunnen op verzoek van elke partij worden herzien. Een verzoek tot herziening wordt binnen de drie maanden onderzocht door de ICBB. Ik neem aan dat dat bij de vorige vraag niet gebeurd is. Wat indien het nu ook niet gebeurt? U kunt natuurlijk zeggen dat u wat als-vragen niet beantwoordt. Ik heb wel begrepen dat uw geduld stilaan op is.
In het kader van de zesde staatshervorming, minister-president, moeten er 27 samenwerkingsakkoorden worden gesloten om alles in zijn concrete vorm te gieten. Met dit kan er misschien nog eentje bij?
De voorzitter : De heer Van Overmeire heeft het woord.
De heer Karim Van Overmeire : Mijnheer Van Hauthem, met ons eerste agendapunt is er nog een samenwerkingsakkoord bij gekomen. We zitten dus aan 29. Men zal niet zonder werk vallen.
Ik dank u voor uw antwoord, minister-president.
Mevrouw Brusseel, ter verduidelijking, de mensen die de Belgische federatie genegen zijn, zou ik als advies willen geven dat ze zo snel mogelijk de realiteit in overeenstemming brengen met de afspraken. Voortdurende vertragingsmanoeuvres en subtiele sabotage wekken alleen maar ergernis en hebben op den duur een averechts effect. Dat is het punt dat ik daarnet wou maken, maar misschien moet ik mensen die de Belgische federatie genegen zijn, geen advies geven.
De heer Van Hauthem heeft het over de bepaling van een gemeenschappelijk antwoord. Dat doet me denken aan een ander thema dat een jaar of tien heeft rondgespookt in deze commissie, namelijk de split vote. België zou daarmee zijn stemmen kunnen verdelen tussen ja en nee. Ik heb begrepen dat dat in de huidige besluitvorming praktisch niet meer mogelijk is. Veel mensen hebben aan dat thema lippendienst bewezen, maar uiteindelijk is er niets van gerealiseerd.
Minister-president, ik kom even terug op die asymmetrische Belgische constructie. Is er enig formeel dan wel informeel overleg tussen Vlaanderen en de andere gefedereerde entiteiten in dit dossier? Ik wil niemand met de vinger wijzen, maar ik kies een duidelijk voorbeeld. Ik neem aan dat het voor de Duitstalige Gemeenschap zeer moeilijk is om de knowhow en omkadering te realiseren om een volwaardige rol te spelen op het niveau van de EU. Een regio als Wallonië heeft daar misschien een andere houding tegenover. Hebt u enig zicht op de posities van de verschillende gefedereerde entiteiten? Dat is niet zonder belang in dit debat.
Ik noteer dat er mogelijk mogelijk in hoofdletters en onderstreept begin november een ICBB zal worden georganiseerd. We zullen dat natuurlijk verder opvolgen, ook op de andere niveaus. We kunnen alleen maar hopen dat die conferentie plaatsvindt en er uiteindelijk na acht jaar vooruitgang wordt geboekt in dit dossier.
De voorzitter : De heer Reekmans heeft het woord.
De heer Peter Reekmans : Ik dank u voor uw antwoord, minister-president. U was tamelijk duidelijk. Ik denk dat zowel de oppositie- als de meerderheidspartijen tevreden zijn met het standpunt van de Vlaamse Regering.
Het zouden wel eens meer dan dertig samenwerkingsakkoorden kunnen worden. Uw partij zit ook in de Federale Regering. Er moet in die akkoorden nu eindelijk eens duidelijkheid komen over de rol van de deelstaten binnen de Europese context. Dat is nog belangrijker dan een samenwerkingsakkoord op zich. Kijk naar de vorige en de huidige afspraken tussen de federale en de deelstaatentiteit, uiteindelijk staat alles wel op papier, maar alles is voor discussie vatbaar. Vlaanderen moet die duidelijkheid durven te creëren met de partijen die zowel in de Vlaamse als de Federale Regering zitten. Daar kan iedereen alleen maar wel bij varen.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel: Ik wil een eventueel misverstand uit de wereld helpen. Ik betwijfel niet dat Vlaanderen zijn werk goed gedaan heeft in de voorbije jaren wat die bevoegdheden betreft en de inbreng tijdens het Europese voorzitterschap. Ik denk dat er inderdaad sprake kan zijn van werk dat op volwassen wijze geleverd werd. Zeker.
Maar waar ik het over had, is de obstructie die gevoerd wordt door het ene of het andere niveau naar aanleiding van de manier waarop gecommuniceerd wordt op bepaalde momenten. Ik heb het over de reactie van minister Reynders op uw optreden in de media op 11 juli. Zoals de heer Van Overmeire het had over averechtse effecten, denk ik dat men moeite moet doen om de zaken tactvol en diplomatisch aan te pakken. Anders krijgt men minder aangename reacties die misschien ook minder terecht zijn. (Opmerkingen van de heer Karim Van Overmeire)
Er valt natuurlijk niets aan te doen als we gehinderd worden door een moeizame regeringsvorming. Dat is uiteraard uw schuld niet, minister-president. De 11 juliviering wordt de afgelopen jaren frequent ik zeg niet door u, maar door meerdere politici te baat genomen om onvrede te ventileren. Op fietstochten rond Brussel wordt ook al eens iets gezegd dat de samenwerking eerder blokkeert dan vooruithelpt. De herziening van de samenwerkingsakkoorden is inderdaad een moeizaam proces, maar het moet mogelijk zijn, zeker als de Raad van State dat aanbeveelt, net als de eminente Karel De Gucht. Ik denk dat het mogelijk moet zijn om vorderingen te maken.
In de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) en de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) zit enkel een federale vertegenwoordiging. De voorbereiding moet echter in samenwerking met de deelstaten gebeuren. Bent u ontevreden over het werk dat de voorbije jaren geleverd werd door die vertegenwoordiger? Zijn er fouten gemaakt? Zo ja, dan heeft men niet goed geluisterd naar de deelstaten bij de voorbereiding, ofwel is men van slechte wil. Er moet in elk geval een verklaring voor zijn. Ik denk dat de heer Van Overmeire terecht zegt dat het nodig is de positie van andere deelstaten te kennen om daar een redelijk coherente manier van werken te krijgen.
Ik begrijp dat we niet zomaar een benchmarking kunnen doen, minister-president. We zijn op een andere manier tot stand gekomen dan andere federale staten. We zijn zeer uniek, dat klopt, maar ik denk niet dat we veel jaloezie opwekken. Kunt u zich voorstellen dat wij als enig land op vergaderingen en/of organen telkens met een stoet vertegenwoordigers aankomen? Dat zou potsierlijk worden. (Opmerkingen van de heer Joris Van Hauthem)
Ja, dat ligt vast, maar niet alles wat vastligt, marcheert goed. Het kan ook eens beginnen rammelen. (Opmerkingen)
En hoe zit dat met het aantal stoelen? Met hoeveel wilt u op elkaars schoot gaan zitten? Dat is de vraag. Als er nu veranderingen zijn van categorie, van het federale naar het gewest, gaat u dan voor al die zaken een beurtrol aanvaarden met de andere gewesten? Zal dat dan ook aan de orde zijn zoals dat nu het geval is voor bijvoorbeeld onderwijs? Daar zijn er ook beurtrollen. Zult u dan tevreden zijn over wat er wordt gezegd door de woordvoerders van het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest? Ik denk dat het noodzakelijk is om de zaken volledig te bekijken.
Ik betreur dat sommige mensen de evaluatie van het samenwerkingsakkoord proberen te blokkeren. Men moet echter oog hebben voor de realiteit op het terrein. Diegenen die de Belgische federatie genegen zijn, hebben oog voor de realiteit maar kennen misschien ook de realiteit op het internationaal terrein. Dat moet men ook in overweging nemen. Ik denk niet dat we veel jaloezie opwekken, zeker niet bij de burgers die straks dreigen te betalen voor een beleid dat wordt gevoerd op heel veel verschillende niveaus maar waarvan de afstemming niet altijd duidelijk is.
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Minister-president, het zal wel een opluchting zijn voor u dat mevrouw Brusseel u niet de schuld geeft van de moeilijke federale regeringsvorming. Het zal echter een nog grotere opluchting zijn dat dit parlement u met een heel grote meerderheid, over oppositie en meerderheid heen, steunt in de bezorgdheid die u naar aanleiding van uw 11 julitoespraak hebt geuit. U hebt daarvoor een breed draagvlak in Vlaanderen.
De ICBB is al lang niet meer bijeengekomen. Nu is wel een datum vastgelegd. Ik bekijk dit toch met een beetje scepsis. Het is abnormaal dat regeringsformaties zo zwaar wegen waardoor zaken vier jaar blijven aanmodderen.
Ik dank u voor uw toelichting over het leerproces dat de Vlaamse administratie al heeft doorlopen. Binnen de verschillende administraties zijn mensen meer vertrouwd geraakt met de Europese besluitvormingsprocessen. Zij kunnen daarop inspelen en anticiperen. Dat is een heel goede voorbereiding voor de stappen die nog moeten worden gezet. Het is ook een geruststelling voor wat de bijkomende budgetten en het bijkomende personeel betreft. Wat al gebeurt, hoeft niet te leiden tot veel bijkomende uitgaven. Dat is positief.
Ik wil ook nog even terugkomen op mijn vraag die ook door andere collegas opnieuw naar voren is geschoven. Hoe gebeurt het overleg met de andere deelstaten? Wat is hun positie? Zijn er daar potentiële bondgenoten? Trekken zij mee aan de kar, zitten zij op de kar of trekken ze aan de handrem? Het lijkt me interessant voor dit parlement om te weten wat de positie is van de andere gefedereerde entiteiten.
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Mijnheer Van Hauthem, wanneer wij een grotere rol willen spelen, niet alleen bij de voorbereiding maar ook bij de vertegenwoordiging op ministerieel niveau, betekent dit dat wij op Europees niveau alle deelstaten vertegenwoordigen. Naargelang de categorie waar men onder valt, zijn er dan andere afspraken met een assessor, woordvoerder enzovoort. Dat betekent dat er nog altijd overlegd moet worden met de bevoegde deelstaten, met name Vlaanderen en Wallonië en Brussel en de Duitstalige Gemeenschap indien het ook hen aanbelangt.
Ons Europees voorzitterschap en mijn ervaring gedurende vijf jaar in die raden hebben me geleerd dat dit werkt. Het is soms niet eenvoudig. Ik wens niet zoals mevrouw Brusseel suggereert, aanwezig te zijn bij de voorbereiding om vervolgens iemand anders te sturen. Dat gaat niet. Vlaanderen wil als een volwassen deelstaat en als grootste deelstaat van dit land effectief op Europees niveau rond de tafel zitten. Wij zullen Wallonië meenemen. Wat de industrie betreft, is er eerst overleg met Wallonië. Daar zijn afspraken over. Ook wat sport betreft, kan de bevoegde Waalse minister, wanneer het zijn beurt is, om verschillende redenen, het vertrouwen geven aan minister Muyters.
Dat loopt vlot, wat niet betekent dat er nooit discussies zijn. Die kunnen overwonnen worden. Heel uitzonderlijk is er geen Belgisch standpunt wanneer de deelstaten er niet uit geraken. Op het vlak van landbouw is dat heel uitzonderlijk.
Er zijn situaties waarbij de deelstaten de tekst schrijven. Die tekst wordt bezorgd aan de federale minister, die deze afleest. Dat is een onhoudbare situatie. Ik begrijp niet dat onze federale collegas dat niet inzien. Gelukkig is het inzicht nu groeiende.
Dit dossier is al sinds 2004 aanhangig. Mijnheer Van Hauthem, u hebt gelijk wanneer u verwijst naar artikel 14. Daarin staat dat een verzoek tot herziening binnen de drie maanden wordt onderzocht in de ICBB. Na zeven jaar en negen maanden bereikt men een niveau waarbij men niet langer brieven schrijft. Mijn voorganger Yves Leterme heeft brieven geschreven, minister Bourgeois heeft brieven geschreven, ik heb brieven geschreven. Brieven schrijven is altijd diplomatisch, maar in dit geval zeker niet efficiënt. Op een bepaald moment moet er een belangrijk signaal worden gegeven dat er vooruitgang moet worden geboekt. Het zijn niet degenen die ondanks artikel 14 zeven jaar en negen maanden geduld hebben gehad, die men iets kan verwijten. Het zijn diegenen die ook loyaal akkoorden moeten naleven, die dat artikel nog eens ter hand moeten nemen.
Mijnheer Reekmans, wanneer wij meer bevoegdheden zullen hebben als gevolg van een grotere autonomie de Copernicaanse omwenteling, zwaartepunt bij de deelstaten zullen wij nog meer dan in het verleden akkoorden moeten sluiten met de andere deelstaten en met de federale overheid. Wanneer die samenwerkingsakkoorden worden gesloten, moeten ze ook worden nageleefd. Dat geldt voor ons maar ook voor de anderen, zo niet heeft het geen enkele zin een samenwerkingsakkoord te sluiten.
Mijnheer Van Overmeire, spijtig genoeg is er nog altijd een element van asymmetrie aanwezig. Ik stel wel vast dat dit ook in Wallonië heel snel aan het verdwijnen is. Ik heb daarstraks al gezegd dat dit bij ons wel sterker leeft dat in Wallonië. Ik stel echter vast dat Wallonië onze visies steeds vaker volgt. Ik zal daar verder met de deelstaten over praten. Het is de bedoeling om volledig op een lijn te komen. Wanneer wij naar andere categorieën gaan, heeft dat ook voor hen een effect. Ik heb geen signalen dat dit voor hen niet kan. Dit leeft echter meer bij dit parlement en bij mezelf dan in het Waals Parlement.
Mijnheer Kennes, ook in andere Europese instellingen moeten wij meer kunnen wegen. We moeten meer onze stempel kunnen drukken op het Europese niveau. Daartoe moeten we de nodige initiatieven nemen. Het gaat dan niet alleen over de vertegenwoordiging van de ministers, maar ook over een aantal andere domeinen.
Ik ben ervan overtuigd dat Vlaanderen met zijn bijkomende bevoegdheden een nog grotere interne rol zal spelen. Die belangrijke rol kunnen we maar ten volle spelen als we ook op het Europese niveau aanwezig kunnen zijn. Het zou een volstrekt verkeerde politiek zijn om ons op Vlaams niveau te focussen op de zesde staatshervorming en de bijkomende bevoegdheden zonder ook op Europees niveau ambities te hebben. We hebben aangetoond dat we dit aankunnen. We beschikken daartoe over de juiste mensen en de juiste visie. We kunnen op het Europese niveau ons mannetje of vrouwtje staan.
Motie
De voorzitter : Door de heer Van Hauthem werd tot besluit van deze interpellaties een motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering uitspreken.
De interpellaties en de vragen om uitleg zijn afgehandeld.