Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden en Internationale Samenwerking
Vergadering van 05/10/2010
Vraag om uitleg van de heer Jan Verfaillie tot de heer Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over de convenanten inzake gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking
- 9 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Sabine Poleyn tot de heer Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over de gemeentelijke convenanten voor ontwikkelingssamenwerking
- 86 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Voorzitter, minister-president, collegas, d e Vlaamse overheid wenst via convenanten een actief beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking op het lokale vlak te stimuleren. U weet net zo goed als de andere collegas dat net die lokale besturen mijn stokpaardje zijn. Ik zou graag even het volgende probleem willen aankaarten.
De Vlaamse Regering kan pas een convenant voor ontwikkelingssamenwerking sluiten met een gemeente na beoordeling van een door de gemeente ingediend strategisch actieplan en een operationeel actieplan voor het eerste jaar mits enkele voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat gemeenten dienen te beschikken over een gemeentelijke ambtenaar bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking. Ik spreek niet over voltijds of deeltijds, want dat zou ons te ver leiden.
Het probleem is dat kleine gemeenten die structureel iets willen doen op het niveau van ontwikkelingssamenwerking, vaak botsen op het feit dat ze niet voldoende financiële draagkracht hebben om dat personeelslid aan te werven en dus te voldoen aan het convenant dat ze zouden willen afsluiten, hoewel het convenant zelfs in een subsidie voor de personeelskost voorziet.
In het regeerakkoord lees ik en dat is de Bijbel dat de Vlaamse Regering de lokale besturen en andere instanties meer en meer zal beoordelen op basis van resultaten en niet op basis van middelen die worden ingezet. Ik denk dat het een heel mooi voorbeeld is van convenanten, subsidies en voorwaarden die worden opgelegd, terwijl er onvoldoende nadruk wordt gelegd op resultaten.
Ik weet dat u misschien zult zeggen dat samenwerking met een aantal buurgemeenten een oplossing zou zijn. Ik kom net van de commissie voor Binnenlandse Zaken, waar minister Bourgeois stelt dat structuren op lokaal niveau zo ingewikkeld geworden zijn dat een kat er haar jongen niet meer in terugvindt en dan zouden we nog eens een intergemeentelijk samenwerkingsverband op poten zetten. Minister Bourgeois heeft net bij de voorstelling van zijn groenboek gezegd dat we ervan af moeten en naar eenvoudiger structuren moeten gaan. Er moet dus eens worden nagegaan welk pasklaar antwoord men aan de lokale besturen kan geven.
Minister-president, bent u op de hoogte van deze problematiek? Het antwoord zal hoogstwaarschijnlijk ja zijn. Ziet u oplossingen om aan deze problematiek tegemoet te komen, rekening houdend met wat ik hier heb gezegd?
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Voorzitter, minister-president, mijn vraag heeft eigenlijk een verkeerde titel gekregen. Mijn vraag gaat over het luik Ontwikkelingssamenwerking in het groenboek Interne Staatshervorming en is dus ruimer dan gemeentelijke convenanten. In dat opzicht wijkt ze dus af van de vraag van collega Verfaillie. Ik kan een aantal oplossingen suggereren die de minister-president waarschijnlijk zelf zal aanbrengen.
Het groenboek Interne Staatshervorming werd in juli voorgesteld door minister Bourgeois. Het bevat een aantal mooie principes zoals de verrommeling tegengaan en het aantal overheden per beleidsdomein beperken.
Ik heb het luik internationale samenwerking goed gelezen. Ik heb er drie voorstellen gevonden: vereenvoudiging van de administratieve verplichtingen van de gemeentelijke convenanten, onderzoek naar een eventuele beperking in tijd van de convenanten, de rol van de provincies herleiden tot een educatieve taak.
2 jaar geleden hebben we een evaluatie gekregen van het decreet betreffende het beleid inzake convenanten gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking. Ik dacht toch te hebben onthouden dat de convenanten redelijk positief werden geëvalueerd, met natuurlijk een aantal verbeteringspunten zoals de problematiek van de kleine gemeenten.
Een bijkomende uitdaging die de voorbije jaren al regelmatig naar voren is gekomen, is een betere afstemming met de federale stedenbanden. Federaal kan men ook een stedenband aanvragen. In de praktijk is er wel een verschil. De Vlaamse stedenband gaat over personeelsbetoelaging, wat de federale stedenband niet doet. In dat opzicht zijn ze dus wel complementair. In uw beleidsnota hebt u aangekondigd om de afstemming met de federale stedenband te verbeteren alsook de afstemming met de provincies.
Minister-president, de administratie voor de aanvraag is nogal zwaar. Persoonlijk vind ik dat nog niet zo slecht, omdat het toch belangrijk is om goed na te denken vooraleer je in een stedenband stapt. Zeker met een gemeente of een stad uit het Zuiden een band aangaan, is niet evident. Het is toch belangrijk om dat zeer goed te overdenken, maar of de administratie daarvoor een ideale hindernis is, is misschien ook niet juist.
In de tekst staat dat een aantal termen in het decreet moeten worden gewijzigd. Over welke termen gaat het dan? Er is het voorstel om de convenanten in de tijd te beperken. Hoe wilt u dat onderzoeken? Is dat op basis van de evaluatie van 2008 of komt er een nieuw onderzoek? Of gebruikt u daar geen onderzoek voor?
Is er duidelijkheid over welke overheid de aansturing voor de convenanten op zich zou nemen? Gaat het volledig naar Vlaanderen of zegt Vlaanderen dat het federaal moet?
De rol van de provincies zou worden herleid tot een educatieve taak. Beschikt Vlaanderen over een overzicht van wat de provincies nu doen? Ik heb intussen zelf een overzicht gevonden in een tekst van de Vereniging van Vlaamse Provincies. Iedere provincie heeft een ander ontwikkelingsbeleid waar vorming altijd een deel van uitmaakt. In mijn eigen provincie bijvoorbeeld wordt de projectsubsidie er heel erg aan gekoppeld. West-Vlamingen in het buitenland worden sterk gesteund, maar moeten wel kwaliteitsvol rapporteren.
Wat is de bedoeling? Denkt u dat Vlaanderen alle andere initiatieven van de provincies zal overnemen? Zijn er al plannen over hoe dat concreet zou moeten gebeuren om de kwaliteit te garanderen?
Als u spreekt over ontwikkelingssamenwerking en vorming, dan is er een al langer bestaand probleem, namelijk het feit dat de federale overheid het initiatief Kleur Bekennen heeft, dat via samenwerkingsverbanden in de provincies wordt toegepast. Ik lees daar niets over in het groenboek Interne Staatshervorming. Is het de bedoeling dat Vlaanderen Kleur Bekennen overneemt of dat Vlaanderen een samenwerkingsovereenkomst met de federale overheid afsluit?
Op welke manier wordt er overlegd met de verschillende actoren over de voorstellen die in het boek staan, in functie van de creatie van een witboek?
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Voorzitter, ik hoop dat u het mij niet kwalijk zult nemen, maar ik wil toch luidop de vraag stellen en ik moet eerlijk zeggen dat ik ze niet op voorhand had gelezen wat deze vragen hier komen doen?
Ik heb er geen enkel probleem mee dat men kritiek wil geven op een bepaald beleid, maar het geeft me een beetje het gevoel dat de collegas van CD&V hier aan de rokken van moeder komen hangen om te klagen over collega-ministers.
Ik heb er geen moeite mee dat men zijn eigen gemeentelijke of provinciale bevoegdheden wil verdedigen. Het debat in het kader van het groenboek moet zeker plaatsvinden, maar niet hier. Ik lees de vragen, en niet in de vraagstelling, niet in de analyse, niet in de impliciete conclusie die jullie in de vraagstelling geven misschien zal dat in het antwoord van de minister-president anders zijn zie ik enige relevantie naar het Vlaams beleid voor ontwikkelingssamenwerking.
Ik vraag me sterk af wat ze hier komen doen.
De heer Jan Verfaillie : Wat heeft mijn vraag daar in godsnaam mee te maken?
De heer Matthias Diependaele : Dat is net de vraag die ik stel. Welke relevantie heeft ze ten aanzien van de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking?
De heer Jan Verfaillie : Omdat het gemeentelijke convenanten zijn die door de Vlaamse overheid worden aangeboden. De randvoorwaarden van de convenanten worden door de Vlaamse overheid vastgelegd. Mijn vraag heeft totaal niets te maken met de interne staatshervorming. Komaan zeg.
De heer Matthias Diependaele : Dan moet u de vraag van mevrouw Poleyn eens lezen. U kunt niet ontkennen dat die helemaal over het groenboek gaat.
De heer Jan Verfaillie : Ik heb het niet over de vraag van mevrouw Poleyn. U had het over mijn vraag.
De voorzitter : De heer Hendrickx heeft het woord.
De heer Marc Hendrickx : Voorzitter, ik ga niet beginnen over het groenboek dat inzet op vereenvoudiging en uniformisering, wat in ons kleine Vlaanderen een goede zaak is.
Ik heb nog een kleine technische bedenking bij de vraag van collega Verfaillie. Ik weet dat bijvoorbeeld voor de gemeentelijke administratieve sancties, verschillende kleine gemeenten regelmatig samenwerken. Ze stellen dan één ambtenaar tewerk, die dan optreedt voor twee, drie of vier gemeenten. In Mechelen werkt die bijvoorbeeld halftijds voor de stad en halftijds voor de stad Lier.
Is er een mogelijkheid om ons een overzicht te bezorgen van die gemeenten die gezamenlijk ambtenaren inzetten in het kader van ontwikkelingssamenwerkingsconvenanten?
Mevrouw Sabine Poleyn : Wat deze laatste vraag betreft: ik heb een antwoord gekregen op een schriftelijke vraag en dat is nu inderdaad mogelijk, maar de minister-president zal antwoorden.
Mijnheer Diependaele, ik ben zelf een grote voorstander van vereenvoudiging en het helderder maken van wie wat doet op welk niveau. We hebben de voorbije jaren al vaker de frustratie gekend dat bepaalde zaken nog op federaal niveau worden behandeld. Ik dacht dat het de bedoeling van het groenboek was dat de ministers hun eigen bevoegdheid verder uitwerken.
Vandaar mijn vragen naar uw visie, naar de verdere uitwerking. Er moet een evenwicht zijn tussen vereenvoudiging en behouden wat goed is. Wie dat doet, dat is mij om het even.
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Er is een schriftelijke vraag over de samenwerking met de gemeenten. Ik zal ze u bezorgen.
Het is eigen aan een groenboek dat de Vlaamse Regering dat groenboek goedkeurt. Het debat is open. Ik ga zelf nu niet in debat gaan. Het is nu aan het parlement en aan het bestuursplatform waar verschillende vertegenwoordigers aanwezig zijn, om dat verder te bekijken. Het debat is dus open.
Wij wachten alle reacties in en zullen dan een nieuwe beslissing nemen naar aanleiding van het witboek. Iedereen mag nu voluit gaan. Dat is ook de bedoeling van een procedure met een groenboek en een witboek. Minister Bourgeois geeft toelichting bij het groenboek, maar laat dan ook de rest open voor discussie en inbreng.
Ik begrijp dat mevrouw Poleyn die federale elementen wil inbrengen. Die inbreng kan worden meegenomen, zonder dat ik daar nu een aantal uitspraken over doe of vooruitloop op het witboek.
Uit de analyse van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) blijkt dat tot op heden in uitvoering van het decreet een evenwichtige mix van kleine, middelgrote en grote steden en gemeenten wordt ondersteund. Uiteraard begrijp ik dat het voor kleine steden en gemeenten minder vanzelfsprekend is om een volwaardig, duurzaam ontwikkelingsbeleid uit te bouwen. Toch bewijzen bijvoorbeeld Bierbeek en Ternat, twee convenantengemeenten met minder dan 15.000 inwoners, dat de voorwaarden voor het aangaan van een convenant niet onoverbrugbaar zijn, want zij zijn daar schitterend in geslaagd.
Kleinere gemeenten worden binnen het convenantenbeleid op de volgende manieren gestimuleerd om een gemeentelijk ontwikkelingsbeleid te ontwikkelen. Artikel 4 van het decreet verlaagt de instapvoorwaarden voor gemeenten met minder dan 10.000 inwoners. Die gemeenten dienen slechts een ambtenaar voor ontwikkelingssamenwerking in dienst te stellen voor een equivalent van 25 percent. De Vlaamse Regering sloot een beheersovereenkomst met de VVSG die loopt van 2009 tot en met 2011. De VVSG adviseert en begeleidt gemeenten zodat ze beter in staat zijn om een aanvraag in te dienen. Artikel 2, paragraaf 1, van het decreet ten slotte biedt gemeenten de mogelijkheid om in samenwerkingsverband een aanvraag in te dienen. Zo worden de planningskosten gedeeld.
Binnen de Commissie Efficiëntiewinsten Lokale Besturen wordt gewerkt rond het reduceren van de planlast. Het eindresultaat van de werkzaamheden van die commissie zal leiden tot een decreet Planlastvermindering, dat de hoofdlijnen uitzet waaraan de sectorale decreten zich moeten conformeren of waarin ze zich kunnen inschrijven. Men hoopt dit ontwerp van decreet voor het einde van het jaar voor te leggen aan de Vlaamse Regering. Ook dit parlement zal zich uiteraard over dat ontwerp van decreet kunnen uitspreken. Zodra het ontwerp van decreet Planlastvermindering de parlementaire procedures heeft doorlopen, dienen echter ook alle sectorale decreten te worden gewijzigd conform dat ontwerp van decreet Planlastvermindering. Welke passages binnen het decreet Convenanten aan wijzigingen onderhevig zijn, zal door het ontwerp van decreet Planlastvermindering worden uitgeklaard. Opnieuw zal dit parlement betrokken worden bij de gebeurlijke aanpassing van het decreet inzake de convenanten voor gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking.
Het is in deze fase mogelijk om in een meer gerichte consultatie van betrokken actoren steden, gemeenten, provincies te voorzien. Het HIVA-rapport (Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving) aangaande de evaluatie van het decreet wordt hierbij als een waardevolle insteek gebruikt. Mogelijke aanpassingen van het decreet inzake de convenanten, in functie van de administratieve vereenvoudiging, zullen dus tot tweemaal toe voorgelegd worden aan het parlement.
Vooraleer de Vlaamse Regering een ontwerp van decreet Planlastvermindering heeft gefinaliseerd, kan ik uw vraag naar de specifieke passages die onderhevig zijn aan verandering dus niet beantwoorden. Het lijkt mij wijs om te wachten op de beslissing van de Vlaamse Regering en vervolgens tekst en uitleg te geven, om niet bij te dragen tot de verwarring.
Ik wil u wel graag meegeven dat het verminderen van administratieve lasten verbonden aan de aanvraagprocedures nu al een aandachtspunt is. Dat past binnen de uitvoering van het huidige decreet en komt tot uiting in twee recente maatregelen. Ten eerste werden er aangepaste formulieren en financiële richtlijnen uitgewerkt. Dat houdt een verbetering in op het vlak van het eenduidige gebruik van termen en het vermijden van een dubbele gegevensopvraging. Alle formulieren werden ook in het standaardsjabloon van de Vlaamse overheid gegoten. Ten tweede werd in 2010 de goedkeuringscyclus voor de convenanten 2011-2013 verkort. Daardoor zullen de betrokken gemeenten bij de start van de convenantperiode weten of hun aanvraag is goedgekeurd. Dat houdt in dat gemeenten zich voortaan beter kunnen voorbereiden op de uitvoering van een convenant.
Wat het groenboek Interne Staatshervorming betreft, heb ik begrepen dat de collegas hier een aantal punten naar voren hebben gebracht. Die zullen ook worden meegenomen. Al die waardevolle insteken zullen deel uitmaken van het witboek, dat op een bepaald moment door de Vlaamse Regering zal worden goedgekeurd.
De voorzitter : De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Minister-president, ik dank u voor uw antwoord. Ik leid eruit af dat er vandaag niet meteen mogelijkheden zijn om dat te doorbreken. Ik denk dan ook dat heel wat kleinere lokale besturen niets zullen doen.
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Minister-president, bedankt voor uw antwoord. Ik ben blij dat de administratieve vereenvoudiging ook op deze sector zal worden toegepast.
U hebt gezegd dat u een aantal zaken meeneemt. Ik heb u niets horen zeggen over een procedure die wordt gevolgd, dus veronderstel ik dat daarbij niet echt een specifieke procedure wordt gevolgd.
Ontwikkelingssamenwerking is eigenlijk geen bevoegdheid als een andere. Elk democratisch verkozen bestuur voelt zich op een bepaald moment verplicht om binnen zijn begroting een deel aan ontwikkelingssamenwerking te besteden. Ik vraag me af hoe dat zal evolueren. We kunnen bijvoorbeeld wel zeggen dat de provincies geen middelen meer moeten besteden aan ontwikkelingssamenwerking, dat wij dat vanuit Vlaanderen besturen en dat wij hen delegeren voor het educatieve. Dat zou een mogelijke oplossing kunnen zijn, maar zolang er een democratisch verkozen bestuur is, is er in onze maatschappij altijd een dynamiek waardoor men vraagt om, al is het maar 0,7 percent, uit solidariteit te geven aan de rest van de wereld.
Er is nog een tweede verschil met andere sectoren. Als je een noordwerking educatieve taken geeft, ontstaat er ook altijd een dynamiek waarbij men een link wil maken met de zuidwerking, of omgekeerd. Als je alleen maar projecten in het Zuiden steunt, is dat wat beperkt en wil men dat vertalen in een soort sensibiliseringsacties.
Als de plannen doorgang zullen vinden zoals ze hier ongeveer zijn aangezet, denk ik dat we er op het vlak van de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking goed over zullen moeten nadenken hoe we onze indirecte actoren zullen aansturen. Op dit moment hebben wij vooral een bilateraal beleid, van overheid tot overheid, en hebben we een aantal zaken waarbij we een aantal indirecte actoren, zoals noodhulporganisaties of ontwikkelingseducatie, steunen op Vlaams niveau. Als we een heel luik van de provincies zouden overnemen, dan zullen we een visie moeten ontwikkelen, misschien in een apart decreet, om te bekijken wat we verwachten en hoe we de kwaliteit controleren van de indirecte actoren, of we met overeenkomsten werken zoals de Directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGOS) dat doet op federaal niveau enzovoort. Dan moeten we eens bekijken of we aan diezelfde actoren geen gelijkaardige, nieuwe administratieve belasting gaan vragen, zoals het federale niveau nu al doet.
Er is dus nog heel wat werk op het vlak van visieontwikkeling. Daarom wil ik dat nu al even onder de aandacht brengen, zodat we al wat denkwerk kunnen doen en de toekomstige evoluties al wat kunnen voorbereiden.
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Gewoon voor de duidelijkheid: de heer Verfaillie had gelijk dat mijn opmerking niet op zijn vraag van toepassing was. (Opmerkingen. Gelach)
De voorzitter : Het incident is gesloten.