Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden en Internationale Samenwerking
Vergadering van 27/04/2010
Vraag om uitleg van de heer Marc Hendrickx tot de heer Kris Peeters , minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over studiebeurzen voor het Zuiden
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Pascal Smet , Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over studiebeurzen voor het Zuiden
De voorzitter : Het antwoord wordt gegeven door minister-president Peeters.
De heer Hendrickx heeft het woord.
De heer Marc Hendrickx : Minister-president, al tientallen jaren reikt België studiebeurzen uit aan studenten van landen uit het zuiden, dus landen uit Afrika, Azië en Zuid-Amerika.
In het tijdschrift MO van maart 2010 verscheen een artikel over het gebrek aan strategie en beleid bij de Belgische ontwikkelingssamenwerking in verband met deze studiebeurzen voor het zuiden. De auteur schudt dit niet zomaar uit zijn mouw, hij baseert zich op een interne nota van bevoegd federaal minister Michel. In een visietekst, jammer genoeg alleen beschikbaar in het Frans, stelt hij: Loctroi de bourses détudes ( ) na jamais fait lobjet dune stratégie établie en commun avec les différents acteurs octroyant des bourses dans le cadre de leurs programmes respectifs.
Het artikel in MO klaagt onder andere het gebrek aan cijfermateriaal aan. Vandaag heeft de overheid geen zicht op het aantal uitgereikte beurzen, de herkomst van de beursstudenten, hun slaagkansen en het aantal studenten dat naar het land van herkomst terugkeert. In de nota staat: Il nexiste dailleurs aucune statistique immédiatement disponible ni sur le nombre de bourses octroyées
Ook over de impact in de ontwikkelingslanden is er geen tot weinig informatie beschikbaar. Geven de teruggekeerde studenten, als ze al zouden terugkeren, hun expertise ter plaatse door? In hoeverre zijn ze een katalysator voor de lokale ontwikkeling? Volgens de auteur van het artikel is dit toch het einddoel van ontwikkelingsgeld en ik kan hem daarin volgen. De Vlaamse Interuniversitaire Raad ( VLIR) zou in dat kader ondertussen bezig zijn met het opstarten van een soort alumninetwerk om daar wat zicht op te krijgen.
Ten slotte staat in het artikel dat het totale beurzenbedrag voor 2009 op 37 miljoen euro geschat wordt en dat bevoegd minister Michel laat weten dat hij het aantal beurzen, en naar ik aanneem ook het budget, wil verdubbelen tegen 2015.
Minister-president, een eerste vraag betreft een principiële kwestie. U kent onze uitgangspunten ter zake. De combinatie ontwikkelingssamenwerking en onderwijs is een regionale materie. Bijgevolg zou Vlaanderen zelf moeten kunnen beslissen over dit beleid en de bijhorende fondsen. Kunt u zich in deze denkpiste vinden? Plant u acties om dit beurzenbeleid naar Vlaanderen te halen?
Dit federale beurzenbeleid wordt vandaag mijns inziens niet afgestemd op de Vlaamse strategie in verband met ontwikkelingssamenwerking. Vlaanderen concentreert zich op drie landen in Zuidelijk Afrika: Zuid-Afrika, Mozambique en Malawi. Deze landen worden naast een hele reeks andere landen ook als partnerlanden vermeld op de website van Ontwikkelingssamenwerking. In hoeverre houdt men rekening met ons ontwikkelingsbeleid?
De analyse van het beurzenbeleid uit het verleden is nog aan de gang. De eindresultaten worden binnen een paar maanden verwacht. Aangezien de materie in principe regionaal is, kan deze analyse nuttig zijn voor de gemeenschappen om hun eigen beurzenbeleid op te starten in plaats van nog tijd, geld en energie te stoppen in een tijdelijk federaal overgangsbeleid. Zo ziet minister Michel het echter niet. Hij wil het helemaal federaal houden. Plant u hierover overleg met het federale niveau en uw collega van de Franse Gemeenschap? Worden de onderwijsministers hierbij ook betrokken?
Plant u ook overleg in verband met de implementatie van een systeem van statistische analyse in de toekomst? Zo is het wellicht interessant om gegevens te verzamelen op een manier die bijvoorbeeld de EU-vergelijkingstoets kan doorstaan of een internationale vergelijking mogelijk kan maken.
Minister Michel ziet het beurzenbeleid als een onderdeel van de Belgische diplomatie. Kunt u hiermee akkoord gaan, of vindt u veeleer dat het beurzenbeleid geheel moet passen in het kader van de Vlaamse diplomatie?
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Voorzitter, ik zou kort een aantal aanvullende vragen willen stellen. Ik heb mijn vragen oorspronkelijk tot de minister van Onderwijs gericht. Ik begrijp dat beide vragen om uitleg uiteindelijk zijn samengevoegd.
Ik ben vooral bekommerd om de manier waarop we vanuit onze bevoegdheid voor het onderwijs tot betere afspraken met de Franse Gemeenschap kunnen komen. Die afspraken moeten op het federale beleid zijn gericht. We kunnen ons over een aantal zaken immers nog bijkomende vragen stellen.
Het is zeker niet mijn bedoeling de inleiding te herhalen die de heer Hendrickx daarnet naar voren heeft gebracht. Ik zou het hier vooral willen hebben over de vierde, vijfde en zesde vraag in de tekst van mijn eigen vraag om uitleg. Die vragen hebben specifiek betrekking op het onderwijs.
Welke gegevens houden de Vlaamse actoren bij? Ik denk onder meer aan het aantal studenten, de landen van herkomst en het slaagpercentage. Bestaat er in dit verband een beleidsaanbeveling? Het zou de bedoeling kunnen zijn later tot een vergelijking of een consolidatie van de gegevens te komen.
In het artikel wordt tevens de vraag gesteld of de universiteiten bereid zijn hun aanbod te rationaliseren. Ze zouden moeten beslissen op welke domeinen ze zich internationaal willen profileren. Welke opleidingen hebben de grootste toegevoegde waarde voor de ontwikkelingslanden? Hoe kunnen we dit vanuit Vlaanderen verder aanpakken?
Hoe kunnen de Vlaamse studenten beter en meer in contact komen met deze opleidingen en met hun deelnemers? Dit zou hen immers in staat stellen hier zelf een meerwaarde uit te halen.
We zijn er ons van bewust dat de Vlaamse Regering een collegiaal orgaan is. Deze vragen hebben betrekking op het beleidsdomein Onderwijs. Ik neem evenwel aan dat de antwoorden voldoende op elkaar zijn afgestemd. Ik kijk dan ook uit naar het antwoord van de minister-president op deze in onze ogen zeer relevante vragen.
De heer Karim Van Overmeire : Ik zou me in persoonlijke naam bij de vraagstellers willen aansluiten. Het belangrijkste element lijkt me het ontbreken van cijfermateriaal. Hoe kan de Vlaamse Regering een beleid voeren zonder over de nodige cijfers te beschikken? Ik kijk ernaar uit twee verschillende cijfers te krijgen.
Ten eerste, we kunnen mensen uit het Zuiden opleiden door ze naar hier te halen of door ze ter plekke op te leiden. Als ze eenmaal zijn opgeleid, moeten ze natuurlijk wel in hun eigen land blijven. Dit is een gigantisch probleem. Enkele weken geleden was ik in Burundi. Ik kreeg daar te horen dat mensen die zijn opgeleid, onmiddellijk vertrekken naar landen waar ze met die opleiding het tienvoudige kunnen verdienen. Ze blijven niet in hun eigen land. Hoe kunnen we uit deze helse cirkel geraken? Over welke instrumenten beschikt de Vlaamse Regering hiertoe? Dit is enigszins een open vraag. Ik zie niet goed in hoe we mensen kunnen verplichten de rest van hun leven in hun eigen land te blijven.
Ten tweede, het betreft hier een Belgisch beleid. Een aantal mensen worden naar hier gehaald. Hoeveel van die mensen komen in Nederlandstalige en in Franstalige universiteiten en hogescholen terecht? Volgens mij omvat deze discussie een communautair element. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de ontwikkelingssamenwerking anno 2010 nog steeds zeer sterk Franstalig is. Het beurzenbeleid is heel sterk op de Franstalige universiteiten en hogescholen georiënteerd. Misschien kan de minister-president ons hierover wat interessant cijfermateriaal bezorgen.
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Voorzitter, ik zal het straks nog even over het cijfermateriaal hebben. U hebt zelf aangehaald dat het belangrijk is mensen een goede opleiding te verstrekken. Ze verplichten te blijven, is echter een heel ander paar mouwen. Ook voor ons vormt de braindrain een probleem. We hebben getracht dat op te lossen. Door attractievere programmas aan te bieden, proberen we de mensen weer naar hier te halen. Dat is een hele karwei.
Ik wil nog een voorafgaande opmerking maken. Ik ga ervan uit dat iedereen beseft dat de federale regering ontslag heeft genomen. Er zijn hier nog vragen die een reactie vergen op het optreden van minister Michel of van de minister van Buitenlandse Zaken. Het feit dat de federale regering ontslagnemend is, biedt ons de gelegenheid onze posities verder te ijken. Bepaalde federale ministers zullen na de komende verkiezingen misschien taken krijgen. Ik wil daar zeker niet op vooruitlopen. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig.
De voorzitter : Minister-president, u bent zeer cryptisch.
Minister-president Kris Peeters : Deze vragen om uitleg hebben betrekking op de combinatie tussen ontwikkelingssamenwerking en onderwijs. In principe is het onderwijs een deelstaatmaterie. De bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende de overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen bepaalt dat de onderdelen van de ontwikkelingssamenwerking die in het verlengde van de deelstaatbevoegdheden liggen, aan de gemeenschappen en de gewesten worden overgedragen. Op zich is dit duidelijk. Tot op heden is aan deze bepaling in de bijzondere wet echter geen uitvoering gegeven. Daardoor wordt de universitaire ontwikkelingssamenwerking nog steeds door de federale overheid gefinancierd. Het onderwijs is nochtans een exclusieve gemeenschapsbevoegdheid.
De federale financiering van de ontwikkelingssamenwerking verloopt langs de Vlaamse Interuniversitaire Raad-Universitaire Ontwikkelingssamenwerking (VLIR-UOS). Sinds 1998 is dit de verantwoordelijke actor die namens de Vlaamse universiteiten voor het geheel van de universitaire ontwikkelingssamenwerking in Vlaanderen instaat. Het beurzenbeleid van die VLIR-UOS is daar een belangrijk onderdeel van. Beursaanvragers uit een ontwikkelingsland kunnen zich kandidaat stellen voor korte opleidingsprogrammas in Vlaanderen, masterprogrammas aan Vlaamse universiteiten of PhD-beurzen voor specifieke programmas. De bevoegdheid hiervoor zit volledig bij VLIR-UOS. Deze beurzen worden betaald met budget van de federale overheid.
Mocht u daaraan twijfelen, kan ik u zeggen dat de Vlaamse Regering voorstander blijft van de uitvoering van de bijzondere wet van 2001. De Vlaamse Regering is er dus ook voorstander van om het universitaire beurzenbeleid in het kader van de ontwikkelingsamenwerking naar Vlaanderen te halen. Gesprekken daarover moeten gevoerd worden in het kader van de onderhandelingen over een verdere staatshervorming. De Vlaamse Regering blijft ijveren voor de uitvoering van akkoorden gesloten in het verleden, om zo onder meer tot een zo coherent mogelijke bevoegdheidsverdeling te komen. Ik ga ervan uit dat u dat wist.
VLIR-UOS hanteert landenlijsten voor de beurzenprogrammas die door de federale overheid vastgelegd worden. De Vlaamse partnerlanden in Zuidelijk Afrika behoren tot de groep van landen die een beroep kunnen doen op die beurzen. Op deze manier is een minimale afstemming met onze Vlaamse partnerlanden voor ontwikkelingssamenwerking verzekerd. Dat is een kort antwoord. Meer kan ik daar niet aan toevoegen.
U had ook een vraag over minister Michel en zijn pleidooi. Ik sluit niet uit dat deze evaluatie inderdaad interessante en relevante resultaten kan opleveren. Ik zal de eindresultaten daarvan zeker laten bestuderen. In de huidige context heeft de Vlaamse Regering er niet voor gekozen om een eigen of parallel universitair beurzenbeleid te ontwikkelen binnen haar beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Zoals ik daarnet immers heb gezegd, gaan wij voor een regionalisering. Als gevolg daarvan kan ook niet gesproken worden van een Vlaams beurzenbeleid in die zin, en ook niet over allerlei vormen of mechanismen van afstemming tussen het federale en het Vlaamse beleid ter zake. Dat alles betekent niet dat de Vlaamse Regering in het geheel geen beurzen ter beschikking stelt in het kader van haar internationaal beleid. Mijnheer Hendrickx, ik heb een overzicht bij me, dat ik u zo dadelijk zal bezorgen. Ik veronderstel dat het niet nodig om voor te lezen welke beurzen wij allemaal verstrekken.
U en de voorzitter hebben het ook over statistische analyses en dergelijke meer. De meeste van die vragen hebben betrekking op de afspraken en de interactie tussen de federale overheid enerzijds, die daarvoor vandaag de politieke verantwoordelijkheid draagt, en VLIR-UOS anderzijds, die de Vlaamse actoren op dit domein overkoepelt. Alle praktische modaliteiten en afspraken in verband met de selectie van kandidaten, het toekennen van beurzen, de registratie en rapportering van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens aantallen, herkomstlanden, slaagpercentages enzovoort zijn vastgelegd in een meerjarenovereenkomst tussen beide of behoren tot de autonomie van de betrokken Vlaamse onderwijsinstellingen. In verband met dit soort elementen bestaat met andere woorden momenteel geen Vlaamse aanpak, voor zover daarmee bedoeld wordt een aanpak van de Vlaamse overheid. Die is daarin immers momenteel geen partij.
Informatie-uitwisseling, overleg en studie van de huidige federale beleidspraktijk kunnen ongetwijfeld nuttige en leerrijke inzichten opleveren. Ik begrijp echter dat het momenteel nog wat vroeg zou zijn, om me zacht uit te drukken, om over te gaan tot allerlei statistische analyses, als de vaststelling correct is dat vandaag vooral de gegevens ontbreken waarop die analyses moeten worden toegepast. Ik laat deze problematiek wel bekijken. U hebt gelijk dat we maar zinnige zaken kunnen zeggen als we beschikken over meer facts and figures. Op basis daarvan kan dan een zinnig beleid worden gevoerd.
We hebben van minister Smet vrij laat, om 13.30 uur, iets ontvangen. Mijnheer Van Dijck, ik ga ervan uit dat als mijn antwoord niet volstaat, u die vragen aan minister Smet zult stellen. Ik heb de essentie van wat hij me recent heeft overgemaakt, weergegeven.
De voorzitter : De heer Hendrickx heeft het woord.
De heer Marc Hendrickx : Mijnheer de minister-president, ik dank u voor uw antwoord. U stelt dat er vandaag geen echt Vlaams beurzenbeleid is en dat die noodzaak zich niet laat gevoelen. Ik vind dat verkeerd. We zouden minstens de ambitie moeten hebben om dat zelf in handen te nemen. Die bevoegdheid komt ons toe. Destijds zijn daarover afspraken gemaakt. Op die manier kunnen we onze eigen accenten leggen, die zonder twijfel helemaal anders zouden zijn dan nu het geval is. Nu wordt alles bepaald door, vooral, de Franstalige instellingen en de Franstalige visie ter zake. Ik hoop dat we met de huidige Vlaamse Regering het geweer van schouder kunnen veranderen en streven naar een eigen Vlaams beurzenbeleid.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Minister-president, ik dank u voor het antwoord. Gelet op de gegevens die nu gekend zijn, lijkt het me inderdaad niet slecht dat ik verder doorboom over die cijfers. Dan gaat het ook over de cijfers die universiteiten en hogescholen ter beschikking zouden kunnen stellen. U stelt terecht dat we moeten meten om te weten. Ik neem me dus voor te proberen wat meer gegevens ter zake van de universiteiten en de hogescholen te krijgen, al is het via een schriftelijke vraag.
De voorzitter : De heer Hendrickx heeft het woord.
De heer Marc Hendrickx : U gaf aan dat u nog een lijstje had. Ik neem aan dat dit bij het verslag zal worden gevoegd.
De voorzitter : Het incident is gesloten.