Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 03/12/2009
Vraag om uitleg van mevrouw Güler Turan tot de heer Kris Peeters , minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, over het aantal kmos dat minder makkelijk aan kredieten geraakt
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Mijnheer de minister-president, op 9 november 2009 vond er een rondetafel over kredietverstrekking plaats. Rondetafels hebben natuurlijk hun nut, en we hebben in uw beleidsnota gelezen dat u daar gretig gebruik van wilt maken. Een evaluatie van een dergelijke rondetafel is dan ook heel belangrijk.
Het was voor mij de eerste rondetafel die ik heb bijgewoond, en tot mijn grote verbazing heb ik moeten vaststellen dat er tegenstrijdige berichtgevingen waren. Enerzijds was er de enquête van het Kenniscentrum voor Financiering van KMO (KeFiK), en anderzijds het rapport van het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI). Zij kwamen allebei tot een verschillend besluit. Volgens het KeFiK was er wel degelijk sprake van een credit crunch, terwijl EWI concludeerde dat dat niet zo was.
Als we de KeFiK-enquête even in detail bekijken, kunnen we stellen dat de banken hogere eisen stellen inzake waarborgen. Pand op handelszaak: 19 percent. Persoonlijke borg: ongeveer 15 percent. Hypothecair mandaat: 15 percent. Daarentegen worden de micro-ondernemingen benadeeld. Zij hebben dubbel zo veel problemen als de kmos om kredieten te verkrijgen. 13,9 percent van de micro-ondernemingen ervoeren het als bijna onmogelijk om een krediet te verkrijgen, terwijl dat bij de kmos 6,7 percent was. Dubbel zo veel, dus, hoewel ongeveer de helft van de bedrijven micro-ondernemingen zijn.
Het advies en de raad van de banken werden ook steeds meer als problematisch ervaren. De banken hebben de heel belangrijke rol om de kredietvrager te begeleiden, te adviseren en te sturen. Vergeleken met het jaar ervoor werd de kwaliteit van de adviezen van de bank slecht ervaren. Bij de micro-ondernemingen lag dat cijfer opnieuw dubbel zo hoog als bij een gemiddelde kmo. Die bevinding kan ook te maken hebben met het feit dat de banken liever met grotere bedrijven werken, waarbij een rendabeler business op tafel wordt gelegd. Misschien is ook de knowhow groter bij een groter bedrijf dan bij een micro-onderneming.
Er waren in elk geval een aantal duidelijke signalen, waarmee echt rekening moet worden gehouden.
U hebt, aan het hoofd van de Vlaamse Regering, een aantal instrumenten, maar die instrumenten zijn blijkbaar niet goed gekend bij de ondernemingen. De kennis en het gebruik van het Participatiefonds scoorden respectievelijk 9,6 percent en 3,8 percent. Bij het ARKimedesfonds was dat 8,4 percent voor kennis en amper 2 percent voor gebruik. Dat is dus relatief laag tot zeer laag.
Een ander probleem dat in de enquête tot uiting komt, is dat van de rating en de scoring, en de criteria van de rating. Slechts 18,8 percent van de ondernemingen zeggen een rating of een scoring bij hun bank te hebben. Een ruime meerderheid van de responderende ondernemingen weten echter niet eens of ze bij hun bank een rating krijgen, laat staan hoe die opgesteld wordt. Los van de rating weten ze ook niet wat de ratingcriteria zijn. Als je de criteria van de banken zou kennen, zou je je daar beter kunnen op richten en een dossier beter opbouwen. Dat waren de bevindingen van de KeFiK-enquête bij bedrijven met personeel.
Bij de zelfstandigen en ondernemingen zonder personeel was het eigenlijk veel dramatischer. De kostprijs van de kredieten is veel hoger, er worden veel meer waarborgen gevraagd, de dienstverlening van de banken is gedaald, en de kwaliteit van het advies van de banken is de afgelopen twaalf maanden enorm verslechterd. Dat is toch een ernstige aanwijzing van het feit dat er wel degelijk een credit crunch is. Los van de twee bevindingen, wordt dat toch op zijn minst zo ervaren door de ondernemingen.
Het rapport van de EWI gebruikt dezelfde cijfers, maar neemt daar ook de kwalitatieve gegevens van de banken zelf mee in op. Misschien kunt u mij verduidelijken welke kwalitatieve gegevens dat zijn, mijnheer de minister-president. Wat is de objectiviteitsgraad van de cijfers van de bank lending survey? Ik denk dat de bank lending survey vooral is gebaseerd op een selectie van de grootste bedrijven.
EWI gaat mijns inziens onvoldoende in op de problematiek van de zelfstandigen en de ondernemers zonder personeel. We hebben nochtans 250.000 bedrijven en 400.000 zelfstandigen in Vlaanderen. In tegenstelling tot de KeFiK-enquête is het EWI-rapport te weinig gedifferentieerd volgens het type onderneming en de soorten kredieten. Als we nu cijfers krijgen, moeten die natuurlijk zo uitgebreid en zo volledig mogelijk zijn, zodat die cijfers u ook kunnen helpen om uw beleid te voeren. U hebt bij de afsluiting van de rondetafelconferentie beloofd nieuwe en vooral uitgebreidere cijfers op tafel te leggen en het meetinstrument te verfijnen. Mijnheer de minister-president, hebt u er al eens over nagedacht hoe u die monitoring gaat verfijnen?
De sector vraagt gedifferentieerde cijfers, zowel qua kredietomvang als qua kredietsoorten. Hoeveel kredietaanvragen werden toegestaan en hoeveel werden er geweigerd? Het is heel belangrijk om daar een zicht op te krijgen, zo kunnen we immers weten hoeveel toekomstige ondernemers er zijn en hoeveel starters er geweigerd zijn. Hoeveel kredieten werden er effectief opgenomen? Ook dat is interessant, omdat wij een investeringsregering willen zijn. Hoeveel van de kredieten van de investeringen werden aangewend voor Onderzoek en Ontwikkeling (O&O)?
Er moet dringend een gesprek worden aangegaan met Febelfin, om te zien of we de banken er niet toe kunnen aanzetten indien nodig onder lichte dwang om een aantal gegevens systematisch door te sturen. Zij zijn immers de bron van de informatie. Als we zien hoeveel percent van de ondernemingen reageert op dergelijke enquêtes, moet u de banken zeker mee krijgen, om een waardig kredietmonitoringsysteem te kunnen uitwerken.
De KeFiK-enquête van vorig jaar werd reeds op 3 december 2008 vrijgegeven. Wanneer mogen we die van 2009 verwachten? Heel de rondetafelconferentie was immers gebaseerd op een bevraging van mei, juni en juli 2008, en dus eigenlijk van net voor de grote financiële crisis. Wij kijken heel nieuwsgierig uit naar de cijfers, want ik denk dat die ons een veel realistischer beeld zullen geven.
U zult misschien denken dat de informatie die wordt gevraagd te uitgebreid is en dat de monitoring niet zal lukken, maar er zijn landen waar dat blijkbaar wel lukt. In Duitsland zijn daar betere voorbeelden van. Die zullen u wellicht bekend zijn. In Duitsland is het wel degelijk mogelijk om een zeer duidelijke monitoring te krijgen, ook van het aantal geweigerde kredieten, wat toch ook heel belangrijk is. In Duitsland lukt het ook om de rating en de ratingcriteria van de banken te verkrijgen. Misschien moeten wij daar ook werk van maken.
De kredietverlening aan de micro-ondernemingen is en blijft een probleem. De ondernemingen ervaren dat ook als problematisch. Dat is niet alleen weer te geven met objectieve cijfers, het is ook een kwestie van perceptie. U denkt nu misschien meteen aan de kredietbemiddelaar en het contactpunt voor klachten. Als ik naar de cijfers kijk, ben ik daar echter niet van onder de indruk, mijnheer de minister-president. We kunnen op zijn minst spreken van weinig dynamiek: in 2006 waren er maar negen klachten, in 2007 slechts negentien klachten. Misschien kunt u mij de cijfers van 2008 geven, want die heb ik nog niet kunnen vinden. De kredietbemiddelaar, de heer Chris Dauw, heeft tot nu toe 300 dossiers behandeld, waarvan 200 met een positief resultaat. Dat is zeer positief, maar dat cijfer verbleekt wel bij dat van het aantal bedrijven en zelfstandigen, respectievelijk 250.000 en 400.000.
We moeten dus de cijfers van het aantal geweigerde dossiers kennen, maar daarnaast is ook de motiveringsplicht van de banken een belangrijk punt. Als we de rating en de ratingcriteria kennen, en we kennen de weigeringsmotieven van de bank, dan kan een ondernemer zich aanpassen en voorbereiden op een volgende keer. Dan zal hij ten minste weten wat er niet volledig was in het dossier. De kredietwaardigheid van de aanvragen kan daarbij belangrijk zijn, maar ook de leefbaarheid van het project. U hebt gezegd dat u de gedragscode wilt updaten, mijnheer de minister-president. Misschien kunt u daar ineens een uitgebreidere motiveringsplicht in opnemen.
De kleinere ondernemer, de micro-onderneming en de zelfstandigen kunnen niet altijd goed aan die informatie geraken. Wij hebben als Vlaamse overheid heel veel goede initiatieven, maar de informatie komt niet tot bij de kleinsten. Ondertussen zijn die instrumenten heel uitgebreid opgenomen op de website van het agentschap Ondernemen. Ik ben er echter geen voorstander van om een structuur op te zetten om bepaalde informatie te kunnen aanbieden, want dan gaat er meer geld naar de structuur dan naar datgene waarvoor het zou kunnen dienen. Is het niet mogelijk om daar één aanspreekpunt voor te organiseren, misschien één telefoonnummer, van waaruit kan worden doorverwezen naar tweedelijnshulp om kleinere bedrijven en zelfstandigen te helpen, zeker in deze tijden van economische crisis?
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister-president, collegas, ik kan mij volledig vinden in de zeer uitgebreide vraag van mevrouw Turan. Ik vraag me wel af waarom die vraag niet gekoppeld werd aan de bespreking van de beleidsnota.
De voorzitter : Deze vraag om uitleg is later ingediend.
Mevrouw Martine Fournier : Dan heb ik ook nog een aanvullende opmerking over de subsidies. Het klopt dat de zelfstandigen en de kmos de weg naar de subsidies niet altijd vinden. Ik heb daar anderhalf jaar geleden een enquête over gedaan bij 560 West-Vlaamse ondernemers. Wat mij daarbij het meeste opviel, was het feit dat 60 percent klaagde over de administratieve rompslomp voor het verkrijgen van subsidies en dat bijna 72 percent extern advies nodig had om die formulieren te kunnen invullen. Er zijn zelfs bedrijven die speciaal daarvoor opgericht worden, subsidiebedrijven die soms tot 60 percent van de subsidies inpikken die aan bedrijven worden gegeven.
Zoals ik al gezegd heb bij de bespreking van de beleidsnota, is het heel belangrijk om na de update van de subsidiedatabank genoeg aandacht te besteden aan de zelfstandigen en kmos, zodat ze gemakkelijker hun weg vinden naar die subsidies. Er zijn tal van subsidies, maar vaak zijn de procedures om die te krijgen te moeilijk en te ingewikkeld. Ik wil er daarom nog eens voor pleiten om de zelfstandigen en kmos zeker niet te vergeten in het hele subsidiebeleid.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister-president, collegas, de vraag van mevrouw Turan was inderdaad al vrij uitgebreid. Gisteren zijn de resultaten gepresenteerd van de recentste KeFiK-enquête, die dateert van november van dit jaar. De bedrijven zijn dus pas een aantal weken geleden opnieuw bevraagd over hun problemen. Blijkbaar zijn we de laatste weken tot een dieptepunt gekomen wat betreft de kredietverlening. Nog nooit stond de KeFiK-barometer, die naar die kredietverlening peilt, zo laag. De bevindingen van mevrouw Turan worden bevestigd: voor meer dan 50 percent van de bedrijven is het moeilijk om investeringskredieten te verkrijgen, en voor 60 percent van hen is het ook nog eens heel duur om die kredieten te verkrijgen. Het resultaat is dat ongeveer een op de twee bedrijven zijn investeringen uitstelt. Dat is inderdaad het ergst voor de kleinste bedrijven, zoals mevrouw Turan en mevrouw Fournier al aanhaalden.
Mijnheer de minister-president, er worden initiatieven genomen op verschillende beleidsniveaus. Op het federale niveau heeft men een tijdje geleden een kredietbemiddelaar aangesteld. Werken wij daar vanuit Vlaanderen mee samen? Hoe loopt die samenwerking? Een ander federaal initiatief, dat uiteraard al langer bestaat, is het Participatiefonds. We hopen dat ooit, liefst zo snel mogelijk, te regionaliseren en te doen aansluiten bij ons eigen Vlaamse financieringsinstrumentarium.
Men heeft recent een nieuw instrument in de markt gebracht, namelijk Casheo. Dat is eigenlijk gemaakt om kmos die de overheid als klant hebben, een voorschot te bieden op nog niet betaalde facturen. Hebt u er zicht op of Casheo ook gebruikt wordt om niet of te laat betaalde facturen vanwege de Vlaamse overheid te vergoeden, of daarop een voorschot te bieden? Hebt u ook zicht op de evolutie van de betalingstermijnen van onze diverse overheidsdiensten aan de kmos?
Op Vlaams niveau zijn er diverse andere initiatieven. U hebt een uitbreiding van de waarborgregeling met overbruggingskredieten aangekondigd. Wanneer zou die in werking treden? Ik heb dezelfde vraag met betrekking tot de win-winlening. Dat kan mijns inziens een heel belangrijk instrument zijn om, als de banken het misschien wat laten afweten of een voorzichtiger beleid voeren, kleine bedrijven en zelfstandigen toch krediet te geven. U hebt aangekondigd dat het bedrag daarvan zou worden verhoogd. Kunt u ons vertellen op welke termijn dat tot stand zou kunnen komen? Ik heb begrepen dat daar een decreetsaanpassing voor nodig is.
Het is inderdaad zeer belangrijk dat we de bekendheid van de instrumenten zo veel mogelijk bevorderen. Zijn daar concrete initiatieven rond gepland, eventueel in samenwerking met de intermediairen, de boekhouders en andere economische beroepen en ondernemersorganisaties in Vlaanderen?
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister-president, collegas, het meeste is intussen al gezegd, maar ik wil toch nog eens verwijzen naar twee vragen die ik gisteren tijdens het actualiteitsdebat in de plenaire vergadering heb gesteld. Wat gaat u doen aan het feit dat die instrumenten niet gekend zijn? U hebt erkend dat we daar met een probleem zitten. Het tweede punt betreft de administratitis, het feit dat er veel te veel administratie aan verbonden is.
Mevrouw Patricia Ceysens : Mijnheer de minister-president, collegas, het simpelste blijft dat je subsidies afschaft en in de fiscaliteit naar een lastenverlaging gaat. Dan hebben vennootschappen al die problemen niet.
Daarnaast heb ik een vraag gekregen van een aantal factoringbedrijven, en ik denk dat zij wel een punt hebben. Als kmos in cashproblemen komen, is het voor hen bijzonder interessant dat een factoringmaatschappij hun factuur gewoon overneemt en heel snel voor cash zorgt. Ik kan me indenken dat dit op bepaalde momenten, zeker voor de kleine ondernemingen (KO), de enige manier was om snel aan cash te geraken. De vraag is dan of factoringbedrijven die dat doen, ook niet kunnen genieten van de waarborgregeling. We hebben die regeling afgesloten met kredietinstellingen, maar we hebben daar nooit factoringbedrijven bij genomen. Het zou een legistieke aanpassing vragen van het besluit. Die mensen hebben gelijk dat ze in heel wat gevallen, zeker voor de KOs, de enigen zijn die voor cash zorgen.
De voorzitter : Minister-president Peeters heeft het woord.
Minister-president Kris Peeters : Over de laatste twee opmerkingen hebben we het gisteren gehad. Subsidies omgezet in fiscaliteit is een heel interessant gegeven. Jammer genoeg zijn we daar nog niet voor bevoegd in de vennootschapsbelasting. Met uw steun moet dat vroeg of laat lukken.
Mevrouw Patricia Ceysens : Op een bepaald moment hebben we dat gedaan in onroerende voorheffing. Voor de bedrijven in Vlaanderen kunnen sommige fiscale lasten nog altijd zakken.
Minister-president Kris Peeters : Inzake vennootschapsbelastingen hebben we geen bevoegdheden. Dit is een ruimer debat waar we later nog op terug kunnen komen. Die factoringbedrijven wil ik rustig bekijken, hoewel dat ook verschillende elementen bevat. Ik sta open voor elke maatregel die de KOs, maar ook alle andere ondernemingen in Vlaanderen, door die moeilijke periode kan helpen, ervan uitgaande dat we onze beperkte middelen goed moeten inzetten.
De informatie over de maatregelen is altijd een probleem, het mattheuseffect van professor Deleeck indachtig dat maatregelen het snelst bekend zijn bij de mensen die het minst behoefte hebben aan de maatregel of de steun. We moeten er constant voor zorgen dat de maatregelen bekend worden bij de mensen voor wie ze in de eerste plaats bedoeld zijn. Dat is meestal een probleem bij kleinere ondernemingen. Daarom is er samen met UNIZO en Voka en het Agentschap Ondernemen een roadshow opgestart, om met de ondernemingen te dialogeren en de nodige informatie te geven. Dat is volop aan de gang.
We hebben ook een nieuwe brochure. Er worden dus bijkomende inspanningen gedaan. We zeggen wat we doen, en we maken die maatregel bekend. Het overzicht van alle maatregelen die we in Vlaanderen hebben uitgewerkt voor kleine en middelgrote ondernemingen, is indrukwekkend. De bedrijfsrevisor zelf zei dat hij al die maatregelen niet kende. Als een bedrijfsrevisor, die per definitie de opdracht heeft alles te weten over accountancy en fiscaliteit, publiekelijk zegt dat hij dat niet kent, dan is dat een duidelijk signaal dat er bijkomende inspanningen nodig zijn van UNIZO, Voka, het agentschap voor de ondernemingen en de intermediairen, de boekhouders, de accountants, de bedrijfsrevisoren, de advocaten en andere mensen die hierover raad geven aan kmos. Zij kunnen en moeten hier hun steentje toe bijdragen, zeker als je als accountant, boekhouder of bedrijfsrevisor een wettelijke opdracht hebt.
Het is juist dat we inzake reglementitis, verwijzend naar Europa, nog heel wat inspanningen moeten doen. We hebben de commissie-Berx opgericht om de vergunningsproblematiek uit te klaren. Het is natuurlijk nog ruimer. We moeten met de minister van Bestuurszaken stappen vooruit zetten. In de vorige legislatuur is een nulmeting gedaan. Nu weten we waar we naartoe moeten. We zullen inspanningen in die richting leveren. Vanuit mijn bevoegdheid voor Economie zal ik er alles aan doen om de rompslomp tegen 2014 fel te verminderen. Als minister van Landbouw heb ik al een en ander ondernomen. Ik hoop dat op andere vlakken voor alle ondernemingen ook te kunnen doen.
Mijnheer Bothuyne, het antwoord is 1 januari 2010. Dan gaat de waarborg voor de overbruggingskredieten van start. Wat betreft de inwerkingtreding van de win-winlening kan ik de bal terugkaatsen: dat is een bevoegdheid van de wetgever van deze commissie. We zijn zo goed als klaar daarmee. We moeten nog naar de Raad van State, na dertig dagen volgt dan een advies. Ik hoop dat het ontwerp van decreet hier dan met een ongelooflijke snelheid wordt goedgekeurd.
Mevrouw Fournier, we moeten ons eens buigen over de mensen die zich specialiseren in subsidies omdat dat soms de verkeerde weg op gaat. Ze halen subsidies binnen voor een percentage van dat subsidiebedrag. Dat percentage stijgt altijd maar. Als een groot deel van de subsidies gaat naar degene die de subsidies in orde gebracht heeft, dan zijn we een nieuwe tak binnen de vrije beroepen aan het ontwikkelen. Het kunnen ook consultancybureaus zijn. Dat is de subsidiologie. Dat is op zich wel interessant, maar daar dienen de subsidies niet voor. Ook bij het Agentschap Ondernemen komen dergelijke professionele subsidieaanvragers over de vloer. Zij maken de dossiers op en dienen de aanvraag in. We moeten alle aspecten daarvan eens in kaart brengen om de negatieve te kunnen wegwerken.
Mevrouw Turan, u had veel en terechte vragen. Ik heb in mijn vorig leven de eerste credit crunch van zeer nabij meegemaakt, maar dan langs de andere kant. Dat was bij de invoering van Basel 2. Toen waren sterke, correcte cijfers al essentieel om een goed beleid te kunnen voeren en bepaalde standpunten te onderbouwen of juist te weerleggen. Het Departement EWI heeft die oefening gedaan, dat is goed. U merkte een verschil op in de cijfers. De KeFiK-enquête waar u naar verwijst, is echter een subjectieve bevraging. De antwoorden zijn waardevol. Het Departement EWI was betrokken bij het gesprek. De studie die werd gepresenteerd op de rondetafel hield daar rekening mee. Iedereen kon zich daarin terugvinden. Ik haal dit aan omdat u daar specifiek naar vroeg.
Ik vind dat we moeten uitkijken naar de resultaten van de volgende enquête. Die zullen in januari bekend zijn. Dan kunnen we vergelijken.
We moeten de opvolgingsmonitoring over de kredietverstrekking uitwerken. Er is met het Departement EWI afgesproken om op 9 maart 2010 samen te komen zodat we een instrument kunnen ontwikkelen dat alle elementen bevat en dat geen aanleiding tot discussie kan geven. Ik denk dat dit een antwoord is op een eerste reeks van vragen die u hebt gesteld.
Een tweede reeks van vragen gaat over de banken zelf. We zijn na de rondetafel en zelfs voor de rondetafel in gesprek geweest met de Belgische Vereniging van Banken en Beursvennootschappen (BVB) en we zijn dat nog om te komen tot een aantal duidelijke en bijkomende afspraken. De gedragscode die ondertekend was door een aantal organisaties en zich eigenlijk op federaal niveau situeert, wordt geactualiseerd en uitgebreid en wordt wat mij betreft met ons afgesloten. Dit wil niet zeggen dat het niet kan worden overgenomen op federaal niveau.
U hebt vragen gesteld over de kredietbemiddelaar en over hoe we met de banken omgaan. Ik ga ervan uit en ik ben zeer voorzichtig dat we de gesprekken tegen het eind van het jaar kunnen afronden. Men moet er zich zeer goed van bewust zijn dat er engagementen moeten worden genomen die steek houden. Mocht dat niet zo zijn, dan moeten we nadien misschien nog een versnelling hoger schakelen. Zoals de gesprekken nu lopen, ziet het er goed uit.
U hebt ook gisteren een aantal vragen gesteld over individuele banken, met name KBC. We hebben bij de eeuwigdurende lening en de ondersteuning die we aan KBC hebben gegeven, uitdrukkelijk in de afspraken laten opnemen dat we een monitoringcommissie of een investeringscommissie in het leven zouden roepen om op te volgen of die bank in het kader van de credit crunch ons de nodige informatie bezorgt en of we daar ook met hen kunnen over spreken. Ik heb zelf met de KBC rond de tafel gezeten om, in afwachting van de oprichting van die commissie, de informatie van hen te krijgen. De commissie is nu pas opgericht omdat er een aantal deskundigen waren die wat lang op zich hebben laten wachten. Enkele weken geleden is ze officieel opgericht en voor de eerste keer samengekomen, maar wij hebben vroeger al informatie gekregen van de bank.
Wij hebben ook de vertrouwelijkheid van de informatie gegarandeerd, dat wil zeggen dat wij de resultaten van die bank niet zomaar op straat kunnen gooien. Maar het is voor ons wel belangrijk om te kunnen vaststellen of er structureel nieuwe tendenzen en engagementen zijn. We kunnen die monitoring meenemen.
Risico-inschatting en quotering zijn trouwens onderwerpen die momenteel worden besproken met de Belgische Vereniging van Banken en Beursvennootschappen. U vraagt of het niet mogelijk is om meer te weten te komen over de rating en over hoe dit wordt benaderd. Dit is heel belangrijk. Banken geven een bepaalde rating. Een bedrijf zit bijvoorbeeld in de groene zone. Op een bepaald moment kan het bedrijf in de oranje zone terechtkomen. Als het in de rode zone terechtkomt, dan heeft het een probleem. De banken hebben hiervoor een bepaalde aanpak uitgewerkt. In de groene zone word je gevolgd door de bankdirecteur. In de oranje zone word je op een hoger niveau opgevolgd en in de rode zone wordt het dossier van heel nabij opgevolgd.
Voor mij is het belangrijk dat er beter wordt gecommuniceerd met de klant, namelijk de kmo. Er zijn heel wat ondernemingen die van de groene zone, in de oranje zone en zelfs in de rode zone zijn terechtgekomen. De bedrijven in de oranje zone zijn zeker nog te redden en kunnen de crisis overleven. Maar die bedrijven moeten nu bijkomende kredieten vragen. Door het feit dat ze in de oranje zone zitten, worden de risicos anders bekeken en krijgen ze andere en strengere voorwaarden. Om dit probleem op te lossen, is het zo belangrijk om de waarborgen op de overbruggingskredieten te geven omdat dit de banken iets sneller overbruggingskredieten doet geven aan de bedrijven in de oranje zone.
Ook de klanten moeten voor zichzelf de nodige conclusies die hard kunnen zijn durven te trekken. Als ze geen bijkomende kredieten meer krijgen, moeten ze niet zeggen dat het komt omdat de banken geen geld meer willen geven. Men kwalificeert de risicos anders omdat men in een andere schaal zit.
Dit alles wordt besproken en opgevolgd. Het is heel belangrijk om nagels met koppen te slaan in de gedragscode, maar ook daarbuiten.
U hebt ook vragen gesteld over feiten en cijfers die in het parlement kunnen worden bekeken, zodat er een beleid op kan worden gebouwd. Ten tweede waren er een aantal vragen en concrete voorstellen met betrekking tot de relatie met de banken. Ik kom daar later nog op terug bij de bespreking van de beleidsnota. Ik begrijp dat u heel wat vragen hebt over wat wanneer zal gebeuren. Het is belangrijk dat we zo snel mogelijk werken en dat we duidelijkheid geven over waar we staan en waar we mee bezig zijn. Als daar suggesties aan toegevoegd worden, wil ik die zeker meenemen.
Voor de gedragscode is de timing begin volgend jaar, voor de monitoring is dat 9 maart 2010. In de tussentijd zijn er heel wat gesprekken om tot een verduidelijking te komen van die relatie en die positie.
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Mijnheer de minister-president, ik dank u voor uw antwoorden.
Mevrouw de voorzitter, u stelde dat een fiscale lastenvermindering een stuk van het probleem zou oplossen. Voor bepaalde bedrijven is dat inderdaad zo, maar de micro-ondernemingen en de starters gaan daar dan weer uit vallen. Ik wil net heel veel aandacht vragen voor de micro-ondernemingen en de starters.
Mijnheer de minister-president, aan de hand van de informatie die u al van de banken hebt gekregen, hebt u de overbruggingskredieten opgebouwd. U ziet dus dat de juiste monitoring tot de juiste maatregelen kan leiden.
U bent nu in gesprek en zegt dat u open staat voor suggesties. Daarom zal ik u een samenvatting in zes puntjes geven van de oefening die ik heb gedaan. Eén: verfijning van het meetinstrument. Daar hebt u inderdaad de medewerking van zowel de ondernemingen als de banken voor nodig. Twee: de rating en de ratingcriteria van de banken. Daar kunt u misschien kijken naar het voorbeeld van Duitsland. KfW Bankengruppe 2007, dat is terug te vinden op de website. Drie: kredietverlening aan de micro-ondernemingen. Daar wil ik niet meteen spreken over een bank voor de Vlaamse kmo. Misschien wilt u dat wel doen, maar ik zou toch op zijn minst aandacht willen vragen voor de Vlaamse kmo bij onze banken.
Vier: motiveringsplicht van de banken, wat het de ondernemer, de micro-ondernemer, de zelfstandige en zelfs het grootste bedrijf mogelijk moet maken om een dossier op te bouwen en eventueel de leefbaarheid van hun eigen project in te schatten, en om daar de gepaste gevolgen aan te geven. Vijf: de hogere waarborgeisen van de banken, de dreigende kredietopzeggingen, de wil van sommige bedrijven om van bank te veranderen en, daaruit volgend, het probleem dat ze hun waarborg niet mogen meenemen. Dat is blijkbaar ook een structureel probleem. Ten zesde: de informatieverstrekking over uw Vlaamse maatregelen, in combinatie met de maatregelen van minister Lieten. Dat is een opdracht voor u, maar u bent daar al mee bezig, met roadshows en websites. Die maatregelen moeten doordringen tot bij de kleinste én de grootste.
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Mijnheer de minister-president, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb gisteren een vraag gesteld in verband met de kredietcommissie. Nu we heel voorzichtig kunnen beginnen spreken over een stabilisering op de financiële markten, is die eigenlijk toch wat laat begonnen.
Ik heb daar gisterenavond nog een vraag om uitleg over voorbereid, dus ik denk dat we daar later nog dieper kunnen op ingaan.
De voorzitter : Het incident is gesloten.