Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 20/03/2008
Interpellatie van mevrouw An Michiels tot de heer Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over de aankondigingspolitiek van minister Frank Vandenbroucke
De voorzitter: Het antwoord wordt gegeven door minister Vandenbroucke.
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels: Mijnheer de voorzitter, ik zou kunnen doen zoals de vorige keer en zeggen dat ik mijn vragen absoluut wil stellen aan de minister-president. Ik vrees echter dat we dat liedje dan een paar keer zullen mogen herhalen. Ik zal dat niet doen, maar ga met belangstelling luisteren naar het voorgelezen antwoord dat is voorbereid door de minister-president.
Ik heb wel een beetje een gevoel dat ik vroeger als lerares al eens heb gehad op een oudercontact. Ik vroeg expliciet om de ouders van een bepaalde leerling te mogen spreken, maar op het oudercontact zat de leerling zelf voor mij. Ik stelde me dan de vraag of het nog zin had om opmerkingen te formuleren als de ouders duidelijk laten merken dat het hen eigenlijk niet interesseert. Datzelfde gevoel krijg ik hier.
- Mevrouw Monica Van Kerrebroeck treedt als voorzitter op.
Ik zal deze interpellatie niet zeer uitgebreid behandelen. Iedereen heeft de schriftelijke voorbereiding kunnen lezen. Ik heb me gebaseerd op een aantal krantenartikels waarin de minister-president zijn eigen ministers opriep om zich niet te bezondigen aan aankondigingspolitiek. Ik heb ook een aantal voorbeelden aangehaald. De minister die voor mij zit en straks zal antwoorden, weet dat ik dit al herhaaldelijk heb aangeklaagd, niet alleen in de commissie maar ook tijdens de plenaire zitting. Ook de voorbeelden kan men terugvinden in de schriftelijke voorbereiding.
Ik heb het dan over het decreet op energieprestaties in scholen, dat uiteindelijk is goedgekeurd op 5 december 2007. Het was al aangekondigd in februari 2007 door de minister op zijn webstek. De scholen moesten zich inschrijven in september 2007, dus nog voor het ontwerp van decreet was goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Een tweede voorbeeld betreft de financiering van het leerplichtonderwijs. Ik verwijs naar het persbericht van minister Vandenbroucke over het historische akkoord over de financiering van het leerplichtonderwijs. Dat ging ook de goedkeuring van het ontwerp van decreet door de Vlaamse Regering vooraf. Ik wijs tot slot ook op het dossier leerzorg. Op 30 maart 2007 publiceert minister Vandenbroucke een persbericht waarin hij zegt dat er eindelijk een politiek akkoord is bereikt over leerzorg. Tijdens hoorzittingen stellen we dan vast dat er nog maar heel weinig is bereikt in verband met leerzorg.
De eigenlijke aanleiding voor deze interpellatie was de conceptnota op basis van de voorstellen van de rondetafelconferentie Brussel. De minister deelde in een persbericht triomfantelijk mee dat hij maatregelen voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel neemt. Er staat niet dat hij maatregelen voorstelt of overweegt, maar dat hij die neemt. Mevrouw Van Linter heeft toen gevraagd wat het statuut van het document was waarop het persbericht zich baseerde. Ze kreeg als antwoord dat het geen officieel parlementair document was en dat dit de normale werkwijze van de minister is.
Ik heb daar een probleem mee. Ik heb er geen probleem mee dat minister Vandenbroucke met concept- en discussienota´s werkt, maar wel met het feit dat we dit eerst in de pers moeten lezen en pas nadien hier kunnen bespreken. Hoe moet ik anders uitleggen dat men pas na de vele vragen in de commissie over de nota tot de ontdekking komt dat het misschien nuttig zou zijn om hierover een gedachtewisseling te houden? Dat is mijn bezwaar.
Op welke wijze heeft de minister-president de ministers van zijn regering op de hoogte gebracht van het feit dat een aankondigingspolitiek niet wordt getolereerd? Wat is de mening van de minister-president over de handelwijze van minister Vandenbroucke? Is de minister-president bereid om minister Vandenbroucke duidelijk te maken dat diens werkwijze de indruk wekt dat de besluitvorming via het Vlaams Parlement een loutere formaliteit is?
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, de minister-president heeft een agendaconflict. Hij kan hier niet aanwezig zijn omdat hij een belangrijk overleg heeft met een vertegenwoordiging van de ambtenarenbonden. U zult begrijpen dat wat daar moet worden besproken, zeer acuut is. Hij heeft me gevraagd of ik hem kon vervangen om het antwoord te geven in zijn naam. Aangezien ik toch in de commissie aanwezig moest zijn, ben ik daarop ingegaan.
Wanneer ik?ik? zeg in de rest van de tekst, dan is het de minister-president die spreekt. Ik lees zijn antwoord voor:?Mevrouw Michiels, om te beginnen wil ik er u op wijzen dat ieder lid van de Vlaamse Regering werkt binnen de krijtlijnen van het Vlaams regeerakkoord. Aangezien de Vlaamse Regering collegiaal beslist, wordt daarover terdege gewaakt. Daarenboven is er de omzendbrief betreffende de ministeriële deontologie van 4 maart 2005 en is er het reglement betreffende de organisatie van de persvoorlichting van de Vlaamse Regering van 22 juli 2004.
Maar wat is aankondigingspolitiek? We kunnen daar een semantische discussie over opzetten. Ik denk dat het belangrijk is dat iedere minister toch voldoende aftoetst of de krijtlijnen die hij voor zichzelf en samen met zijn medewerkers uitzet, voldoende gedragen worden door het veld. Onderwijs is daar een typisch voorbeeld van. Het gaat om veel actoren en om een zeer belangrijke materie voor de toekomst van Vlaanderen.
Maar om met het veld te corresponderen, moeten voorstellen geformuleerd kunnen worden die moeten kunnen worden afgetoetst. Een goed voorbeeld lijkt mij de suggestie die minister Vandenbroucke deed met betrekking tot het probleem van de wachtrijen voor een inschrijving en zijn suggestie om dit elektronisch te organiseren. Dit is iets totaal anders dan wat ik bedoelde in het citaat waarmee mevrouw Michiels haar interpellatie inzet, namelijk een citaat waarin ik opriep om rond de koopkrachtproblematiek eerst intern af te stemmen binnen de regering.
Mevrouw Michiels focust in deze interpellatie uitsluitend op het onderwijsbeleid. Ons institutioneel systeem voorziet er juist in dat allerhande actoren via de adviesraden geconsulteerd worden voor het dossier in het parlement ter bespreking voorligt zodat het parlement zijn bespreking kan voeren op grond van een volledig dossier en met alle argumenten op tafel. Ik begrijp dat dat soms frustrerend kan werken wanneer tijdens het consultatieproces een consensus tot stand komt. Het parlement beschikt ook over middelen om een debat te voeren, los van ontwerpdecreten. Ik verwijs naar de resoluties die regelmatig worden voorgelegd.
Ik wil illustratief het voorbeeld nemen van het voorontwerp betreffende de financiering van het leerplichtonderwijs. In het deel werkingsmiddelen in het regeerakkoord, waarmee gestreefd wordt naar een gelijke behandeling - een verdere stap dan het Polder- en Tivoli-akkoord, waar over alle partijen heen een akkoord over bestond - staat dat het nieuwe systeem uitgaat van leerlingenkenmerken en schoolkenmerken. Het voorontwerp is dus ook zo opgebouwd. Dit zit nu in het decretaal voorgeschreven traject richting Vlaams Parlement. Op 22 februari 2008 heeft de Vlaamse Regering het voorontwerp aan de Raad van State overgemaakt.
Ik wil het voorbeeld geven van het ontwerp betreffende de financiering van het hoger onderwijs. Dit dossier ligt in het verlengde van de invoering van de bamastructuur die in de vorige legislatuur werd ingevoerd en nu pas rijp was om af te ronden: er werd een nieuw financieringssysteem uitgedokterd, er moest in extra middelen voor de professionele bachelors worden voorzien voor het hoger kunstonderwijs, voor het proces van academisering, en nog zoveel meer, met respect voor allerlei evenwichten. En na die lange voorbereidingsperiode heeft ook het Vlaams Parlement nog geamendeerd.
Een onderwijsdecreet heeft daarenboven een heel lange weg te gaan. Ik wil daar toch nog even aan herinneren: een eerste principiële goedkeuring door de Vlaamse Regering; advies van de Vlor en de SERV; als die aanleiding geven tot wijzigingen, dan volgt een tweede principiële goedkeuring door de Vlaamse Regering; dan volgen de onderhandelingen met de vakbonden en de koepels, in de respectievelijke onderhandelingsfora, namelijk sectorcomité 10, de onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en het overkoepelend onderhandelingscomité van het vrij gesubsidieerd onderwijs. Als die aanleiding geven tot wijzigingen, dan volgt weer een principiële goedkeuring door de Vlaamse Regering; dan buigt de Raad van State zich over het voorontwerp; dan volgt een definitieve goedkeuring door de Vlaamse Regering en wordt het voorontwerp overgezonden aan het Vlaams Parlement. Omdat de tijdsspanne tussen de eerste principiële goedkeuring door de Vlaamse Regering en de goedkeuring in de plenaire vergadering van deze assemblee enorm lang kan zijn - denk maar aan het decreet betreffende de financiering van het hoger onderwijs - dan wordt, onder voorbehoud van goedkeuring door het Vlaams Parlement, de inhoud van de eerste principiële goedkeuring ook meestal aan de diverse actoren meegedeeld. Dit wordt telkens in de regeringsbeslissingen opgenomen.
Mevrouw Michiels klaagt aan dat er nog geen decreet leerzorg is: onderwijs op maat van elk kind, in het gewoon onderwijs als het kan en in het buitengewoon onderwijs als het moet. De minister van Onderwijs heeft de discussie op gang getrokken. Als er vandaag nog geen voorontwerp van decreet is, betekent dit alleen dat minister Vandenbroucke voorzichtig te werk wil gaan. Er is immers een groot verschil tussen discussiëren over principes verwoord in discussienota´s en conceptnota´s, en discussiëren over een voorliggende decreettekst.
Ik wil het verder niet meer over onderwijsdossiers hebben omdat volgens de deontologische code iedere minister over zijn eigen bevoegdheid spreekt. Ik heb enkel exemplarisch een aantal dossiers vernoemd.
U vroeg of ik bereid ben om minister Vandenbroucke duidelijk te maken dat diens werkwijze, waarbij hij beleidsmaatregelen aankondigt via zijn webstek, en op die manier de indruk wekt dat de besluitvorming via het Vlaams Parlement een loutere formaliteit is, absoluut niet door de beugel kan. In deze vraag lees ik een vorm van frustratie, terwijl het geachte lid weet dat de behandeling in de commissie en in de plenaire vergadering de democratische bekroning moet zijn van vaak veel voorbereidend werk, overleg en gesprekken met het middenveld. Het Vlaams Parlement heeft, zoals het hoort, het laatste woord en de minister moet in dit gremium zijn teksten en inzichten komen verdedigen, en desnoods bijsturen als uit de discussie verbeteringen kunnen worden gedistilleerd. Daarom kan het Vlaams Parlement voorliggende ontwerpen ook bijsturen via amendementen. Ik weet dat de commissie Onderwijs daar heel veel ervaring mee heeft - denken we nog laatst aan de behandeling van het decreet betreffende de financiering van het hoger onderwijs. Daarenboven kan het Vlaams Parlement ook steeds het initiatief nemen tot hoorzittingen, gedachtewisselingen enzovoort. Ik weet dat de commissie Onderwijs ook daar terecht zeer intensief gebruik van maakt om zich op een degelijke manier voor te bereiden op de parlementaire behandeling van ontwerpen van decreet.
Het is voor iedere minister soms wel eens moeilijk afwegen wanneer een geplande maatregel kenbaar wordt gemaakt, zeker als men het middenveld ten volle wil waarderen en raadplegen. Vaak wordt dat door het veld al gepercipieerd als een definitieve maatregel, terwijl nog een hele weg moet worden afgelegd. Maar dit leidt er nooit toe dat het Vlaams Parlement zijn rol niet meer kan spelen. Als een ontwerpdecreet tegen het ogenblik dat het alle procedures doorlopen heeft in het parlement ter bespreking wordt voorgelegd, en er blijkt consensus te bestaan over de inhoud, dan kan men alleen concluderen dat de minister het voortraject goed heeft begeleid.? Ziedaar het antwoord van de minister-president.
De voorzitter: Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels: Mevrouw de voorzitter, ik heb uiteraard alle begrip voor het agendaconflict van de minister-president. Ik had eigenlijk wel verwacht dat hij hier niet zou zijn, gezien de zaken die vandaag allemaal in het nieuws geweest zijn. Ik wil enkel nog zeggen dat het minister-president Peeters siert dat hij achter zijn ministers blijft staan.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door mevrouw Michiels werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.