Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 31/05/2007
Vraag om uitleg van mevrouw Laurence Libert tot de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over dierenbegraafplaatsen
De voorzitter: Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw Laurence Libert: Mijnheer de minister, geachte collega´s, vele mensen zijn erg gehecht aan hun huisdier. Voor bejaarden maar ook voor jongeren is een gezelschapsdier meestal een manier om de eenzaamheid op te vangen en dus belangrijk voor hun welbevinden.
Dat er een emotionele band ontstaat die ook na het overlijden van deze dieren een diepe indruk op deze mensen nalaat, hoeft dan ook niet te verwonderen. Dat er ook in deze gevallen respect moet zijn voor het rouwproces en dat deze mensen de kans moeten krijgen om een waardige nagedachtenis te koesteren aan hun trouwe huisdier, hoeft dan ook helemaal niet belachelijk te klinken.
Op het moment dat een huisdier overlijdt, zijn de mogelijkheden om met het stoffelijk overschot om te gaan eerder beperkt. In principe is het begraven in de tuin toegestaan voor huisdieren die niet meer dan tien kilogram wegen. De bijkomende voorwaarden rond bodemsoort en grondwaterpeil maken dit in de praktijk echter minder voor de hand liggend. Bovendien verbiedt het plaatselijke politiereglement het begraven in de tuin meestal volledig en mag dit sowieso niet voor huisdieren die meer dan tien kilogram wegen, wat vooral bij honden het geval is.
Een tweede mogelijkheid is crematie, waarover een duidelijke regeling uitgewerkt is en het aanbod voldoende verzekerd wordt door tal van initiatieven.
Een voor de hand liggende derde mogelijkheid is een dierenbegraafplaats. Er zijn een beperkt aantal initiatieven in Vlaanderen, maar momenteel is de situatie zo dat er geen nieuwe dierenbegraafplaatsen mogen worden ingericht en dat op bestaande dierenbegraafplaatsen geen nieuwe dieren meer begraven mogen worden. Deze beslissing werd genomen door de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM), die in deze bevoegd is.
Dode gezelschapsdieren vallen immers onder het toepassingsgebied van de EG-verordening 1774/2002 van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. Deze verordening heeft directe werking in onze rechtsorde en vereist dus geen omzetting in eigen regelgeving. De Vlaamse milieuwetgeving VLAREM is wel in overeenstemming gebracht met de verordening. De verordening stelt dat alle mogelijke verwerkings- en verwijderingsmethoden van dierlijke bijproducten neerkomen op verbranding of warmtebehandeling. In afwijking daarvan kan de bevoegde autoriteit echter besluiten dat dode gezelschapsdieren - als het risico van overbrenging van TSE uitgesloten is ?- rechtstreeks als afval mogen worden verwijderd door ze te begraven. Voor Vlaanderen is deze bevoegde autoriteit OVAM, die dus beslist heeft tot een verbod op dierenbegraafplaatsen in Vlaanderen.
Ten slotte wil ik verwijzen naar de situatie in onze buurlanden. In Nederland bijvoorbeeld zijn dierenbegraafplaatsen, uiteraard onder de nodige voorwaarden, wel toegelaten. Ik had u dan ook graag de volgende vragen gesteld. Welke zijn de argumenten om het totaalverbod op dierenbegraafplaatsen in Vlaanderen te handhaven? Zijn er plannen om een aangepaste regeling uit te werken die de inrichting van dierenbegraafplaatsen in Vlaanderen mogelijk maakt, bijvoorbeeld via een geëigende rubriek in de VLAREM-indelingslijst en bijhorende specifieke voorwaarden in Titel II van VLAREM, zoals die ook bestaat voor verbranding van krengen in dierencrematoria?
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Ik begrijp de vraag van mevrouw Libert. Ik denk dat de regelgeving niet altijd wordt nageleefd: nog heel veel mensen begraven hun dood dier in de tuin.
Ik heb in het verleden al een aantal vragen gesteld over de crematoria omdat het blijkbaar niet zo evident is om dierencrematoria op een degelijke manier te laten werken. Een crematorium moet een continue verbranding hebben om zo weinig mogelijk dioxine uit te stoten. De uitstoot van de dierencrematoria fluctueert, en dat is een probleem.
De vraag van mevrouw Libert is terecht, want er stellen zich veel problemen en de wetgeving wordt niet echt nageleefd.
De voorzitter: Minister Peeters heeft het woord.
Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, collega´s, ik wil het probleem in al zijn facetten bespreken. We hebben te maken met een Europese verordening van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. Die verordening heeft onder meer het begraven van dierlijk afval verstrengd. Overleden gezelschapsdieren worden door deze Europese verordening beschouwd als categorie-1-materiaal. Van zo´n materiaal vermoedt men dat het zelfs na een warmtebehandeling ernstig gevaar kan opleveren, bijvoorbeeld overdraagbare ziektes zoals BSE en andere aandoeningen die de gezondheid van mens en dier kunnen bedreigen. Het is dus niet verstandig om die dieren in de tuin te begraven.
De verschillende bestemmingsmogelijkheden voor categorie-1-materiaal worden in deze verordening uitgebreid omschreven. Indien nodig kan de bevoegde autoriteit van elke lidstaat bepalen dat gezelschapsdieren kunnen worden begraven in plaats van conventioneel te worden verwerkt in een vergunde en erkende verbrandingsoven of verwerkingsinstallatie. De vraag luidt dan: wanneer is het nodig dat begraving van gezelschapsdieren wordt toegelaten?
Het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2006 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval heeft de Europese verordening omgezet. Naast de bepalingen uit de verordening kunnen toezichthoudende ambtenaren in bepaalde gevallen schriftelijk toestaan dat dierlijk afval door verbranding of begraving moet worden verwijderd. Dat kan nodig zijn als de hoeveelheid en de afstand van dien aard zijn dat het ophalen van het afval niet verantwoord is, als het dierlijk afval residu´s bevat die bestand zouden kunnen zijn tegen warmtebehandeling en de gezondheid van mens of dier kunnen schaden, en ten slotte als het dierlijk afval zich op een moeilijk bereikbare plaats bevindt.
In normale omstandigheden komen bovenstaande situaties in Vlaanderen niet voor. Verder is het zo dat, in tegenstelling tot de verbranding van overleden gezelschapsdieren in dierencrematoria, waarvoor een aparte rubriek bestaat in de indelingslijst van bijlage I van Titel I van VLAREM (rubriek 2.3.4.1, i), dat niet het geval is voor dierenbegraafplaatsen. Bijgevolg zijn er voor dierenbegraafplaatsen ook geen specifieke milieuvoorwaarden opgenomen in Titel II van VLAREM. Dat laatste is in dit verband erg belangrijk.
Daarom heeft de OVAM, als bevoegde autoriteit, besloten om in Vlaanderen op dit moment alleen onder strikte voorwaarden het begraven van gezelschapsdieren in eigen tuin toe te laten. Het begraven van dode gezelschapsdieren in eigen tuin kan alleen als het politiereglement van de gemeente dat niet verbiedt, als het gezelschapsdier niet gestorven is aan een op mens of dier overdraagbare ziekte en als het gezelschapsdier niet meer dan 10 kilo weegt. Bovendien moet het dier minimum een halve meter diep begraven worden om het opgraven door wilde dieren te voorkomen. Ten slotte is het begraven alleen toegelaten in zanderige ondergrond, want in klei- of leemachtige grond is de ontbinding onvoldoende groot.
In het licht van vroegere crisissen blijft de verbranding van categorie-1-materiaal, eventueel na verwerking, de meest hygiënische en controleerbare optie.
Er zijn op dit ogenblik geen concrete plannen om de inrichting van dierenbegraafplaatsen mogelijk te maken. De OVAM en ikzelf hebben tot vandaag nauwelijks signalen ontvangen die erop duiden dat een aanpassing van de regelgeving, in casu VLAREM I en II, wordt gevraagd. U bent de eerste die de vraag stelt.
Anticiperend op een weloverwogen beslissing die past in een behoorlijk beleid, is een verkennende studie over het nut van een eventuele wijziging aan de rubrieken in VLAREM en het formuleren van sectorale milieuvoorwaarden een mogelijkheid. Zo´n exploratieve studie zou zich kunnen richten op de mogelijke milieu-impact van dit type inrichtingen en zal, onderbouwd met bestaande wetenschappelijke inzichten en geplaatst in het kader van de bestaande wet- en regelgeving, een uitspraak kunnen doen of het opportuun is een aangepaste regeling uit te werken. De OVAM is vanwege haar expertise en beleidsondersteunende functie natuurlijk de aangewezen instantie om een verkennend onderzoek te leiden.
Ik vat samen. De Europese verordening verstrengt de regels voor het begraven van dierlijk afval. Inzake dierenbegraafplaatsen bestaat geen specifieke regelgeving. Als er een expliciete vraag naar is, dan zouden we kunnen onderzoeken of zo´n regelgeving nuttig is.
Mevrouw Laurence Libert: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik concludeer vooral dat u het niet uitsluit. U spreekt over een eventuele studie. Plant u die concreet of wacht u eventueel op meer gehoor van de bevolking?
Minister Kris Peeters: Dringt u aan op een studie?
Mevrouw Laurence Libert: Ik concludeer dat u daar niet tegen bent. Er kan dus vanuit het parlement een initiatief worden genomen.
Minister Kris Peeters: Als er voldoende vraag naar is vanuit het parlement, kunnen we dit zeker in overweging nemen, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter: De commissie kan de minister de vraag stellen zodat we de zaak niet politiseren. Dat zal het onderwerp ten goede komen.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Ik wil dat niet politiseren. Er zijn een aantal problemen op het terrein. Als ik een vraag stel over crematoria in het algemeen, weet ik dat de dierencrematoria altijd het grootste probleem vormen. We moeten dat probleem heel serieus nemen. Het is niet zo evident om een begraafplaats voor dieren op te richten, omwille van het opgraven van de dieren door wilde dieren uit de omgeving, de controle daarop, hoe we dat aanpakken enzovoort. Misschien kan massaler overgegaan worden op cremeren indien het goed kan worden geregeld, met een mooie gedenksteen op een bepaalde plaats. Deze problematiek moet ernstig worden genomen.
De voorzitter: Een collega heeft een idee geopperd. We stellen de beleefde vraag aan de minister om er een studie van te laten maken. Als die binnen is, zullen we ze op de agenda plaatsen.
Het incident is gesloten.