Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 05/06/2007
Vraag om uitleg van mevrouw Sonja Claes tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de mogelijke implementatie van de uitgangspunten van het 'Koepelplan Zorgstrategische Planning Ouderenzorg Limburg' binnen Vlaanderen
De voorzitter: Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Sonja Claes: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, de ouderenzorg werd in Limburg anders uitgebouwd dan in de andere provincies. De thuiszorg werd in Limburg veel beter uitgebouwd, maar daardoor werd de residentiële zorg veel minder uitgebouwd dan in andere provincies.
In 2003 werd een studie uitgevoerd: het Masterplan Ouderenzorg Limburg. Een van de belangrijke conclusies uit de studie was dat er in Limburg tegen 2010 3800 bijkomende residentiële plaatsen moeten komen in de ouderenzorg om hetzelfde evenwicht te krijgen tussen thuiszorg en residentiële zorg. Dit kwam aan bod toen het Limburgplan werd ontwikkeld door de Vlaamse Regering en de provincie. Een van de pijlers van het Limburgplan is het uitbreiden van de mogelijkheden op het vlak van zorg en werk. Voor het versterken van de residentiële ouderenzorg in Limburg engageerde de provincie zich tot het faciliteren van het initiatief in de residentiële ouderensector.
Een van de mogelijkheden was het opstellen van een Koepelplan Zorgstrategische Planning Ouderenzorg Limburg. Dat is ondertussen volledig klaar. Het is de bedoeling om voorzieningen in Limburg die een initiatief willen nemen, te ondersteunen bij de opmaak van het zorgstrategische en het financieel-technische plan. Normaal duurt de opmaak van een zorgstrategisch plan ongeveer acht maanden en de opmaak van een financieel-technisch plan ongeveer zes maanden. Als we deze plannen ontwikkelen voor de hele provincie waardoor de zorgstrategische planning kan worden meegenomen door een individuele initiatiefnemer, dan zetten we een belangrijke stap voorwaarts, want dan winnen we veertien maanden.
De afspraak met de minister en haar medewerkers hield in dat het koepelplan uit drie delen zou bestaan. Het eerste is een cijfergedeelte dat een antwoord biedt op de eerste vraag van de zorgstrategische planning. Het tweede deel is een analyse voor Limburg met een aantal kwantitatieve én kwalitatieve gegevens. Daartoe werd heel wat overleg gepleegd tussen de verschillende regio's en sectoren. Alle conclusies en aanbevelingen, knelpunten en suggesties zitten in het koepelplan. Met de Vlaamse overheid werd overeengekomen dat de initiatiefnemers in Limburg in belangrijke mate een beroep kunnen doen op de gegevens uit het koepelplan. De provincie Limburg engageerde zich om - indien nodig - de cijfergegevens te actualiseren en de regiobevraging opnieuw te organiseren.
Mevrouw de minister, ik vond het belangrijk de vraag nog aan u te stellen omdat het hele voortraject met u is afgesproken. Op 3 mei werd het Koepelplan Zorgstrategische Planning Limburg door de provincie Limburg verdedigd op de zorgstrategische commissie van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA). Toen we daaraan begonnen, bestond bij uw kabinet de mening dat het voor andere provincies misschien mogelijk is om de procedure van de zorgstrategische planning te vereenvoudigen als er op deze manier zou worden gewerkt.
Het zorgstrategisch koepelplan is geen standaardprocedure voor een rusthuis dat bouwt en een zorgstrategische planning moet maken. Wat zal de verdere procedure zijn die het koepelplan moet doorlopen? Erkent u de meerwaarde van het Koepelplan Zorgstrategische Planning Ouderenzorg? Is de methodiek van het koepelplan, zoals dat in Limburg werd ontwikkeld, ook bruikbaar voor andere provincies om de planlast van de individuele initiatiefnemers te reduceren? Kan de methodiek van het koepelplan een plaats krijgen in het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies verstrekt door het VIPA?
Het is misschien een veeleer technisch instrument, maar ik ben er van overtuigd dat we hiermee de planlast voor individuele initiatiefnemers in de ouderenzorg in belangrijke mate kunnen reduceren. Dat was de bedoeling van het proces dat we gedurende een jaar hebben doorlopen.
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Mijnheer de voorzitter, ik had graag van mevrouw Claes vernomen of ze pleit voor het indienen van een koepelplan per provincie.
Mevrouw Sonja Claes: Op dit ogenblik is de regelgeving daar niet op afgestemd. Nu impliceert de regelgeving dat elke initiatiefnemer voor zich een zorgstrategisch plan maakt. Op het moment dat we begonnen, hebben we met het kabinet afgesproken dat we voor de hele provincie een zorgstrategisch plan zouden maken. Voor Limburg kan dat omdat er veel zaken op provinciaal niveau worden georganiseerd. Ik denk dat dat ook mogelijk is op het niveau van de zorgregio's. Nu is er een grote planlast, met veel overlappingen, wat naar mijn aanvoelen weinig zinvol is. Ik vind de provincie een goede schaal, maar de zorgregio zou even goed zijn. Zelf pleit ik wel voor het provinciale niveau.
Mevrouw Vera Van der Borght: Is het de bedoeling dat elke voorziening dat plan hanteert? Als ik u goed begrijp, is er een koepelplan in de provincie Limburg, maar moet elke voorziening toch nog een eigen zorgstrategisch plan opmaken.
Mevrouw Sonja Claes: Natuurlijk. Elke voorziening moet een eigen aanvraag doen. Elke voorziening moet een eigen financieel-technische plan maken. Dat kan men niet doen op een grotere schaal. Alle cijfers en het kwalitatieve aspect van de manier waarop men de ouderenzorg wil organiseren, kunnen wel op provinciaal niveau in een plan komen. Op dit ogenblik gebeurt dat door een voorziening en door de voorzieningen die daar allemaal rond zitten. Het is veel efficiënter dat op een grotere schaal te doen. De gegevens komen vaak terug. Daarom bepleit ik dat dit op een hoger niveau zou worden georganiseerd.
Mevrouw Vera Van der Borght: Ik hoop dat u niet pleit voor het invoeren van meer plannen, maar voor een vermindering van de planlast. Er komt een koepelplan per provincie. Een vermindering van de planlast is pas mogelijk als elke voorziening kan aanleunen bij dat koepelplan en - behalve het financieel-technische plan - geen apart plan meer moet maken. Pleit u daarvoor?
Mevrouw Sonja Claes: Ja, daar pleit ik voor.
Mevrouw Vera Van der Borght: Mevrouw de minister, is het de bedoeling dat de privé-initiatiefnemers ook gebruik kunnen maken van dat koepelplan of moeten zij nog een apart zorgstrategisch plan maken? Dat zou een discriminatie zijn binnen de sector. De ouderensector heeft alle belang bij een zo uitgebreid mogelijke dienstverlening. Dan mag er geen vermindering van de mogelijkheden zijn.
Zou het niet nuttig zijn om de zorgstrategische plannen te evalueren? Wat is de meerwaarde geweest van alle plannen die de verschillende instellingen gedurende al die jaren gemaakt hebben? Tussen de start van de opmaak van een zorgstrategisch plan en de eerstesteenlegging zit er zoveel tijd dat het meermaals voorvalt dat de visie al deels achterhaald is op het ogenblik van de eerstesteenlegging. Wat is de meerwaarde van die plannen? Kan de administratie ons eens zeggen welke problemen er werden voorkomen of welke aanpassingen er zijn gebeurd door de indiening van een zorgstrategisch plan? Daar zou ik graag een overzicht van krijgen. Het zou nuttig zijn om die informatie in de toekomst mee te nemen, mochten we overwegen om één provinciaal plan te maken. Misschien kunnen we daarover een hoorzitting of een gedachtewisseling houden.
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Mijnheer de voorzitter, ik heb nog twee opmerkingen. Ik wil een beetje waarschuwen voor het regionalistische aspect in de vraag. Ik vind de inhoud van de vraag zinvol, maar we moeten er wel voor oppassen dat niet iedereen begint te zeggen dat het in zijn of haar provincie het ergste gesteld is. (Opmerkingen van mevrouw Mieke Vogels)
We doen daar ook soms aan mee, maar er zijn voldoende cijfers om een en ander objectief te meten. We moeten Vlaanderen in zijn geheel voor ogen houden. Er zullen wel verschillen zijn tussen de provincies, maar dat wil men net corrigeren met de programmatie. Ik ben al een tijdje bezig met het schrijven van een schriftelijke vraag over het verschil tussen de provincies inzake de vooruitgang van de programmatie 'thuiszorg'. Daar zijn echt gigantische verschillen. We moeten echter Vlaanderen in zijn geheel bekijken om een goed beeld te krijgen. Bovendien zijn de noden in een stedelijke context heel anders dan in een plattelandscontext. We moeten ook bijkomende factoren in de programmatie brengen.
Ik woon niet in een provincie en ben dus niet zo bekend met dat niveau. De Vlaamse overheid heeft alle gegevens van de bestaande voorzieningen in handen. Via de statistische cellen heeft ze ook heel wat informatie over bevolking, vergrijzing, veiligheid en nog heel wat andere factoren die meespelen in het plannen van een ouderenbeleid. Ik weet niet of het niveau van de provincie nog moet interveniëren. Mij lijkt het logischer dat een initiatiefnemer die een zorgstrategisch plan moet indienen een pakket van gegevens krijgt waardoor hij zichzelf kan oriënteren. Het eigenaardige is dat die gegevens vandaag worden gevraagd aan de initiatiefnemer, terwijl de Vlaamse overheid erover beschikt. Ik weet niet in welke mate het provinciale niveau daarin nodig of nuttig is. Is het niet beter dat de Vlaamse overheid rechtstreeks intervenieert en dat de gegevens worden gemaakt op het niveau waarop ook de programmatie en de planning worden opgemaakt?
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, er is heel veel gezegd en ik zal proberen om alle verschillende elementen in mijn antwoord te betrekken. Het initiatief van de provincie Limburg is een goede zaak. Ik hoop dat ik hier mag zeggen dat die provincie op dat vlak heel initiatiefrijk is en dat er verschillen bestaan tussen de provincies. Het was de bedoeling van het lokaal sociaal beleid om omgevingsanalyses te maken op de verschillende niveaus. De Vlaamse overheid wil mensen ondersteunen die initiatief nemen. We willen ze helpen met het verstrekken van gegevens die al ter beschikking zijn. Daardoor wordt onder meer de planlast verminderd.
De Vlaamse administratie stelt gegevens en omgevingsanalyses ter beschikking. De provincie Limburg heeft nu nog bijkomende gegevens verstrekt. Met het lokaal sociaal beleid willen we die gegevens bundelen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het lokaal overleg Kinderopvang waar alle gegevens worden gebundeld. Er worden inderdaad heel wat gegevens verzameld. We willen de initiatiefnemer ondersteunen door de gegevens te bundelen. Zo moet ook het initiatief van de provincie Limburg worden gezien, als een vermindering van de planlast. Dat was ook de bedoeling van het lokaal sociaal beleid. Als we dat allemaal kunnen afstemmen op elkaar, kunnen we ook zorgen voor planlastvermindering voor diegenen die een initiatief willen nemen.
Zoals u terecht aanhaalt, is het Koepelplan Zorgstrategische Planning Limburg geen standaard zorgstrategisch plan. Een zorgstrategisch plan vereist immers concrete initiatiefnemers die de projecten, gevraagd in het zorgstrategisch plan, ten uitvoer brengen. Vermits ik bij de beoordeling van dit koepelplan een beroep wenste te doen op de deskundigheid van de leden van de commissie Zorgstrategie, is ervoor geopteerd om de bestaande procedure voor de behandeling van zorgstrategische plannen te laten doorlopen. Dat is een positieve zaak. Analoog met de beoordeling van andere zorgstrategische plannen, heeft de commissie haar advies bezorgd en heb ik mijn beslissing over het koepelplan schriftelijk bezorgd aan het provinciebestuur van Limburg.
Het statuut van het koepelplan dient hierbij wel duidelijk te worden afgelijnd als een faciliterend instrument voor het beantwoorden van de vraag of de realisatie van dit zorgstrategisch plan aansluit bij de noden van de regio. Dat ontslaat de individuele initiatiefnemers echter niet van een kritische reflex ten aanzien van dit cijfermateriaal voor hun individuele project. Het kan dus worden gezien als een meerwaarde op het vlak van planlastvermindering en als een manier om zaken in kaart te brengen. Op die manier wordt op provinciaal niveau een visie ontwikkeld, en dat kan ik alleen maar toejuichen.
Concreet betekent dit dat initiatiefnemers gebruik kunnen maken van de in het koepelplan opgenomen gegevens, op voorwaarde dat die verfijnd worden in functie van het specifieke project. Wel moet de initiatiefnemer de vragen 2 en 3 van het zorgstrategisch plan en de missie en visie zelf nog aanvullen. De tweede vraag luidt: "Is de initiatiefnemer goed geplaatst om op performante wijze aan de geïdentificeerde behoeften te voldoen?" De derde vraag luidt: "Is voor de realisatie van dit zorgstrategisch plan een investering noodzakelijk voor deze voorziening?" Men kan hier dus gebruik van maken, maar men moet dit natuurlijk nog wel expliciteren.
Ik vind het positief dat de provincie een visie op ouderenbeleid heeft ontwikkeld en dat ze die heeft opgenomen in het koepelplan. Het plan geeft verschillende lacunes aan, maar het geeft ook mogelijkheden aan die nog kunnen worden ontwikkeld. Toch blijft de visieontwikkeling ook een element waarvoor elke initiatiefnemer op zich moet zorgen. Nu dit koepelplan gedeeltelijk bekrachtigd is, kunnen individuele initiatiefnemers in hun plannen gebruik maken van elementen uit het koepelplan. Ik erken het faciliterende karakter van het plan, en de meerwaarde ervan voor individuele initiatiefnemers. Uiteraard kan dit ook in overweging worden genomen in het overleg met andere provincies. Er kan worden geëvalueerd in welke mate dit verrijkend kan zijn en hoe men daar verder moet mee omgaan.
Het kan de initiatiefnemers ertoe aanzetten om hun investeringsdossier sneller in te dienen. Dat is toch wel belangrijk. We moeten steeds initiatiefnemers vinden, en alles wat hen kan ondersteunen, kan alleen maar goed zijn. De georganiseerde overlegrondes op het niveau van de zorgregio's kunnen bijvoorbeeld een waardevolle aanvulling zijn bij de cijfermatige analyses en de gegevens die de provincie via haar website ter beschikking stelt.
We moeten dit blijven opvolgen. Er is nu een advies gegeven waarvan men gebruik kan maken en dat een aantal elementen duidelijk in kaart brengt. Ik wil zeker en vast samen met de andere provinciebesturen bekijken of ze een dergelijk instrument ook zinvol en waardevol vinden, en wat daarvan de meerwaarde kan zijn - op het vlak van visieontwikkeling en planlastvermindering - voor de individuele initiatiefnemers. Het is echter duidelijk dat die initiatiefnemers wel een eigen zorgstrategisch plan moeten indienen.
De voorzitter: Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Sonja Claes: Het was zeker niet mijn bedoeling om hier de situatie van Limburg uit de doeken te doen. Het was mijn bedoeling een vereenvoudiging voor te stellen. De zorgstrategische planning maakt een vereenvoudiging erg moeilijk. We hebben daar een heel jaar aan gewerkt. Mevrouw de minister, ik ben erg blij met uw antwoord. Ik ben er echt van overtuigd dat dit een zinvolle werkwijze is, die de zaken eenvoudiger zal maken voor initiatiefnemers. Ook de privésector is hierbij betrokken. We hebben bij heel die visievorming immers geen onderscheid gemaakt tussen de privésector en de overheid. Er werd in kaart gebracht waar de lacunes zijn, waar er initiatieven moeten worden genomen en met welke doelstellingen. Het plan geeft ook een antwoord op de vraag wat er moet gebeuren met allochtone ouderen of hoe we moeten omgaan met psychiatrie. Dat koepelplan bevat dus heel wat mogelijkheden.
Minister Inge Vervotte: Ik was vergeten te antwoorden op de vraag van mevrouw Van der Borght. We hebben al gewerkt aan het vereenvoudigen van de procedure. We kunnen daar misschien een ruimer debat aan wijden. Ik vind dat erg zinvol. De zorgstrategische plannen zijn gemaakt omdat Vlaanderen zijn visie op zorg, waaronder ouderenzorg, meer ingang wou doen vinden. Die plannen zijn de enige mogelijkheid voor Vlaanderen om te wegen op de visievorming, onder meer over de rusthuis- en de ziekenhuisinfrastructuur. Er kan wel een beleidsafstemming worden gemaakt, tussen bijvoorbeeld de thuiszorg en de ouderenzorg. Die planning heeft dus een meerwaarde. Persoonlijk pleit ik voor het behoud ervan. Ik wil daar echter ook kritisch tegenover staan en nagaan of die procedure niet te zwaar of te licht is. We nemen die taak trouwens al op, bijvoorbeeld inzake de doorlooptijd van de procedure. We hebben het ook gemakkelijker gemaakt om gegevens op te vragen. Men kan zijn procedure ook beter opvolgen. Ik wil daar gerust een ruimer debat over voeren, maar ik pleit ervoor dit als hefboom te blijven gebruiken. Ik ben het echter met u eens als u stelt dat dit voortdurend kritisch moet worden bekeken. Er moet worden bekeken of de baten opwegen tegen de kosten.
Ik denk wel dat we over de jaren heen hebben kunnen vaststellen dat Vlaanderen door dit instrument heeft kunnen wegen op de visieontwikkeling, bijvoorbeeld op het ouderenbeleid en de rusthuizen, wat anders niet had gekund. Er was geen ander instrument om dat te doen. Als we kijken naar de huidige ontwikkelingen in Vlaanderen met betrekking tot de rusthuisinfrastructuur, dan zien we dat dit resultaten heeft opgeleverd. We moeten echter blijven onderzoeken of de baten voldoende doorwegen om deze - zowel financieel als procedureel - zware inspanning te leveren.
Mevrouw Vera Van der Borght: Ik dring erop aan dat er ter zake geen enkel initiatief zou worden genomen vóór er een ruimer debat is geweest. Mij is het om het even of dat de vorm aanneemt van een hoorzitting of van een gedachtewisseling. Ik pleit er echter voor dat we eens uitvoerig van gedachten zouden wisselen over de stand van zaken en over de evaluatie van die zorgstrategische plannen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.