Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 15/05/2007
Interpellatie van mevrouw Marijke Dillen tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de dagvaarding van de minister door het centrum voor integrale gezinszorg De Stobbe wegens het tekort aan opvangplaatsen voor jonge kinderen in moeilijkheden
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mevrouw de minister, het wegwerken van wachtlijsten was tijdens de voorbije verkiezingscampagne een van de centrale thema's voor CD&V. Na de paarsgroene regering van de wachtlijsten zou CD&V die pijnpunten eindelijk met het juiste respect behandelen, zo klonk de mooie belofte. Ook u hebt, sinds u minister bent geworden, het wegwerken van de wachtlijsten in de diverse sectoren waarvoor u bevoegd bent, steeds bestempeld als een absolute prioriteit, ook in de jeugdzorg, waar het probleem van de ellenlange wachtlijsten nu al meer dan tien jaar aansleept. Tien jaar geleden lazen we al herhaaldelijk alarmerende berichten: "Schreeuw van mishandeld kind wordt niet gehoord" en "Bedreigde kinderen worden aan hun lot overgelaten en voor het leven geschaad". Dat zijn slechts enkele voorbeelden.
U zou dit dossier aanpakken. Ik vrees echter dat u zichzelf enigszins hebt overschat. Een jaar geleden heeft deze commissie op een ernstige en interessante wijze gedebatteerd over uw Globaal Plan Jeugdzorg en over de integrale jeugdhulpverlening. Dit plan voorziet in extra plaatsen in de sector van de jeugdzorg. Tegen 2008 moesten er 800 extra opvangplaatsen zijn. Bij de bespreking van dit Globaal Plan - ik heb de moeite gedaan om het hele verslag nog eens te lezen - werd reeds door verschillende fracties aangeklaagd dat het niet echt duidelijk was of de aangekondigde uitbreiding zou volstaan om de wachtlijsten weg te werken, vooral gezien de snelle stijging van het aantal hulpvragen. Toen werd er al voor gewaarschuwd dat de cijfergegevens van het Globaal Plan en de gegevens uit de hoorzittingen bewezen dat er bijzonder ernstige tekorten zijn, dat de instellingen permanent volzet zijn, dat jongeren die niet geplaatst kunnen worden, niet de gepaste hulp krijgen enzovoort.
Inzake de groeiende wachtlijsten stelde u toen vast dat er geen kennis is over de gehanteerde prioriteiten. Veel was gebaseerd op onderzoek dat nog moest gebeuren. Deze commissie vroeg zich daarbij af waarom het aantal voorziene bijkomende plaatsen al werd verdeeld over de verschillende doelstellingen van het Globaal Plan, als er nog geen duidelijkheid was.
Tijdens de hoorzitting die in het Vlaams Parlement werd georganiseerd naar aanleiding van het Globaal Plan, stelde de directrice van De Stobbe dit plan niet in vraag, wat trouwens geen enkele fractie gedaan heeft. Ze merkte echter op dat het beleid wel bereid is om op lange termijn te denken, maar dat het systematisch weigert om de acute noden aan te pakken. Ze stelde verder: "Hoe komt het dat niemand in Vlaanderen aan een kind met een appendix vraagt om zes jaar te wachten op de reorganisatie van de gezondheidszorg om te zien of er een bed kan bijkomen, terwijl dat constant gebeurt voor kinderen die zich in een bekende gevaarsituatie bevinden?"
In april hebt u aangekondigd dat de uitbreiding van het aantal plaatsen in de jeugdhulp versneld zou worden doorgevoerd. Door de inzet van bijkomende budgetten zouden de plaatsen die normaal pas in 2008 zouden worden toegekend al in juni van dit jaar gerealiseerd worden. Maar datlstaat duidelijk niet. Ondanks het Globaal Plan en ondanks bijkomende middelen, slaagt u er duidelijk niet in om snel een oplossing te bieden voor de echt acute noden.
Dat wordt vandaag op een tragische wijze geïllustreerd door het dossier van de elfjarige N., een dossier dat uitgegroeid is tot een symbooldossier. Dezeongen heeft zijn hele leven lang nog niets anders dan geweld meegemaakt. Hij is fysiek en seksueel mishandeld door zijn ouders. Hij is zwaar getraumatiseerd en tevens licht verstandelijk gehandicapt. Sinds februari 2006 staat hij op de wachtlijst met urgentiegraad 1 en zijn alle experts het erover eens dat hij hoogdringend moet worden opgenomen in een gespecialiseerde instelling, namelijk een medisch pedagogisch instituut. Ondanks alle adviezen kan dit jongetje tot vandaag niet geplaatst worden, integendeel hij wordt van het kastje naar de muur gestuurd. Het toeval bepaalt welke verzorging hij krijgt.
Vandaag blijft deze jongen in een pleeggezin dat niet opgeleid is om zijn mentale handicap en zijn psychiatrische problemen op te vangen. Zijn pleegouders weten er geen blijf mee, geven eerlijk toe dat het hen niet lukt, maar willen hem niet laten vallen tot er een oplossing wordt gevonden in het belang van dit kind. Ik kan veel bewondering en respect opbrengen voor dit pleeggezin.
Niet minder dan negentien diensten hebben zich al over het lot van deze jongen gebogen, maar tot op vandaag zonder succes. Hij werd voor het eerst bij een dienst aangemeld toen hij in de tweede kleuterklas zat. Een jaar later schakelde hij over naar een type 2 school en kwam voor het eerst in contact met de jeugdrechtbank vanwege de moeilijke opvoedingssituatie waarin hij verkeerde. Hij was toen amper vijf jaar. Zijn moeder, die zelf zwaar getraumatiseerd is, besefte dat ze niet zelf voor hem zorgen. De jongen en de moeder verbleven gedurende acht maanden in De Stobbe, nadat ze eerst door het OCMW werden opgevangen. Dan werden ze opgevangen door een ander centrum voor integrale gezinszorg, vervolgens kregen ze thuisbegeleiding en daarna was er ook een verblijf in een vrouwenopvangtehuis. Met andere woorden, ik denk dat we het erover eens zijn dat er met deze jongen is gesold.
Mevrouw de minister, het is onaanvaardbaar dat er door het aanhoudende plaatsgebrek, geregeld slachtoffers van onder andere huiselijk geweld naar huis moeten worden gestuurd, met alle risico's van dien. Het Antwerps centrum voor gezinszorg De Stobbe, dat al jaren alarm slaat over het gebrek aan opvang voor kinderen in moeilijkheden, heeft duidelijk gezegd dat het weigert zich bij de situatie neer te leggen. Dat is ook terecht. Het centrum is de lange wachtlijsten voor de plaatsing van kinderen die het slachtoffer zijn van huishoudelijk geweld, beu. Het heeft u en uw federale collega Onkelinx gedagvaard omdat u er niet in slaagt de jongen te plaatsen in een MPI, ondanks alle adviezen van de experts.
Mevrouw de minister, de redenering die achter de dagvaarding zit, is terecht. Als de overheid kinderen wegneemt bij ouders in probleemsituaties, en dus eigenlijk zegt dat ze het probleem niet zelf aankunnen, dan moet die overheid consequent zijn. Ze is dan verplicht de opvoeding over te nemen op de best mogelijke manier. Met andere woorden, langs de ene kant ontneemt de overheid de ouders het gezag over de jongen, wat in dit geval een goede beslissing is, gelet op de problematiek van familiaal geweld, maar vervolgens doet die overheid niet wat ze moet doen, waardoor de jongen in de kou is blijven staan. Dit is een voorbeeld van onzorgvuldige begeleiding door de overheid. Hiervoor wordt in de procedure een schadevergoeding gevraagd. Het is hier echter niet de plaats om daar verder op in te gaan.
Collega's, we weten allemaal dat het dossier van deze jongen niet uitzonderlijk is. Hij staat model voor duizenden jongeren die in Vlaanderen op wachtlijsten blijven staan. Exacte cijfers over de wachtlijsten ontbreken, maar alle hulpverleners op het veld zijn het erover eens dat ze de afgelopen jaren zeker niet afgenomen zijn. Mevrouw de minister, hoe lang de wachtlijsten zijn, is niet bekend. Misschien zult u ons dat straks meedelen. Anderhalf jaar geleden stonden er in het arrondissement Antwerpen bijna 900 kinderen op de wachtlijst. Over recentere cijfers beschik ik niet.
Nog volgens specialisten zijn de wachtlijsten slechts het topje van de ijsberg. In een op zeven gezinnen is er sprake van intrafamiliaal geweld. Slechts 6 percent meldt dit. De helft daarvan wordt geholpen en nog eens een op de twee van die groep stapt na korte tijd al uit de hulpverlening.
De crisis in de bijzondere jeugdzorg is nooit groter geweest dan vandaag. Vandaag nog hebben we een lang interview kunnen lezen van een echte specialist ter zake, iemand die weet waarover hij spreekt, namelijk professor Dirk Deboutte. Hij stelt duidelijk dat de overheid zich niet realiseert dat er grote problemen zijn in de jeugdzorg. Hij zegt: "Het Vlaams beleid inzake jeugdhulp is aan bezinning toe". Daarenboven laat professor Deboutte zich zeer scherp uit over de integrale jeugdzorg die bezig is met netwerken op hoog niveau tussen inrichtende machten en die veel te bureaucratisch is. De taal die wordt gebruikt, is die van managers en niet die van ouders en kinderen. De wetten en regels zijn veel te rigide. Ze moeten dringend veranderen om oplossingen te bieden op maat van de gezinnen. Collega's, dat is een greep uit het zeer uitvoerige interview dat vandaag is verschenen en dat u, veronderstel ik, ook hebt gelezen.
Mevrouw de minister, terecht stellen specialisten vandaag dat de situatie in de jeugdzorg - met zijn ellenlange wachtlijsten - moet worden erkend als een crisis. Terecht wordt gepleit voor de aanstelling van een crisismanager die orde op zaken moet stellen. Iedereen rond deze tafel is het erover eens dat in deze sector zeer veel geëngageerde en goedmenende hulpverleners actief zijn. Ik kan daar veel bewondering voor opbrengen. Maar ze werken veel naast elkaar. Er is geen duidelijke coördinatie.
U moet zich daarover ernstig bezinnen, in het bijzonder over de vraag naar de aanstelling van een crisismanager. Ik verwijs daarbij naar de uitspraken van mevrouw Dejonckheere van De Stobbe, die aanwezig was op de hoorzittingen van verleden jaar. Haar woorden laten niet aan duidelijkheid te wensen over: "Als er nog maar een vermoeden is dat een vogel vogelgriep zou hebben, staat het land in rep en roer en wordt de crisistoestand uitgeroepen. Voor deze kinderen gebeurt echter niets. Het wordt dringend tijd dat we een efficiënte, goeddraaiende procedure opstarten waarbij we een diagnose stellen, voor een oplossing zorgen en achteraf de zaak evalueren. Alle beleidsdomeinen wijzen naar elkaar. Wel, laat er dan een overstijgende crisismanager komen die orde op zaken kan stellen."
Mevrouw de Minister, ik zal eindigen met het punt waarmee ik ook begonnen ben. Een belangrijke kritiek op de vorige ministers van Welzijn betrof de wachtlijsten. U bent bij de verkiezingen voor het Vlaams Parlement naar de kiezer gegaan met de belofte de ontoelaatbare achterstand in de wachtlijsten weg te werken. Vandaag is het duidelijk dat deze belofte nog altijd niet gerealiseerd is voor de jeugdzorg. Uw mandaat loopt bijna af. Uit partijstrategische overwegingen kiest u voor een andere richting. U verlaat binnenkort vroegtijdig deze Vlaamse Regering, ondanks de vele sterke uitspraken uit het verleden. Ondanks het feit dat u niet meer over veel tijd beschikt, blijf ik erop aandringen dat u meteen werk zou maken van het oplossen van alle acute problemen. Ik wil er begrip voor opbrengen dat u niet onmiddellijk het probleem van de volledige wachtlijst kunt oplossen, maar u draagt een verpletterende verantwoordelijkheid voor het oplossen van acute problemen, zoals het dossier van deze jongen. Zoals u weet, zijn er nog andere dossiers. U bent dat verplicht aan deze kinderen en jongeren.
Mevrouw de minister, welke bijkomende plaatsen of initiatieven, vermeld in het Globaal Plan, werden er inmiddels reeds gerealiseerd om tegemoet te komen aan dringende zorgvragen? Welke acute noden werden er inmiddels al aangepakt? Hebt u eigenlijk een overzicht van de werkelijk hoogdringende problemen in de jeugdzorg? Zal de geplande uitbreiding van het aantal opvang- en begeleidingsmogelijkheden in de jeugdhulp, vermeld in het Globaal Plan, behoeftedekkend zijn? Welke bijkomende maatregelen zult u nemen om tegemoet te komen aan de noodkreet van De Stobbe, maar ook aan de duidelijke noodkreten van specialisten ter zake die ons de jongste weken via de media hebben bereikt? Dan gaat het niet alleen over het interview van vandaag. Er zijn de jongste weken verscheidene noodkreten geweest. Hebt u ter zake reeds overleg gehad met de verantwoordelijken van De Stobbe?
De voorzitter: Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels: Mijnheer de voorzitter, ook ik wil mijn stem laten horen aan de minister, zolang het nog kan. We kunnen nooit op voorhand weten of de volgende minister hier misschien al aan tafel zit. Dan heeft hij het natuurlijk ook al gehoord.
Mevrouw de minister, er is niet alleen de concrete noodkreet van De Stobbe. Zoals mevrouw Dillen al opmerkte, heeft een opeenvolging van noodkreten over de bijzondere jeugdzorg ons bereikt via de media. Ik heb de indruk dat er hier sprake is van een steeds groeiende kloof tussen het beleid en de sector. Wie er ook het alarm luidt of iets zegt, u blijft maar herhalen dat u, meer dan wie ooit, investeert in de bijzondere jeugdzorg. U blijft ook maar herhalen dat het Globaal Plan goed is en versneld zal worden uitgevoerd. Ik zie echter dat de sector steeds verder wegzinkt in de wachtlijsten, en niet goed ziet hoe uw Globaal Plan daarop een antwoord kan bieden.
Elke normale persoon begrijpt wel dat de problemen niet op een dag op te lossen zijn. De sector begrijpt echter niet dat u niet luistert naar de wanhoopskreten, naar de mening van de mensen die werken op het terrein. De betrokkenen vinden dat u de zaken niet altijd op de juiste wijze aanpakt. In uw Globaal Plan voorziet u in meer plaatsen. Het is echter niet duidelijk hoe dat past binnen een systematische aanpak van de problemen in de bijzondere jeugdzorg. Her en der komen er plaatsen bij. Ik heb het u al gezegd vanaf het begin: eigenlijk zet u de zaken op hun kop. In plaats van eerst de wachtlijsten en de grote noden in kaart te brengen, zegt u dat u die op die en die wijze zult oplossen. Dat is ook de reden waarom de sector niet begrijpt waar u heen wilt.
Bovendien is de toewijzing van deze extra plaatsen erg weinig transparant. Men zegt me dat alle extra plaatsen tot op vandaag zijn toegewezen aan voorzieningen die - op twee na -behoren tot dezelfde zuil. Het is aan u om dit te weerleggen. Dit bericht bereikt me vanuit de sector. Misschien heeft de sector ongelijk.
Dan is er nog een groot probleem. U hebt het altijd over preventie. Dat is terecht, want preventie is belangrijk. Vandaag wordt het verband gelegd tussen preventie enerzijds en opvoedingsondersteuning en Triple P-projecten anderzijds. Mevrouw Dillen verwees al naar het interview van vandaag met professor Deboutte, die zinnige dingen zegt, maar die ook een beetje de indruk wekt dat er door meer opvoedingsondersteuning en preventie voorzieningen en instellingen zullen kunnen worden afgebouwd, dat er minder bedden nodig zullen zijn. Als we dat extreem doortrekken, dan zal dat wel kloppen, maar het gevaar bestaat dat we de kar voor het paard spannen.
Er is al veel gezegd over opvoedingsondersteuning. Hier wordt vaak gezegd dat we over een bepaald onderwerp een debat ten gronde zullen voeren, maar dat komt er vaak niet van. Er werd gezegd dat we eens grondig van gedachten zouden wisselen over opvoedingsondersteuning, maar ik weet nog altijd niet goed wat nu uw mening is hierover. Het lijkt erop dat dit wordt beschouwd als iets extra's, met een opvoedingswinkel in elke provincie en met een aantal Triple P-projecten. Dat lijkt me niet de goede aanpak. De opvoedingsondersteuning moet niet gericht zijn op de middenklasse. Ik denk niet dat mensen die met zware problemen kampen, naar een opvoedingswinkel zullen stappen om daar uitleg te vragen. Ik vraag me ook af hoeveel mensen met ernstige problemen in Triple P-projecten zullen terechtkomen.
Mevrouw de minister, het is mijn taak als parlementslid om dit op te merken. Misschien interesseert het u niet meer zo, maar dan kan uw opvolger het in het verslag lezen, of misschien zit hij hier wel aan de tafel. Ik vind dat we opvoedingsondersteuning moeten inbouwen in de reguliere voorzieningen. Destijds zijn we begonnen met het inbouwen van pedagogische consulten bij Kind en Gezin. Ik vind dat we op die weg moeten doorgaan. Kinderopvang zou wat ons betreft steeds meer een recht voor elk kind moeten worden.
Ik wil wel voor de muren praten, maar dat is niet aangenaam.
Minister Inge Vervotte: Ik heb altijd hetzelfde gevoel als ik antwoord.
Mevrouw Mieke Vogels: Het is ook altijd hetzelfde antwoord dat u afleest.
Onlangs nog hoorde ik van een comité bijzondere jeugdzorg dat 99 percent van de kinderen die een dossier hebben bij de bijzondere jeugdzorg, kinderen zijn uit gebroken of nieuw samengestelde gezinnen, of kinderen van alleenstaande ouders. Eigenlijk zouden we de opvoedingsondersteuning op die ouders moeten richten. Zij hebben die het meest nodig. Dat zouden we moeten inbouwen in de reguliere voorzieningen - kinderopvang, onderwijs, Centra Orthopedagogische Behandeling (COB) - en via een contextgerichte werking doortrekken naar de bijzondere jeugdzorg. Nu gebeurt er voor geplaatste jongeren in de bijzondere jeugdzorg weinig of niets met de context. Er is geen opvoedingsondersteuning voor de ouders.
Mevrouw de minister, u hebt gezegd dat u puin moest ruimen van de vorige regering. Ik denk dat uw opvolger ook puin zal moeten ruimen. In de eerste plaats zal hij de kloof moeten dichten tussen beleid en werkveld in de bijzondere jeugdzorg. Ik hoop dat we daarover met uw opvolger een grondig debat kunnen voeren.
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Ik ga niet in op het geval van de elfjarige jongen. Ik ga ervan uit dat hij een oplossing krijgt, daar draait het om. Wel wil ik wat context geven.
Het is een en-enverhaal. Ik zet me af tegen mensen die het tegendeel beweren. Ik zet me ook af tegen de keuze voor het conflict: een proces bij de rechtbank en het streven naar profilering. Men nagelt iedereen en de hele integrale jeugdzorg aan de schandpaal. Ook de andere voorzieningen worden neergehaald. Men heeft het over een verloren generatie en een praatbarak. Dat zijn uitdrukkingen uit de pers.
Misschien was er een tijd dat de integrale jeugdzorg iets was van structuren en management, maar het is oneerlijk om dat te blijven zeggen. Er is ondertussen veel gebeurd. In het parlement hebben we vanuit alle fracties geprobeerd om gelijke tred te houden. De beslissing rond de integrale jeugdzorg komt uit het parlement en is een gevolg van de maatschappelijke beleidsnota. Die had aanvankelijk een groot draagvlak, maar de aandacht is gaandeweg wat weggeëbd. Laten we proberen om de oorspronkelijke dynamiek te behouden. Het was de bedoeling om in te gaan op de vragen van jongeren, ouders en omgeving, precies om tegen te gaan dat de voorzieningen of de zuilen zouden beslissen wie wel of niet aan de bak zou komen.
Het is niet mijn gewoonte om op de man te spelen, maar ik vind dat men met de dagvaarding te ver is gegaan. We hebben geen nood aan martelaren, maar aan oplossingen en aan samenwerking.
Het gaat blijkbaar over een centrum voor integrale gezinszorg (CIG), maar ik hoor ook andere geluiden. Ik citeer uit een mail van een ander CIG: "Het is zeker niet zo dat de CIG's geloven dat de integrale jeugdzorg een maat voor niets is. Het proces begint nu pas zichtbare resultaten te hebben in de voorzieningen en op de werkvloer. Laat ons dit maar eerst afwachten met de nodig kritische zin, maar ook met het engagement om het beste uit dit proces te halen. Bovendien werden de CIG's via de integrale jeugdzorg meer dan ooit op de welzijnskaart geplaatst."
Daarmee wil ik mijn verontwaardiging uiten over de berichtgeving in de media. Het lijkt een noodkreet. Ik vraag me echter af in hoeverre de inzet van de CIG's en hun medewerking aan de integrale jeugdzorg geloofwaardig zijn. Als groep zijn de CIG's er wel van overtuigd. Die ene voorziening spreekt echter van het verlies van een generatie. Meedoen aan het proces is een brug te ver. Zo er al een crisismanager nodig is, lijkt het me achterhaald om die alleen voor de bijzondere jeugdzorg te zoeken. Ik betreur deze gang van zaken. Het lijkt erop dat men kant moet kiezen, maar dat weiger ik. Ik wil samenwerking en ondersteuning van het draagvlak.
Is de keuze voor de integrale jeugdzorg onomkeerbaar? Of willen sommige collega's dat terugschroeven? Hoe verloopt de communicatie over de implementatie van de integrale jeugdzorg en van het Globaal Plan? Het Globaal Plan biedt extra mogelijkheden, al zullen de mogelijkheden altijd te beperkt zijn. De vijf andere CIG's willen wel partner zijn. Kan iedereen daar gelijke tred mee houden? Mevrouw de minister, hoe kunnen wij ervoor zorgen dat zij niet afhaken? Ik wil met mijn vragen geen pleidooi houden voor de structuren. Ik ben ervan overtuigd dat iedereen zijn best doet, zowel professor Deboutte in de psychiatrie als mevrouw Dejonckheere in De Stobbe. Maar hoe zit het met de samenwerking? In 1999 hebben we hier vastgesteld dat de sector aan verkokering leed. Daarom hebben we gekozen voor de integrale jeugdzorg. U weet hoe kritisch ikzelf dat altijd heb bekeken. Net nu het resultaat zichtbaar begint te worden, vind ik de aanklacht een brug te ver. (Opmerkingen van de heer Bart Caron)
De voorzitter: Mijnheer Caron, u kunt straks rustig tussenkomen. U hebt het recht een andere mening te hebben dan mevrouw Merckx, maar u moet uw beurt afwachten.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mevrouw de minister, het werkveld moet niet alleen zicht krijgen op het proces, maar moet het ook concreet voelen. Daarom is er op dit ogenblik een structureel overleg met verwijzers en met de respectieve regio's. Vanuit de regio's wordt regelmatig op een rustige en correcte wijze aangekaart welke leemten er zijn en wordt er melding gemaakt van de geboekte vooruitgang. Is er daarover verder overleg?
De voorzitter: Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, de aanleiding van onze tussenkomsten werd al duidelijk aangegeven. Sommige collega's hebben al gesteld dat het deels een symbooldossier is. Dit ene geval staat uiteraard symbool voor andere gevallen. Heel belangrijk is dat er een dagvaarding is. Of men het nu betreurt of niet: er is de scheiding der machten. Men moet de rechterlijke macht haar werk laten doen. Daarna kunnen we hierover opnieuw debatteren in deze commissie. We kunnen dan zien hoever de minister staat met de uitvoering van de procedure en hoe ze tegenover die zaken staat.
We konden vandaag een uitgebreid artikel lezen waarin enkele experts aangeven wat zij ervan denken en hoe zij de toekomst zien. Sommige zaken in dat artikel zijn belangrijk en duidelijk, andere moeten zeker worden genuanceerd. Dat is in een dergelijk dossier altijd het geval.
De wachtlijsten zijn er. Mevrouw de minister, als minister van Welzijn bent u daarvoor verantwoordelijk. Ik ben echter realistisch genoeg om te beseffen dat die wachtlijsten er al een hele tijd zijn. Het is geen evidente zaak.
In dit dossier komen belangrijke zaken aan bod. Het is een complex en zwaar dossier. Het is zeker betreurenswaardig dat die persoon al een hele tijd op de lijst staat om de nodige hulp te krijgen.
Men haalt opnieuw aan hoe belangrijk het is. Het gaat hier niet om een dossier of om een bepaalde alternatieve manier om oplossingen te bieden. Het is een kwestie van én-én. Wij kunnen voort werken aan die wachtlijsten en op die manier maatschappelijk onaanvaardbare situaties wegwerken. Aan de andere kant is het belangrijk dat men in de gegeven omstandigheden streeft naar een combinatie van residentiële hulp en ondersteuning van de ouders. Want in welke maatschappij bevinden die ouders zich? Denk maar aan de grote verantwoordelijkheid die men krijgt, en aan de ruimte die de kinderen krijgen.
Mevrouw de minister, hoever staat u met het wegwerken van de wachtlijsten? U hebt gezegd dat u er snel werk zou van maken. In heel die procedure moet men weten hoe men onder meer de opvoedingswinkels en de opvoedingsondersteuning concreet gaat aanpakken. Men moet dat kunnen aanbieden aan wie het nodig heeft, op een laagdrempelige manier. Ik denk daarbij aan partners zoals de OCMW's. In dit kader is ook het onderwijs belangrijk. De leerkrachten kunnen voor een lage drempel zorgen.
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Ik sluit mij in grote lijnen aan bij mevrouw De Wachter. Mevrouw de minister, ik wil u daarbij nog enkele vragen stellen. Hoever staat men vandaag met de uitvoering van het Globaal Plan? Weet u hoeveel jongeren zich in een dergelijk acute situatie bevinden als het jongetje van elf naar wie wordt verwezen? In hoeveel plaatsen voorziet u voor deze acute gevallen?
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Ik verontschuldig mij voor mijn opmerkingen van daarnet, maar het kwam uit het hart. Mevrouw Merckx, wij zijn het vaak en op veel punten eens. Het enige wat ik wou zeggen is dat niemand lichtzinnig naar de rechtbank stapt. Ik beschouw de stap van De Stobbe en van mevrouw Dejonckheere als een 'cri du coeur', een emotioneel geladen reactie op een al jaren aanslepend probleem.
Ik wil dat niet beschouwen als een verwijt aan een minister of aan een regering. Dit is het gevolg van jarenlang opgestapelde problemen. Als leden van de commissie voor Welzijn moeten we binnen onze eigen partijstructuren en bij onze eigen ministers pleiten voor actie. Ik denk niet dat we het probleem zomaar kunnen wegtoveren. Het is er ook niet plotseling gekomen. Het is een langdurig verhaal, maar de toename van de problemen in de samenleving maakt het nog pijnlijker en problematischer.
Het is in dit land niet de gewoonte om zijn inhoudelijk gelijk af te dwingen via de rechtbank. Dat is eigenlijk wat er aan de gang is, zoals voor andere beleidsterreinen wel vaker gebeurt.
Ik zeg ook niet dat het mijn geprefereerde methode is. Ik heb indertijd samen met collega De Wachter de instelling bezocht en mevrouw Dejonckheere is bij ons in de commissie geweest. Mijn respect is te groot om lichtzinnig te oordelen over haar stap. Ik heb veel respect voor wat daar gebeurt. Laat dat voor ons allemaal een les zijn, want we hebben een verantwoordelijkheid die we samen moeten opnemen.
De heer Luc Martens: Mevrouw de minister, ik wil hier zelf nog een aantal elementen aan toevoegen.
Mijnheer Caron, ik heb respect voor wat mensen doen en respecteer de vrijheden die in deze rechtsstaat zijn verankerd. Maar ik ben als de dood voor een samenleving waarbij men de rechters als het ware het privilege zou toemeten om te oordelen over het beleid. Ik wil geen oordeel uitspreken over de rechters, want we kunnen ze niet algemeen beoordelen. Dat zou onrechtvaardig zijn, dus wil ik die fout niet maken. Ik zeg alleen maar dat ons bestel daar niet op afgestemd is. Als er al iets komt, zou het een soort grondwettelijk hof moeten zijn, waar men op grond van institutionele elementen claims kan formuleren en afdwingen.
Als de mensen het gerecht gebruiken als een middel om het beleid onder druk te zetten, is dat een bijzonder gevaarlijke weg. Het past in het juridiseren van verhoudingen, een evolutie die op veel plaatsen in de samenleving al aan de gang is. Het gevolg is dat iedereen zich op den duur gaat indekken tegen mogelijke betwistingen en een anticiperend gedrag zal ontwikkelen om minstens juridisch veilig te zijn. Geneesheren dekken zich in via verzekeringen en straks zullen burgemeesters hetzelfde doen inzake preventie en veiligheid. Denk aan de burgemeester van Ledegem, die verantwoordelijk werd gesteld voor een brand in een bedrijf.
Zo gaan we naar een type van samenleving dat we kennen uit Amerikaanse verhalen. In mijn optiek is dat geen wenselijke ontwikkeling. Ik zie dit gebeuren, ik wil daar begrip voor opbrengen en aanvaarden dat het een 'cri du coeur' is - het ene hart is het andere niet -, maar ik vind het een gevaarlijk precedent. Ik zeg dit zonder enig overleg met de minister, dus ik spreek echt wel voor mezelf en vanuit mijn eigen inzicht en ervaring.
Het gaat nu over een casus die ik alleen ken via de krantenverhalen. Ik moet dus vertrouwen op degenen die het dossier wel goed genoeg kennen om het antwoord te weten. We mogen het dossier in elk geval niet alleen kennen uit krantenverhalen. We weten maar al te goed dat kranten vaak een eenzijdig verhaal brengen. In verschillende functies word ik daar af en toe mee geconfronteerd. Het is erg moeilijk om een volledig verhaal te brengen. Actoren schuiven vaak verantwoordelijkheden door. Ik doe geen uitspraak, maar de casuïstiek kan hoogstens aanleiding zijn om de zaak breder te bekijken.
Mevrouw de minister, we hebben het al zo vaak gehad over de wachtlijsten. Tot op zekere hoogte moeten we daarvoor aandacht blijven vragen. Uw Globaal Plan wil daarop een antwoord te bieden. Het is een oude kwaal. Zowel ikzelf als mijn opvolgers werden ermee geconfronteerd, en ook na u zal men ermee worden geconfronteerd. Het wijst wel op een globaal falen van de samenleving. De bestaande pedagogische milieus kunnen hun ding niet meer doen en weten zich op verschillende manieren onvoldoende gesteund. De steun die ze onderling betonen, de loyauteit van ouders ten aanzien van het onderwijs en omgekeerd, de beeldvorming in de media, de mate waarin een buurt een plek is waar jongeren zich op een gezonde manier kunnen ontwikkelen, dat zijn allemaal elementen van die verantwoordelijkheid. Als die verantwoordelijkheden minder worden opgenomen, ontstaan er onvermijdelijk meer situaties die helemaal ontsporen. Ten aanzien van de overheid wordt, ten langen leste, een overdreven verwachting geformuleerd. Daarbij dreigt de overheid altijd achterop te raken ten aanzien van de verwachtingen. De spanning wordt groter, want de vraag evolueert sneller dan het aanbod van de overheid. Dat blijft een groot probleem.
Ik herinner me nog een bezoek - samen met mevrouw Paula D'Hondt - aan een kansarm gezin. We waren gechoqueerd door de armoede, zeker in vergelijking met het leven dat ik heb meegemaakt, want ik behoor tot degenen die wat betutteld en verwend zijn geweest in het leven. Na die confrontatie gingen we alle twee een beetje geschokt buiten en vroegen ons af hoe dat mogelijk was. Als we de som maken van alle middelen die vanuit alle overheden naar dat gezin gaan en kijken naar het resultaat, dan is dat bijna onbegrijpelijk mager.
De heer Bart Caron: Ik zou u toch graag even onderbreken. U zegt dat de samenleving de problemen opgesolferd krijgt. U doet alsof men onmachtig is om sommige problemen te voorkomen. Maar misschien is er ook een gebrek aan moed van bestuurders, van u en mij, om in de samenleving lijnen te trekken en zo te voorkomen dat die problemen ontstaan.
De heer Luc Martens: Wat ik wil zeggen is - en daar is een historische verklaring voor - dat er een soort institutionalisering is van het veld. Er gaan heel veel middelen naar alle mogelijke institutionele en organisatorische lijnen van dienstverlening, maar de som van die middelen geeft niet het rendement dat men er mag van verwachten. Ik verwijs naar de situatie van dat kansarme gezin. Het is nogal evident dat het geholpen moet worden. Er werd voor dat gezin netto 4 miljoen Belgische frank vrijgemaakt. En het resultaat op het einde van het jaar was dat de armoede dezelfde was. Als men dat transfereert, moeten er eigenlijk veel meer open structuren komen waar men, vertrekkend vanuit de nood van het gezin of van de betrokkenen, ruimte kan geven aan een goed geïntentioneerde, professionele en bekwame instelling. Die verantwoordelijkheid ligt bij verschillende overheden. Ik zeg het evengoed ten aanzien van mezelf, ik heb daar geen problemen mee. Ik stel alleen maar vast dat er een grote input van middelen is en dat het resultaat sterk wordt afgeremd door tal van mechanismen. (Opmerkingen mevrouw Mieke Vogels en mevrouw Elke Roex)
De heer Bart Caron: Het gaat ook over de efficiëntie van de hulpverlening. We hebben het er al vaak over gehad - en ik overdrijf nu een beetje - hoe hulpverleners elkaar voor de voeten lopen bij kansarmoede. Dat is inadequate hulpverlening: te laat en ongecoördineerd. Als een multidimensionele armoede de bron is van allerlei problemen, dan moeten we daar een snel en adequaat antwoord op geven. Maar dat doen we niet. We werken gefragmenteerd, vaak met dure hulpverlening, maar niet efficiënt. We moeten daar sneller op reageren, bijvoorbeeld via opvoedingsondersteuning. Daar nijpt het schoentje. De dag dat men moet remediëren, is de slaagkans 10 percent. De dag dat men snel kan handelen, is de slaagkans 70 percent. Daarover gaat het. Als we de wachtlijsten willen inkorten, moet de hulpverlening snel, adequaat en preventief ageren.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, geachte collega's, ik denk dat we heel veel elementen in het debat zouden kunnen betrekken. We zouden er een heel groot debat van kunnen maken.
De eerste vraag die we moeten stellen is in welk soort samenleving we willen leven. Dat is de fundamentele vraag. Hoe organiseren we onze samenleving, hoe organiseren we onze gezinsverbanden, hoe organiseren we sociale steun? Dat is een belangrijk maatschappelijk debat dat misschien te weinig gevoerd wordt door diegenen die daarover stellingen zouden kunnen innemen: de hulpverleners en de zorgsector zelf. Zij zijn nochtans goed geplaatst om daarover een opinie te geven. Dat heb ik wel een beetje gemist in het debat.
Een tweede vraag is hoe we de zorgsector willen organiseren. Ik vind de opmerking van de voorzitter cruciaal. Ik denk dat we niet in een zorgsectormodel willen functioneren. Ik hoop dat het ook niet de wens is om in een model te functioneren waarin alles gejuridiseerd wordt. Ik denk dat veel mensen in de commissie en in de zorgsector daar niet voor kiezen.
Wij kiezen wel voor een model waarin we meten, diagnosticeren en indiceren op een professionele wijze. We blijven investeren om dat beter en beter te doen. Men moet de noden van het individu, van het gezin en van anderen diagnosticeren, om dan een proces van zorgbemiddeling op te zetten. Daarbij proberen we om de matching van vraag en aanbod zo goed mogelijk te realiseren, met respect voor de keuzevrijheid van het individu. Dat vind ik heel belangrijk. Ik zal voor de rechtbank ook ten gronde repliceren over dit individuele dossier. De families die vandaag op de wachtlijsten staan, krijgen immers wel degelijk aanbiedingen. We kiezen echter voor een bemiddelingsmodel waarin het vrijstaat om een aanbod te aanvaarden of niet. Ik ben voorstander van dat model omdat het volgens mij essentieel is voor de zorg- en welzijnssector dat alles er gebeurt in wederzijds respect en in wederzijdse dialoog, om zoveel mogelijk groeikansen mogelijk te maken.
Ik heb inderdaad altijd gestreefd naar de juiste zorg en de juiste omkadering voor mensen met noden, en in het bijzonder voor jongeren. Het is daarom dat we - ik ben blij dat iedereen hier rond de tafel dat erkent - massaal investeren, zowel in de sector voor personen met een handicap, als in de aanpak van intrafamiliaal geweld en in het Globaal Plan.
Ik heb een gesprek gehad met mevrouw Dejonckheere. Wat ik in de kranten lees is een heel ander verhaal dan wat mevrouw Dejonckheere mij vertelt. Ik kan mij inbeelden dat de context vandaag van die aard is dat bepaalde zaken op een bepaalde manier geïnterpreteerd worden. Ik wil niemand iets verwijten, maar ik stel gewoon vast dat ik van mevrouw Dejonckheere een verhaal en andere vragen hoor dan wat ik in de kranten lees. Ik heb uit de kranten niet kunnen opmaken wat de concrete hartenkreet is, maar dat was wel mogelijk na dat gesprek.
Misschien nog iets over de integrale jeugdzorg. Ik vind het spijtig dat die niet de nodige appreciatie krijgt. De operatie van de integrale jeugdzorg heeft inderdaad te maken met het beheersmatige, met de onderlinge afstemming van sectoren. Ik kan begrijpen dat een individuele hulpverlener of een individueel gezin daar nu geen boodschap aan heeft. Hetzelfde gebeurt in het bedrijfsleven. Stel u voor dat zes verschillende bedrijven met eenzelfde cliënteel, maar met zes verschillende bedrijfsculturen hun dienstverlening op elkaar willen afstemmen, willen integreren. Dat vergt een heel proces. Dat is ook de operatie van de integrale jeugdzorg. Dat neemt veel tijd in beslag. We zouden ook liever zien dat het sneller kon, maar ik heb respect voor het proces. Ik weet niet of u al eens een fusie of een joint venture van twee bedrijven hebt meegemaakt, maar opdat bedrijfsculturen elkaar zouden vinden, is er heel wat tijd nodig.
Als zes sectoren elkaar moeten vinden, weten we dus dat daar tijd voor nodig is. Dat proces is echter onomkeerbaar. Ik ben blij dat men dat op het terrein goed weet. Ik ben ook blij dat men beseft dat dit niet gemakkelijk is. Er moeten nog randvoorwaarden worden ingevuld, ik ben de eerste om dat te erkennen. Er zal nog veel overleg nodig zijn. Maar er is al heel wat werk gedaan.
De netwerken rechtstreeks toegankelijke hulp zijn operationeel. De principes van de toegangspoort zullen deze maand worden toegelicht aan de verschillende sectoren. Voor de netwerken crisishulp is het voorbereidende werk gedaan. Er zullen er elf starten in juli 2007 en ze zullen operationeel zijn in 2008. Dit proces is dus onomkeerbaar. Eigenlijk zitten we in de eindfase. Ik weet dat er altijd weerstanden zijn bij dergelijke fenomenale operaties. Ik kan begrijpen dat sommigen zoiets dan afschilderen als een kloof tussen het beleid en de praktijk. Ik zeg niet dat mevrouw Dejonckheere dat doet. Misschien is dat wel een laatste stuiptrekking van verzet tegen een evolutie waarvan sommigen hadden gehoopt dat ze niet zou doorgaan. Toch is ze doorgegaan. Het werk is geleverd. Er zijn al dingen operationeel. De grootste kaap zal echt worden genomen; nog deze maand is daarover een belangrijk overleg.
Ik begrijp de tussenkomst over samenwerking, want uiteindelijk is dat ook mijn visie. Het debat ging daarnet over de vraag van mevrouw Dejonckheere naar een crisismanager op beleidsniveau. Dat is echter niet de vraag van mevrouw Dejonckheere. Er zal ook wel een andere reden zijn waarom men dit zo wenst te interpreteren. Ik denk trouwens dat dit niet zou werken. In de stappen die we zetten rond zorgregie in het gehandicaptenbeleid, is de samenwerking, op een niet-vrijblijvende manier, voor mij essentieel. We hebben het al vaak gehad over samenwerking op een vrijblijvende manier. Op een bepaald moment moet een beleid echter krijtlijnen trekken en wijzen op een collectieve verantwoordelijkheid. In dit geval is dat de collectieve verantwoordelijkheid van opnameplicht. Dat doen we bijvoorbeeld in het gehandicaptenbeleid en eigenlijk maakt dat deel uit van het proces van de integrale jeugdzorg, via de toegangspoort rechtstreeks toegankelijke en niet-rechtstreeks toegankelijke hulp.
Als men vanuit De Stobbe spreekt over een crisismanager, dan heeft men het niet over het beeld dat men nu graag wil ophangen van een superman of -vrouw die alle overheden samenbrengt en die van daar uit de regie zal voeren van wat deze mensen dagdagelijks zouden moeten waarmaken in de praktijk. Ik ben diegene die probeert het engagement te respecteren om, in dialoog, tot afspraken te komen. Ik stel vast dat het ook lukt om afspraken te maken en te honoreren.
Op de uitbreidingen in het gehandicaptenbeleid ga ik niet te diep in. Misschien is het een aantal van u ontgaan, maar de plaats die gevraagd werd, is een plaats in de gehandicaptensector en niet in de sector van de bijzondere jeugdzorg. Ik kan natuurlijk een stand van zaken geven over het Globaal Plan. Men vroeg een plaats in een MPI, een sector waar er de laatste jaren 104 plaatsen bijkwamen. In dit dossier werd een aanbod gedaan, maar men is er niet op ingegaan. Ik zal er ten gronde op doorgaan op de rechtbank.
Ik zal nu even ingaan op de stand van zaken betreffende het Globaal Plan Jeugdzorg. Voor de implementatie van het Samen Terug op Pad-Programma werden de erkenningsaanvragen ingediend. In 2007 gaan twee nieuwe teams van start. Net zoals professor Deboutte heeft bepleit, hebben we gezorgd voor ondersteuning voor de steungezinnen en de pleegzorg. Het project is in 2007 van start gegaan.
In de rondzendbrief van 6 oktober 2006 werd een oproep gelanceerd voor de versterking van de orthopedagogische pleegzorg. Ik denk daarbij aan de eenloketfunctie in Limburg. Daarnaast is er ook de versterking van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG). Op 30 maart 2007 werd er beslist om 55 bijkomende plaatsen te creëren en die zullen worden gerealiseerd op 1 juli 2007. Er wordt gezorgd voor de uitbreiding van crisishulp aan huis en van de capaciteit van onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra. In 2007 komen er 26 bijkomende plaatsen. Over de uitbreidingsaanvragen voor de capaciteit van begeleidingstehuizen, dagcentra en begeleidingsdiensten voor zelfstandig wonen werd op 5 april 2007 gecommuniceerd.
Misschien is de impact van het Globaal Plan op het terrein vandaag nog niet duidelijk. Dat is ook normaal. De belangrijkste implementaties gebeuren vanaf 1 juli 2007. We hebben een oproep gedaan aan de sector. De toewijzingen zijn gebeurd. Vanaf 1 juli 2007 is er dan ook een uitbreiding met 106 residentiële plaatsen, 26 plaatsen in de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra, 148 ambulante en semi-ambulante plaatsen en 100 bijkomende begeleidingen op jaarbasis voor de diensten voor crisishulp aan huis. Ik heb het dan nog niet eens over de herstelgerichte afhandeling die we geïntroduceerd hebben, de experimentele rondes met Youth at Risk, de overstap enzovoort. Ik verwijs ook naar de uitbreiding van de projecten inzake gestructureerde, kortdurende residentiële bezettingen. Ik kan zo nog een tijdje doorgaan.
Ik denk dus dat er wel degelijk een groot verschil is. Als nu wordt gezegd dat er nog niets zichtbaar is, verwijs ik naar de grote uitbreiding die op 1 juli zal worden gerealiseerd. Ik betreur dan ook de opmerkingen, zelfs door mensen die hiervan op de hoogte zijn en die het individuele dossier kennen. Vlak voor de uitvoering van de plannen wordt gezegd dat er nu gehandeld moet worden. Op 1 juli 2007 wordt echter uitvoering gegeven aan de projecten. Ik zal maar zeggen dat die commentaar toeval is.
De opmerking dat opvoedingsondersteuning beperkt wordt tot opvoedingswinkels en Triple P doet afbreuk aan de visie die we ontwikkeld hebben en aan de concrete realisaties rond opvoedingsondersteuning. Zelfs in het deel over de kinderopvang hebben we gezorgd voor een structurele inbedding. We schenken enorm veel aandacht aan opvoedingsondersteuning. Ook uit de discussies met minister Vandenbroucke, die sterk inzet op de ontwikkelingen inzake de brede school, blijkt deze bekommernis. We doen heel wat voor onze regioverpleegkundigen en voor de mensen die getraind zijn voor Triple P. We zullen 250.000 gezinnen bereiken via concrete opvoedingsondersteuning, los van initiatieven als de opvoedingswinkels.
Niemand heeft ons lessen te geven over de opvoedingsondersteuning. Daar maken we immers een zaak van, en terecht. We geloven oprecht in het soort samenleving waarin we willen leven. We geloven dat een kind in eerste instantie het recht heeft om zich maximaal te ontplooien en te ontwikkelen in zijn eigen omgeving. We moeten daar maximaal op inspelen. Vanuit die visie is het een terechte beleidskeuze om, naast alle andere investeringen en inspanningen, die kaart te blijven trekken.
We hebben trouwens gesprekken gevoerd met minister Anciaux om na te gaan hoe ook in de vrijetijds- en culturele sector, onder meer bij de jeugdverenigingen, het sociaal draagvlak kan worden versterkt en hoe we ervoor kunnen zorgen dat mensen en gezinnen de nodige ondersteuning krijgen.
Over het individuele dossier zal ik ten gronde reageren voor de rechtbank. Ik denk niet dat dit een representatief dossier is waaruit beleidsconclusies kunnen worden getrokken. Ik ben wel van mening dat het fundamenteel is dat we ons samen afvragen naar welke samenleving we willen evolueren en vooral hoe we onze zorgsector in de toekomst willen organiseren.
Ik blijf erbij dat de keuze die ik heb gemaakt inzake de opnameplicht - waarbij elke verantwoordelijke ook bereid is die verantwoordelijkheid op te nemen - veel fundamenteler is dan de keuze voor een model waarin een toewijzing gebeurt door een rechter of door een overheid. De keuze moet vooral gebeuren op basis van wederzijds respect, op basis van een goede diagnose, afstemming en zorgbemiddeling. We zullen samen moeten erkennen dat we bij de zorgbemiddeling ofwel kiezen voor het wederzijds respect, ofwel voor een managementbenadering. We kunnen die zaak perfect managen als we dat willen. Voor de organisatie van de zorgsector heeft dat echter heel wat consequenties. Ik wens die keuze niet te verdedigen.
Daarenboven zullen we blijven inzetten op de uitbreiding op allerlei vlakken. Het is immers mijn bedoeling om ademruimte te creëren. Het klopt dat de verandering ten volle duidelijk zal zijn vanaf 1 juli 2007. Ik ben de eerste om toe te geven dat het werk na die datum zeker en vast nog niet af zal zijn. Ik hoop dat ook. Als we in een situatie verzeild zouden raken waarbij het werk af zou zijn, dan zou dat betekenen dat we een verkeerde visie hebben op welzijn, op zorg. Ik hoop dat er nooit iemand zal beweren dat het werk inzake welzijn en gezondheid afgerond kan zijn.
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Vooraf zou ik willen zeggen dat ik op geen enkel ogenblik heb beweerd dat het inschakelen van de rechtbank de ideale oplossing zou zijn. Ik hou helemaal geen pleidooi voor het juridiseren van onze samenleving. Ik heb wel gezegd dat ik begrip kan hebben voor de redenering die achter de dagvaarding zit. Ik heb het dan niet over het juridische maar over het feitelijke aspect. Het gaat toch wel om een noodkreet. Het kind wacht al zolang op de juiste opvang. Ik heb daarnet een overzicht gegeven van de plaatsen waar die jongen al heeft gezeten.
De stap die nu gezet is, moet worden beschouwd als een laatste noodkreet. Er was geen andere oplossing. Blijkbaar is die er ook nu nog niet. Ik kan wel begrijpen dat die stap op een bepaald ogenblik wordt gezet.
Mevrouw de minister, u stelt dat u hier niet verder zult ingaan op het individuele dossier. Het zal trouwens uw dossier niet meer zijn. Als ik goed ben ingelicht, worden de pleidooien in kort geding gehouden op 19 juni. De behandeling van de zaak ten gronde is voor veel later. Iedereen die ook maar in enige mate vertrouwd is met de rechtbank, weet dat de zaak op de lange baan kan worden geschoven.
Ik betreur wel dat u deze zaak als een individueel dossier voorstelt. Dat is niet zo. Deze zaak heeft de pers gehaald en is uitgegroeid tot een symbooldossier. Er zijn veel kinderen in moeilijke situaties die wachten op een oplossing. Ik betreur dat u hieruit geen conclusies wilt trekken.
Voor alle duidelijkheid, bij de bespreking van het Globaal Plan heb ik uitvoerig gezegd dat mijn fractie zich daar grotendeels in kan vinden. Het zou u echter sieren als u terdege rekening zou houden met kritiek, zeker als die afkomstig is van specialisten. Kritiek van de oppositie maakt deel uit van het politieke spel. Tijdens de vorige regeerperiode hadden we kritiek op uw voorganger. Het is normaal dat u geen rekening houdt met de kritiek van uw politieke tegenstanders.
Het gaat hier echter niet alleen om kritiek vanuit het parlement, maar ook van mensen op het terrein. Ze stellen een aantal vragen, zowel over de bijzondere jeugdzorg als over de integrale jeugdhulp. Op dat laatste punt bent u uitvoerig ingegaan. U moet bereid zijn om in dialoog te gaan met de experts. Ze formuleren hun kritiek toch niet op een gratuite manier. Als dat het geval zou zijn, zouden ze hun geloofwaardigheid op de helling zetten. Ook al is die kritiek misschien te scherp geformuleerd, toch zit er een grond van waarheid in.
Mevrouw de minister, ik ben bereid om te accepteren dat processen traag verlopen. De kritiek die we horen, is echter veel fundamenteler. Daarnet zei u over de integrale jeugdzorg dat we in de eindfase van het proces zitten. Ik raad u aan rekening te houden met deze kritiek en na te gaan welk antwoord daarop kan worden geformuleerd.
U hebt een gesprek gehad met directeur Dejonckheere van De Stobbe. Blijkbaar heeft ze u gezegd dat ze niet heeft gepleit voor het aanstellen van een crisismanager. Ik heb hier echter de verschillende interviews bij. Volgens mij heeft ze daarover ook op de televisie verklaringen afgelegd. Ik kan dat hier echter niet bewijzen.
De heer Luc Martens: Mevrouw Dillen, op haar initiatief heb ik mevrouw Dejonckheere een paar keer ontvangen. Ik kan alleen zeggen dat ze uitdrukkelijk heeft gesteld dat ze daarvoor geen vragende partij was.
Mevrouw Marijke Dillen: Het zal weer eens de schuld van de media zijn!
De heer Luc Martens: Ik kan alleen zeggen wat ik gehoord heb.
Mevrouw Marijke Dillen: Ze heeft ook verklaringen op televisie afgelegd. (Opmerkingen van mevrouw Trees Merckx-Van Goey)
Ik ben blij dat mevrouw Merckx, die in deze toch objectief is, dat bevestigt. In interviews in Het Nieuwsblad, De Standaard, De Morgen en Gazet Van Antwerpen heeft ze daarvoor gepleit.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Ik heb niet beweerd dat mevrouw Dejonckheere niet gepleit heeft voor een crisismanager. Ik heb gezegd dat ze niet heeft gepleit voor een crisismanager zoals de media en de vraagstellers dat voorstellen. Ze heeft geen crisismanager gevraagd op het niveau van het beleid. Ze heeft een crisismanager gevraagd op basis van individuele dossiers. Dat is een groot verschil. Ze vraagt een crisismanager op basis van de individuele gezinssituatie, van de dossiers zelf en niet op basis van de interpretatie die eraan wordt gegeven in de media of door de vraagstellers, die de informatie hebben overgenomen uit de media.
Mevrouw Dillen, ik verwijt u niets. Ik zeg u alleen wat ik weet. Blijkbaar zijn er nogal wat misverstanden over de gevoerde communicatie. Misschien gaat het niet om toevalligheden. U baseert zich op de informatie die u hebt. Ik zeg alleen dat ik van haar een ander verhaal heb gehoord. Het stemt niet overeen met wat ik in de kranten heb gelezen. Tot op heden wil ik me baseren op de gesprekken die ik aanga met de mensen, ook met degenen die kritiek leveren. Ik heb daar nog nooit een probleem mee gehad. U kunt natuurlijk alleen voortgaan op de informatie die u hebt.
Mevrouw Marijke Dillen: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik zal afronden. We moeten eens ernstig nadenken over de twee zaken. Ik haal hier aan wat mevrouw Dejonckheere letterlijk heeft gezegd in verschillende kranteninterviews. Ze zegt dat het tijd is om een efficiënte, goeddraaiende procedure op te starten, waarbij we een diagnose stellen, voor een oplossing zorgen en achteraf de zaak evalueren. Mevrouw de minister, het is geen rechtstreeks verwijt aan uw adres, maar ze stelt ook voor om, vermits alle beleidsdomeinen naar elkaar verwijzen, een overstijgende crisismanager aan te stellen, die orde op zaken kan stellen. Het lijkt me de moeite waard om daar eens over na te denken.
Ten slotte wil ik nog aankondigen dat ik namens mijn fractie een met redenen omklede motie zal indienen.
Minister Inge Vervotte: Mevrouw Dillen, ik wil een en ander rechtzetten. Ik heb niet gezegd dat ik geen beleidsconclusies wil trekken uit dit individuele dossier. Ik heb wel gezegd dat ik denk dat dit dossier niet representatief is om er gefundeerde beleidsconclusies uit te trekken. Ik verwijs ter zake naar het Globaal Plan zelf. Dat is opgemaakt op basis van een zeer grondige omgevingsanalyse. Ik denk dat het nog maar weinig gezien is in dit parlement dat iemand die een beleidsvoorstel formuleert zich zo kwetsbaar opstelt als ik heb gedaan met dit plan. Het uitgangspunt van de nota was werkelijk de vraag hoe groot de wachtlijsten zijn, wat de vastgestelde tekorten, gebreken en problemen zijn. Een heel hoofdstuk wordt gewijd aan die omgevingsanalyse.
We hebben dus geprobeerd een beleid op te stellen op basis van een analyse die we hebben gemaakt samen met de sector zelf, en dus niet op basis van individuele gevallen. Aan de hand van die omgevingsanalyse hebben we dan gedurende negen maanden overlegd met de diverse actoren uit de sector, om een oplossing ten gronde te zoeken. Ik wil mijn beleidsbeslissingen immers nemen op een gefundeerde en grondige wijze, en dus ook steunend op die omgevingsanalyse. We houden daar wel degelijk rekening mee. Dat staat zwart op wit in het eerste hoofdstuk van het Globaal Plan. U kunt het daar terugvinden. We verwijzen daar expliciet naar.
U vindt het jammer dat ik de kritiek niet ernstig neem. U zegt dat dit toch wel nuttig zou zijn. We doen echter niets anders dan voortdurend bijsturen op basis van een dialoog met alle betrokkenen. Als er beleidsconclusies moeten worden getrokken, is het belangrijk verschillende stemmen en elementen te horen. Dat proberen we te doen. We nodigen mensen uit om te horen wat hun visie is op een aantal evoluties. Met die kritiek van verschillende experts wordt wel degelijk rekening gehouden, en dat zoveel mogelijk in consensus. Men kan daar natuurlijk altijd over discussiëren. Dat verschilt al naargelang de expert.
Ik ben ook de eerste die expliciet heeft gezegd dat er een oefening moet gebeuren inzake de regie. Dat staat trouwens ook in het Globaal Plan. U hoeft me dus niet te zeggen dat het misschien eens zinvol zou zijn om daarover na te denken. Ik verwijs naar dat Globaal Plan: rekening houdend met de verschillende bestaande bevoegdheden, vinden wij het essentieel met de diverse betrokkenen te bekijken hoe die regie concreet kan gebeuren. Daarom is er op federaal niveau de werkgroep-Maes, waarin expliciet wordt samengewerkt tussen Welzijn, Justitie en de politiediensten. Ik heb dit dus zelf aangegeven. Ik heb ook al een aantal stappen gezet. U hoeft me dus niet te overtuigen van het belang daarvan, integendeel. Ik heb dit zelf erkend en geformuleerd, en ik heb zelf initiatieven daartoe genomen.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door mevrouw Dillen werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.