Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 29/05/2007
Vraag om uitleg van mevrouw Trees Merckx-Van Goey tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de haalbaarheid van de bestaffingsnormen in kinderkribbes
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, dat een goede kinderopvang cruciaal is voor een goede combinatie van arbeid en gezin, hebben we de jongste dagen nog gehoord. In de sector van de crèches is er echter enige ongerustheid. Elke dag ervaren die mensen dat het erg moeilijk is om met de beschikbare budgetten te voldoen aan de huidige bestaffingsnorm van 6,5 kinderen per verzorgster. Daar zijn verschillende redenen voor.
Een belangrijke reden is dat de kinderdagverblijven een beetje de dupe zijn van hun bereidwilligheid om gedurende elf tot twaalf uren open te zijn. Wij vragen hun om flexibiliteit aan het begin en aan het einde van de werkdag. De subsidiëring is echter berekend op klassieke werkdagen van slechts acht uur. Ook worden ze vaak geconfronteerd met korte afwezigheden van het werk. De biotoop van de kinderdagverblijven is nu eenmaal erg virusrijk. Afwezigheid wegens ziekte is er een dagelijkse realiteit. Ook jonge ouders krijgen al eens een virus van hun kinderen, bijvoorbeeld bepaalde kinderziekten. Dat probleem kan slechts worden opgevangen door het in dienst nemen van extra verzorgsters.
Een derde element is de uitbreiding van de vrijstelling van arbeidsprestaties. Natuurlijk is ook dat een goede zaak. De bedoeling is goed. Daardoor kunnen kinderverzorgsters langer blijven werken. Deze maatregel beoogt vooral werkdrukvermindering en een uitbreiding van de werkgelegenheid, maar eigenlijk legt hij extra druk op de organisatie en de coördinatie binnen de kinderdagverblijven. We staan achter die maatregel, maar hij heeft een grote impact op de werking. Blijkbaar is het net die maatregel die de kinderdagverblijven de das omdoet.
In het kader van de moederschapsbescherming moeten zwangere werkneemsters meteen van de arbeidsplaats worden verwijderd. Een onmiddellijke vervanging is echter niet altijd evident.
Een aantal crèches zijn bereid hun klanten, de gezinnen, extra diensten aan te bieden, bijvoorbeeld in de vorm van thuisopvang voor zieke kindjes. Dat is eveneens een maatregel die ouders in staat stelt om werk en gezin op een zo efficiënt mogelijke manier te combineren. De huidige bestaffingsnorm legt echter een zodanige druk op het personeelsbestand dat de beschikbare verzorgsters vaak in de kribbe zelf moeten inspringen zodat men in de problemen komt met die thuisopvang.
Al deze voorbeelden tonen aan dat het onmogelijk is geworden om dag in dag uit op ieder moment van de dag een feitelijke bestaffing van 1 verzorgster voor 6,5 kinderen te realiseren.
De kinderdagverblijven stellen dat ze daardoor hun pedagogische kwaliteit niet meer kunnen aanhouden. Het is echter vooral een probleem van aansprakelijkheid. Als de bestaffingsnorm niet wordt gehaald, en er gebeurt iets, dan rijst het probleem van de persoonlijke aansprakelijkheid. De kinderverzorgsters hebben misschien geen of onvoldoende toezicht kunnen uitoefenen. Misschien was er op het ogenblik van het voorval niet voldaan aan de wettelijk vereiste bestaffingsnorm. Nog niet zo lang geleden was er een uitspraak over een crèche in Genk. Daar was iets gebeurd tijdens de middagpauze. Men heeft nagekeken hoeveel personeelsleden er op dat ogenblik aanwezig waren en of de bestaffingsnorm was gehaald. Dat bleek niet het geval te zijn. De betrokkenen zijn persoonlijk aansprakelijk gesteld. Het is dus niet alleen een kwestie van werkdruk. Als er iets gebeurt, dan is er een cruciaal probleem. De crèches denken daar zeker niet lichtzinnig over.
Mevrouw de minister, hebt u weet van de bestaffingsproblemen in de kinderdagverblijven? Hebt u daarover al overlegd met Kind en Gezin? Wat was het resultaat? Welke oplossing stelt Kind en Gezin voor? Is het niet mogelijk die norm van 6,5 kinderen per verzorgster te herzien, of te hanteren als een algemene norm op jaarbasis? Op die wijze kan de bestaffing worden aangepast aan de drukte en de noden van de crèches op bepaalde tijdstippen. Als er iets gebeurt op het einde van de dag, wanneer er minder kinderen aanwezig zijn, en men haalt de bestaffingsnorm niet, dan is er een probleem met de aansprakelijkheid. Die norm geldt momenteel immers op elk moment van de dag.
Kinderdagverblijven kennen geen achturenwerkdag, maar zijn dagelijks gedurende elf tot twaalf uren open. Daardoor moet er meer personeel worden ingezet. De subsidiëring is berekend op een klassieke werkdag van acht uur. Is er een aanpassing daarvan op til? Zo ja, welke? Op welke termijn zou dat te verwezenlijken zijn?
Dan heb ik nog vragen in verband met die bijkomende vervanging in het kader van de uitbreiding van de vrijstelling van arbeidsprestaties. Dat laatste komt erop neer dat men vanaf 45 jaar 12 bijkomende dagen krijgt, vanaf 50 jaar 24 en vanaf 55 jaar zelfs 36. De betrokkenen zijn daarvoor vragende partij geweest. Dat is trouwens ook het voorwerp geweest van overleg tussen de sociale partners. Het is niet dat we daar afbreuk aan willen doen, maar hoe moet dat dan in de praktijk worden verwezenlijkt? Men zegt me dat de berekening van de financiering ter zake gebaseerd is op een theoretische benadering, waarbij die dagen gegroepeerd en aaneensluitend worden opgenomen. De praktijk is echter ver verwijderd van die theoretische benadering. De vrije dagen worden het hele jaar door opgenomen, zoals overeengekomen in de cao. Kinderdagverblijven zijn dan ook genoodzaakt te voorzien in extra permanente krachten, met de nodige financiële gevolgen. Kunt u niet toelaten dat de werknemers vrijwillig die extra dagen voorafgaand aan hun pensionering zouden opsparen? Dat zou een vlottere vervanging mogelijk maken. Vooral in crèches waar heel wat oudere verzorgsters aan de slag zijn, is dat immers een reëel probleem.
Het is evident dat mensen zich kunnen en willen laten vervangen bij zwangerschap. Ook daar is de vervanging echter vaak moeilijk. De kans dat het personeelsbestand tijdelijk niet aan de norm voldoet, is erg groot. Kan er een afwijking worden toegestaan, zodat de crèches een tijdelijke overbruggingstermijn krijgen om voor vervanging te zorgen?
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Mijnheer de voorzitter, ik wil dit wat uitbreiden. Zoals ik in het verleden al aankaartte, rijst er een gelijkaardig probleem voor de rustoorden.
Minister Inge Vervotte: Dat is een federale aangelegenheid.
Mevrouw Vera Van der Borght: Dat weet ik, maar dit gaat ons toch ook enigszins aan. Het gaat immers over de kwaliteit van de dienstverlening. We moeten daar ook aandacht voor hebben.
Minister Inge Vervotte: Ik zal dit overmaken aan minister Demotte.
Mevrouw Vera Van der Borght: Ik dacht dat u mee zou wegen op de onderhandelingen. In dat licht is het misschien interessant in overweging te nemen dat het probleem ook rijst in de rustoorden. Ook daar vindt men onvoldoende verpleegkundigen. Het wordt ook steeds moeilijker om verzorgers te vinden. Dit is dus geen fenomeen dat alleen in de kinderdagverblijven bestaat. Het komt aan de oppervlakte in de hele zorgsector. Ook ziekenhuizen kampen er steeds meer mee. Dat is ook een federale aangelegenheid, ik weet het. Dat mag ons echter niet beletten om daarvoor de nodige aandacht te vragen in deze commissie.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, het is belangrijk te weten dat de norm van 1 begeleider per 6,5 kinderen een loutere subsidienorm en geen aanwezigheidsnorm is. Dat verandert de zaak natuurlijk. Het is uiteraard onmogelijk dat er op elk ogenblik 1 begeleider per 6,5 kinderen aanwezig zou zijn. Dat staat ook nergens vermeld in de regelgeving. In het kader van hun responsabilisering zijn voorzieningen verantwoordelijk geworden voor het inzetten van personeel en voor de aanwezigheid van het nodige personeel om een kwaliteitsvolle kinderopvang te kunnen bieden. Zo zal er bij het slapengaan van de kinderen minder personeel aanwezig zijn dan bijvoorbeeld tijdens de eetmomenten, wanneer er meer personeel vereist is. Ik kan me voorstellen dat het in bepaalde situaties niet altijd eenvoudig is om voldoende bestaffing te garanderen, vooral bij ziektes of vakantieperiodes. Het zijn die piekmomenten die maken dat er een heel goed managementbeleid moet worden gevoerd. Het is de voorziening zelf die, met de forfaitaire middelen, het personeel zo goed mogelijk moet inzetten.
Mevrouw Merckx, u stelde dat de subsidiëring uitgaat van een werkdag van acht uur. Dat is niet het geval. De minimale openingsduur van kinderdagverblijven is al vele jaren vastgelegd op elf uur. Reeds vóór het instellen van de enveloppenfinanciering, toen de lonen nog gesubsidieerd werden, werd er rekening gehouden met de noodzaak om elf uur per dag open te zijn en daartoe personeel in te zetten. Bij de overschakeling naar enveloppenfinanciering, is hetzelfde pakket aan subsidies herverdeeld naar een enveloppe.
U verwees ook naar de impact van de werkdrukverlaging in de sector van de kinderopvang. Ik wil heel formeel stellen dat Vlaanderen hier bewust andere keuzes heeft gemaakt dan de federale overheid. We hebben een enveloppe gekregen voor de werkdrukvermindering. Het is echter niet de Vlaamse Regering die gekozen heeft voor die befaamde rimpeldagen. De federale cao legt dit op, maar de Vlaamse cao doet dit niet. In de Vlaamse cao werd alleen een enveloppe vooropgesteld voor de werkdrukverlichting. Het was aan de sociale partners om te kiezen hoe dat het beste kon gebeuren. De sociale partners hebben daaromtrent overeenstemming bereikt. Ze hebben zelf de verdelingswijze van de middelen bepaald. De voorzieningen krijgen een bedrag waarmee ze in een vervanging kunnen voorzien. Nieuwe afspraken over de manier waarop bijkomende vakantiedagen kunnen worden opgenomen, moeten het voorwerp uitmaken van nieuwe onderhandelingen met de sociale partners. Het is vanaf het begin duidelijk gesteld wat de enveloppe inhield. De Vlaamse overheid heeft daar geen wettelijke verplichtingen tegenover gesteld. De sociale partners hebben afspraken gemaakt. Zij hebben gekozen voor die theoretische normen. De Vlaamse overheid heeft dat niet opgelegd. Men kan dus niet zeggen of de financiering al dan niet voldoende is. Het gaat over een heel ander mechanisme.
Ten slotte wees u ook op de problematiek van de werkneemsters die niet meer kunnen blijven werken als ze zwanger zijn. Dat kan inderdaad voor problemen zorgen. De toenmalige raad van bestuur van Kind en Gezin, nu raadgevend comité geheten, heeft destijds een regeling uitgewerkt. Die houdt in dat een werkonderbreking van hoogstens drie maanden geen gevolgen heeft voor de subsidie of de erkenning. De voorzieningen hebben op dat ogenblik dus een financieel voordeel en krijgen evenveel subsidies. Indien de werkonderbreking tussen de drie en de zes maanden ligt, wordt de situatie van het kinderopvanginitiatief individueel geëvalueerd. Concreet betekent dit meestal dat de voorzieningen hun subsidies kunnen behouden. Dit biedt dan ook de mogelijkheid om de werkneemsters tijdelijk te vervangen.
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mevrouw de minister, u zegt dat het een subsidienorm is, en geen aanwezigheidsnorm. Toch gaat men in de rechtsspraak de facto uit van een aanwezigheidsnorm. We moeten die rechtsspraak dus nauwgezet blijven opvolgen. In de rechtsspraak wordt gesteld dat er subsidies worden verstrekt voor een aantal begeleiders per kind. Als dan, in het licht van een discussie over de aansprakelijkheid, wordt vastgesteld dat dat aantal begeleiders niet aanwezig was, redeneert de rechtspraak dat dit aanleiding kan geven tot die aansprakelijkheid. Men gaat er dus eigenlijk van uit dat de betrokkene een fout heeft gemaakt door niet te zorgen voor die aanwezigheid.
Ik stel voor dat de rechtspraak nauwgezet wordt gevolgd en dat er voldoende tegengas wordt gegeven. Als dit geen aanwezigheidsnorm is, zullen de voorzieningen zich daarop kunnen richten en niet met problemen af te rekenen krijgen. In de rechtspraak wordt soms een zware verantwoordelijkheid gelegd. Het is waar dat de andere partij moet bewijzen dat er fouten zijn begaan. Als een deel van de overheid betrokken is, en zeker als er sprake is van overheidsfinanciering, gaat de rechtspraak er meestal van uit dat de voorzieningen daar geld voor krijgen en dat ze daarom ook aan de normen moeten beantwoorden.
Minister Inge Vervotte: Die rechtspraak is alleszins totaal onlogisch. Mochten we telkens aanwezigheidsnormen opleggen, dan zouden voorzieningen geen enkele managementruimte of flexibiliteit meer hebben. Dat zou absurd zijn. We zullen dit inderdaad opvolgen. Dit is immers onwerkbaar. Uit onze formuleringen blijkt heel duidelijk dat het gaat om een subsidienorm, zoals we die trouwens altijd hanteren voor onze voorzieningen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.