Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 15/03/2007
Vraag om uitleg van de heer Bart Martens tot de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Na?tuur, over de milieu-impact van de verbranding van afvalhout door tuin?bouwbedrijven
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, steeds meer tuinbouwers schakelen voor de verwarming van hun serres over op hout, onder andere om de hoge stookoliefacturen te vermijden. De omschakeling wordt gestimuleerd door sensibilisering vanuit het Innovatiesteunpunt Land- en Tuinbouw van de Boerenbond. Ik denk dat ook andere landbouworganisaties het gebruik van hout en houtafval als energiebron voor de verwarming van serres stimuleren.
Het hout dat gebruikt wordt, is onder andere het zogenaamd niet-verontreinigd behandeld houtafval, dat zo goed als uitsluitend afkomstig is van sortering van sloopafval. Niet-verontreinigd houtafval is per definitie behandeld houtafval dat aan samenstellingseisen dient te voldoen voor een beperkt aantal verontreinigende stoffen. Er zijn verschillende samenstellingsvoorwaarden voor zogenaamd A-hout en B-hout, waarbij de samenstellingsvoorwaarden voor A-hout strenger zijn dan die voor B-hout.
Voor stookinstallaties kleiner dan 5 megawatt gelden deze samenstellingsvoorwaarden echter slechts als richtwaarden. Bovendien zijn er voor parameters zoals cadmium, kwik, mangaan enzovoort geen sectorale samenstellingsvoorwaarden.
Bij de verbranding van niet-verontreinigd behandeld houtafval in dergelijke kleinere installaties kunnen bijgevolg emissies van zware metalen, wolmanzouten, arseenpentoxide enzovoort vrijkomen. De rookgaszuivering op dergelijke installaties, meestal een multicycloon, is op die vervuilende stoffen niet afgestemd. Bovendien kunnen verhoogde emissies van dergelijke stoffen niet vastgesteld worden, daar er in VLAREM II voor installaties kleiner dan 5 megawatt geen meetverplichtingen of emissiegrenswaarden zijn opgenomen voor deze parameters. Dit kan een ernstige milieu-impact veroorzaken en een risico vormen voor de volksgezondheid. Bovendien kan de kwaliteit van het gebruikte houtafval sterk variëren.
Emissiemetingen van zulke installaties zijn dan ook onbetrouwbaar omdat ze afhankelijk zijn van de voortdurend wisselende verontreinigingsgraad van het geleverde hout. De zesmaandelijks verplichte houtafvalanalyses voor A- en/of B-hout vormen bijgevolg geen garantie. Deze periodieke metingen zijn niet in staat om de gehalten aan zware metalen en andere verontreinigende stoffen correct in te schatten.
Uit dit alles blijkt dat bij de verbranding van niet-verontreinigd behandeld hout tot op de dag van vandaag verontreinigingen kunnen plaatsvinden die een gevaar inhouden voor het milieu en de volksgezondheid. Mijnheer de minister, ik wil u dan ook de volgende vragen stellen.
Bent u op de hoogte van het probleem van milieuverontreiniging door de verbranding van afvalhout in stookinstallaties van tuinbouwbedrijven? Zo ja, welke stappen hebt u reeds gezet om deze problematiek het hoofd te kunnen bieden? Hoe rijmt u het gebruik van niet-verontreinigd behandeld houtafval met het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2006 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne? Dit besluit sluit namelijk aan bij de omzetting van richtlijn 2004/107/EG van het Europees Parlement en de Europese Raad van 15 december 2004 betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht. Het besluit stelt onder meer dat vanaf 31 december 2012 de concentraties van arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen de gestelde streefwaarden niet mogen overschrijden. De bevoegde diensten moeten zorgen voor de uitvoering van de nodige maatregelen.
Zou het invoeren van een keurmerk met kwaliteitsvereisten voor het gebruikte hout, met beperkingen in functie van de herkomst ervan, hier misschien een oplossing kunnen bieden?
Tot slot, mijnheer de minister, wat denkt u over het opzetten van een uitgebreide meetcampagne bij bestaande verbrandingsinrichtingen voor niet-verontreinigd houtafval kleiner dan 5 megawatt, om de bestaande risicosituaties te kunnen inschatten?
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Mijnheer de voorzitter, ik wil tussenkomen bij deze vraag van de heer Martens. Het gaat hier om het inzetten van een hernieuwbare energiebron voor de productie van groene warmte. Door het inzetten van deze brandstof wordt het energetisch rendement opgetrokken naar bijna 85 percent. Wanneer we dezelfde brandstof inzetten voor groenestroomproductie, dan wordt hooguit 35 percent gehaald. Door het inzetten van afvalhout is de CO2-balans dus ook een stuk beter.
Mijnheer Martens, u hebt het over A- en B-hout. Volgens mijn informatie worden die termen niet meer gebruikt. Men spreekt nu van drie categorieën afvalhout. De eerste categorie bestaat uit onbehandeld afvalhout, de tweede uit behandeld niet-verontreinigd afvalhout en de derde uit verontreinigd afvalhout. U zegt dat de samenstellingsvoorwaarden richtinggevend zijn. Voor zover ik weet, moet het hout, in het kader van een vergunning voor het verbranden van behandeld niet-verontreinigd hout ,ook voor installaties met een rendement dat kleiner is dan 5 megawatt voldoen aan die samenstellingsvoorwaarden. De voorschriften zijn duidelijk.
U hebt ook gezegd dat het technisch mogelijk is om de uitstootnormen te behalen met een installatie die uitgerust is met een multicycloon. Ik heb van OVAM vernomen dat ze bezig zijn met het uitwerken een systeem van certificering voor erkende leveranciers van dergelijke brandstof. De kwaliteitsvereisten zijn dus duidelijk. Een keurmerk kan de te controleren bedrijven dus beperken. Verder heb ik ook vernomen dat OVAM van plan is een dergelijke meetregistratie op te zetten.
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: Ik sluit me aan bij de analyse van de heer Martens, maar niet helemaal zoals de heer Matthijs die maakt.
Het gebruik van houtafval in serres is inderdaad fors in opmars, onder meer als alternatief voor de fuel, maar vooral door de prijs van olie en aardgas. Ongeveer twee maanden geleden heeft OVAM geantwoord dat het aantal vergunningsdossiers om houtafval te mogen gebruiken in serres, stijgt. Er zijn vandaag al zeker vijftien installaties vergund, die al dan niet reeds worden geëxploiteerd.
Ik wil erop wijzen dat de term niet-verontreinigd houtafval met een korreltje zout moet worden genomen. Wanneer we de analyses bekijken van sommige van die partijen, dan zien we dat soms vrij hoge waarden worden gemeten, bijvoorbeeld voor arseen of andere zware metalen. Op basis van een beperkte analyse van de adviesverlening in de vergunningen heb ik vastgesteld dat de administratie van minister Vervotte, meer bepaald de Gezondheidsinspectie, heel vaak een negatief of ongunstig advies verleent voor deze dossiers, in tegenstelling tot OVAM en de Vlaamse Milieumaatschappij, die zich uiteraard houdt aan de VLAREM-richtlijnen. De Gezondheidsinspectie zegt heel duidelijk, en dat is toch enigszins in tegenstelling met wat de heer Matthijs zegt, dat de monocycloon als zuiveringstrap eigenlijk niet afdoende werkt voor bepaalde parameters zoals vluchtige stoffen. De heer Martens heeft zonet gezegd dat er geen grenswaarde is voor zware metalen voor de installaties kleiner dan 5 megawatt. Bovendien lopen we door de stijging van de temperatuur als gevolg van de verbranding van hout, het risico andere neveneffecten te krijgen zoals de stijging van de NOx-uitstoot.
Zoals ik al zei, hebben de proefanalyses aangetoond dat we heel regelmatig overschrijdingen hebben van bepaalde niet ongevaarlijke stoffen zoals arseen. Het gaat om klasse 2-vergunningen. Dat leidt in bepaalde gemeenten tot bijvoorbeeld de beslissing dat A-hout nog wel toegelaten is maar B-hout niet meer. Men gebruikt in de concrete vergunningverlening tot op vandaag nog altijd de categorisering van A- en B-hout. Vandaar mijn vraag om te komen tot een veralgemening op Vlaams niveau in plaats van een ad-hocbeleid op gemeentelijk vlak dan wel provinciaal vlak in beroep. Ik houd een pleidooi om de milieuwetgeving wat betreft deze installaties aan te scherpen.
Is het effectief zo, zoals de heer Matthijs zegt, dat het rendement voor deze installaties in de orde van grootte van 85 percent ligt?
De voorzitter: Minister Peeters heeft het woord.
Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, er is een vergadering gepland om de problematiek van de kleinschalige houtafvalverbranding te bekijken. De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM), het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) en mogelijk andere instanties zullen daaraan deelnemen. De vergadering is gepland op 26 maart of 2 april. Alle elementen die hier aan bod zijn gekomen, zullen daar besproken worden. Mogelijk wisten jullie dat er een dergelijk initiatief wordt genomen en dat er al teksten over zijn. Ik denk dat het wijs is om alle betrokken administraties en diensten eens rond de tafel te zetten, een oplijsting te maken en na te gaan hoe dit wordt aangepakt.
Mijnheer Martens, deze problematiek is mij dus niet onbekend. Ook de bevoegde administraties kennen dit probleem en hebben reeds een vergaderdatum gepland.
Ik zal in de loop van 2007 een actieplan opstellen voor de verbranding van houtafval in kleinschalige verbrandingsinstallaties, meer specifiek gericht op de verbranding van niet-verontreinigd behandeld houtafval in de glastuinbouw en mestverwerking, maar ook in andere industriële sectoren. Een eerste overleg zal, zoals ik al zei, binnenkort plaats hebben. Het overleg zal worden gevoerd op basis van een voorstel van aanpak dat uitgaat van een beperking van de toegelaten soorten houtafval en het opleggen van minimumcriteria voor opwerking van houtafval, wat de kwaliteit van het gebruikte houtafval moet waarborgen.
Inrichtingen voor de verbranding van niet-verontreinigd behandeld houtafval zijn vergunningsplichtig overeenkomstig bijlage 1 bij titel I van het VLAREM in de rubrieken 2.3.4.1.a).2 of 2.3.4.2.a).2, en moeten bijgevolg voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 5.2 van titel II van het VLAREM, dus ook aan de bepalingen met betrekking tot de concentraties van arseen, cadmium, kwik, nikkel en benzo(a)pyreen. Om het doel van de richtlijn 2004/107/EG te bereiken, zijn voor de verbrandingsinstallaties voor niet-verontreinigd behandeld houtafval zowel de algemene als de specifieke bepalingen van hoofdstuk 5.2 van Titel II van het VLAREM van belang. Specifiek met het oog op de beheersing van de emissies worden in artikel 5.2.3bis.4.14 kwaliteitseisen gesteld aan het niet-verontreinigd behandeld houtafval en worden maximumconcentraties aan verontreiniging vastgelegd voor de relevante parameters, onder meer voor zware metalen.
Daarnaast zijn in artikel 5.2.3bis.4.15 ook voor kleine installaties tot 5 megawatt emissiegrenswaarden vastgesteld voor onder meer totaal stof en dioxinen. In een ander artikel is in een meetfrequentie voorzien. De emissiegrenswaarden voor totaal stof in combinatie met de kwaliteitseisen die aan het niet-verontreinigd behandeld houtafval gesteld worden, samen met de steeds geldende algemene voorwaarden, moeten wat de kleine verbrandingsinstallaties tot 5 megawatt betreft, in principe voldoende waarborgen bieden dat ze de doelstellingen van richtlijn 2004/107/EG niet in het gedrang brengen, zodat er geen ongerijmdheid is tussen beide. Dat belet niet dat de eisen die aan het te verbranden niet-verontreinigd behandeld houtafval gesteld worden, eventueel kunnen worden bijgestuurd indien uit een evaluatie van de resultaten van de emissiemetingen blijkt dat de in titel II van VLAREM vermelde streefwaarden voor de concentraties van arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht in het gedrang komen door het gebruik van niet-verontreinigd behandeld houtafval als brandstof voor kleinschalige verbrandingsinstallaties.
De combinatie van de beperking van de toegelaten soorten houtafval met minimumcriteria voor de opwerking van houtafval, waar ik bij het antwoord op uw tweede vraag al naar heb verwezen, zou inderdaad kunnen uitgroeien tot een keurmerk, vergelijkbaar met de keuring die nu al bestaat voor gerecycleerde inerte afvalstoffen. Of het invoeren van een keurmerk de juiste oplossing is en of er zich nog andere maatregelen opdringen, zal moeten blijken uit de resultaten van het overleg waarnaar ik daarstraks heb verwezen enerzijds, en anderzijds binnen het overlegplatform van het Uitvoeringsplan Houtafval, waarin alle betrokken actoren, zowel van de overheid als het bedrijfsleven, vertegenwoordigd zijn.
In uitvoering van artikel 5.2.3bis.4.14 en 18 van Titel II van het VLAREM, zijn de exploitanten verplicht om zelf een aantal metingen uit te voeren op de kwaliteit van het te verbranden houtafval en op de emissies van de verbrandingsinrichting. Daarnaast heeft de afdeling Milieu-inspectie sinds begin 2006 emissiemetingen uitgevoerd op de schouwen van 44 houtafvalverbrandingsinstallaties, waarvan 35 met een vermogen kleiner dan 5 megawatt. In het kader van het actieplan kunnen de emissieresultaten van tuinbouwbedrijven vergund voor het verbranden van niet-verontreinigd houtafval, verzameld worden, en op basis van deze emissieresultaten kan het actieplan indien nodig bijgestuurd worden.
Samenvattend wil ik nadrukkelijk onderstrepen dat er reeds een initiatief is genomen en dat er overleg plaatsgrijpt. Ik ga ervan uit dat de leden zeer ge?nteresseerd en van nabij zullen volgen wat de resultaten daarvan zijn. Ook het actieplan zal verder uitgewerkt worden.
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik ben blij dat u op de hoogte bent van de problemen die zich in de praktijk voordoen en dat er reeds stappen zijn genomen om via overleg tussen de bevoegde administraties te komen tot een werkbare regeling die de milieu-impact van het verbranden van hout tot een minimum kan beperken door ofwel een keurmerk ofwel duidelijke voorwaarden voor wat betreft de herkomst van het afvalhout op te leggen. We kijken met veel interesse uit naar de inhoud van het actieplan. Het benieuwt me wat de exacte resultaten zijn van die emissiemetingen van de Milieu-inspectie op die 35 installaties van minder dan 5 megawatt.
Het kan wel eens nuttig zijn om die resultaten nu al in te kijken, nog voor het actieplan wordt afgerond, temeer omdat te velde verschillende nieuwe vergunningsaanvragen voor dergelijke installaties op basis van de huidige, en dus ontoereikende, wetgeving worden ingediend en goedgekeurd. Vandaag zijn er gemeentebesturen die vergunningen afleveren voor dergelijke installaties op basis van de bestaande praktijk en wetgeving. Ik wil de minister aanraden om de lokale besturen die dergelijke vergunningen afleveren, al dan niet in beroep, tot enige terughoudendheid aan te manen om te voorkomen dat we nog nieuwe bijkomende ongewenste situaties zouden krijgen.
Nog een kleine repliek op de heer Matthijs. Uiteraard is het van belang dat we zo veel mogelijk biomassa inzetten, ook in het vervullen van onze energiebehoeften. Bij hout moeten we er zeker van zijn dat ook de recyclagesector, die bijvoorbeeld afvalhout gebruikt voor spaanderplatenproductie, niet zonder aanbod komt te zitten. We moeten ook streven naar een zo hoog mogelijk rendement. Zo kan ook warmtekrachtkoppeling in de tuinbouw, die gebruikt maakt van bijvoorbeeld plantaardige olie en waarbij tegelijk groene stroom als groene warmte geproduceerd wordt, aan een nog hoger energetisch rendement biomassa inzetten voor het vervullen van onze energiebehoeften. Groene stoom en groene warmte mogen we geen slechte naam geven door onoorbare praktijken te blijven toelaten.
De heer Rudi Daems: Mijnheer de minister, ook van mijn kant dank voor uw antwoord. Ik kijk uit naar dat actieplan. Ik zou, als dat al niet het geval is, willen vragen om ook de administratie Gezondheid in dezen te betrekken. Die zal allicht als vergunningverlenende administratie daar wel bij zijn.
Er zijn inderdaad een aantal emissiegrenswaarden, maar het probleem is dat voor een aantal parameters geen normering bestaat. Het gaat in de eerste plaats over stoffen die kleurpigmentgerelateerd zijn, want heel veel van dat hout is geschilderd. Ten tweede gaat het over zware metalen. Zoals blijkt, is er voor arseen, lood en dergelijke een probleem inzake uitstoot. Indien mogelijk, zou ik graag de emissieresultaten krijgen, van die 35 installaties onder de 5 megawatt waar emissiecontroles op gebeurd zijn.
Het is me niet duidelijk uit uw antwoord of u een aantal zaken zult inpassen in het VLAREM. Hoe zult u concreet te werk gaan? Klopt de opmerking van de heer Matthijs dat het energetisch rendement oploopt tot 85 percent? Misschien kunt u me daar vandaag niet op antwoorden maar pas op een later moment.
Minister Kris Peeters: Wat het laatste betreft, de opmerking van de heer Matthijs zal ik bekijken, ik ga er nu geen uitspraken over doen.
Mijnheer Daems, ik wacht het overleg af en zal het resultaat daarvan bekijken om te zien welke komende acties kunnen worden genomen en welke aanpassingen ik ga doen. Ik ga voor het overleg daar geen uitspraken over doen. Wat betreft de inspecties ga ik ervan uit dat jullie ge?nteresseerd zijn in de algemene resultaten en niet in de afzonderlijk dossiers, tenzij jullie ook die taak wensen uit te voeren, wat ik jullie niet toewens. Ik zal dat bekijken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.
Vraag om uitleg van mevrouw Tinne Rombouts tot de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de verdere uitwerking van het nieuwe mestdecreet
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 1 januari 2007 trad het nieuwe Mestdecreet in werking. Vooraf was duidelijk dat 2007 een overgangsjaar zou worden. Het vergt tijd om een nieuwe regelgeving te implementeren en de nodige uitvoeringsbesluiten op te stellen.
2007 kan natuurlijk hoegenaamd geen overgangsjaar worden wat betreft waterkwaliteit. Ook in 2007 moet de waterkwaliteit verbeteren, zeker in het licht van de derogatieonderhandelingen met de Europese Commissie. Een nieuwe wetgeving brengt altijd nieuwe vragen met zich mee. Hoewel ook de landbouwers weten dat een nieuwe regelgeving tijd vraagt, worden een aantal van deze vragen best zo spoedig mogelijk beantwoord. Soms volstaat het om aan ondernemers een tijdsperspectief te bieden waarbinnen de regelgeving zal komen, zodat ze zich kunnen voorbereiden en proactief kunnen optreden.
Het nieuwe Mestdecreet was een vertaling van het nieuwe actieplan dat opgesteld diende te worden na de veroordeling van België in het kader van de nitraatrichtlijn. Daarnaast vroeg de Europese Commissie ook naar de belangrijkste uitvoeringsbesluiten, alvorens ons actieplan goed te keuren. Deze goedkeuring hebben we nodig om een derogatieverzoek in te dienen.
Mijnheer de minister, kunt u ons zeggen wanneer de belangrijkste uitvoeringsbesluiten klaar zullen zijn? Dan gaat het bijvoorbeeld over de omzetting van nutriëntenhalte naar nutriëntenemissierechten, de mestverwerkingscertificaten enzovoort.
Nogal wat landbouwers maken zich zorgen over Sanitel en/of het uitblijven van de modellen voor dierregisters. Het jaar is al enkele maanden ver en de landbouwers weten nog niet op welke formulieren ze hun dieren moeten registreren.
Mijnheer de minister, gisteren tijdens de plenaire vergadering kwam volgend punt ook al aan bod. De derogatie, zoals die momenteel wordt voorgesteld aan Europa, is degelijk wetenschappelijk onderbouwd. Dat is zoals het moet. Ik hoop dan ook dat het geen onderwerp wordt van een politiek spel. Soms wordt de illusie gewekt dat de landbouwers door de derogatie de volstrekte vrijheid krijgen inzake bemesting, maar dat is niet het geval. De totale stikstofnorm blijft dezelfde. Er is enkel een stijging van het aandeel van dierlijke meststof ten opzichte van kunstmest.
Ik had dan ook de volgende vragen voorbereid. Mijnheer de minister, kan de Europese Commissie akkoord gaan met ons actieplan? Kunnen we nu een derogatieverzoek indienen? Zullen onze landbouwers, zoals in de buurlanden, tijdens de aanvraagprocedure de derogatie al mogen toepassen?
Bij de bespreking van het Mestdecreet was iedereen het erover eens dat derogatie een noodzakelijk onderdeel is. Het is belangrijk dat we hier heel snel inzicht in krijgen, ook in het belang van het leefmilieu. Het is immers noodzakelijk dat de sector bij het begin van het bemestingsseizoen, waar we ondertussen in zitten, weet wat de derogatie is. Landbouwers maken nu hun bemestingsplannen op en moeten dus nu weten waar ze aan toe zijn. Het zou ook niet van respect ten opzichte van Europa getuigen als we hen nu, vandaag als we de aanvraag indienen, dwingen een uitspraak te doen over het derogatieverzoek. Het is dan ook normaal dat we de werkwijze hanteren die Europa ook voor andere landen heeft gehanteerd.
Ik ga er niet verder over discussiëren of we nu precies leven volgens de letter van de wet. Het voorstel is goed uitgewerkt, staat duidelijk op papier en is ingediend bij Europa. Ik weet wel zeker dat de wet het parlement noch de minister verbiedt om hun gezond verstand te gebruiken.
De heer Patrick Lachaert: Vooraleer aan iedereen het woord te geven, zou ik enige technische verduidelijking willen geven.
Ik ben, naar aanleiding van de discussie in de plenaire vergadering van gisteren, nagegaan wat hierover beslist is. Er is een beslissing van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007, waarbij uitvoering wordt gegeven aan het Mestdecreet en op een aantal punten een afwijking wordt voorgesteld. Dat gaat onder meer over het tweede hoofdstuk, de nadere regels betreffende het bemesten met meststoffen, zowel wat de periode als de hoeveelheid meststoffen betreft. Het gaat ook over afdeling II van het tweede hoofdstuk, de teelten, en over het derde hoofdstuk, de technische bepalingen aangaande het nitraatresidu.
Voor de duidelijkheid van de discussie en om niet te beginnen bekvechten, is het essentieel te weten of het uitvoeringsbesluit dat door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd op 9 maart 2007 dezelfde inhoud heeft als de derogatie.
Er wordt op dit ogenblik veel over gepraat, maar de essentie is dat er een Mestdecreet werd goedgekeurd, waarna een derogatie zou worden aangevraagd. Iedereen, ook de oppositie, heeft zijn medewerking verleend, opdat het Mestdecreet voor 31 december zou worden goedgekeurd, zodat de derogatie kan worden aangevraagd.
Mijnheer de minister, wat is juist de inhoud van de derogatie? Stemt die overeen met de beslissing van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007?
Iedereen heeft waarschijnlijk ook het voortgangsrapport van de Mestbank gelezen. Een aantal landen hebben al een derogatie bekomen en een aantal landen hebben die aangevraagd. Blijkbaar is er toch één land, Duitsland, dat van de Commissie toestemming heeft gekregen om op het ogenblik van de aanvraag de derogatie ook toe te passen. In de tekst in kwestie staat het begrip terugwerkende kracht uitdrukkelijk vermeld.
De hamvraag vandaag is hoe het dossier technisch ineenzit en wat de derogatie is, in relatie met het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart.
Ik wil iedereen het woord verlenen, maar ik zou graag eerst het antwoord op deze vraag willen horen, om te weten of we het over hetzelfde hebben. De ene spreekt voor de landbouw, de andere voor de groene sector, nog een andere voor de oppositie en nog iemand voor de meerderheid. Ik wil graag weten waarover we moeten spreken.
Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, er moet uiteraard gesproken worden over de vragen en de reacties van de parlementsleden.
Wat de derogatie betreft, wil ik voorafgaandelijk onderstrepen dat in artikel 13, paragraaf 5, me door de wetgever de bevoegdheid wordt gegeven om een derogatieverzoek in te dienen en een derogatie te bekomen. Tijdens de besprekingen was het, mijns inziens, de bedoeling om zo snel mogelijk een derogatie aan te vragen. Dat kon maar gebeuren, vond Europa, nadat het decreet was goedgekeurd. Mijnheer de voorzitter, daarom hebben we aangedrongen om zo snel mogelijk het decreet goed te keuren.
Het derogatieverzoek is zeer goed onderbouwd, samen met wetenschappers en deskundigen, en opgebouwd met heel wat feiten- en cijfermateriaal. Nu rijst natuurlijk de vraag wat de situatie is tussen het moment dat de derogatieaanvraag vertrekt en de beslissing door het Nitraatcomité over deze derogatieaanvraag.
Het is mogelijk om, zolang de derogatie niet is toegekend, in een situatie te verkeren waarbij het decreet toegepast moet worden en 170 kilogram stikstof per hectare de enige te volgen lijn is. Stel u voor dat in zo´n situatie de Europese Commissie zegt dat we met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007 een norm van 200 kilogram of welke norm dan ook mogen toepassen. Dan ga ik ervan uit dat de uitvoerende macht met schadeclaims geconfronteerd zal worden en een hele discussie zal ontstaan, omdat, zoals in Duitsland en andere landen, de beslissing over derogatie wordt toegepast vanaf 1 januari. Vandaar dat de Commissie voor Duitsland heeft gedoogd dat, zolang de derogatieaanvraag in bespreking is, de derogatie ook wordt toegepast.
Sommigen verwijzen dan naar de parketten en de politie, die wel eens zouden kunnen optreden. Maar ik weet niet welke vaststelling kan gebeuren, tenzij een landbouwer zou zeggen dat hij van plan is om 250 of 230 kilogram stikstof per hectare op een perceel aan te brengen. Het ligt er nog niet, maar als de landbouwer dat van plan is, kan hij misschien zelf vragen om al een pv op te maken en de nodige sancties te treffen. We zitten met deze problematiek, en ik had begrepen dat ik het decreet heb toegepast en uitgevoerd, in de geest van het decreet en op basis van de gesprekken die werden gevoerd.
Vanuit de landbouw bestaan daarover veel zorgen en vragen. Vandaar dat het derogatieverzoek in eerste instantie aan de sector werd toegelicht. Als bevoegde minister heb ik het verzoek opgemaakt, samen met de experts, en aan de landbouworganisaties toegelicht. Om de communicatie en de transparantie volledig te maken, vond ik dat er ook een persbericht de wereld ingestuurd kon worden, zodat degenen die ge?nteresseerd zijn daar ook van op de hoogte werden gesteld.
Ik zal natuurlijk kijken wat het Nitraatcomité zal aanvangen met ons verzoek. Maar we onderhandelen met Europa. De derogatieaanvraag ligt op tafel en we zullen de beslissing van het Europese niveau bespreken en er ons naar gedragen.
Mijnheer de voorzitter, u vraagt naar de relatie tussen het uitvoeringsbesluit dat door de Vlaamse Regering is goedgekeurd en de derogatieaanvraag. Het uitvoeringsbesluit geeft uitvoering aan een aantal belangrijke bepalingen van het decreet, maar de derogatieaanvraag valt daar natuurlijk niet mee samen. Het uitvoeringsbesluit is goedgekeurd door de regering, maar een derogatieaanvraag - en ik denk dat dat de traditie is - is een onderhandeling die de bevoegde minister met het Nitraatcomité voert. Daar zal ook verder uitvoering aan worden gegeven.
Dit kan het debat mogelijk verkorten of verhelderen. De werkwijze die we nu toepassen, rekening houdend met de elementen die ik heb aangereikt, stemt overeen met de geest van het decreet en de besprekingen die werden gevoerd.
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mevrouw Rombouts, ik begrijp u, als u zegt dat de boeren zo snel mogelijk duidelijkheid moeten hebben over hoe dit decreet zal worden ingevuld en toegepast. Vandaar dat het van belang is dat er zo snel mogelijk uitvoeringsbesluiten komen die slaan op registerverplichtingen en dergelijke.
Wat de derogatie betreft, blijf ik met een probleem zitten, omdat we hier geen enkele wettelijke basis voor hebben. Het nu proactief toepassen hangt in de lucht, maar wordt noch via uitvoeringsbesluiten, noch via een decreet bezegeld. Mijnheer de minister, ik vraag me af welk statuut een persmededeling van u hierover heeft.
In artikel 13, paragraaf 1, van ons decreet staat heel duidelijk dat de regering afwijkingen kan toestaan ter uitvoering van een beschikking van de Europese Commissie, in een procedure van een derogatieverzoek en onder de voorwaarden die in die beschikking worden opgelegd.
Dat is uiteraard niet gebeurd. Mijnheer de minister, hier hebt u op eigen houtje gehandeld. Het is niet de Vlaamse Regering en we hebben geen beschikking van de Europese Commissie, laat staan dat er al een eerste toelichting is gebeurd in het Nitraatcomité.
Mijnheer de minister, uw beleid ging uit van het eco-principe - efficiënt, coherent, overlegd - maar dat laatste is hier alleszins niet gebeurd. Er is niet overlegd met de coalitiepartners en ook niet binnen de opvolger van de stuurgroep Mest, de technische werkgroep Nutriënten. Ik betreur dat.
Mijnheer de minister, het minste wat u had kunnen doen, is hier in alle openheid met alle betrokkenen spreken, om te kijken hoe we hier een gezamenlijk onderbouwd en ondersteund derogatieverzoek bij de Europese Commissie hadden kunnen indienen en hoe we in afwachting van een uitspraak er in de praktijk mee kunnen omgaan. Maar dat is duidelijk niet gebeurd.
Wat de inhoud zelf betreft, zegt mevrouw Rombouts dat het derogatieverzoek zeer degelijk wetenschappelijk onderbouwd is. Blijkbaar weet ze meer dan wij, want wij hebben dat derogatieverzoek nog niet gekregen. (Opmerkingen van mevrouw Tinne Rombouts)
Mevrouw Rombouts, de controlerende macht, en dat zijn wij toch, mag niet zomaar alles wat de regering zegt, voor waar aannemen. Wij moeten op zijn minst de documenten krijgen om te verifiëren of het effectief klopt wat de minister zegt. Mijnheer de minister, ik wil dan ook aandringen om inzage te krijgen in dat derogatieverzoek. Ik stel alleen maar vast dat die wetenschappelijke onderbouw toelaat om op gras- en ma?sland en overal in Vlaanderen die 250 kilogram stikstof per hectare toe te passen. Het derogatieverzoek dat tijdens de vorige legislatuur is ingediend, heeft iedereen kunnen inzien. Het was geadviseerd door de stuurgroep Mest en aangepast aan dat advies. Wetenschappers gingen ervan uit dat de norm slechts kon worden versoepeld tot 230 kilogram stikstof per hectare.
Minister Kris Peeters: Dat vorige derogatieverzoek is nooit aangemeld.
De heer Bart Martens: Het verzoek is aangemeld, maar het is door de Europese Commissie niet in overweging genomen omdat de Commissie dat enkel kan wanneer het decreet en het wettelijk kader volledig conform de Europese nitraatrichtlijn zijn.
Mijnheer de minister, ik heb de vergelijking gemaakt met derogaties die zijn verleend aan andere landen of regio´s. In Wallonië en in Denemarken was de norm versoepeld tot 230 kilogram stikstof per hectare. In Nederland lag de norm op 250 kilogram, zij het onder strikte voorwaarden die veel verder gaan dan de voorwaarden die u hier oplegt. (Opmerkingen van mevrouw Tinne Rombouts)
Ik ken het voorstel niet, mevrouw Rombouts, ik lees alleen de voorwaarden in de persmededeling van de minister.
In Nederland geldt die versoepeling slechts voor bedrijven met minstens 70 percent grasland en niet op droge zandgronden en dergelijke. Verder zijn er bijkomende verplichtingen op het vlak van metingen achteraf, enzovoort. In dit geval wordt de 250 kilogram generiek toegepast over heel Vlaanderen. In Duitsland geldt de 230-norm en die slaat op slechts 2,4 percent van het aantal bedrijven. Over de Duitse procedure bestaat hier heel wat onduidelijkheid. Men zegt dat de Europese Commissie heeft toegestaan dat bij het indienen van het derogatieverzoek al die normen zouden worden toegepast. Dat is niet waar. De Europese Commissie heeft bij haar goedkeuring van het derogatieverzoek gesteld dat het met terugwerkende kracht - het was toen eind 2006, als ik me niet vergis - ook op 2006 sloeg. Dat had onder meer te maken met het feit dat anders heel wat boeren uit Duitsland via de cross compliance, die men daar wel correct toepast, hun bedrijfstoeslag zouden verliezen.
Mijnheer de minister, het lijkt me onwaarschijnlijk dat Europa bij de goedkeuring van het derogatieverzoek zou instemmen met de 250-norm en zou toestaan dat die overal en zonder bijkomende voorwaarden wordt toegepast. Wanneer die norm wordt toegepast in nitraatgevoelige gebieden waarvan we weten dat er veel minder denitrificatie of omzetting van nitraten in onschuldig stikstofgas plaatsvindt, dan kan via een wetenschappelijke onderbouwing worden aangetoond dat de drinkwaternorm in het grondwater zal worden overschreden.
We moeten ook stilstaan bij de gevolgen van dit alles voor het milieu. Tijdens de vorige legislatuur bestonden er drie types gebieden: de kwetsbare gebieden waar proactief de 230 kilogram werd toegepast, de niet-kwetsbare gebieden waar de 250 kilogram werd toegepast, en de waterwingebieden en nitraatgevoelige zones waar de 170 kilogram werd toegepast. Nu wordt van de 170, 230 en 250 kilogram afgestapt en wordt overal in Vlaanderen de 250 kilogram toegepast. Dat betekent dat er meer mest mag worden uitgereden op land met gras of ma?s dan de vorige regering op basis van het compleet ontoereikend Mestdecreet had beslist. U gaat het nog slechter doen dan minister Dua destijds.
Intussen blijkt uit de gegevens van de Vlaamse Milieumaatschappij dat de waterkwaliteit er niet op verbeterd is. Vanuit milieuoogpunt vind ik het dan ook niet verantwoord dat u overal in Vlaanderen, op elk areaal gras- en ma?sland, 250 kilogram per hectare laat uitrijden.
Tot slot wil ik het nog even hebben over de gevolgen voor de boeren. Wanneer straks de Europese Commissie oordeelt dat niet de 250 kilogram maar wel de 230 kilgram moet worden gehandhaafd, en dat de derogatie bovendien is voorbehouden voor een bepaalde regio, wat gaat u dan doen met die boeren die nu te goeder trouw uw persbericht volgen en dus voor 15 mei twee derde van 250 kilogram zullen uitrijden? In het najaar mogen ze dan geen kilogram mest meer uitrijden. (Opmerkingen van minister Kris Peeters.)
Wanneer de Europese Commissie beslist dat de norm niet wordt versoepeld tot 250 maar wel tot 230 kilogram stikstof per hectare en de 230-norm niet in alle regio´s mag worden toegepast, dan mogen de boeren in bepaalde regio´s vanaf het najaar geen kilogram mest meer uitrijden. Als dat uw antwoord is, mijnheer de minister, dan lijkt het me aangewezen dat u aan de landbouwsector verduidelijkt dat dit het gevolg zal zijn van de toepassing van uw persbericht.
Tot slot heb ik nog een laatste bedenking. De uitscheidingsnormen voor rundvee en melkvee nemen vandaag gestaag toe en sluiten daardoor beter aan bij de werkelijkheid. De runderen scheiden op papier minder uit dan in de werkelijkheid het geval is. We hebben dat aangepast in het decreet via een fasegewijze verstrenging. Het feit dat we nu nog niet op de reële uitscheiding zitten, betekent dat we de facto al met een derogatie werken. Deze derogatie van 250 kilogram komt daar nog bovenop. Ik kan u dan ook op een briefje geven, mijnheer de minister, dat heel wat boeren tijdens hun nitraatresidumetingen op het eind van het groeiseizoen zullen vaststellen dat ze de norm massaal hebben overschreden. Dat is geen goed signaal aan onze landbouwers.
De voorzitter: De heer Wymeersch heeft het woord.
De heer Frans Wymeersch: Mijnheer de voorzitter, de vragen van mevrouw Rombouts zijn logisch en begrijpelijk. Eind vorig jaar hebben we bijna op een drafje maar toch goed onderbouwd het nieuwe MAP goedgekeurd. Onze fractie heeft op het laatste nippertje geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de discussie nog wat te rekken door een reflectienota aan te kondigen, dit om de meerderheid de mogelijkheid te bieden om over een en ander nog eens na te denken. Op verzoek van de minister en de voorzitter van deze commissie hebben we dat niet gedaan. Daardoor kon het voorstel van decreet, zoals het voorlag en geamendeerd, worden goedgekeurd door het Vlaams Parlement voor het einde van het jaar.
Er werd dus aangedrongen op snelheid, en ook nu wil men druk op de ketel blijven zetten. In het voorstel van decreet hebben we de minister de mogelijkheid geboden om een aantal noodzakelijke uitvoeringsbesluiten te treffen. Het lijkt me dan ook logisch dat mevrouw Rombouts nu vraagt naar de stand van zaken en naar de inhoud van een aantal uitvoeringsbesluiten.
Vorige week heeft de Vlaamse Regering een heel belangrijk uitvoeringsbesluit goedgekeurd, maar ik neem aan dat er nog een aantal moeten volgen. Ik sluit me dan ook helemaal aan bij de vraag van mevrouw Rombouts.
Verder rijzen er een aantal problemen in verband met de administratieve beslommeringen. Mevrouw Rombouts verwijst daarvoor naar Sanitel. Ik wil deze commissie er echter op wijzen dat we de discussie over Sanitel ook hebben gevoerd tijdens de voorbereidende besprekingen van het voorstel van decreet. Daarbij hebben we benadrukt dat Sanitel een onvolkomen instrument is, dat op dit ogenblik enkel en alleen geldt voor de rundveehouderij. De rest van de sector wordt dus gedeeltelijk ongemoeid gelaten. Wij hebben dan ook via een amendement aangedrongen om te wachten tot de opstart van het fameuze Veeportaal. Het amendement werd niet aangenomen. Het Veeportaal is een federale bevoegdheid, maar op het terrein worden de landbouwers wel geconfronteerd met een aantal administratieve problemen. Tot daar mijn opmerkingen bij de vragen van mevrouw Rombouts.
Mijnheer de voorzitter, hier gebeuren rare dingen. Dit decreet is niet het onze, maar we zijn legalisten en houden ons dus aan de wet. Tijdens de behandeling van het voorstel van decreet hebben we erop gewezen dat de regering, meer bepaald de minister, misschien iets te veel bevoegdheden heeft gekregen van het Vlaams Parlement. Uit een optelsom blijkt dat we de minister meer dan twintigmaal een volmacht hebben gegeven om een en ander te regelen. Dat is echter een beslissing van het Vlaams Parlement waar we ons bij moeten neerleggen.
Vandaag stellen we vast dat bepaalde meerderheidspartijen niet kunnen leven met het initiatief dat ze zelf hebben genomen. Zij stellen vragen bij het feit dat de minister gebruik maakt van een aantal mogelijkheden die ze hem zelf hebben gegeven. (Opmerkingen van de heer Bart Martens)
De minister doet wat hij meent te moeten doen. Het zou gemakkelijk zijn om vanaf de zijlijn enigszins geamuseerd toe te kijken naar de onenigheid die er bestaat tussen de verschillende meerderheidspartijen. Dat ligt echter niet in mijn karakter. Bovendien wil ik deze commissie erop wijzen dat de huidige discussie niet zonder gevaar is.
Ik heb de indruk dat de partij van de heer Martens nu al druk zet op Europa om het derogatieverzoek niet zo welwillend te behandelen als wij dat zouden willen. In plaats van van loyaal het eigen decreet te helpen uitvoeren, zet men nu druk op Europa en gebruikt men de individuele landbouwer en de sector als chantagemiddel.
Maak mij niet wijs, mijnheer Martens, dat u enigszins geloofwaardig bent als u zich nu opwerpt als de verdediger van de individuele landbouwer. De individuele landbouwers zijn wel slimmer dan u denkt en ook de landbouworganisaties zijn slimmer dan u denkt. Zij hebben het ordewoord gegeven om zeer voorzichtig om te springen met de voorstellen die er in het derogatieverzoek zouden zijn en om er op het terrein zo weinig mogelijk rekening mee te houden. Maak u daar geen begoochelingen over.
Wat we gisteren in de plenaire vergadering en vandaag in de commissie meemaken - ik had gedacht dat de tonaliteit vandaag iets getemperd zou zijn vanwege de heer Martens en zijn fractie - is in feite een motie van wantrouwen van een meerderheidspartij ten opzichte van één minister van de Vlaamse Regering. Ik blijf herhalen dat we een minister of een regering taxeren op de resultaten en de manier waarop ze die trachten te behalen, niets meer of niets minder. Ik blijf erbij dat het nieuwe Mestdecreet, dat we eind vorig jaar hebben goedgekeurd, niet volledig onze goedkeuring wegdroeg. We wilden andere accenten zien, maar wel met hetzelfde eindresultaat. Het decreet is echter wat het is, en we moeten daar samen op het terrein de resultaten mee behalen die we hebben vooropgesteld.
Mijnheer de minister, collega´s, we moeten zeer voorzichtig zijn, en ik richt me andermaal tot de leden van CD&V en de VLD. Blijkbaar hebben vele socialisten op dit ogenblik problemen met duikboten. In uw Vlaamse meerderheid en in de Vlaamse Regering zitten blijkbaar socialistische duikboten, die niets liever zouden hebben dan dat ze op het terrein hun uiteindelijk doel zouden bereiken, namelijk de bijna volledige afbouw van de Vlaamse landbouw. Om dat te bewijzen, verwijs ik nogmaals naar een citaat van de heer Martens in de commissie tijdens de bespreking van dit voorstel van decreet. Hij zei dat het eigenlijk allemaal zo erg niet is. Er is een tijd geweest dat 40 percent van de bevolking leefde van de landbouw, nu is dat nog maar 2 percent. Dat is een evolutie die we niet kunnen tegengaan. Ik stel vast dat vandaag de heer Martens en zijn fractie die evolutie nog een beetje willen versnellen.
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, onlangs las ik in een van de landbouwbladen een uitspraak van de heer Bohnen, een specialist ter zake. Hij heeft duidelijk gezegd dat het nieuwe Mestdecreet, samen met de derogatie, die er komt of die er is, om het even hoe we dat zien, met zich zal meebrengen dat de waterinsijpeling en waterbe?nvloeding perfect zal evolueren voor wat betreft de kwaliteit van het water. Het enige waarmee de heer Bohnen zat, was de nitrificatie, die wat afhankelijk is van het weer en de temperatuur. Maar hij zegt dat niettegenstaande er een probleem van nitrificatie zou kunnen zijn, veeleer voor de vaste stikstof, we moeten zeggen dat het weer, de temperatuur en de regen in Vlaanderen hier op 99 jaar geen probleem was.
Ik denk dat we deze discussie niet moeten opschroeven. We moeten veeleer uitkijken naar de basis van ons decreet en wat we gewild hebben, of de norm nu 250 of 230 kg is. Hoe lager hoe beter uiteraard voor het water. De specialisten beweren dat we goed bezig zijn, en dat komt vanuit de buik van de landbouw. Die mensen zullen het risico niet nemen om dergelijke uitspraken te doen om dan op het einde van dit jaar of volgend jaar te moeten constateren dat de landbouw het water weer heeft verontreinigd en eventueel meer dan toegelaten door Europa.
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik zal me in dezen bescheiden opstellen omdat mijn collega de totstandkoming van het Mestdecreet heeft gevolgd. Ik heb de hoofdlijnen wel gevolgd en gelezen. Ik constateer dat bij de beslissing van het Mestdecreet iedereen zich perfect kon scharen achter de principes en het kader, en daar was een vrij grote consensus over, maar bij de eerste uitvoering van een heel belangrijk principe, rijdt men er een wiel af. Ik ben ook een legalist, en ik denk dat de minister ook altijd zeer legalistisch is in zijn benadering. Ik heb op basis van de weliswaar beperkte lectuur van het Mestdecreet geen reden om te zeggen dat de minister hier niet zijn wettelijk boekje te buiten gaat, integendeel. Het decreet zegt vrij duidelijk dat er een fiat moet zijn van Europa alvorens we verder kunnen met de derogatie.
Mijnheer Wymeersch, wat betreft de welwillendheid van de Europese Commissie, denk ik dat een decennium of langer geleden al is gebleken dat de Europese Commissie vrij goed kan weerstaan aan deze of gene druk. Ik hoop dat in dezen de ?facts and figures´ zullen zegevieren. Die ?facts and figures´ zijn jammer genoeg voor Vlaanderen, duidelijk: er is nog altijd een serieus nitraatprobleem, mijnheer Callens. Een verschil tussen 170, 230 of 250 kilogram is een groot verschil als we het plaatje op Vlaams niveau bekijken.
Ongeacht van wat is gebeurd, vraag ik me af hoe de zaak nu verder procedureel in elkaar zit. Is er nu een procedure van overleg met het Nitraatcomité de komende weken of maanden? Hoe zal Vlaanderen of België praten met de Europese Commissie in dit dossier? Wanneer wordt wat verwacht?
De voorzitter: Minister Peeters heeft het woord.
Minister Kris Peeters: Ik heb heel goed geluisterd naar bepaalde tussenkomsten. Het decreet is goedgekeurd en we zijn zeer intensief bezig met de uitvoering. Zoals mevrouw Rombouts zegt, is 2007 een overgangsjaar waarin we uitvoeringsbesluiten moeten maken en ervoor zorgen dat wat is goedgekeurd, maximaal en zeer snel wordt ingevoerd. De minister van Leefmilieu is degene die die taak zal uitvoeren en doorvoeren.
Wat betreft de derogatie, heb ik gezegd wat ik moest zeggen. De heer Wymeersch heeft gelijk dat de derogatieaanvraag zo snel mogelijk met het Nitraatcomité moet worden besproken. Mijnheer Daems, dat zal op 18 april gebeuren. Aan landbouwers die van de derogatie gebruik willen maken, is duidelijk het signaal gegeven dat de huidige aanvraag een onderhandelingsdocument is. Het is een goed onderbouwd document waarvan we zullen horen wat het Nitraatcomité daar op te zeggen heeft. Het is de bevoegdheid van de minister van Leefmilieu om te onderhandelen met de Europese Commissie en het Nitraatcomité. Bij mijn weten is dat nog altijd uw dienaar.
De heer Wymeersch heeft onderstreept dat we heel duidelijk een signaal hebben gegeven aan de landbouwers zolang het Nitraatcomité zich niet duidelijk heeft uitgesproken. In Duitsland is retroactief de derogatieaanvraag in de beschikking opgenomen. Er is een soort gedoogbeleid van Europa zolang de derogatieaanvraag niet is omgezet in een beschikking of beslissing. Landbouwers die van de derogatie in die periode gebruik willen maken, moeten een individuele aanvraag doen via een verzamelaanvraag om ervan te kunnen genieten.
Ik vind het heel belangrijk dat aan het wetenschappelijk onderzoek is toegevoegd dat we de waterkwaliteit in Vlaanderen op basis van het nieuwe decreet, verbeterd willen zien. Dat wordt ook aan de landbouwers gezegd. Een bemestingsplan en een bemestingsregister zijn heel belangrijk om daar toe te komen en om de landbouwers op te volgen. Tot hiertoe is er vanuit de landbouworganisaties en de individuele landbouwers met heel veel goodwill en inspanningen op geantwoord. Discussies zoals we gisteren en vandaag hebben gehad, hoop ik zo snel mogelijk achter ons te kunnen laten. Dat zorgt voor de individuele landbouwers alleen maar voor verwarring en het verzwaart onnodig de invoering van wat wij allemaal menen dat er moet gebeuren. Iedereen heeft zijn verantwoordelijkheid, maar ik neem in ieder geval de mijne.
De aanvraag zal op 18 april worden besproken. Mijnheer de voorzitter, het is een onderhandelingsdocument, maar ik zal een samenvatting met de belangrijkste elementen van de derogatieaanvraag aan de leden bezorgen, wat ik ook aan de landbouworganisaties heb beloofd. Ik ga hier niet discussiëren over de derogatieaanvraag, dat doe ik met het Nitraatcomité. Daar moet het licht op groen gezet worden, zoals het ook in andere landen is gebeurd.
Dan beantwoord ik nu de andere vragen van mevrouw Rombouts. Het eerste uitvoeringsbesluit is op 9 maart op de Vlaamse Regering gekomen. We gaan zo snel mogelijk door met de andere uitvoeringsbesluiten.
Sinds 2004 kan iedere landbouwer de runderen aangeven via Sanitel. Een groot aantal rundveebedrijven maakt reeds gebruik van deze mogelijkheid. Bij de invoering van deze vereenvoudigde manier van aangeven van de runderen, werd de omrekening van de gegevens van Sanitel naar de diercategorieën in overleg met de sector vastgelegd. Om de correcte uitscheidingscijfers te bepalen zijn ingevolge het nieuwe Mestdecreet wel extra gegevens nodig zoals het onderscheid tussen melkkoe en zoogkoe, gegevens over de jaarlijkse melkproductie en het gebruikte voederrantsoen.
In het kader van de administratieve vereenvoudiging, is het de bedoeling dat geen gegevens opgevraagd worden aan de landbouwer, als deze al aan de overheid werden bekendgemaakt. Dat is de evidentie zelf. Voor de berekening van de melkgift zal daarom gebruik gemaakt worden van de gegevens die voorhanden zijn bij de administratie Landbouw en Visserij en voor de berekening van het rantsoen zal hoofdzakelijk gebruik worden gemaakt van de gegevens die werden aangegeven via de verzamelaanvraag. Hiervoor zijn de nodige uitwisselingsprotocollen in voorbereiding.
Het bepalen van het onderscheid tussen melkkoe en zoogkoe zal in de toekomst kunnen gebeuren via een uitbreiding van de Sanitelgegevensregistratie. Het overleg is hierover eveneens opgestart. De landbouworganisaties worden hiervan op de hoogte gehouden via het regelmatige overleg dat de Mestbank organiseert. Rundveehouders moeten vanaf dit jaar geen dierregister meer bijhouden. Net zoals in het verleden al het geval was, biedt de Mestbank via het MestInternetLoket aan de landbouwers de service om hun rundveegegevens van het lopende jaar, evenals een prognose voor het hele jaar, te raadplegen. Nu is dit beperkt tot de landbouwers die hun rundveegegevens via Sanitel aan de Mestbank bezorgen. In de loop van dit jaar wordt deze service naar alle rundveehouders uitgebreid.
Voor de andere diersoorten is het model van het dierregister afgewerkt en zal dit model binnenkort op de website van de Vlaamse Landmaatschappij ter beschikking worden gesteld. Daarnaast zal op de website ook een digitaal register ter beschikking worden gesteld, waarmee de landbouwer exact de bezetting van de dieren kan opvolgen.
De opdracht voor het drukken en verzenden van het dierregister werd gegeven. De verzending van de registers is gepland voor 18 april 2007. Dit register is een modelregister, het is niet verplicht om het te gebruiken. In veel gevallen gebruiken de landbouwers al een eigen digitaal register.
Mijnheer de voorzitter, ik denk dat we met deze acties uitvoeren wat de decreetgever van ons heeft gevraagd.
De voorzitter: Mijnheer de minister, de conclusie is dat we een nota krijgen over het derogatieverzoek. Op het ogenblik dat er klaarheid en zekerheid is over de derogatiebeslissing zult u ons meedelen wat Europa daarover beslist heeft.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de minister, ik wil u bedanken voor het antwoord. Hebt u nu een overzicht van de verschillende uitvoeringsbesluiten, zoals in mijn eerste vraag werd gevraagd?
Minister Kris Peeters: Ik zal dat in een tabel gieten.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de minister, het is goed dat er ook voor het dierregister snel duidelijkheid zal komen.
Over de derogatie is al veel gezegd. Ik kan alleen maar herhalen dat ik het jammer vind dat er een politieke sluier over het Mestdecreet dreigt te vallen, in plaats van op basis van gezond verstand te handelen. Ik hoop dat we het voorstel van derogatie samen met Europa verder kunnen uitklaren.
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer de voorzitter, sorry dat ik toch opnieuw de legalistische toer opga. Ik zou aan de collega´s van het Vlaams Belang en aan de minister willen vragen op basis van welk artikel van het decreet wij als decreetgever de minister de bevoegdheid hebben gegeven om, voor een beschikking van de Europese Commissie, een derogatie toe te passen.
Mijnheer Wymeersch, ik weet dat u nog nooit een voorstel van decreet hebt geschreven, laat staan een heeft goedgekeurd gezien.
De heer Frans Wymeersch: Mijnheer Martens, u moet ophouden met te liegen, want anders zult u een andere collega Wymeersch leren kennen.
De heer Bart Martens: U liegt, mijnheer Wymeersch.
De heer Frans Wymeersch: Mijnheer Martens, u bent een pertinent leugenaar.
De voorzitter: Mijnheer Martens, mijnheer Wymeersch, hou uw woorden kalm.
De heer Bart Martens: Ik was vrij kalm.
De heer Frans Wymeersch: Ik wil dat die woorden ook in het verslag worden opgenomen, voorzitter.
De heer Bart Martens: Als ik even mijn zin mag afmaken.
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer Wymeersch, ik vraag u op basis van welk artikel van het decreet wij als decreetgever de Vlaamse Regering, laat staan de minister, de bevoegdheid hebben gegeven om derogatie toe te passen, voor een beschikking van de Europese Commissie.
U zegt dat het erin staat, dat wij als decreetgever de minister daarvoor hebben gemandateerd. Dat is niet zo, tenzij u een ander decreet hebt gelezen in het Staatsblad dan ik.
Mijnheer de minister, als u in een procedure voorziet voor een individuele aanvraag, hoe wilt u die dan in het Staatsblad zien verschijnen? In de vorm van een decreet, een uitvoeringsbesluit of een ministeriële omzendbrief, of gaat die procedure alleen verschijnen in Boer en Tuinder, of Drietandmagazine van het ABS?
Mijnheer Wymeersch, ik wil nog iets zeggen over het citaat van mij dat u hebt aangehaald. Wij ontkennen de maatschappelijke evolutie niet. Als u terugwilt naar een Vlaanderen waar 60 percent van de bevolking in de landbouw werkt, als u een Bokrijk-Vlaanderen wilt, is dat niet het Vlaanderen waar wij voor staan.
De voorzitter: De heer Wymeersch heeft het woord.
De heer Frans Wymeersch: Mijnheer de voorzitter, ik was niet van plan om nog een betoog te houden, want de minister heeft alle vragen voldoende beantwoord.
Mijnheer Martens, als u niet alleen de minister, maar eigenlijk ook dit Vlaams Parlement, blijft beschrijven als buiten de wet handelend, dan is dat meer dan één brug te ver. Lees er de verslagen van deze commissie op na. Dan zult u zien dat bij de bespreking van het voorstel van decreet duidelijk is gesteld dat het de bedoeling was om een derogatieaanvraag in te dienen en die ondertussen te laten toepassen. (Opmerkingen van de heer Bart Martens en mevrouw Tinne Rombouts)
Lees er de verslagen op na, collega Martens. U hebt altijd een zeer selectief gehoor en een zeer selectief geheugen. U beweert dat u niet terugwilt naar Bokrijk, maar dan getuigen uw handelingen en gedragingen, als parlementslid en tijdens uw leven daarvoor, van het tegenovergestelde. U bent een duikboot, en de collega´s uit de meerderheid moeten ook gaan beseffen dat ze met u en uw volledige fractie inzake leefmilieu en mestbeleid geen stap vooruit, maar veeleer een stap achteruit gaan.
De heer Patrick Lachaert: Een derogatie wordt aangevraagd ingevolge een Europese regelgeving, dus niet ingevolge een Vlaamse regelgeving. Het systeem en de proceduregang wordt daar gecreëerd. (Opmerkingen van de heer Bart Martens)
Om een beetje duidelijkheid te brengen in de onduidelijkheid, is mijn antwoord dat de Europese regelgeving zegt dat men een derogatie kan aanvragen op een nationale en in dit geval regionale regelgeving. (Opmerkingen van de heer Bart Martens)
Mijnheer Martens, u zegt dat het nergens in het decreet staat. Dat hoeft niet, want het staat in de Europese regelgeving. (Opmerkingen van de heer Bart Martens)
Uw probleem, om alles tot zijn essentie te herleiden, is dat de minister dat toepast vooraleer de Commissie akkoord gaat.
De heer Frans Wymeersch: Mijnheer de voorzitter, ik stel voor dat collega Martens een interpellatieverzoek indient om het beleid van de minister te evalueren en tot besluit een motie van wantrouwen tegen de minister indient.
De heer Patrick Lachaert: De heer Martens is groot en wijs genoeg om zelf te weten wat hij moet doen.
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik zou toch willen pleiten voor vertrouwen in de uitvoerende macht, in de minister en de regering.
We hebben tijdens de bespreking voldoende teruggekoppeld met de Europese Commissie en voldoende rekening gehouden met de wetenschappelijke rapporten. Iedereen rond de onderhandelingstafel ging ermee akkoord dat de derogatie een belangrijk element was om tot een werkbaar Mestdecreet te komen.
Ik denk dat de minister, de regering en de administratie alles in het werk zullen stellen om een goed onderbouwde aanvraag, wetenschappelijk verantwoord, bij Europa in te dienen, met een maximale slaagkans.
Mijnheer de voorzitter, ik wil pleiten voor het vertrouwen in de minister en de uitvoerende macht.
De heer Patrick Lachaert: Het einde van het verhaal is dat in de toekomst, binnen zes maanden, Europa daarover beslist en niet de Vlaamse decreetgever, de Vlaamse Regering of de Vlaamse minister van Leefmilieu.
De voorzitter: Het incident is gesloten.