Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 18/01/2007
Vraag om uitleg van de heer Mark Demesmaeker tot de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de milieucontroles van de Vlaamse Milieu-Inspectie
Vraag om uitleg van de heer Bart Martens tot de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Na?tuur, over de handhaving van het milieubeleid
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Van den Eynde tot de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leef?milieu en Natuur, over de resultaten van het milieuhandhavingsrap?port en de problemen bij de milieu-inspectie
De voorzitter: De heer Demesmaeker heeft het woord.
De heer Mark Demesmaeker: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, we hebben het milieuhandhavingsrapport 2005 gekregen en gelezen.
In De Standaard van 12 december 2006 was te lezen dat het aantal milieucontroles in 2005 is teruggelopen. Op bladzijde 102 van het rapport lezen we: ?In 2005 voerde de Milieu-inspectie minder inspecties uit dan de vorige jaren. Deze sterke daling is te verklaren door de lagere personeelsbezetting, de dossierrotatie en de extra maatregelen opgelegd door de directeur-generaal ter bescherming van de integriteit en de veiligheid van de toezichthoudend ambtenaar. Zo worden de inspecties intra muros voortaan door twee toezichthoudende ambtenaren uitgevoerd. De Milieu-inspectie schat dat er meerdere tienduizenden klasse 1-bedrijven zijn in Vlaanderen. Het totaal aantal inspecties toont aan dat jaarlijks slechts een klein deel van de Vlaamse bedrijven effectief wordt gecontroleerd.?
Het aantal gecontroleerde klasse 1-inrichtingen in 2004 bedroeg 5082, in 2005 was dat 4721, dit terwijl het aantal klasse 1-inrichtingen naar schatting 40.000 bedrijven bedraagt. De cijfers lopen parallel met een daling van het aantal controles van 12.150 tot 11.150 en een daling van het aantal pv´s van 608 naar 497.
Op bladzijde 40 van het milieuhandhavingsrapport lezen we over de controle van de zogenaamde Sevesobedrijven: ?In 2005 voerde het zevenkoppige Seveso-team van Milieu-inspectie219 inspecties uit in 184 bedrijven uit, het merendeel daarvan samen met de collega´s van de afdeling van het Toezicht op de Chemische Risico´s. Meer concreet betekenen de cijfers dat de Milieu-inspectie in 2005 bij 54 percent van de bekende lagedrempelinrichtingen en bij 79 percent van de bekende hogedrempelinrichtingen een deelaspect van de veiligheidsproblematiek heeft onderzocht.?
Voor de controle van Sevesobedrijven zijn er volgens een schatting van inspecteur-generaal Robert Baert 17 inspecteurs nodig. Hij heeft lang gewerkt met zeven inspecteurs en straks zullen er 12 inspecteurs zijn, maar volgens hem is dat aantal nog altijd te laag.
Dan zijn er ook de controles bij de GPBV-bedrijven. Dat zijn de bedrijven die vallen onder de Europese richtlijn over de ?ge?ntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging´. Volgens die richtlijn moeten tegen eind 2007 bij al die bedrijven de vergunningsvoorwaarden getoetst worden. Ze moeten dus gecontroleerd worden. Uit uw beleidsbrief blijkt dat dit geen probleem is. Ik citeer: ?In het kader van het milieuvergunningenbeleid werd de uitvoering van de EU-richtlijn inzake ge?ntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging voortgezet. Alle bestaande GPBV-bedrijven moeten tegen oktober 2007 worden geëvalueerd. In de tweede driejaarlijkse rapportering aan de EU-commissie is toegelicht dat de bestaande GPBV-bedrijven reeds sedert 1 mei 1999 aan deze eisen voldoen. Ter toetsing aan de later tot stand gekomen en komende Europese BREF´s is een tweede tussentijdse evaluatieronde van de vergunningssituatie van alle bestaande GPBV-bedrijven lopende.?
De BREF´s zijn Europese referentiedocumenten inzake de beste beschikbare technieken of BBT. De eerste ronde in het kader van de richtlijn werd uitgevoerd op basis van een toetsing aan onze eigen BBT-studies. Later werden de BREF´s opgesteld. De meeste dateren van 2001 of van later. De bedoeling van de tweede ronde is een actualisering, waarbij wordt getoetst aan de nieuwe BREF´s. De tweede ronde loopt reeds sinds 1 mei 1999. De afdeling Milieuvergunningen is bezig met de controle en de afdeling Milieu-inspectie voert ondersteunende controles uit. Uit zijn tekst blijkt dat de heer Martens straks meer uitleg zal geven over de aard van de GPBV-inspecties, maar de kern van de zaak is dat het arbeidsintensieve, ge?ntegreerde inspecties moeten zijn en dat ook daarvoor te weinig mensen beschikbaar zijn. Robert Baert stelt dat, als we aan de Europese verplichting tegemoet willen komen, het kader verdrievoudigd moet worden.
Mijnheer de minister, ik geloof zeker dat er al heel wat gebeurd is inzake milieu-inspecties, procedures en zo meer, maar zijn er wel genoeg mensen op het veld om de inspecties uit te voeren voor alle soorten bedrijven? Wordt er bij het volgende milieu-inspectieprogramma voor 2007 rekening gehouden met deze problematiek?
Hoever staat het met de tweede evaluatieronde? Kunt u het parlement daarvan op de hoogte houden?
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wellicht herhaal ik in mijn vraag een aantal zaken, want naar aanleiding van de publicatie van het milieuhandhavingsrapport 2005 en de berichten erover in de pers, heb ik een gelijkaardige vraag om uitleg ingediend als die van de heer Demesmaeker en die van mevrouw Van den Eynde.
In het milieuhandhavingsrapport, waarin de Milieu-inspectie uitvoerig toelicht hoe ze uitvoering geeft aan de doelstellingen van het milieu-inspectieplan, viel me op dat het aantal controles en opgelegde maatregelen die eruit voortvloeien, gevoelig is gedaald ten opzichte van de voorbije jaren. De inspectie haalt daar uiteraard een aantal redenen voor aan.
De daling kan in de eerste plaats worden verklaard door de invoering van een dossierrotatiesysteem, waardoor bijna alle dossiers in handen kwamen van een nieuwe dossierbehandelaar. In de tweede plaats moeten voortaan in tal van situaties de inspecties verplicht worden uitgevoerd door twee toezichthoudende ambtenaren, in plaats van door één ambtenaar. Blijkbaar zijn daar gegronde redenen voor, bijvoorbeeld om de veiligheid van de inspecteurs te waarborgen of om risico´s op fraude of omkoping te verminderen.
Beide beleidsbeslissingen hadden tot gevolg dat het aantal controles en opgelegde maatregelen merkbaar daalde ten opzichte van de voorgaande jaren. De Milieu-inspectie voerde in 2005 nog 11.150 controles uit, 1000 minder dan in 2004. Ook het aantal gecontroleerde bedrijven nam af van ruim 5000 in 2004 tot ruim 4700 in 2005. Uiteindelijk wordt dus maar een fractie van de klasse 1-bedrijven gecontroleerd: de meest milieuhinderlijke inrichtingen.
Er worden ook minder pv´s uitgeschreven, enerzijds door het verminderde aantal controles, maar anderzijds zou er ook een positieve trend zijn. Steeds meer bedrijven zouden zich - gelukkig maar - aan de regels houden.
De Milieu-inspectie wijst in het milieuhandhavingsrapport en in de commentaren erop in de pers een aantal blijvende knelpunten aan. De heer Demesmaeker haalde ze al aan. Een eerste knelpunt betreft de controle van Sevesobedrijven of de meest gevaarlijke inrichtingen. Het inspectieprogramma, dat werd opgesteld door het Sevesoteam, kwam in 2005 nagenoeg op kruissnelheid, maar kampt nog met onvoldoende mensen en middelen. Er komt nu weliswaar een uitbreiding van het huidige personeelskader tot 12, maar dat is volgens de Milieu-inspectie nog steeds onvoldoende om afdoende te handhaven. Voor een gedegen controle van de Sevesobedrijven acht de Milieu-inspectie minstens 17 inspecteurs noodzakelijk.
Een tweede verontrustend signaal komt er in verband met de controle van GPBV-bedrijven, de bedrijven die onder de Europese richtlijn inzake ?ge?ntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging´ vallen. Tegen eind 2007 moet het vergunningenbeleid voor die bedrijven aangepast worden, wat betekent dat ze ook grondig gecontroleerd moeten worden. Vlaanderen telt ongeveer 1200 GPBV-bedrijven. De controle ervan is uitgebreider, diepgaander en meer divers dan de tot nog toe gehanteerde traditionele mono- of multidisciplinaire aanpak. Bij dergelijke bedrijven wordt naast de klassieke aanpak waarbij wordt gefocust op de bestrijding van verontreiniging, ook de klemtoon gelegd op de ge?ntegreerde en op de preventieve aanpak. Bovendien komen er nieuwe thema´s aan bod zoals het grondstoffenverbruik, het energieverbruik, de evaluatie van het al dan niet toepassen van de BBT en de relatie met de milieukwaliteitsnormen.
Dergelijke complexe en omvangrijke controles vergen natuurlijk ook meer tijd. Het is van cruciaal belang om te beschikken over sterk gespecialiseerde, toezichthoudende ambtenaren met de nodige kennis, expertise en handhavingsvaardigheden. Een GPBV-inspectie is niet het werk van één persoon, maar van een heel team van specialisten die elk in een bepaald milieucompartiment of ‑thema gespecialiseerd zijn. Er werd dan ook een GPBV-kernteam opgericht om uitvoering te geven aan de controles. Proefprojecten voor GPBV-inspecties werden in 2004 en 2005 opgestart.
De inspecteur-generaal van de Milieu-inspectie liet in De Standaard optekenen dat het personeelskader absoluut niet toereikend is voor de controle van dit soort bedrijven: ?Om aan de Europese regelgeving te voldoen, zou het kader eigenlijk verdrievoudigd moeten worden.?
Mijnheer de minister, welke stappen hebt u reeds ondernomen om tot een meer uitgebreide personeelsbezetting van het Seveso-inspectieteam over te gaan? Wat is de timing om tot een volledige bezetting te komen?
Hoe wilt u de inspectie van de GPBV-bedrijven tegen 2008 aanpakken? Ook hiervoor is volgens de Milieu-inspectie een serieuze uitbreiding nodig van de huidige personeelsbezetting. Hoe ziet u dit concreet en wat is de vooropgestelde timing?
De voorzitter: Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, dit rapport is inderdaad heel belangrijk. Het kwam in deze commissie al meerdere keren aan bod in vragen en interpellaties. Het rapport biedt ons een duidelijk inzicht in de werking en in de taken die door de Milieu-inspectie worden uitgevoerd.
Vermits de heren Demesmaeker en Martens een uitgebreide uiteenzetting gaven, zal ik me beperken tot een aantal problemen die in het oog springen. Een van die problemen is het personeelstekort. De Milieu-inspectie kampt met een personeelstekort waardoor er 850 controles minder worden uitgevoerd op het terrein. Dat is een vermindering met ongeveer 7 percent.
Daarnaast stellen we vast dat de veiligheid van de toezichthoudende ambtenaren bij sommige controles in het gedrang komt, waardoor een aantal opdrachten door twee toezichthoudende ambtenaren wordt georganiseerd. Dat verhoogt natuurlijk de werkdruk.
Mijnheer de minister, een ander belangrijk fenomeen is het feit dat de helft van de klachten gaat over lawaai- en geurhinder. U liet tijdens de begrotingsbesprekingen weten dat u het komende jaar werk zou maken van een geurbeleid. Het aantal klachten over geluidshinder is ook wel vrij hoog. De werkgroep geluid en trillingen van de Milieu-inspectie beeft reeds eerder een wijziging van de Vlarem-wetgeving met betrekking tot geluid aanbevolen. De vraag is echter in hoeverre deze aanbeveling wordt opgenomen in de Vlarem-regelgeving.
In het hoofdstuk afvalstoffen blijkt er binnen de bedrijven nog heel wat mis te lopen met de afvalregistratie. Slechts 1 op 3 bedrijven kon een afvalstoffenregister voorleggen met alle verplichte gegevens.
Het is duidelijk dat het gelet op een aantal problemen bij de Milieu-inspectie enerzijds en door een aantal vaststellingen bij de inspectie van de bedrijven anderzijds, noodzakelijk is om het milieubeleid bij te sturen.
Mijnheer de minister, welke beleidsmaatregel wilt u nemen om de gevolgen van het personeelstekort aan te pakken en om een verminderde controle bij de bedrijven te voorkomen?
Op welke manier wilt u een oplossing bieden op het vlak van de veiligheid van de toezichthoudende ambtenaren? Dit is toch wel een ernstig probleem.
Gelet op het grote aantal overtredingen bij bedrijven die koelinstallaties exploiteren, is een overleg met de sector noodzakelijk om tot een oplossing te komen voor de specifieke problemen. Bent u bereid om dat overleg te organiseren met de sector om doelgerichte maatregelen te kunnen nemen?
Kunt u me meedelen of u, gelet op de klachten inzake lawaai- en geurhinder, ook een aantal nieuwe beleidsmaatregelen op dat vlak zult nemen, zoals een wijziging van de Vlarem-wetgeving?
Ik kijk alvast uit naar uw antwoorden. Het milieurapport toont aan dat de Milieu-inspectie een groot aantal klachten ontvangt in verband met bedrijven van klasse 2 en klasse 3. De inspectie is echter niet verantwoordelijk voor het toezicht op die bedrijven. Dat toont aan dat uw milieuhandhavingsdecreet absoluut noodzakelijk is. Ik hoop dat we het heel snel in deze commissie zullen kunnen bespreken.
De voorzitter: Mevrouw Crevits heeft het woord.
Mevrouw Hilde Crevits: Mijnheer de voorzitter, ik wil graag kort een paar punten aanhalen inzake het milieuhandhavingsrapport.
Mijnheer de minister, ik zou uw aandacht willen vestigen op de problematiek van de slachthuizen. Ook die wordt besproken in het rapport. Het gaat daarbij vooral over de reactieve controles. Ik merk dat in 2004 38 slachthuizen werden gecontroleerd en in 2005 70 slachthuizen. Alle slachthuizen van klasse 1 kunnen op twee jaar tijd eenmaal worden ge?nspecteerd. Heel wat klachten die bij de gemeentebesturen worden binnengebracht, zijn klachten over geur- of lawaaihinder. Er doet zich dus een groot probleem voor op het vlak van de reactieve controles. Ambtenaren zijn vaak te laat ter plaatse om nog metingen te doen of ze gaan helemaal niet. Het is ook mogelijk dat de klachten betrekking hebben op hinder tijdens het weekend, en dan is er onvoldoende personeel. Ik wil daar de nadruk op leggen. U kondigt terecht aan dat u een handleiding zult laten opmaken voor de aanpak van geurklachten, maar met een handleiding alleen zijn we niets, er moet ook een duidelijke taakverdeling komen of een afsprakenbeleid over wie wat doet met dergelijke klachten. Misschien kunnen we tot een betere samenwerking komen tussen de ambtenaren die reactieve controles doen en de lokale autoriteiten.
Er wordt ook wat aandacht besteed aan de groenschermen op pagina 49, maar niet veel. Het blijkt dat 37 percent van de bedrijven het verplichte groenscherm niet of onvolledig aanplant. Het lijkt een detail in het geheel maar de groenschermen kunnen zeer veel helpen om stof- en lawaaihinder weg te nemen. Ik stel me de vraag hoe daarmee wordt omgegaan. Wat zijn de procedures indien die groenschermen bewust niet of onvoldoende worden aangeplant? Kunnen we niet evolueren naar een systeem waarbij de overheid bij het toekennen van een milieuvergunning een budget laat storten door het bedrijf waarmee de lokale overheid of de hogere overheid die het groenscherm oplegt, dat kan aanplanten? Dat groenscherm aanplanten heeft immers een bedrijfsoverstijgende waarde omdat het een pak hinder kan wegwerken. Zo kan worden gegarandeerd dat die schermen er komen en zou er minder moeten worden ingegrepen door de milieu-inspectieambtenaren.
De heer Patrick Lachaert: Hetzelfde principe zou kunnen worden gehanteerd als bij de realisatie van verkavelingen. Men laat in dit geval het bedrijf een borg storten in de gemeentekas en de gemeente voert de werken uit.
Mevrouw Hilde Crevits: Daardoor kunnen we tot een resultaatgericht beleid komen zonder dat er ambtenaren ter plaatse moeten gaan controleren. Het kan een openbare functie worden die betaald wordt door de ondernemer.
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: Mijnheer de voorzitter, ik heb al heel wat ervaring met groenzones. In mijn gemeente is het al jaren verplicht om die waarborg te storten. Er is echter een ?maar´ aan verbonden. We hebben na een aantal jaren geconstateerd dat een groenzone a kan betekenen, maar ook b, c of x. Soms is er geen precieze beschrijving voor de groenzone. Als we eventueel de hogere overheid toe zouden verplichten, dan zal men daarbij eisen moeten stellen voor welke bomen, welke planten met de hoogte en de dikte er moeten komen, anders heb je automatisch problemen. Dat hebben wij in onze gemeente gedaan. Er moet een plan worden binnengebracht vooraleer men het groen aanplant.
De heer Patrick Lachaert: Mijnheer Callens, ik ben dertig jaar lang gemeenteraadslid. In mijn gemeente bestaat zo´n groenplan al zeer lang. Het is de groendienst die dat opvolgt. Daar is dus een zeer eenvoudige oplossing voor. De gemeenteambtenaren die door de bedrijvenzone rijden, kunnen vaststellen of de verplichting wordt nagekomen. Dit hoeft geen bijzondere taak te zijn ten laste van het gewest. De gemeente kan dat perfect invullen op de wijze zoals hier gezegd.
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil het pertinente pleidooi van voorgaande sprekers voor de verhoging van de slagkracht van de handhaving, vooral dan door meer personeel, ten volle ondersteunen. Dat debat keert al jaren terug, al tijdens de vorige regering. Een belangrijk punt in de analyse van waar we vandaag staan in verband met de handhaving, is dat we voor heel wat van de toezichtsopdrachten van een naar twee controleurs zijn gegaan. Dat heeft een daling van het aantal controles tot gevolg gehad. Mijnheer de minister, is in verhouding het aantal PV´s niet gedaald? Ik vang voorlopig van het terrein een signaal op dat er een al dan niet formele richtlijn van u of van uw kabinet bestaat, mijnheer de minister, om wat minder stringent door te gaan met het opmaken van processen-verbaal. Klopt dat bericht?
Hoe staat het met de samenwerking met de politie? Er bestaat een protocol. Is er wat dat betreft enige evolutie merkbaar?
Ik verwijs naar het proces Beter Bestuurlijk Beleid. Er is gezegd dat er zich een probleem stelde bij het toezicht op het vlak van natuur-, bos- en milieubeheer. Er was een denkspoor voorgesteld om binnen de Milieu-inspectie een cel Milieubeheer op te richten zodat natuurwachters niet met twee petten het terrein op zouden moeten. Is dat denkspoor voortgezet?
De lokale handhaving is ook een pijnpunt gezien het gebrek aan afdoende toezicht op klasse 2- en klasse 3-bedrijven in het algemeen. Een van de punten die vooral de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten opmerkt, is dat de gemeenten handen tekort komen en dat het nuttig zou zijn om een analyse te maken van wat een milieudienst moet doen op het gemeentelijke niveau. U hebt ooit eens geantwoord dat er een soort studie zou worden gemaakt over wat die milieudienst moet doen in opdracht van gemeentelijke kerntaken en van Vlaamse kerntaken, en wat het aandeel is van de handhaving daarin. Is die studie intussen opgestart of misschien zelfs al klaar? Zo ja, wat zijn de resultaten ervan?
De voorzitter: Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Mevrouw Stern Demeulenaere: Ik wil aansluiten bij de vraag van mevrouw Crevits over het tekort aan personeel. Er werd onlangs gesteld dat het toezicht dat moet worden uitgevoerd na de vaststelling van een overtreding, moet gebeuren tijdens de uitvoering van de activiteit. Wij Vlamingen, zijn heel handig in het ontduiken van allerhande reglementeringen en de overtreders zijn geneigd de overtreding precies tijdens het weekend te laten plaatsgrijpen. Aangezien er dan geen inspecteurs voorhanden zijn, duren de overtredingen maar voort. Het is een dringende noodzaak om ook tijdens het weekend in een mogelijkheid tot inspectie te voorzien.
De heer Patrcik Lachaert: We hebben nu al een aantal jaren politiezones. Binnen de politiezones is er een afspraak over de taakstelling wat betreft milieu en ruimtelijke ordening. In een goed werkende politiezone staat een aantal agenten van de lokale politie daar voor in. In mijn regio zijn er 6 op de 110 mensen die niets anders doen dan stedenbouw en milieu. De politiezones hebben daar een taak in, zeker wat betreft de weekends. Men kan daar perfect op inspelen. Die mensen moeten worden geschoold zoals het hoort. Het is een opdracht van de politiezones naast de gemeentelijke milieuambtenaar en zijn dienst.
Mevrouw Stern Demeulenaere: Voor de politiezone is dat geen prioriteit.
De heer Patrick Lachaert: Dat hangt van de burgemeester af. Misschien zijn stedenbouw en milieu in West-Vlaanderen geen prioriteiten, maar veeleer drugs en vandalisme van over de grens. De burgemeesters kunnen echter in het beleid van de politiezones de gepaste maatregelen nemen.
De voorzitter: Minister Peeters heeft het woord.
Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, het is een heel interessant debat. De gemeenteraadsleden, schepenen en burgemeesters met jarenlange ervaring zoals velen onder u, kunnen belangrijke bijkomende informatie geven, wat u ook hebt gedaan. Het lokale niveau en de politiezones hebben een niet-onbelangrijke taak daarin. De stelling dat we kampioenen zijn in het ontwijken van reglementen, strookt mijns inziens niet met de realiteit. Ik hoop dat we dat verder kunnen bevestigen.
Ik verwijs naar wat ik op 28 oktober 2004 in deze commissie heb gezegd. Ik hoop kortelings het debat verder te kunnen voeren over het ontwerp van handhavingsdecreet. Dat is al een eerste keer principieel goedgekeurd in de Vlaamse Regering. Het is zeer belangrijk omdat de handhaving essentieel is: ze is de sluitsteen van heel de milieuwetgeving. De handhaving van de milieuregelgeving moet op een correcte, efficiënte en effectieve manier verlopen. Ik hoop met het ontwerp vrij snel opnieuw naar de Vlaamse Regering te gaan. Ik hoop dat al diegenen die hun steentje kunnen bijdragen om dat heel snel goed te keuren, dat ook zullen doen. De taakomschrijving van de verschillende actoren op het handhavingsveld wordt daarin duidelijk aangegeven. De administratieve sancties die in de plaats komen van de strafrechtelijke vervolging in geval van milieuovertreding, moeten een meer gerichte en daardoor efficiëntere handhaving mogelijk maken. Als het ontwerp er is, kunnen we daar uitgebreid op ingaan. Het is zeer belangrijk om de handhaving correct, efficiënt en effectief te organiseren. Dat zal onmiddellijk effecten hebben op het personeel en de personeelsproblematiek.
Wat de personeelsproblematiek in het algemeen en die van de Milieu-inspectie in het bijzonder betreft, houdt de regering nog altijd het principe van het regeerakkoord ?groei door snoei´ aan. De afdeling Milieu-inspectie is een prioritaire afdeling binnen het departement Leefmilieu waar we proberen herschikkingen van de personeelsleden door te voeren. We zetten een gericht wervingsbeleid op om de afdeling Milieu-inspectie te versterken. Laat dat duidelijk zijn: de afdeling Milieu-inspectie moet worden versterkt, ondanks het principe in het regeerakkoord ?groei door snoei´.
Intussen is er heel wat gebeurd. In het kader van het Beter Bestuurlijk Beleid zijn er een aantal inspecteurs van de OVAM overgeheveld naar de Milieu-inspectie. Samen met die overheveling zijn er ook een aantal takenpakketten mee overgeheveld. Momenteel beschikt de afdeling Milieu-inspectie over 116,6 voltijds equivalenten. Dat is een vrij omvangrijke groep. Het is moeilijk om het optimum te bepalen. Het goed inzetten van die mensen is een zeer belangrijke opdracht. Ze moeten bezig zijn met inspectietaken en zo weinig mogelijk met administratief gerichte taken. Toch wil ik onderstrepen dat er een aantal bijkomende inspecteurs moeten worden aangeworven, zeker in functie van de zogenaamde Sevesoregelgeving. Ik zal begin dit jaar nog vier inspecteurs daarvoor aanwerven.
Sinds 1 april 2006 zijn de personeelsleden die de Sevesocontrole uitvoeren, gegroepeerd in een nieuwe dienst Toezicht Zwarerisicobedrijven. Door de eerder genoemde aanwerving van vier personen en de heroriëntatie van twee personen, zal de dienst kunnen bestaan uit veertien personen, een diensthoofd en dertien milieu-inspecteurs. Dat moet het mogelijk maken om, mits gerichte controles, het nodige toezicht uit te oefenen.
De inspectiefrequentie van die Ge?ntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging-bedrijven wordt gerelateerd aan de milieu-impact, via een milieu-index per GPBV-rubriek. Bedrijven met meerdere GPBV-rubrieken werden beoordeeld volgens de rubriek met de hoogste milieu-index. Er komt bijkomend personeel, we groeperen alles in een afdeling en voeren de nodige controles zeer gericht en zeer efficiënt uit.
Dankzij de vooruitstrevende aanpak van Vlaanderen, door systematisch binnen Vlarem vast te houden aan de beste beschikbare technieken bij het vaststellen van algemene en sectorale voorwaarden, hebben we van Europa, in het kader van de evaluatie van de Ge?ntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging, het afgelopen jaar goede punten gekregen.
Dankzij een correct vergunningenbeleid zijn inspecties meestal efficiënt uit te voeren. Een verdere vereenvoudiging van de regelgeving zou dat nog verder kunnen verbeteren. Er bestaat momenteel nog geen aparte dienst van deze GPBV-bedrijven. Het loont evenwel de moeite om op korte termijn te onderzoeken of de oprichting hiervan aangewezen is.
Ik wil nogmaals onderstrepen dat de Europese Commissie onze aanpak van deze bedrijven goed heeft bevonden. Er kan dus hierin geen extra argument worden gevonden om bijkomende milieu-inspecteurs te claimen. Wat organisatiegewijs de beste aanpak is, een afzonderlijk team of een controle ge?ntegreerd in de provinciale afdelingen, moeten we nog bekijken. Ik denk dat we de juiste keuze moeten maken, waardoor de controles en inspectie zo efficiënt mogelijk kunnen gebeuren.
Gezien de budgettaire mogelijkheden en de afspraken in het Vlaamse regeerakkoord, waar inzake personeel het principe ?geen groei, geen snoei´ wordt gehanteerd, is het vandaag niet mogelijk om het aantal fulltime equivalenten binnen de afdeling Milieu-inspectie fors op te trekken. Dankzij een duidelijke aanpak, waarbij de meest prioritaire hinderlijke inrichtingen ook het meest frequent worden ge?nspecteerd, lukken we er vandaag in om de mensen die we hebben, efficiënt in te zetten, en om met de middelen die binnen de marge van de begroting mogelijk zijn, goede resultaten te halen en te zorgen voor een goede handhaving. Ik hoop ook dat we dit jaar het nieuwe handhavingsdecreet inzake milieu kunnen goedkeuren.
Mijnheer Demesmaeker, in het milieu-inspectieprogramma voor 2007 gaat bijzondere aandacht naar de controle van de zelfcontrole van de bedrijven en zullen de GPBV-bedrijven bij wie de vergunning aangepast wordt door de bevoegde vergunningverlenende overheid, na screening door en op voorstel van de afdeling Milieuvergunningen, gecontroleerd worden. Aangezien Vlarem al afgestemd was op de Europese GPBV-richtlijn, is het aantal bedrijven waar de bestaande milieuvergunning moet worden aangepast om conform te zijn, beperkt. Het gaat momenteel om een 55-tal bedrijven. Bij de planning van de controle wordt rekening gehouden met de reëel beschikbare mensen en middelen. Zij worden, rekening houdend met de prioriteiten, zo efficiënt mogelijk ingezet.
Mijnheer Demesmaeker, de toetsing en de evaluatieronde betreft een actualisatie van de milieuvergunning van de GPBV-bedrijven op basis van de Europese BREF-documenten en de daarin vermelde recente beste beschikbare technieken. Volgens de GPBV-richtlijn moet dat gebeuren tegen eind 2007. De afdeling Milieuvergunningen voert deze taak ook uit. Er is een driejaarlijkse rapporteringsplicht over de uitvoering van de richtlijn. Dit document is vanzelfsprekend publiek. Als er een nieuw document komt, zal het parlement daar natuurlijk van in kennis worden gesteld.
Mevrouw Van den Eynde, gelukkig maar stelt er zich op heden geen veiligheidsprobleem. Het was net om mogelijke veiligheidsproblemen te voorkomen dat de heer Heirman, de leidend ambtenaar van het toenmalige Aminal, op 20 juni 2005 een onderrichting heeft verspreid om voortaan een aantal controles per twee uit te voeren. Ik zal u een uittreksel uit de onderrichting bezorgen.
Mevrouw Van den Eynde, u stelde ook nog een vraag over de koelinstallaties. Uw vraag naar overleg met de sector van bedrijven die koelinstallaties exploiteren, is een goed idee, maar er is een ander probleem. Het is de vraag of er zoiets bestaat als de sector van de koelinstallaties. Bij mijn weten is dat niet het geval. Het voorkomen van een koelinstallatie is niet gebonden aan een bepaalde bedrijfstak. Het is zeker niet zo dat de grootste koelinstallaties de grootste milieuproblemen veroorzaken. De ervaring op het terrein leert dat vaak het tegenovergestelde het geval is. Vaak zijn het de kleine koelinstallaties die de meeste lekverliezen veroorzaken.
We moeten de toestand ook niet te somber zien. De afdeling Milieu-inspectie verwacht in 2007 een verbetering te zien op het terrein. Enerzijds zal dat gebeuren door een bewustwording van de bedrijfswereld, naar aanleiding van de acties van de afdeling Milieu-inspectie, anderzijds door de recente beslissing van de Vlaamse Regering, op mijn voorstel, om de certificering van koeltechnische bedrijven in te voeren. We hebben dus al acties ondernomen, die op het terrein geconcretiseerd moeten worden en de positieve resultaten zichtbaar moeten maken.
Wat de implementatie betreft van een aantal beleidsinstrumenten zoals de geuraudit, het geurbeleidsplan en de geurnormen, is - in mijn opdracht - door de afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie een effectentoets uitgevoerd voor specifieke beleidsmaatregelen en regelgeving ter beheersing van geurhinder veroorzaakt door hinderlijke inrichtingen. Deze studie bevat een tiental beleidsopties, die nu verder door de administratie worden onderzocht om in de loop van de volgende weken en maanden effectief een aantal voorstellen tot wijziging of bijsturing van het beleid te doen. Aangezien we daar nog mee bezig zijn, zijn de geurbeleidsmaatregelen nog niet opgenomen in het eerstvolgende pakket van Vlarem-wijzigingen, maar ze komen eraan.
Wat lawaaihinder betreft, worden niet onmiddellijk omvattende aanpassingen van Vlarem voorgesteld. De omzetting van de Europese richtlijn 2002/49 inzake omgevingslawaai werd wel binnen Vlarem gerealiseerd. Dat zou moeten uitmonden in een actieplan dat moet leiden tot een objectieve vermindering van de geluidsbelasting.
Wat de geluidsklachten betreft, heeft natuurlijk de lokale overheid een niet onbelangrijke taak, zeker als het gaat om lawaai afkomstig van grasmaaiers, kettingzagen enzovoort. De geluidsemissie afkomstig van deze toestellen is een materie die geregeld is in de federale wetgeving en kadert dus in de productnormering en valt niet onder de Vlarem-wetgeving. Het gebruik van deze producten, dus het tijdstip waarop ze worden gebruikt, is een bevoegdheid van de lokale overheid en het plaatselijke politiereglement.
Mevrouw Crevits, ik heb uw voorstel goed genoteerd om, naar analogie van wat men doet bij verkavelingen, met een borg te werken en de gemeente het groenscherm te laten aanplanten. Ik denk dat de lokale overheid een rol kan spelen. Ik zal nakijken welke acties we zo nodig bijkomend kunnen ondernemen.
Mijnheer Daems, u vraagt of het aantal pv´s in verhouding is gedaald. U vroeg ook naar de samenwerking met de politie. Ik kan dat niet zomaar uit het hoofd zeggen. Mijnheer de voorzitter, ik stel voor dat de heer Daems die vragen schriftelijk stelt of ze opnieuw indient, en dan zal ik informatie opvragen. Mijnheer Daems, ik weet niet waarop u zich baseert om te zeggen dat het aantal pv´s daalt. Op de insinuatie dat ik een instructie heb gegeven om minder pv´s op te maken, kan ik formeel zeggen dat dat niet het geval is. Ik weet niet waar u dat vandaan haalt, maar ook dat is, als ik de cijfers heb, te weerleggen. Ik kan u zeggen dat ik nooit een dergelijke instructie heb gegeven.
Ook voor de resultaten van de lokale handhavingsstudie stel ik voor dat we daar op een later moment op terugkomen.
De heer Patrick Lachaert: Het zou misschien niet slecht zijn om aan de politiezones de vraag te stellen wat zij concreet doen. Dan zouden we meer gelijkmatigheid kunnen benaarstigen. Politiezones die het zo laten, respecteren misschien de mentaliteit van de Vlaming. Daar is een historische reden voor. Er is een doctorale studie verschenen over de vraag waarom Vlamingen altijd trachten de regelgeving te omzeilen. We werden honderden jaren overheerst door Spanjaarden en anderen en hebben ons altijd moeten verweren door de wet niet toe te passen, want we moesten overleven. Dat gaat er niet uit.
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: Mijnheer de voorzitter, toevallig heb ik maandagavond een heel interessante vergadering gehad met een onderneming die ook koelinstallaties heeft. Het bedrijf is 21 hectare groot, dus het is geen kleine onderneming. Er was een vergadering met de buren van het bedrijf.
Het bedrijf heeft geluidsmetingen laten uitvoeren, vooral voor de ventilatoren boven aan het bedrijfsgebouw, want die kunnen vervelend zijn. Het kan zijn dat bedrijven tien tot vijftien jaar geleden die ventilatoren hebben geplaatst. Op dat moment waren de ventilatoren niet geluidshindervrij. Vandaag gaat het bedrijf in kwestie de ventilatoren vervroegd vernieuwen. Dat betekent dat bedrijven de ventilatoren niet op twintig jaar afschrijven, maar de laatste vijf jaar op één jaar proberen af te schrijven.
Ik heb vernomen dat er nieuwe ventilatoren op de markt zijn die nagenoeg geen lawaai maken. We kunnen bedrijven die onlangs hebben ge?nvesteerd in ventilatoren, niet vragen om die te verwijderen. Bedrijven die aan vernieuwing toe zijn, kunnen we wel adviseren te investeren in geluidshindervrije ventilatoren.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mijnheer de minister, u zegt dat u vier nieuwe inspecteurs zult aanwerven die u efficiënt wilt inzetten. De Milieu-inspectie werkt echter per provincie. Ziet u dan een tekort in een bepaalde provincie of zullen die inspecteurs in elke provincie worden ingezet?
Wat de veiligheidsmaatregelen betreft, zouden er volgens uw antwoord geen problemen zijn maar toch vond de leidinggevende ambtenaar het nuttig om twee inspecteurs tegelijkertijd op pad te sturen. Er moet toch een aanleiding zijn voor die beslissing. Ik ga ervan uit dat die beslissing niet zou worden genomen indien daar geen reden voor was.
Tot slot wil ik met een voorbeeld aantonen dat het niet echt goed gaat bij de Milieu-inspectie. Toen ik een klacht indiende voor geurhinder, werd pas zes weken later gereageerd en vernam ik zes maanden later dat het onderzoek was afgerond. Geurhinder is iets dat onmiddellijk moet worden behandeld, en niet een aantal weken of maanden later. Intussen was die klacht niet meer nodig omdat er geen geurhinder meer was. Dat bewijst dat inspectie noodzakelijk is zelfs wanneer niet onmiddellijk een oorzakelijk verband kan worden gelegd.
De heer Mark Demesmaeker: Mijnheer de minister, ik ben blij dat u een aantal personeelsherschikkingen en aanwervingen wilt doorvoeren. U zegt dat er een versterking nodig is, maar dat is niet helemaal een antwoord op de grote noden die duidelijk uit het rapport blijken. We begrijpen anderzijds dat de mogelijkheden beperkt zijn.
U zei aan het begin van uw antwoord dat handhaving de sluitsteen is van de milieuwetgeving. U verwijst daarbij naar het voorontwerp van handhavingsdecreet dat de Vlaamse Regering principieel heeft goedgekeurd. Het grote probleem is echter dat politici, en we behoren allemaal tot die soort, veel te weinig aandacht besteden aan handhaving. We besteden heel veel aandacht aan het maken van wetten en decreten, veel meer dan aan de vraag of die wetgeving wel controleerbaar en opvolgbaar is. Verder moeten we ons ook afvragen hoeveel dat zal kosten aan middelen, personeel, tijd enzovoort. Dat moet in een veel vroeger stadium gebeuren.
De heer Bart Martens: Mijnheer de minister, een aantal herschikkingen en bijkomende aanwervingen zijn alvast een stap in de goede richting. Ik hoop dat het vruchten zal afwerpen. Anderzijds bestaat er wel een groot verschil tussen een verdrievoudiging van het personeel, die de inspecteur-generaal nodig acht, en de aanwerving van vier bijkomende inspecteurs. Ook uit een raming van de personeelsbehoeften van de Milieu-inspectie door een externe consultant tijdens de vorige legislatuur bleek dat er een veel grotere behoefte was aan bijkomend personeel.
Zodra het handhavingsdecreet is goedgekeurd, stel ik voor dat we een nieuwe raming maken. Op dat moment komen er niet alleen heel wat nieuwe handhavingsinstrumenten bij, maar zal de Milieu-inspectie een deel van het vervolgingsbeleid dat nu een federale materie is, voor haar rekening moeten nemen.
Mijnheer de minister, u hebt er daarnet voor gepleit dat de inspecteurs minder administratief werk zouden verrichten en zich meer op het terrein zouden begeven. Wanneer er dus geen bijkomend personeel wordt aangeworven, dan zal er nog meer administratief werk zijn en zullen er nog minder controles zijn op het terrein. Dat moeten we absoluut vermijden. Ik stel dan ook voor dat deze commissie nagaat welke gevolgen dat decreet zal hebben voor het personeelsbeleid.
Het toezicht op de klasse 2- en klasse 3-inrichtingen valt nu onder de gemeenten en niet onder de Milieu-inspectie. De voorzitter zegt dat die problematiek ook in de interpolitiezones of IPZ´s moet worden aangepakt. Ik stel vast dat sommige IPZ´s een milieucel hebben en andere niet. Het lijkt me nuttig dat daar richtlijnen komen. Binnen elke IPZ zou een milieucel aanwezig moeten zijn die ook in het weekend aanspreekbaar is. Ik heb de indruk dat veel IPZ´s zich vooral bezighouden met openvelddelicten, wat natuurlijk nodig is. De controle en handhaving van de wetgeving bij klasse 2- en klasse 3-inrichtingen laat nogal dikwijls te wensen over. Verder moeten we ervoor zorgen dat elke gemeente een Vlarem-gemachtigd ambtenaar heeft die op het terrein kan optreden. Een vierde van de gemeenten loopt achter op dat vlak.
Tot slot wil ik het nog even hebben over de BBT. Het verheugt me dat we op dat vlak goede punten hebben gekregen van Europa. We moeten proberen dat zo te houden. Het is noodzakelijk dat de inspecteurs terzake een goede vorming krijgen. We hebben een BBT-kenniscentrum dat is gehuisvest bij de VITO. Er is een goede samenwerking nodig tussen dat kenniscentrum en de Milieu-inspectie voor de opleiding en de vorming van de milieu-inspecteurs voor wat die BBT betreft.
Ik heb zelf een aantal BREF´s gelezen van het bureau in Sevilla dat namens de Europese Commissie die BBT uittekent. Ik vind het een goede zaak dat we daar een goede relatie mee onderhouden. Het hoofd van het BBT-centrum bij de VITO heeft jarenlang in Sevilla gewerkt. Het is nuttig dat er informatie wordt uitgewisseld. Die ervaringen mogen natuurlijk niet bij de VITO blijven steken, maar moeten worden gedeeld met de milieu-inspecteurs.
De heer Rudi Daems: Mijnheer de minister, net zoals de heer Martens, meen ik dat het groei-door-snoeiprincipe niet houdbaar is op het vlak van de handhaving. Op dit ogenblik is er een fysiek tekort aan inspecteurs op het terrein. Wanneer het handhavingsdecreet er komt, dan zullen een aantal taken verschuiven. Er zullen extra taken bij komen en het tekort aan personeel, al dan niet met een gewijzigd profiel, zal enkel toenemen.
Wat de lokale handhaving betreft, is er inderdaad, zoals de heer Martens zegt, een rol weggelegd voor de IPZ´s voor wat de curatieve handhaving betreft. De preventieve handhaving, die op termijn aan belang zal winnen, is ook een werk van de gemeentelijk milieudiensten of van de milieuambtenaar. Er is echter een gebrek aan capaciteit op dat niveau en dat moet dringend worden opgelost.
Mijnheer de minister, u hebt het gehad over de overheveling van inspectietaken van OVAM naar de Milieu-Inspectie vooral wat de controle van afvaltransporten betreft. Denkt u eraan om diezelfde oefening te maken voor het milieubeheer? Dat is destijds als optie naar voren geschoven. Gaat u daarmee verder of is dat voor u geen optie meer?
De heer Erik Matthijs: Mijnheer Martens, in de meeste zones bestaan er afspraken tussen de politieleiding en de milieuambtenaren van de aan de politiezone deelnemende gemeenten. In de meeste zones verloopt dat vlot. De ambtenaren kennen elkaar en maken afspraken op het terrein, onder leiding van de burgemeester en de politiecommissaris.
De heer Patrick Lachaert: Ik kan dat bevestigen voor Oost-Vlaanderen. Ik ben het niet eens met de heer Martens voor wat de politiezones betreft. Tijdens de weekends is er in een permanentie voorzien. Vaststellen op zich is trouwens niet moeilijk en vereist geen gespecialiseerde kennis. Het dossier wordt dan wel verder opgevolgd door de milieucel of de cel ruimtelijke ordening van de politiezone. Als het dossier gecompliceerder is, dan wordt het vaak doorgegeven aan de gemeentelijke milieuambtenaar, die bij voorkeur een Vlarem-gemachtigde ambtenaar is. Het aanduiden van een Vlarem-gemachtigde ambtenaar is soms echter te hoog gegrepen voor kleine gemeenten. Via een intergemeentelijke ambtenaar die voor drie of vier gemeenten tegelijk kan optreden, kan dat probleem worden opgelost.
Minister Kris Peeters: Mevrouw Van den Eynde, wat die vier bijkomende inspecteurs betreft, spreekt het voor zich dat die zo efficiënt mogelijk moeten worden ingezet. Ik moet me natuurlijk ook niet met alles bemoeien. Ik heb de bijkomende aanwerving bevolen en de efficiënte inzet daarvan vertrouw ik toe aan de leidend ambtenaar.
Met het ontwerp van handhavingsdecreet komen we inderdaad in een nieuwe situatie terecht. In het kader van de nieuwe opdrachten moeten we dan nagaan welke bijkomende administratieve aanvullingen en verschuivingen er moeten gebeuren.
Mijnheer Daems, ik denk wel dat het principe waarnaar ik verwees, geldt voor heel de Vlaamse administratie. Ik hoop dat ik heb aangetoond dat ik maximale inspanningen heb geleverd voor bijkomende aanwervingen bij de Milieu-inspectie. Daarbij werd afgeweken van dat principe.
Het is goed dat een aantal vragen schriftelijk zullen worden ingediend zodat ik de tijd krijg om de nodige cijfers te verzamelen. We kunnen ze later bespreken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.