Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 14/11/2006
Interpellatie van mevrouw Mieke Vogels tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het tekort aan kinderopvang zoals aangekaart tijdens de Staten-Generaal Kinderopvang op 26 oktober 2006
Interpellatie van mevrouw Marijke Dillen tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het beleid inzake kinderopvang
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over extra plaatsen in de kinderopvang
Vraag om uitleg van de heer Tom Dehaene tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de ontwikkeling van het aanbod aan kinderopvang
Vraag om uitleg van mevrouw Elke Roex tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de organisatie van en het tekort aan kinderopvang
De voorzitter: Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels: Deze interpellatie gaat terug op een bericht van 26 oktober, toen de Staten-Generaal van de Kinderopvang aan de alarmbel trok. De boodschap van de aanwezigen op die staten-generaal was de volgende: ?De 5000 extra plaatsen die de regering in deze regeerperiode wil realiseren, volstaan absoluut niet. We zijn het beu om ouders steeds weer wandelen te moeten sturen. Volgens onze ervaring zijn er in deze regeerperiode geen 5000, maar 15.000 plaatsen nodig. De realiteit waarop het regeerakkoord is gebaseerd, is intussen veranderd. Wij moeten langer werken, er zijn minder loopbaankredieten op te nemen, er zijn meer alleenstaanden, er is meer vraag naar flexibele opvang en zo verder.?
Mevrouw de minister, het gebrek aan kinderopvang hypothekeert de activiteitsgraad in dit land steeds duidelijker. Vooral laaggeschoolden, mensen die terechtkomen in tijdelijke jobs en werklozen die een opleiding moeten aanvangen, vinden geen kinderopvang. Dat wordt door de VDAB en het OCMW echter niet altijd als een voldoende reden aanvaard - en ik spreek hier uit ervaring -, waardoor die mensen serieus in de problemen raken.
Reden genoeg voor een interpellatie, zo dacht ik en zo dacht ook mevrouw Dillen er een tweetal weken geleden over.
Mevrouw de minister, in de Gazet van Antwerpen en in Het Belang van Limburg van gisteren zei u dat er deze regeerperiode geen 5000 maar 10.000 plaatsen gecreëerd zouden worden. Einde oktober noemde een journaliste u ?weinig empathisch´ in uw reactie op de Staten-Generaal van de Kinderopvang, omdat u toen zei dat u slechts 5000 plaatsen zou realiseren. Daarom was ik heel verbaasd dat u plots het aantal plaatsen zou verdubbelen. Wie of wat heeft u overtuigd, mevrouw de minister? Misschien hebt u intussen nieuwe betrouwbare cijfers?
In juni 2006 trokken de mensen van de Staten-Generaal ook al aan de alarmbel toen u bekendmaakte dat u de 6,6 miljoen euro die u in 2006-2007 zou vrijmaken voor extra kinderopvang, al verdeeld had. Van de 4146 ingediende aanvragen in erkende crèches werden er amper 472 goedgekeurd. Bij de diensten van de onthaalouders waren er 1008 aanvragen, maar slechts aan 168 werd tegemoetgekomen. Voor de voorschoolse opvang werden 80 van de 398 aangevraagde plaatsen goedgekeurd, voor de buitenschoolse opvang 446 van de 6091 ingediende aanvragen. Het werkveld wil dus uitbreiding en dient plannen in, maar amper 10 percent van de aanvragen wordt ingewilligd.
In de nieuwe begroting en in de beleidsbrief 2006-2007 staat opnieuw die 6,6 miljoen euro en dezelfde uitbreiding waarover u het in juni had. Er zijn dus geen bijkomende middelen voor 2007. Deze regeerperiode is halfweg en de 5000 beloofde plaatsen zijn er nog niet. Hoe gaat u de 10.000 plaatsen, die u gisteren in de krant beloofde, dan creëren? Ik hoop dat u aan de initiatiefnemers kunt zeggen dat u bijkomende plaatsen zult toekennen.
Zonder duidelijk antwoord hierop zal de chaos en onduidelijkheid in de sector kinderopvang alleen maar toenemen. Van bij de start van deze regeerperiode bestaat er al grote onduidelijkheid over de toekomst van de kinderopvang. Eerst was er de discussie over flexibele opvang met of zonder dienstencheques. Het akkoord hierover wordt uitgevoerd vanaf 1 januari 2007. Dan was er uw voorstel om centra voor kinderopvang te creëren. Het is hier al een paar keer besproken maar het roept nog altijd meer problemen op dan het antwoorden geeft. Nu is er weer het getouwtrek rond de extra plaatsen in de kinderopvang.
De commissieleden hebben een brief gekregen van de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten (afgekort VVSG) met de vraag wat u met het Lokaal Overleg Kinderopvang voor ogen hebt. Want wat is de band tussen het Lokaal Overleg Kinderopvang en de nieuwe centra voor kinderopvang (afgekort CKO) die u wilt installeren? De VVSG heeft van Kind en Gezin een aanbeveling gekregen, die geen duidelijkheid schept behalve dat de lokale besturen gevraagd wordt om toch een beleidsplan Kinderopvang op te stellen en door te geven aan Kind en Gezin. Maar het is niet duidelijk in hoeverre dit ge?ntegreerd wordt in het lokaal sociaal beleidsplan dat de lokale besturen ook moeten opmaken. Het is ook niet duidelijk hoe het opmaken van zo´n plan zal leiden tot meer kinderopvangplaatsen in een bepaalde gemeente. Er blijven dus veel vragen.
De meeste lokale besturen maken op dit ogenblik een nieuw bestuursakkoord waarin hopelijk lokaal sociaal beleid en kinderopvang een hoofdstuk vormen. Het is dus nodig om duidelijkheid te scheppen.
Wie wacht waar op welke soort kinderopvang? Ik neem aan dat u daar een overzicht van hebt, aangezien u nu zegt dat er 10.000 plaatsen nodig zijn. Hoe gaat u die 10.000 plaatsen realiseren en waar maakt u de middelen daarvoor vrij? Wat gaat u doen aan de chaos en de onzekerheid die er momenteel bestaat in de sector van de kinderopvang?
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega´s, ik denk dat iedereen rond deze tafel het erover eens is dat kinderopvang in Vlaanderen moet uitgroeien tot een basisvoorziening. Uw regeerakkoord, mevrouw de minister, is daarover duidelijk. Uw beleidsnota en beleidsbrieven bevatten duidelijke beleidsdoelstellingen, die u tijdens deze regeerperiode binnen de kinderopvang wilt realiseren. Gisteren hebt u aangekondigd dat u voor het eind van deze regeerperiode geen 5000 maar 10.000 bijkomende plaatsen wilt realiseren. Ik zou dit graag straks officieel in dit parlement herhaald horen. De media zijn immers één gegeven, maar de officiële instantie is en blijft toch nog altijd het parlement.
Mevrouw de minister, wij weten allemaal dat uw beleid - en ik richt mij hier nog steeds op het officiële cijfer van 5000 - ernstig ter discussie staat. De Staten-Generaal Kinderopvang, die misschien niet alle maar toch vele belangrijke actoren binnen de kinderopvang groepeert, heeft een toch wel zeer duidelijke kritiek geformuleerd. De sector stelt ondubbelzinnig dat er vandaag een tekort bestaat van 15.000 plaatsen. Deze moeten dringend worden ingevuld om tegemoet te komen aan de daadwerkelijke behoefte aan kinderopvang en om de wachtlijsten weg te werken. De Staten-Generaal Kinderopvang roept de Vlaamse Regering op om op korte termijn te investeren in deze bijkomende plaatsen, zowel in de gesubsidieerde als in de particuliere sector.
Deze inspanningen, zo wordt gesteld, zijn absoluut noodzakelijk als men van kinderopvang een basisvoorziening wil maken. Mevrouw Vogels heeft al gewezen op een aantal belangrijke aspecten waarop u hier moet ingaan. Ik wil er toch ook nog op wijzen dat niet alleen voor laaggeschoolden maar voor alle groepen van de bevolking de combinatie gezin-arbeid in het gedrang komt als er niet voldoende kinderopvang aanwezig is. Vandaag hebben de ouders niet de vrijheid om hun kinderen naar de opvang te sturen die zij zelf verkiezen. Ook de rol van de grootouders is gewijzigd. Dat weten wij allemaal en ik zal daar dus niet over uitweiden.
Die nood aan 15.000 bijkomende opvangplaatsen op basis van de wachtlijsten wordt heel duidelijk door de Staten-Generaal Kinderopvang gemotiveerd. Ze geeft ook enkele zeer duidelijke cijfers. Ik heb die allemaal vermeld in mijn verzoek tot interpellatie. Mochten ze niet kloppen, dan neem ik aan dat u ze zult weerleggen, mevrouw de minister.
De Staten-Generaal stelt dat er onlangs 11.643 aanvragen waren voor nieuwe gesubsidieerde kinderopvangplaatsen - zowel crèches, diensten voor onthaalouders als initiatieven voor buitenschoolse opvang (afgekort IBO) - en dat Kind en Gezin slechts voor 1166 plaatsen in de erkende en gesubsidieerde sector middelen ter beschikking heeft gesteld. Dat is, met andere woorden, slechts 10 percent. Ook worden cijfers weergegeven van de zelfstandige sector. Daar zijn er sinds het begin van de regeerperiode 3184 plaatsen bij gekomen, maar ook daar is er dringend nood aan bijkomende plaatsen, waarvoor evenmin voldoende middelen beschikbaar zijn. Het bedrag van 500 euro per kind, door u uitgetrokken, is onvoldoende om de sector leefbaar te houden en om de ouderbijdrage te verlagen ten voordele van de sociaal zwakkeren, zo luidt de kritiek van de Staten-Generaal.
Mevrouw de minister, u weet dat ik altijd eerlijk ben en ook altijd zeg wat er positief is. Ik zal niet zeggen dat u en uw regering tijdens deze regeerperiode niets hebben gedaan. Dat beweer ik absoluut niet. Er zijn plaatsen bij gekomen: ongeveer 3000, als mijn informatie juist is. Er zijn ook 2200 plaatsen toegezegd voor de flexibele opvang, alhoewel een deel hiervan betrekking heeft op enkele uren per dag, maar dat is een andere discussie. Er worden bedragen ge?nvesteerd. U richt zich vandaag, wat de uitbreiding betreft, vooral op de flexibele opvang. Ook hier zegt de Staten-Generaal Kinderopvang heel duidelijk dat er nood is aan flexibele opvang. Dat wordt niet ontkend. Maar dat is onlosmakelijk verbonden met een goed basisaanbod, en dat wordt vandaag niet gerealiseerd.
Daarnaast, mevrouw de minister, zijn er nog enkele zeer belangrijke knelpunten, die ondanks het feit dat ze brandend actueel zijn nog altijd niet opgelost raken. We mogen ze niet vergeten, ook dat is absoluut noodzakelijk om uw aanbod te kunnen realiseren. Ik verwijs hier bijvoorbeeld naar de werkdruk bij de diensten, naar de werkdruk bij de onthaalouders, en uiteraard naar het zeer belangrijke knelpunt van het sociaal statuut van de onthaalouder.
Mevrouw de minister, u hebt inderdaad gisteren in een interview in de Gazet van Antwerpen aangekondigd dat u tegen 2009 geen 5000 maar 10.000 plaatsen gaat realiseren. Blijkbaar hebt u zeer ernstig nagedacht over de fundamentele kritiek van de Staten-Generaal en bent u bereid de door uw regering en door uzelf vooropgestelde beleidsdoelstellingen te herbekijken. U zegt - en hier moet ik mij baseren op de media - dat die 10.000 de optelsom is van alle nieuwe opvangplaatsen die tijdens deze regeerperiode werden en zullen worden gecreëerd. U verwijst hierbij naar de 6,6 miljoen euro die worden ge?nvesteerd voor de 3000 bijkomende plaatsen, waarnaar ik zonet heb verwezen, en ook naar de 2200 plaatsen in de flexibele en occasionele kinderopvang, waarnaar ik ook verwees en waarvoor u 18 miljoen euro gaat uittrekken.
Toch krijgen we niet veel meer duidelijkheid. Ik denk dan ook dat het heel belangrijk is om meer tekst en uitleg te krijgen over de 10.000 plaatsen die gisteren werden aangekondigd. Ik vind dat toch niet heel duidelijk terug in uw beleidsbrief noch in de begroting, die hier waarschijnlijk, wat de kinderopvang betreft, volgende week ter discussie zal voorliggen. Ook mevrouw Vogels heeft daar op gewezen.
Daarom, mevrouw de minister, wil ik u enkele vragen stellen. Ik heb verwezen naar uw regeerakkoord en beleidsnota, die door de kritiek van de Staten-Generaal zwaar onder vuur liggen. De Staten-Generaal wijst duidelijk op het aantal nieuwe plaatsen en noemt het getal 20.000, waarvan we dan wel de door u genoemde 5.000 moeten aftrekken. Wat is hier nu eigenlijk uw standpunt? Naar aanleiding van mijn interpellatie van vorig jaar hebt u aangekondigd dat Kind en Gezin een plan voor het uitbreidingsbeleid zou uitwerken. Tot op vandaag hebben we daarover niets vernomen. Wat is hier de stand van zaken?
Mevrouw de minister, in het verleden hebt u herhaaldelijk een Strategisch Plan Kinderopvang aangekondigd. Het is dringend nodig dat hier werk van wordt gemaakt want bij mijn weten is dat plan tot op heden niet gerealiseerd. Wilt u ernstig uw beleid ter zake kunnen invullen, dan is dit absoluut noodzakelijk, zeker als u ons duidelijkheid wilt geven over alle cijfers met betrekking tot het aantal plaatsen. Wat is de stand van zaken van dit strategisch plan? Werden er al initiatieven genomen om het uit te werken?
Mevrouw Vogels verwees er ook naar: ook de oprichting van de centra voor kinderopvang was een van uw beleidsdoelstellingen. In de persverklaring naar aanleiding van uw aankondiging om 10.000 in plaats van 5000 bijkomende plaatsen te creëren, wordt aan die centra voor kinderopvang een belangrijke opdracht gegeven. Maar voor zover ik weet, functioneren die centra niet. Wat is hier de stand van zaken?
Als u er niet alleen op papier maar ook in de praktijk in wilt slagen om 10.000 bijkomende plaatsen te realiseren en als u daarvoor de budgettaire middelen wilt vrijmaken, dan denk ik dat het heel belangrijk is om binnen de sector van de kinderopvang een aantal knelpunten weg te werken. Ik heb er al enkele opgesomd die heel belangrijk zijn en die uw aandacht verdienen. Wat is hier de stand van zaken? Ik ben vooral benieuwd, mevrouw de minister, naar de stand van zaken inzake het uitwerken van een volwaardig statuut voor de onthaalouder. Over dit onderwerp zijn immers in het verleden al verschillende malen discussies gevoerd, zowel naar aanleiding van de begroting als naar aanleiding van interpellaties. Er zijn ook zeer duidelijke aanbevelingen van het Hoger Instituut voor de Arbeid. Ik denk, mevrouw de minister, dat het hoog tijd wordt dat ook hieraan wordt gewerkt, om - nogmaals - niet alleen in theorie en op papier maar ook in de praktijk het aantal opvangplaatsen werkelijk grondig te kunnen uitbreiden.
Een laatste vraag, mevrouw de minister. De financiering van kinderopvang met dienstencheques werd helemaal op het eind van de vorige regeerperiode, in mei 2004, goedgekeurd in het Vlaams Parlement. In uw Septemberverklaring 2005 hebt u ervoor gekozen om samen met de minister van Sociale Economie ter zake een actieplan op te stellen. Wat is hier de stand van zaken? Werd er al aan de Vlaamse Regering al een nota voorgelegd op basis waarvan er, zoals u hebt gesteld, keuzes zullen moeten worden gemaakt?
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, dames en heren ministers, ik heb op 27 oktober jongstleden een vraag ingediend. Mevrouw de minister, zoals de voorgaande sprekers al aangaven, was er uw verklaring in de Gazet van Antwerpen. Ik wil mijn inleiding tot deze vraag dan ook aanpassen aan de actualiteit, en een aantal inhoudelijke beschouwingen geven bij wat u hebt verklaard in de krant en bij de evolutie inzake kinderopvang.
Mevrouw de minister, die 10.000 plaatsen komen eigenlijk neer op een verdubbeling van het beloofde aantal. Dit komt tegemoet aan de maatschappelijke nood. Dat is uiteraard zeer goed. De sector, in de ruime betekenis van het woord, stelt echter dat er nood is aan minstens 15.000 plaatsen extra.
Het langetermijndoel is dat kinderopvang een basisvoorziening wordt. Laten we dat nog maar eens even duidelijk stellen. Het staat overigens ook in de teksten van de Staten-Generaal. Voor ieder kind zou er een opvangplaats moeten zijn. Dat is best mogelijk. In de Scandinavische landen heeft men dat kunnen verwezenlijken. Het heeft trouwens een heel positief effect op de tewerkstelling van vrouwen. In 2004 bedroeg de werkzaamheidsgraad in België bij vrouwen tussen 15 en 64 jaar 52,6 percent. In Zweden is dat 70,5 percent, in Noorwegen 72 percent en in Denemarken 71,6 percent. In die landen is het niet alleen zo dat er meer vrouwen werken, maar ook dat men de pedagogische en sociale functie van kinderopvang ten volle erkent. Zo ver staan we in Vlaanderen en België helemaal nog niet.
Kinderopvang als basisvoorziening hangt ook samen met de financiële voorwaarden voor ouders om kinderen te laten opvangen. U weet dat wij voor gratis opvang zijn, al is gratis dan niet meer in de mode. Beklemtonen we echter de pedagogische en sociale functie van kinderopvang net zo veel als het economische aspect, namelijk het uitbesteden van kinderen om te kunnen gaan werken, dan is het logisch dat die kinderopvang gratis of minstens zeer laagdrempelig moet zijn. Dat geldt dan niet alleen voor kinderen van werkende ouders. Kinderopvang zal steeds meer iets worden waarop ieder kind recht heeft. Niemand mag worden uitgesloten omwille van de kostprijs.
De verschillen met het kleuteronderwijs zullen vervagen, althans wat de achterliggende principes betreft, niet wat de methodes betreft. Het financiële verschil valt zelfs niet meer te rechtvaardigen. Laten we het debat over de gratis kinderopvang aangaan. Het is interessant om daarvoor eens over de grens te kijken. Als ik me niet vergis, vinden er volgende week verkiezingen plaats in Nederland. Gratis kinderopvang is één van de hete hangijzers in die verkiezingsstrijd. De PvdA pleit voor drie dagen gratis kinderopvang voor werkende en niet-werkende moeders. Ook GroenLinks pleit uitdrukkelijk voor gratis opvang. Ik roep de politieke partijen op om in de toekomst dat debat ten gronde te voeren.
We kunnen die 10.000 extra plaatsen alleen maar toejuichen. Ik hoop dat er ook aandacht zal worden besteed aan flexibele kinderopvangvormen. Dan heb ik het niet over de discussie of er ter zake al dan niet dienstencheques mogen worden ingezet, maar over het principe. Zeker voor eenoudergezinnen is die atypische opvang net een prioriteit. Deze steeds frequenter wordende gezinsvormen en hun kinderen mogen we hier zeker niet verwaarlozen. Meer dan de helft van de kinderen van alleenstaande ouders die regelmatig een beroep doen op opvang, maken vandaag trouwens al gebruik van atypische opvang. Bij gehuwden en samenwonenden gaat het slechts over een derde. Er zijn steeds meer eenoudergezinnen. Willen we die categorie een kans geven op de arbeidsmarkt, dan moeten we ook voor hen in kinderopvang investeren.
Mevrouw de minister, u kondigde aan dat de centra voor kinderopvang de eenloketfunctie zullen vervullen. Ook wij willen één loket waar ouders een compleet overzicht van het aanbod vinden en waar ze hun kinderen kunnen inschrijven voor opvang. Dat is zeker een stap in de goede richting. Wachtlijsten moeten zichtbaar zijn, zodat er duidelijkheid bestaat en ouders niet nodeloos op verscheidene wachtlijsten gaan staan, wat vandaag blijkbaar wel een probleem is. Wij verkiezen wel dat de gemeenten die rol van opvangregisseur ten volle zouden kunnen spelen. Op die manier kan er immers een aansluiting met het overige vrijetijdsaanbod voor kinderen worden gemaakt en gestimuleerd. U hebt daar trouwens ook naar verwezen in het artikel in kwestie, en eveneens in uw beleidsbrief, die we later nog zullen bespreken.
Ten slotte moet u er ook op toezien dat de premies gezinsvriendelijker zouden worden. Sta mij dit terzijde even toe: het past in het schema. Zeker de alleenstaande ouders mogen hierbij niet uit het oog worden verloren.
Misschien moeten we nog maar eens duidelijk zeggen dat de kinderbijslag eigenlijk tot de bevoegdheid van de gemeenschappen moet behoren. Het is absurd dat we wel bevoegd zijn voor het gezinsbeleid, maar niet voor de inkomstenbronnen van dat beleid. De overheveling van de kinderbijslag is dus een noodzaak willen we een volledig en waarachtig beleid kunnen voeren. Voor Vlaamse partijen moet dit een strijdpunt zijn bij de volgende federale verkiezingen.
Over de kwaliteit van de opvang is tot nu toe niet gerept. Willen we dat kinderopvang niet louter neerkomt op een oppas, of als dusdanig wordt beschouwd, dan moeten we de kwaliteit ervan nauwlettend in het oog houden. Ook de Staten-Generaal van de Gezinnen heeft het probleem van opleidingen voor kinderopvang regelmatig aangekaart. In ons land bestaat er geen enkele hogere opleiding op het bachelorniveau wat kinderopvang betreft. De Europese doelstelling is dat minstens 60 percent van het personeel in de kinderopvang een bacheloropleiding zou hebben gevolgd. We zijn ontzaglijk ver verwijderd van dat doel. Ook hier kunnen we even te rade gaan in het buitenland. In Zweden is de lerarenopleiding al op die manier georganiseerd. Alle studenten, of ze nu met kinderen van 1 of van 15 jaar willen werken, doorlopen een gemeenschappelijke opleiding van 18 maanden. Het is een universitaire opleiding voor alle studenten die ongeveer 3,5 jaar duurt. Ook in Denemarken en de rest van Scandinavië worden kinderen opgevangen door hooggeschoolde professionals. Op termijn moet dat in Vlaanderen ook het geval zijn.
Mevrouw de minister, de stappen die u zet, zijn zeer positief. We zijn zeer blij dat u aandacht hebt voor de noodkreet van de Staten-Generaal. Er is echter nog erg veel werk aan de winkel. De vraag is of dat brede maatschappelijk debat niet uitdrukkelijker moet worden gevoerd. Ik denk ook aan de thematiek inzake diversiteit in onze multiculturele samenleving en de achterstand die daardoor ontstaat.
Mevrouw de minister, het kan veel betekenen voor onze kinderen. Als u bereid bent de engagementen uit het regeerakkoord te verscherpen, kan er dan niet op de een of andere manier over dit thema een conferentie worden gehouden met de sociale partners, met de gezinsbond, met de onderwijssector en voor mijn part ook met het jeugdwerk en met de sector van de vrijetijdsbesteding, om een langetermijnplanning op te stellen voor de kinderopvang in Vlaanderen?
De voorzitter: De heer Dehaene heeft het woord.
De heer Tom Dehaene: Mijnheer de voorzitter, ik zal beginnen met in te pikken op de woorden van de heer Caron. Het gevaar bestaat dat we ons focussen op het aantal plaatsen dat wordt gecreëerd. Uiteraard is dat niet onbelangrijk. De kwaliteit is voor ons echter minstens even belangrijk. De ondersteunende maatregelen zijn dat ook. We mogen die zeker niet uit het oog verliezen.
Net zoals mevrouw Jans verwijs ik naar de regeerverklaring 2004-2009. Hoe we het ook draaien of keren, voor ons blijft die het uitgangspunt. Ter herinnering wil ik herhalen dat daarin twee belangrijke punten stonden over de kinderopvang. Enerzijds is er de Barcelonanorm en anderzijds zijn er de 5000 bijkomende plaatsen, waarbij werd gespecificeerd dat we die ook zouden verwezenlijken via flexibele en occasionele opvang. Ik blijf dat zeer belangrijke punten vinden. We moeten die realiseren.
Uiteraard verheugt het ons dat, dankzij de initiatieven van de Staten-Generaal, dit onderwerp weer op de agenda staat. We vinden het een zeer belangrijk thema. We zijn blij dat er vandaag zoveel interpellanten en vraagstellers zijn. We hopen dat het thema nog hoger op de politieke agenda geraakt, ook bij andere ministers in de Vlaamse Regering.
Men heeft het over 15.000, sommigen zelfs over 20.000 bijkomende plaatsen. Uiteraard is er meer vraag naar bijkomende plaatsen. We mogen echter ook de informele opvang niet vergeten. Het is te gemakkelijk alles op de maatschappij af te wentelen. We mogen zeker niet de inbreng van de informele opvang miskennen. Vele grootouders zorgen, vaak tijdelijk, zeer intensief voor de kleinkinderen. (Opmerkingen van mevrouw Mieke Vogels)
Mevrouw de minister, u hebt inderdaad gesproken over 10.000 bijkomende plaatsen. Voor één keer zou ik u willen aanraden om toch te luisteren naar mevrouw Vogels wanneer ze u daarvoor waarschuwt. Niet zo lang geleden, toen zij nog minister was, heeft ze aangekondigd dat ze 10.000 plaatsen zou creëren tussen 2000 en 2003. Als we alles optellen, stellen we vast dat ze maar 5000 plaatsen heeft gecreëerd. Blijkbaar heeft ze ervaring met dat soort zaken. Ik ben ervan overtuigd dat de huidige minister de plaatsen die ze vooropstelt, wel degelijk zal realiseren. Ik ben zeer benieuwd om straks meer te vernemen over die 10.000 plaatsen die ze wil creëren.
Dit onderwerp is de afgelopen weken herhaaldelijk in de media gekomen, en dan vooral in de geschreven pers. Ik viel achterover toen ik in De Morgen een artikeltje las van ene Kristl Strubbe, van de VLD Mechelen als ik me niet vergis. Zonder er veel woorden aan vuil te maken, stelde ze dat er commerciële initiatieven zijn die onverantwoord bezig zijn. Ze geeft dan enige commentaar over de kwaliteit van die opvang. Ze spreekt toch wel een heel andere taal dan wat we hier in deze commissie gewoon zijn. Ook over de centra voor kinderopvang en de rol die de gemeente moet spelen, heeft ze duidelijk een andere mening dan de VLD-leden in deze commissie. Misschien heeft dat te maken met de aangekondigde koerswijziging.
Mevrouw de minister, ik heb een aantal bijkomende vragen. Hoeveel plaatsen werden sinds het aantreden van de Vlaamse Regering gerealiseerd in de verschillende sectoren: de reguliere kinderopvang, de buitenschoolse kinderopvang en de flexibele en occasionele kinderopvang? Kunt u een lijst geven van de maatregelen die u al hebt genomen om bijkomende plaatsen mogelijk te maken? Welke maatregelen zult u eventueel nog nemen tijdens deze regeerperiode? Welke maatregelen kunt u nemen om de combinatie gezin en arbeid te verlichten? Welke mogelijkheden heeft de minister om de combinatie van de formele en de informele kinderopvang te versterken? Het belang van de informele kinderopvang mag niet worden onderschat. Een laatste vraag: welke invulling wordt er gegeven aan de decretale opdracht van Kind en Gezin om de regie van de kinderopvang in het algemeen en de programmatie ervan in het bijzonder, te verzorgen?
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Het gevaar bestaat dat ik in herhaling val, want er is hier al veel gezegd. In het regeerakkoord heeft men het over 5.000 plaatsen; gisteren kondigde de minister 10.000 plaatsen aan; de sector vraagt er 15.000. Het lijkt me belangrijk dat we precies weten waarover we spreken. Men spreekt soms over verschillende zaken. Ik illustreer dat even. Als men de optelsom maakt van alle gecreëerde plaatsen, zowel in de buitenschoolse opvang als in de opvanggezinnen die al dan niet onder toezicht staan, dan zijn er in de vorige regeerperiode meer dan 13.000 plaatsen en in de huidige regeerperiode al 8.000 plaatsen gecreëerd. Bovendien zal het actieplan voor flexibele en occasionele kinderopvang in deze regeerperiode meer dan 10.000 plaatsen opleveren.
Het heeft geen zin dat soort van afwegingen te maken. Het belangrijkste is wel dat het basisrecht op kinderopvang moet worden gegarandeerd. Het doet er niet echt toe of het cijfer 5.000 of 10.000 is: het gaat erom dat elk kind recht heeft op opvang, en de overheid moet dat garanderen.
De vragen over de aard van de plaatsen zijn onzes inziens de belangrijkste. We willen heel duidelijke cijfers over de vraag en het aanbod dat we willen creëren. We hebben behoefte aan specifieke cijfers. De voorschoolse kinderopvang verschilt erg van de buitenschoolse kinderopvang, want het gaat over kinderen uit verschillende leeftijdscategorieën die bovendien op verschillende wachtlijsten voorkomen. Met die cijfers moeten we oppassen.
Het aanbod moet beter worden gestructureerd. In de krant van gisteren had ook de minister het daarover. Het aanbod moet toegankelijk zijn, zowel qua prijs als qua drempelniveau. Het verhaal van de centra voor kinderopvang was daar ten dele een antwoord op. Het is evenwel onduidelijk waartoe dat zal leiden. Ik maak graag de vergelijking met het onderwijs. We garanderen dat elk kind school kan lopen, en dat de inschrijvingen op een ordentelijke manier gebeuren. Vandaag kan het niet langer dat men vijf jaar op voorhand inschrijft in de school van zijn keuze. Het inschrijvingsbeleid is duidelijk geworden, en voor de kinderopvang moet iets gelijkaardigs uit de bus komen. Het kan niet dat mensen zich al moeten inschrijven nog voor ze zwanger zijn.
In een aantal steden bouwen we ervaring op met de co?rdinatie en de gezamenlijke inschrijvingen. De schepen van Gent zei daarover in de pers: ?Zo´n duidelijke structuur geeft ons een beter zicht op de wachtlijsten. Ik denk dat we dat ook nodig hebben, maar dat gaat de wachtlijsten geenszins verminderen.? Vandaag schrijven mensen hun kind in vier of vijf crèches in, waardoor de wachtlijsten langer lijken dan ze in werkelijkheid zijn. De ervaring in Gent leert evenwel dat hun aanpak de wachtlijsten niet significant doet verminderen. Toch is dat soort van initiatieven voor de ouders en de opvanginitiatieven zelf nuttig.
Wanneer en hoe worden de doelstellingen voor kinderopvang bijgestuurd? In het begin van de regeerperiode mikten we op 5.000 plaatsen. De sector vraagt er nu 15.000. Wat houdt dat in? Is er nood aan een bijsturing van de doelstellingen? Of slaan de cijfers op andere realiteiten?
Hoe wordt in de toekomst de kinderopvang gestructureerd? Welke rol krijgen de lokale overheden in de co?rdinatie waarin het plan-CKO voorziet? Hoe zal het inschrijvingsbeleid verder worden georganiseerd?
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Ik sluit me graag aan bij de vorige sprekers, en dan vooral bij de initiële vraag van de heer Caron. Hier heeft hij die vraag echter op een andere wijze gesteld. Op een bepaald ogenblik stelde hij dat de Vlaamse Regering de zelfstandige opvang moet stimuleren en het aanbod aan opvanggezinnen en crèches moet uitbreiden. Ik sluit me uiteraard aan bij die vraag. De VLD heeft er altijd voor gepleit om het aanbod drastisch uit te breiden. Daarbij denken we dat het noodzakelijk is om het protectionisme en een zuilgebonden aanpak te verlaten en meer te mikken op het stimuleren en uitbreiden van de privé-opvang.
De overheidsbijdrage voor een privé-opvangplaats bedraagt ongeveer één tiende van die voor een gesubsidieerde voorziening. De realisatie van 10.000, 15.000 of 20.000 extra plaatsen - ik hoop dat de minister zal duidelijk maken hoeveel er nodig zijn - zal wellicht moeten gebeuren via de privésector. Wij moeten overwegen om ook de privésector de kans te geven om die groei te verwezenlijken. Ik verwijs naar de waarborgregeling die we hebben ingevoerd voor de bejaardenzorg waarbij we hebben vastgesteld dat het noodzakelijk is om ook aan die vragen te kunnen voldoen. We moeten een soortgelijke operatie durven overwegen in de kinderopvang.
De cijfers bewijzen dat we aan het huidige tempo nog jaren verwijderd zijn van de invulling van de huidige noden. In dat opzicht kunnen we niet langer verdedigen dat de discriminatie van de privékinderopvangsector wordt gehandhaafd. Ik vraag me dan ook af of het plafond van 22 opvangplaatsen waarin vandaag wordt voorzien per privé-instelling, niet moet worden opgeheven.
De heer Luc Martens: Mevrouw de minister, kinderopvang is zowat een containerbegrip aan het worden. Het gaat over tal van vragen en noden die diverse formele en informele antwoorden krijgen. Niet alle vragen kunnen of moeten echter worden beantwoord via het formele circuit. De vraag is alleen wat de alternatieven zijn ten opzichte van dat formele circuit. Boren wij wel altijd voldoende mogelijkheden aan? Is het bijvoorbeeld niet denkbaar dat sportorganisaties, academies voor muziek en woord en academies voor beeldende kunsten een nevenschools aanbod hebben dat niet gericht is op de eindtermen en ontwikkelingsdoelen?
Vanuit het onderwijs is er sprake van een brede benadering, maar dat kan even goed vanuit de kinderopvang. Zoals de focus van het onderwijs bij de minister van Onderwijs ligt, ligt de focus van de kinderopvang bij u. De vraag is of er niet verticaal kan worden gezocht naar werkvormen waarbij kinderen een boeiend aanbod krijgen dat hen gedeeltelijk voorbereidt op het schoolse systeem, maar dat ook hun wereld verruimt. Ik denk dat het mogelijk is om met relatief weinig middelen kinderen veeleer een boeiende omgeving aan te bieden dan een te strakke structurele oplossing.
Als we de geschiedenis van de kinderopvang bekijken, dan zien we dat die gedeeltelijk tot stand is gekomen door de initiatieven buitenschoolse kinderopvang die zijn gegroeid uit tewerkstellingsinitiatieven. Er waren veel werkloze vrouwen en de vraag was hoe zij aan de slag konden blijven. Dat was het uitgangspunt. Na verloop van tijd zijn we steeds meer de reële nood gaan bekijken. Zo zijn de IBO´s ontstaan die in een periode van drie jaar hun groeicapaciteit hebben overtroffen, wat tegelijkertijd bewees dat ze beantwoordden aan een behoefte. Zij zijn strak gestructureerd, wat te maken had met het moeilijke politieke overleg op dat ogenblik. We moeten zoeken naar bredere en soepelere formules die toelaten om het aantal opvangplaatsen uit te breiden.
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: We moeten een onderscheid maken tussen buitenschoolse en voorschoolse opvang. Daar bestaat een groot verschil tussen. In de buitenschoolse opvang moeten we echt gaan nadenken over de samenwerking met scholen. De noodkreet die we hebben gehoord, gaat vooral over de voorschoolse opvang en de dagopvang tijdens de werkuren.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, collega´s, wanneer we alle elementen van de kinderopvang in rekening willen brengen, moeten we de behoeften op een verschillende manier bekijken. Wanneer hebben we het over kinderopvang en wanneer niet? Wanneer beide ouders gaan werken en de kinderen kunnen niet op school terecht, dan zitten heel wat ouders met de handen in het haar. Een goed voorbeeld daarvan is de examenperiode. De vraag is of de kinderopvang de meest geschikte partner is om daar een antwoord op te geven. Ik denk van niet, we moeten dan ook uitkijken naar de andere actoren op het terrein. De evolutie waarbij de lokale besturen meer bewegingsruimte krijgen, maakt dat zij veel beter de regierol voor conservatoria, sportactiviteiten, vrijetijdsinitiatieven en tegelijkertijd het schoolbeleid op zich kunnen nemen.
Naar aanleiding van de oproep voor extra plaatsen van de Staten-Generaal, heb ik gezegd dat de Vlaamse Regering een engagement is aangegaan. Het is zeker en vast de bedoeling om dat engagement na te leven. We zullen zelfs meer doen, en dat wil ik vandaag duidelijker in kaart brengen omdat ik over de cijfers beschik. Ik wil daarnaast ook blijven benadrukken dat er een en-enbeleid moet worden gevoerd. Het kan niet dat we het debat alleen voeren vanuit het standpunt van de capaciteit. Er moet worden gezorgd voor een uitbreiding van de capaciteit én er moet oog zijn voor kwaliteit. Het verheugt me dat daarover een aantal leden hun bekommernis hebben geuit. Ik moet zeggen dat ik dat tot nu toe weinig had gehoord, ook niet op de Staten-Generaal. Er is een duidelijke roep naar plaatsen, plaatsen, plaatsen. Het beleid zal daarop antwoorden met plaatsen, plaatsen, plaatsen. Ik zal vandaag verduidelijken hoe we dat zullen aanpakken.
We willen het aantal plaatsen verhogen via een uitbreidingsbeleid. Ik wil daarnaast verwijzen naar een aantal flankerende maatregelen die reeds zijn genomen en waarmee wordt verdergegaan om het aantal plaatsen dat er is, te behouden. Het is duidelijk dat het landschap van de kinderopvang erg beweeglijk is. Er zijn verschillende initiatiefnemers die op dat vlak verantwoordelijkheid nemen. We hebben ook maatregelen genomen om de creatie van het aantal plaatsen onder bepaalde budgetten te verhogen. We gaan ook daarmee door. Er is efficiëntiewinst, wat ook duidelijk uit de cijfers zal blijken. Daarnaast is er ook nog het verhaal van de CKO´s.
Er wordt in de debatten dikwijls verwezen naar Europa, waar dit hoog op de politieke agenda wordt geplaatst. Het is hét punt van de verkiezingen. Ik wijs erop dat Vlaanderen zich in de top 5 bevindt, alleen de Scandinavische landen doen het beter. Dat heeft onder andere te maken met het belastingssysteem daar. In Nederland is de deelname aan kinderopvang van kinderen tussen 0 en 4 jaar 23 percent. In Italië is de deelname aan regelmatige kinderopvang van kinderen tussen 0 en 3 jaar 18,7 percent. In Ierland is dat 10 tot 15 percent en in Duitsland slechts 8,6 percent. In Vlaanderen halen we 60 percent. Bij vergelijkingen moet dat zeker mee in ogenschouw worden genomen.
Dat neemt niet weg dat de hele - en ik benadruk ?hele´ - Vlaamse Regering hier toch een prioriteit van heeft gemaakt. Ik zal dat aantonen op basis van de reële cijfers, waarbij een opsplitsing wordt gemaakt tussen de verschillende initiatieven en wordt aangegeven hoeveel plaatsen er zijn bijgekomen sinds midden 2004 , het moment waarop ik deze bevoegdheid heb gekregen. Ik zal ook aangeven wat er nog gepland is en waarvoor er budgetten zijn vrijgemaakt, zonder dat het al werd gerealiseerd. U kunt dat terugvinden in de begrotingen 2006 en 2007. Ik zal tot slot de totaalsom maken en aangeven wat er nog verder kan gebeuren.
In de buitenschoolse opvang binnen een kinderdagverblijf is er één plaats verloren gegaan. Er is in de budgetten opgenomen dat er 80 plaatsen zullen bijkomen. Dat betekent dat er in totaal voor de buitenschoolse opvang binnen de kinderdagverblijven 79 plaatsen bijkomen. In de diensten voor onthaalouders zijn er sinds juli 2004 1247 plaatsen bijgekomen. Ik plan op dat vlak nog een aantal initiatieven die in de grafieken nog niet zijn opgenomen. In de initiatieven voor buitenschoolse opvang zijn er sinds juli 2004 1588 plaatsen bijgekomen. Er zullen er nog 526 bijkomen die al in de budgetten zijn opgenomen. Dat maakt voor de initiatieven buitenschoolse kinderopvang een totaal van 2114 plaatsen. In de kinderdagverblijven zijn er sinds juli 2004 reeds 540 reële plaatsen bijgekomen. Daar komen 485 plaatsen bij waarvoor de budgetten al zijn opgenomen in de begrotingen 2006 en 2007. Voor de kinderdagverblijven betekent dit een stijging van 1025 plaatsen. In de minicrèches zijn er sinds juli 2004 2308 plaatsen bijgekomen. Voor de zelfstandige kinderdagverblijven is sinds juli 2004 een groei gerealiseerd van 2747 plaatsen. Bij de zelfstandige opvanggezinnen zijn er reëel 20 plaatsen bijgekomen. Als men kijkt naar de flexibele en occasionele kinderopvang, zal men zien dat daar 2200 extra plaatsen gerealiseerd zullen worden.
Als we de optelsom maken van al die bijkomende plaatsen, zien we dat er nu al 8449 plaatsen gerealiseerd zijn. In de budgetten zijn nog 1091 plaatsen gepland. Als we rekening houden met de 2200 plaatsen in de flexibele en occasionele kinderopvang, gaat het in totaal om 11.740 plaatsen die gerealiseerd of gepland zijn. Dat is vastgelegd en/of gerealiseerd door deze Vlaamse Regering.
Momenteel overleg ik met onze diensten voor opvanggezinnen, die mee zoeken naar oplossingen om de werkdruk te verbeteren en de financiering aan te passen aan de werklast waarmee ze worden geconfronteerd. Door deze nieuwe regelgeving verwachten we een groei. Die is niet opgenomen in dit overzicht, dus ik kan daar vandaag verder niets over zeggen.
Daarenboven heb ik al in verschillende debatten aangekondigd dat de Vlaamse Regering erkent dat er bijkomende initiatieven voor de buitenschoolse opvang genomen moeten worden. Als we kijken naar de kloof tussen vraag en aanbod, zien we dat die bij de buitenschoolse opvang groter is dan bij de voorschoolse. We hebben prioritair gekozen voor de voorschoolse opvang, maar we moeten erkennen dat we bij de volgende uitbreiding rekening zullen moeten houden met de buitenschoolse opvang.
Voor de flexibele en occasionele opvang gaat het inderdaad om reële plaatsen. De diensten en crèches moeten kunnen aantonen dat ze een flexibel aanbod hebben. Het was heel duidelijk de keuze van de Vlaamse Regering om de bestaande sectoren te verstevigen. Daardoor krijgen we bijkomende plaatsen, voor flexibele, maar ook voor occasionele opvang. Dat wordt blijkbaar vergeten, maar het was een fundamenteel element in het werkgelegenheidsdebat. Voor mensen die op de arbeidsmarkt terecht dienen te komen, was er vooral een vraag naar occasionele opvang.
Ik hoef niet te verduidelijken wie vandaag gebruik maakt van welke kinderopvang. Ik denk dat we moeten erkennen dat vandaag heel wat mensen verantwoordelijkheid opnemen in de kinderopvang, zowel gezinnen, grootouders als scholen. Voor de voor- en naschoolse opvang wensen ook bepaalde scholen verantwoordelijkheid op te nemen.
De toestand in oktober 2006 is dat we 97.680 plaatsen hebben in de kinderopvang. Als we berekeningen maken, moeten we een onderscheid maken: we mogen niet alle cijfers optellen bij die 97.680 om te bepalen hoeveel plaatsen we zullen hebben, want het ging om de toestand in oktober 2006.
Op de vraag naar meer capaciteit antwoordt de overheid met meer capaciteit, zoals wordt aangetoond door de cijfers. We willen ook antwoorden bieden voor een aantal noodzakelijke flankerende elementen. We denken dan in eerste instantie aan de noodzakelijke werkdrukverlaging voor de diensten, want dat dossier sleept al geruime tijd aan. Hierover overleggen we momenteel met onze diensten.
We hebben al een aantal initiatieven genomen, zoals al aan bod kwam tijdens vorige parlementaire debatten. Dat heeft dan te maken met de administratieve werklast. Recent hebben we ook budgetten vrijgemaakt om samenwerkingsverbanden te realiseren. Ook hier trekken we dezelfde beleidslijn voor meer capaciteit door, maar daarnaast zorgen we voor een verbetering van en een efficiëntiewinst in de organisatie en een verandering in de organisatiestructuren. Daarvoor werden middelen vrijgemaakt, want ook op deze manier kan de werkdruk verlagen. We zullen moeten evalueren of de samenwerkingsverbanden werken of niet.
Daarenboven zijn er ook eenmalige middelen vrijgemaakt voor de informatisering van de diensten. Momenteel overleggen we om na te gaan hoe we voor een win-winsituatie kunnen zorgen - met bijkomende plaatsen die nog niet in het overzicht zijn opgenomen en die een werkdrukverlaging kunnen inhouden voor de diensten zelf - door een andere wijze van financiering.
We hebben ook maatregelen genomen om een gelijke subsidiëring voor organiserende besturen en vzw´s te kunnen realiseren. Bij de toekenning van de middelen voor de uitbreiding van 2006 werd ook rekening gehouden met de gelijke subsidiëring voor plaatsen bij vzw´s en lokale besturen. Die regelgeving wordt voorbereid, omdat het voor ons ook belangrijk is om al die flankerende maatregelen samen te bekijken binnen het pakket van de uitbreiding.
Deze Vlaamse Regering heeft ook altijd gesteld dat het goed is dat er een gedifferentieerd aanbod is in Vlaanderen. Binnen dit landschap kan iedereen zorgen voor een meerwaarde. Dat is een van de redenen waarom we initiatieven hebben genomen voor de leefbaarheid van de zelfstandige kinderopvang. We hebben al eerder beslist om de budgetten te verhogen tot 500 euro en tegelijkertijd hebben we een actieplan voor flexibele en occasionele kinderopvang, om het stimulansbeleid van de Vlaamse Regering voort te zetten.
Ik wil erop wijzen dat de leefbaarheid van deze initiatieven vooral kampt met een aantal fiscale maatregelen op het federale vlak. Ik heb daarover mijn federale collega aangeschreven, maar tot op heden hebben we nog niet kunnen rekenen op een positief resultaat.
Anderzijds betrekken we de zelfstandige sector in de kinderopvang helemaal bij de evoluties in de CKO´s zodat ook hier de afstemming kan gebeuren. Ik heb me heel bewust uitgedrukt als ik zeg dat het een taak is van de overheid om er enerzijds mee voor te zorgen dat er aanbod wordt gecreëerd, omdat er vraag is, en anderzijds een heel duidelijk beleid voor kwaliteit te voeren, wat ook aan bod komt in de CKO´s, alsook voor toegankelijkheid. Ik vind het wel de taak van de overheid om na te gaan wat inkomensgerelateerd is en wat niet, en wat een gezonde verhouding is om de toegankelijkheid te bewaken. Het is niet zo dat het ene initiatief waardevoller zou zijn dan het andere. Ik heb daar natuurlijk mijn persoonlijke opinie over, maar die deel ik u niet mee. De dag dat ik kinderen heb, zal u wel merken naar welke opvang ik ze zal brengen. Het is dus een taak van de overheid om te zorgen voor aanbod, na te gaan wat de minimumkwaliteit is die in alle initiatieven moet worden gegarandeerd - dat is één van de debatten die we aan het voeren zijn - en hoe een gezonde mix kan worden bewaard van inkomensgerelateerdheid en toegankelijkheid. Dat is de uitdaging voor de Vlaamse Regering. Ik zou in het debat graag uw meningen daarover horen. Wanneer we een strategische visie willen ontwikkelen omtrent kinderopvang, moeten we die keuzes maken. Dat impliceert natuurlijk budgettaire gevolgen.
Ik wil formeel stellen dat de sector van de onthaalouders heel belangrijk is voor de kinderopvang. Ook daar leven een aantal vragen, andere dan alleen de vragen met betrekking tot het aanbod. Als we willen dat deze sector in de toekomst een belangrijke rol blijft spelen in het kinderopvanglandschap, zal de Vlaamse Regering moeten erkennen dat er ruimte moet worden gecreëerd om deze mensen te ondersteunen. Daar zal niet noodzakelijk een aanbodverhogende maatregel aan kunnen worden gekoppeld. Laten we heel duidelijk kleur bekennen. We moeten niet alleen extra capaciteit creëren maar ook nagaan welke sectoren een belangrijke rol spelen en bewaken dat die plaatsen niet verloren gaan, anders dreigen in de toekomst een aantal cruciale partners geen verantwoordelijkheid meer te kunnen opnemen in ons kinderopvanglandschap.
Ik kom tot het actieplan flexibele en occasionele kinderopvang. Alles wordt momenteel voorbereid. Vrijdag zal aan de Vlaamse Regering een tijdtabel worden voorgelegd over de uitvoering van de verschillende acties. In de sector zelf zijn er geen grote aanpassingen nodig. De grootste aanpassingen situeren zich bij de dienstencheques en bij de buurt- en nabijheidsdiensten. Ik zal samen met minister Van Brempt al het mogelijke doen om die zo goed mogelijk te implementeren. U hebt kunnen vaststellen dat de middelen daarvoor al in de begroting zijn ingeschreven. Het overleg daarover is ook al opgestart.
Een ander belangrijk spoor is het werken aan een nieuw en versterkt kinderopvanglandschap. We zijn met een voorstel gekomen, we hebben hoorzittingen gehouden in het parlement en er waren vragen om het te expliciteren. Wij hadden vrijheid willen geven om te experimenteren. De experimenteerruimte is wat ingeperkt door te stellen dat de doelen helderder moeten worden geformuleerd. Wij zijn opnieuw in overleg gegaan met de sector en hebben een aantal zaken heel duidelijk op papier geformuleerd zodat het CKO-verhaal in voege kan treden.
Dat heeft geleid tot een uitklaring van de strategische doelen. Die punten moeten worden aangepakt, los van het CKO-verhaal. Tijdens de hoorzitting werd er heel wat in het CKO-verhaal gegooid. Ik heb toen gezegd dat we duidelijk moeten aanduiden wat wel en wat niet thuishoort in de CKO en wat op een andere manier een oplossing zal moeten vinden. Belangrijk is ook het plannen van de projecten, want er waren vragen over de inloop en implementatie van de projecten.
We hebben vier strategische doelstellingen vooropgesteld. Een eerste is het dereguleren en vereenvoudigen om te komen tot een eenvormig vergunningensysteem. Dat zal leiden tot eenduidige voorwaarden. Dat betekent niet alleen doorzichtigheid maar ook garanties voor de kwaliteit. Een tweede strategische doelstelling is om via de CKO´s te realiseren dat de kinderopvang beter kan worden afgestemd op de lokale behoeften, en dat in de verschillende functies die de kinderopvang heeft. Een andere doelstelling is de kinderopvang toegankelijk maken via een gericht opnamebeleid van de opvangvoorzieningen en te voorzien in kwaliteitsvolle plaatsen. Een vierde doelstelling is te zorgen voor de stabiele opvangvoorzieningen die we nodig hebben om de vorige doelstellingen te kunnen realiseren. Dat betekent dat de leefbaarheid van alle initiatieven een prioriteit is van de regering, naast het creëren van aanbod.
Belangrijke acties van het strategisch plan zijn onder meer het uitbreidingsbeleid, een plan voor de aanpak voor de zelfstandige sector, de financiële leefbaarheid, de fiscale aangelegenheden, de ondersteuning van de initiatiefnemers, de aanpak van de problematiek van de werkdruk voor de diensten opvanggezinnen, een verdere verfijning van het sociaal statuut van de onthaalouders, een gelijke vergoeding voor private en openbare organiserende besturen, de bewaking van de algemene financiële leefbaarheid van de kinderopvang, de ondersteuning van alle opvangvoorzieningen en de dagelijkse zorg voor een kwaliteitsvol aanbod met aandacht voor participatie van kind en ouders. Dat zijn de verschillende krachtlijnen die we vooropstellen. Het basisprincipe is één vergunningensysteem dat kwaliteit en betaalbaarheid garandeert.
Met betrekking tot de CKO´s hebben we gezegd dat de proefprojecten moeten starten en lopen in 2007 en 2008. Nog voor het jaareinde zal ik de projectoproep lanceren. Er is breed overleg geweest met alle betrokken actoren. Ze weten dat dit eraan komt en ze weten waaraan ze moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de CKO´s.
De doelen van de CKO´s hebben we samen met de sector duidelijk omschreven. Het zijn de volgende. Alle gezinnen met kinderen kunnen terecht in een doorzichtig georganiseerd, toegankelijk en betaalbaar kinderopvanglandschap. Elk kind kan rekenen op een kwaliteitsvolle kinderopvang. Het opvangaanbod beantwoordt aan de lokale en regionale opvangvragen. De maatschappelijke dienstverlening aan gezinnen met jonge kinderen, de kinderopvang in het bijzonder, wordt meer ge?ntegreerd georganiseerd over de deelsectoren en de beleidsdomeinen heen, en dit vanuit de economische, educatieve en sociale functies van de kinderopvang.
De vierde doelstelling sluit aan bij het debat dat daarnet ook eventjes werd geopend. De lokale besturen zullen een belangrijke rol spelen in de CKO´s. Voor de Vlaamse Regering is het heel moeilijk om te zien hoe we vraag en aanbod kunnen matchen, want wij mogen niet sturend optreden. De Vlaamse Regering kan niet bepalen waar de ouders met hun kindjes terecht kunnen, maar er moet wel een ?matching´ gebeuren. Dat kan het makkelijkst zo dicht mogelijk bij de mensen gebeuren, vandaar het CKO-initiatief. Voor mij is het initiatief heel belangrijk. Ik wil me absoluut niet verschuilen achter reservatielijsten en dergelijke meer. Zoiets is totaal niet aan de orde in de beleidskeuzes die ik maak.
Wat ik omwille van mijn bestuursverantwoordelijkheid wel moet kennen, is de reële behoefte. Daar knelt precies het schoentje met betrekking tot de kinderopvang zoals die tot op heden werd georganiseerd. Nu proberen we de behoeftemeting iets te objectiveren zodat we tegemoet kunnen komen aan de reële behoefte. Dat is onze uitdaging. Het grote probleem is dat we vandaag in onze planningsoefeningen werken op basis van een aantal abstracte programmeringen. Daardoor ontstaan debatten zoals dit. Het is noodzakelijk om de reële behoeften heel lokaal te kunnen meten en ze te kunnen afstemmen op het aanbod. Het moet voor de Vlaamse Regering heel duidelijk worden hoeveel plaatsen er nog nodig zijn. De Vlaamse Regering zal uiteraard een antwoord moeten geven op die concrete vragen, samen met de lokale besturen die vaak hun verantwoordelijkheid wensen op te nemen indien ze een gezinsbeleid op lokaal vlak wensen te voeren.
De vraag werd gesteld wie de wachtenden vandaag zijn. U weet uit antwoorden op een aantal parlementaire vragen dat we vandaag behoeftemetingen doen op basis van een planningsinstrument. Dat instrument wordt altijd al in het lang en in het breed bediscussieerd. Dat gebeurde in de vroegere raad van bestuur van Kind en Gezin en daarna in de raadgevende comités. Ik wil u graag meegeven dat bij de aankondiging van het uitbreidingsbeleid van 2006-2007, de sector heel goed op de hoogte was van alles en ook heel goed wist hoeveel plaatsen er zouden bijkomen. Het beleid werd goedgekeurd in de raad van bestuur en in het raadgevend comité. Ik vind het heel belangrijk om dit even te vermelden. Het is immers niet zo dat de Vlaamse Regering eensklaps maar op één tiende van de vragen is ingegaan. Iedereen was heel goed op de hoogte van wat er kon via het uitbreidingsbeleid en met de budgetten die werden vrijgemaakt.
Wat zijn de factoren waarmee we vandaag rekening houden? Uiteraard is er het geboortecijfer. Dat is de meest voor de hand liggende factor. Daarnaast zijn er ook de tewerkstellingsgraad, het aantal alleenstaande ouders - ik benadruk dat dat expliciet in de parameters wordt opgenomen -, het aanbod van de grootouders, de verlaagde drempel in Vlaanderen om gebruik te maken van de kinderopvang en uiteraard ook de verschillende punten die een kinderopvang moet realiseren. Al deze factoren worden opgenomen.
Zowel voor de sector, als voor de Vlaamse overheid, het raadgevend comité en voor iedereen die dat wil, geldt dat niemand vandaag kan zeggen wat het precieze aantal wachtenden is voor de plaatsen in de kinderopvang. Er kan niet bepaald worden wie er uiteindelijk gelijk heeft. Noch de sector, noch de Vlaamse Regering kan het precieze aantal geven. Vandaar onze inzet om een zo goed mogelijke planningsoefening te maken met de sector. Ik benadruk nogmaals dat de sector die oefening heeft goedgekeurd. Daarenboven blijven we zoeken naar een antwoord op de vraag hoe we tegelijkertijd aan de reële behoefte kunnen beantwoorden. Ik had ter zake een voorstel gelanceerd met de CKO´s, maar ondertussen werd dit punt verschoven wegens een vraag in het overleg. Het zal worden gerealiseerd in 2007-2008.
Ik hoef u niet opnieuw te vertellen dat er een verschil is tussen wachttijden en reservatietijden. We moeten inderdaad ook durven spreken over een inschrijvingsbeleid. Ik vind het heel moedig dat daarop werd gewezen. Ik stel vast dat de initiatieven zelf niet altijd goed weten hoe ze met het probleem moeten omgaan. We mogen de situatie niet onderschatten. Voor de initiatieven is het niet eenvoudig om tegen iemand die bij wijze van spreken nog niet zwanger is en een inschrijving wil, te zeggen dat het niet mag. Ook de initiatiefnemers zouden graag wat meer rigide zijn, maar het is niet evident om dat te doen. Ze hebben geen makkelijke verhouding met de klant.
Het is daarom misschien nodig dat we de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen en dat we een aantal regels vooropstellen voor een inschrijvingsbeleid. Ik stel ook vast dat er ouders zijn die niet altijd even correct omgaan met de initiatieven van de kinderopvang. Ze reserveren plaatsen, maar laten na te melden dat ze er geen gebruik van zullen maken. Zo dragen ze zelf een grote verantwoordelijkheid, want daardoor verminderen de kansen op een plaats voor andere ouders. Ik stel ook vast dat ouders niet altijd correct zijn. Zo zijn er die eerst zeggen dat het kind komt, dan dat het niet komt, en dan opnieuw dat het wel komt. Ik weet dat het om een complex gegeven gaat, maar toch. We moeten dit alles durven opnemen in het debat, want ook voor onze initiatieven zet dit een ongelooflijke druk op het te voeren beleid. We zijn allemaal samen op zoek naar een manier om een zo efficiënt en rationeel mogelijk beleid te voeren.
Als we tegemoet willen komen aan de vragen van de mensen, mogen we toch verwachten dat zij daar correct mee omgaan en dat ze beseffen hoe fragiel dit allemaal is. Ze moeten ook beseffen dat ze kansen afnemen van andere mensen die terecht zouden kunnen in deze kinderopvang.
Ik weet niet of het zinvol is om nog verder door te gaan over die programmatie, want ik ben in eerdere parlementaire debatten ook al ingegaan op de verschillende elementen die mee in overweging worden genomen. Zoals u weet is dat de befaamde wittevlekkenmethode, op basis waarvan wij vandaag de prognoses maken.
Er is ook een vraag gesteld over de CKO´s en het lokaal sociaal beleid. Het is inderdaad de bedoeling dat de CKO´s ge?ntegreerd worden in het lokaal sociaal beleid. Er komt ook daar een uitbreiding, zodat de lokale besturen hun regierol kunnen waarmaken. Zij zullen nagaan wat de noden zijn. De lokale besturen zijn daarvoor het best geplaatst en ze hebben daar een adviesfunctie in. Wij erkennen dus dat die matching kan gebeuren op lokaal niveau. Het is echter niet de bedoeling dat de lokale besturen ook zorgen voor de toewijzing van het aantal plaatsen. Dan zitten we in het debat over het belangenconflict tussen de initiatiefnemer en de toewijzing van plaatsen.
De Vlaamse Regering beseft heel goed wat het belang is van kinderopvang en is bereid om te zoeken naar oplossingen voor de ouders. Wij willen een en-enbeleid voeren dat op meerdere mogelijkheden tegelijk inspeelt. Het zou fout zijn om in dit debat alleen te focussen op het aanbod, ook al weten we dat het aanbod niet los kan worden gezien van alle andere factoren.
Ik denk dat alle verschillende actoren ook in de toekomst dezelfde rol kunnen blijven spelen. Maar tegelijk denk ik aan de problemen bij de organisatie: heel wat mensen worden vandaag geconfronteerd met de moeilijke zoektocht naar kinderopvang. Zij kiezen voor een bepaald initiatief omdat het bijvoorbeeld vlakbij de school of vlakbij huis ligt, of omdat er al een broertje of zusje zit. Dat zijn begrijpelijke redenen en wij willen daar zoveel mogelijk rekening mee houden.
Maar vaak worden die mensen geconfronteerd met wachtlijsten, en dan is het niet eenvoudig om te weten welke alternatieven er zijn. Wij hebben heel gedifferentieerde vormen van onthaal - de onthaalouders, de minicrèches, de zelfstandigen - en het is niet eenvoudig om daar je weg in te vinden.
Ik ben bereid om te ijveren voor verbeteringen op dat vlak. Als we dat kunnen realiseren, zullen al heel wat problemen van de ouders een oplossing krijgen.
De voorzitter: Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels: Als de lengte van het antwoord van de minister recht evenredig is met het aantal plaatsen in de kinderopvang, dan moeten het er 15.000 worden, zoveel is duidelijk.
Mevrouw de minister, u hebt ons overladen met cijfers. Ik weet niet of de collega´s het allemaal nog kunnen volgen, ik alvast niet. De conclusie die ik alsnog uit uw antwoord trek, is dat er geen euro meer besteed wordt dan tot nu toe het geval was. U hebt gewoon een andere manier van optellen gevonden. Soms telt u de er occasionele opvang bij, of de flexibele, en dan komt u aan een ander aantal plaatsen. U bent overigens gisteren in de krant zelf begonnen met het debat over cijfers, door te zeggen dat het niet over 5000 maar over 10.000 plaatsen gaat.
Het stoort mij dat u voortdurend praat over plaatsen en daarbij naar de Staten-Generaal verwijst die toch een groot deel van uw middenveld vertegenwoordigt. Ik vind het verregaand wanneer u zegt dat u hen niet over kwaliteit hebt horen praten. Die organisaties investeren stuk voor stuk wél in kwaliteit en hebben ook in het verleden altijd voor kwaliteit geijverd. Als u zegt dat zij alleen over plaatsten en niet over kwaliteit spreken, vind ik dat u dat deel van uw middenveld onrecht aandoet.
Het belangrijkste is - en dat hebt u in uw omstandige antwoord ook toegegeven - dat we ons afvragen wat nu de reële vraag is op het terrein. We moeten afstappen van allerlei bediscussieerbare metingen die uiteindelijk weinig zinvol zijn. We zitten nu even ver als in andere delen van het welzijnsbeleid. In de vorige regeerperiode hebben we de reële behoeften in de gehandicaptensector in kaart gebracht en hebben we ons concreet bezig gehouden met de vraag ?wie wacht waar op welke plaats?´.
Mevrouw de minister, het is hoog tijd om dat cijferfetisjisme achter ons te laten en werk te maken van de vraag ?wie wacht waar op welke plaats?´. De sleutel daarvoor ligt bij de lokale besturen, die inderdaad een regierol hebben en het best geplaatst zijn om de reële behoefte in kaart te brengen. En dat is pas mogelijk als u duidelijk maakt wat u precies van hen verwacht.
De kwestie rond de CKO´s en het lokaal sociaal beleid is absoluut niet duidelijk. De regierol van de lokale besturen en het lokaal sociaal beleid is zo mogelijk nog minder duidelijk. De discussie dat de lokale besturen ook willen zeggen wie welke plaatsen krijgt, vind ik een valse discussie. Uiteindelijk is het de bedoeling van het lokaal sociaal beleid dat alle partners die in een bepaalde gemeente met kinderopvang bezig zijn, het eens geraken over wie op welke manier de behoefte zal invullen. Dit plan geeft dan een soort ?trekkingsrecht´ om plaatsen naar die gemeente te halen. Het is nodig om duidelijkheid te scheppen alhoewel ik soms het gevoel heb dat bepaalde mensen uit de sector er alle belang bij hebben om de mist te laten bestaan. Zolang u geen knopen doorhakt, krijgt u ook geen overzicht van wie er welke kinderopvangplaats wil, en zullen wij vragen blijven stellen.
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mevrouw de minister, ik zal uw antwoord nog eens heel goed nalezen. Het is me niet erg duidelijk waarom er nu plots het cijfer van 10.000 opvangplaatsen als aanvaardbaar wordt aangenomen. Ik sluit me aan bij mevrouw Vogels dat het heel belangrijk is om te kijken waar er welke nood is, want dat is tot nu toe niet duidelijk.
Het is niet zo dat we alleen de klemtoon leggen op aanbod en plaatsen. Een beleid inzake kinderopvang moet in de eerste plaats tot voldoende opvangplaatsen leiden, maar moet ook oog hebben voor een goede leefbaarheid en voor een goede kwaliteit van de opvang. Ik ben ervan overtuigd dat er in iedere kinderopvang vooral mensen met een zeker idealisme werken. Natuurlijk zijn er mensen die het niet goed menen, maar die vindt men in elk beroep.
Ik ben het met u eens wanneer u zegt dat ouders hun verantwoordelijkheid moeten nemen en de hun toegewezen opvangplaats ook moeten benutten. Volgens mij bestaat er een gemakkelijke oplossing voor misbruik, namelijk het gebruik van een aantal financiële sanctiemogelijkheden. Dit wordt al toegepast in een aantal opvangplaatsen, ik denk dat u dit mag veralgemenen.
Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag over een strategisch plan. U hebt een aantal doelstellingen, maar een strategisch plan is nog iets anders. Gaat dit er nog komen?
Ten slotte, wil ik een motie aankondigen.
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Ik dank u, mevrouw de minister, voor uw uitvoerig antwoord. Net als mijn collega´s, zal ik het nog eens goed moeten nalezen.
Ik mis een antwoord op mijn vraag over de ondersteuning voor de private sector. Ik vroeg naar de waarborgregeling en of het niet mogelijk was om het getal van 22 opvangplaatsen op te trekken.
Mevrouw de minister, niemand in deze commissie zal iets hebben tegen kwaliteit en tegen het opleggen van kwaliteitsnormen. De vraag is echter hoe ver we daarin gaan. Als we kwaliteitseisen stellen, dan moet het ook de bedoeling zijn dat die worden gevolgd.
Mijn ervaring met de rusthuissector leert me dat daar heel wat kwaliteitseisen worden opgelegd. Dat gebeurt terecht: begrijp me niet verkeerd. Ik stel echter vast dat er heel wat normen worden opgelegd, die veel administratief werk vergen. We stellen vast dat dit niet altijd verder wordt opgevolgd, of dat dit moeilijk te realiseren is. Ik stel vast dat in andere sectoren - ik heb het dus niet meer specifiek over de rusthuissector - de overvloed aan kwaliteitseisen opgelegd door de hogere overheid soms aan de basis ligt van het verdwijnen van een aantal voorzieningen. Mocht de overheid zo ver gaan via regelgeving en erkenningsnormen bij wijze van spreken op te leggen hoe aardappelen moeten worden geschild, dan liggen de gevolgen daarvan voor de hand.
Ik wil daar de aandacht op vestigen. Uiteraard moet er kwaliteit zijn, en moet dit worden gecontroleerd, maar ga daar toch niet te ver in. Mijn ervaring leert me dat de overheid ter zake iets te ver staat van de werkvloer, met alle gevolgen van dien.
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Op het gevaar af aan cijferfetisjisme te doen, wil ik nog enkele opmerkingen maken. Er zijn 8449 plaatsen gerealiseerd. Er zijn er nog 1091 aangekondigd voor 2006 en 2007 in de gesubsidieerde sector, en 2200 in de sector van de flexibele en occasionele kinderopvang. De Staten-Generaal heeft het over een nood van 15.000 plaatsen. Ik wil niets afdoen aan uw verdiensten, maar er zijn blijkbaar nog grote verschillen tussen wat er nodig is en het bestaande aanbod. Zouden we niet op een betere wijze dan vandaag een beeld kunnen krijgen van waar die reële noden zich bevinden? U richt uw hoop op de centra voor kinderopvang om een overzichtelijk beeld te geven van die maatschappelijke noden. In dat verband werd er ook gesproken over het inschrijvingsbeleid. Ik vraag me af of we niet steekproefsgewijs een beeld zouden kunnen krijgen van de reële noden in een aantal steden en kleinere gemeenten in Vlaanderen. We mogen net niet verzanden in cijferfetisjisme.
Bij de stijging hebt u het aanbod in de zelfstandige sector niet meegerekend wat de toekomst betreft. Dat laat u open. Ik neem aan dat ook dat aanbod zal stijgen. Ik wil niet vervallen in een welles-nietesdiscussie ter zake, maar ik vind wel dat, als daar in de samenleving zo veel ophef over bestaat, we nog een beter beeld moeten krijgen op waar die noden bestaan en hoe we daaraan kunnen voldoen. Dat is mijn belangrijkste zorg, los van andere kwalitatieve en andere bedenkingen. Die werden al geformuleerd.
De voorzitter: De heer Dehaene heeft het woord.
De heer Tom Dehaene: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Als we dit alles optellen, dan komt dit neer op 11.740 bijkomende plaatsen. Het verheugt me vast te stellen dat ook deze belofte zal worden ingelost en dat we het doel zullen halen. Ik heb daar uiteraard niet aan getwijfeld. Het lijkt me goed eens na te denken over die wachtlijsten. Het lijkt me belangrijk dat er, op welk niveau dan ook, duidelijkheid bestaat over het aantal plaatsen dat er nodig is en over de vraag die bestaat. Het lokale beleid heeft daarin een zeer belangrijke rol te vervullen. We doen er goed aan daarover eens van gedachten te wisselen.
Ik ben ook zeer blij met de nuances die u hebt aangebracht met betrekking tot kwaliteit, werkdruk en statuut. Het verheugt me eveneens dat u ook de informele opvang uitdrukkelijk vermeld hebt in uw antwoord.
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: We moeten ons hoeden voor cijferfetisjisme, maar ook voor wachtlijstfetisjisme. Belangrijk is dat we opvang willen garanderen voor elk kind. Die doelstelling moeten we voor ogen houden. Als we met cijfers gooien, creëren we misschien verkeerde verwachtingen. De verwachting die we moeten creëren, is dat voor elk kind de opvang wordt gegarandeerd. Daarmee moeten we ons bezighouden, en niet met de cijfers over bijkomende plaatsen of het aantal wachtenden voor men aan de beurt komt. Daar hebben de ouders eigenlijk geen boodschap aan. Zij willen gemakkelijk kwaliteitsvolle opvang kunnen vinden voor hun kind.
Mevrouw Van der Borght had het al over de zelfstandige sector. Het kan zijn dat die sector minder duur is, maar het is wel een duurderde sector voor de ouders. Daarmee wil ik niet zeggen dat elke ouder meer zal betalen in de niet-gesubsidieerde sector dan hij betaalt in de gesubsidieerde. Een groot deel van de subsidies gaat echter naar sociale tarifering. Dat is voor ons een heel belangrijk systeem. We vinden dat de middenklasse nog steeds een aanzienlijk aandeel betaalt, dat misschien zelfs te hoog ligt. We kunnen werken aan de sociale tarieven, maar de betaalbaarheid is voor ons wel cruciaal. We willen dat systeem verbeteren. Als de kostprijs van de gesubsidieerde sector veel hoger ligt, en dat ligt aan die sociale tarieven, dan mogen we dat niet zomaar afdoen als weinig efficiënt of veel te duur. Hier geldt immers een sociaal systeem dat niet geldt in de andere sector.
Het is zo dat de sector het ooit eens is geweest met het uitbreidingsbeleid binnen Kind en Gezin. Dat was noodzakelijk om de dingen te doen vooruitgaan, maar dat betekent niet dat we allemaal van oordeel moeten zijn dat het nu genoeg is. Ik denk dat zelfs minister Vervotte zal zeggen dat er objectief gezien te weinig kinderopvang is. Ze zal er echter ook op wijzen dat de budgettaire beperkingen maken dat ze niet meer kan doen.
We zijn het er allemaal over eens dat er te weinig plaatsen zijn. Als de sector dan schreeuwt om een uitbreiding, dan kunnen we daar op zich akkoord mee gaan. De vraag is hoe we daar op de meest efficiënte manier op inspelen.
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Mevrouw Roex, ik wil toch even repliceren op wat u hebt gezegd over de gesubsidieerde en de niet-gesubsidieerde sector. Uw opmerking klopt. Mochten we de verhouding van één tiende optrekken tot de helft, dan is deze sector nog altijd goedkoper dan de gesubsidieerde. Voor de ouders zou de opvang bij de zelfstandigen misschien ook goedkoper worden.
Ik zal het even verduidelijken. Op dit moment is de kostprijs bij een niet-gesubsidieerde één tiende ten opzichte van een gesubsidieerde opvang. Bij de zelfstandigen is de kostprijs dus één tiende in vergelijking met die van de gesubsidieerde opvang. We zouden die verhouding kunnen optrekken naar de helft.
Mevrouw Elke Roex: Maar dan moet er ook een inkomensgerelateerde schaal worden ingevoerd voor de bijdrage. We mogen geen appelen met peren vergelijken.
Mevrouw Vera Van der Borght: Voor de overheid zou dat nog altijd goedkoper zijn.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Mevrouw Roex, ik zal eerst even reageren op uw opmerking. Ik wil niet dat daarover misverstanden ontstaan. Ik heb niet gereageerd op de uitspraken van de Staten-Generaal. Het is uiteraard aan het middenveld om te zeggen wat ze moeten zeggen. Ik ben de eerste om rekening te houden met hun opmerkingen.
Mijn uitspraken gingen over uitingen die niet alleen in deze commissie werden geformuleerd. Er werd gesteld dat men teleurgesteld was over het aantal plaatsen dat kon worden toegekend in functie van de aanvragen. Met die redenering heb ik het iets moeilijker. Als het middenveld stelt dat er een behoefte is aan meer plaatsen, dan heb ik daar geen probleem mee. Het moet zijn rol spelen.
Waar ik het moeilijker mee heb, is dat mensen die rond de tafel zitten en zeer goed op de hoogte zijn van het uitbreidingsbeleid, achteraf zeggen dat ze dit niet hadden zien aankomen en dat ze teleurgesteld zijn. Dat is iets helemaal anders.
Ik neem alle spelers heel au sérieux. Ik wil met hen in dialoog treden. Ik vind echter ook dat iedereen dan zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Dat is het enige dat ik daarover wilde zeggen. Ik heb geen kritiek op de oproep die werd gelanceerd. Het middenveld moet deze rol vervullen. De overheid moet daar rekening mee houden.
Ik ben het niet die het debat over de cijfers heeft geopend. Natuurlijk voeren we nu een discussie over iets wat ik net had willen vermijden. Het debat over de kinderopvang is veel rijker. Over de cijfers kunnen we in het lang en in het breed discussiëren. Wat ik hier vandaag heb gedaan, is u een actuele stand van zaken geven over wat er al is gerealiseerd. Ik ben daar heel formeel in. Ik heb hier niet wat met cijfers gegoocheld.
Ik heb telkenmale gevraagd geen debat te voeren over de cijfers. Aangezien er blijkbaar misverstanden bestonden over wat de regering nu heeft ge?nvesteerd in de kinderopvang, vond ik het wel mijn plicht om te zeggen waar we vandaag de dag staan.
Ik verwijs ook naar de complexiteit van het landschap van de kinderopvang. Bij het aantal aanvragen ging het over de kinderdagverblijven en over de initiatieven voor de buitenschoolse opvang. Daarnet heb ik het beeld gegeven van de groei in onze sector, die toch wel breder is dan alleen de groei in de initiatieven voor buitenschoolse opvang of bij de kinderdagverblijven. Deze nuancering is niet onbelangrijk.
Ook over de tarifering en de betaalbaarheid ben ik bezorgd. Dat is ook de reden waarom ik daarnet heb gezegd dat ik het interessant zou vinden als het parlement aangaf wat een gezonde verhouding zou zijn. De verhouding inkomensgerelateerd/niet-inkomensgerelateerd moet gezond zijn. Ik stel vast dat in verschillende sectoren de inkomensgerelateerde mogelijkheid wordt gerealiseerd. Men maakt steeds de vergelijking tussen de goedkoopste en de duurste mogelijkheid. Er zijn echter verschillende vormen. Ook in de inkomensgerelateerde sector zijn er goedkopere vormen.
Voor de overheid is het belangrijk niet te rigide te zijn met betrekking tot het soort van initiatieven, waarbij we moeten zorgen voor één basiskwaliteit. Daarnaast kan de betaalbaarheid worden gegarandeerd door te kijken naar een gezonde verhouding tussen de daar noodzakelijke marktwerking en het inkomensgerelateerde aanbod. Als die er niet is in de zelfstandige sector zouden de prijzen daar ook de pan uit swingen. Dat zou een interessant debat geweest zijn.
Wat de CKO´s betreft, kan ik niet duidelijker zijn dan wat ik hier al vijf keer heb gezegd. Ik kan echter geen verantwoordelijkheid opnemen voor de uitspraken van bepaalde mensen. Ze willen blijkbaar andere zaken gerealiseerd zien dan wat in de oproepen aan bod zal komen.
Ik heb de parameters over het strategisch plan opgenoemd. Als we de verschillende elementen van het antwoord samen leggen, zien we welke timing voor alle delen van het strategisch plan wordt vooropgesteld. Na de realisatie van de CKO´s willen we het decreet over de kinderopvang realiseren. In de hoorzitting hebben we het daarover al gehad. Het strategisch plan moet zijn uitgevoerd vooraleer er van het decreet sprake kan zijn.
Er zijn vragen gesteld over de privésector. Een van mijn strategische doelstellingen is het waarborgen van de leefbaarheid van de bestaande initiatieven. De privésector valt daar natuurlijk onder. Dat moet in een totaaldebat aan bod komen. Het vertrekpunt van die discussie kan de rol zijn die de privé-initiatieven willen spelen in de CKO´s. Vandaag spreken we al met de zelfstandige sector over de verantwoordelijkheden die ze wensen op te nemen.
Onze centrale bekommernis is natuurlijk dat de behoeften zo goed mogelijk worden gemeten. Ik beperk me daarvoor niet tot de ervaring met de CKO´s. Als we dat laatste zouden doen, dan zouden we eigenlijk stellen dat de Vlaamse overheid tot vandaag de kinderopvang altijd met de natte vinger in kaart heeft gebracht. Zo´n grove blamage voor de opeenvolgende Vlaamse regeringen heb ik niet in petto.
Onze planningsoefeningen worden alsmaar gesofistikeerder. In onze programmatie houden we rekening met verfijnde parameters om de behoeften in kaart te brengen, zoals het aantal kinderen per gemeente; het aantal kinderen in de basisschool; het bestaande aanbod in de regio; het aantal alleenstaande ouders; het aantal werkende ouders met jonge kinderen; het aantal kinderen in kansarme gezinnen; de bezettingsgraad in de erkende opvang; de gemeentelijke kindrapporten; voortdurend geactualiseerd uitbesteed onderzoek over kinderopvang; een behoeftemeetinstrument dat de gemeenten kunnen aanwenden en de lokale beleidsplannen Kinderopvang.
Naast de verfijning van de planning op basis van die vele gegevens willen we ook rekening houden met de reële spanningen. In 2007 en 2008 blijven de CKO´s nog pilootprojecten. De reële behoeften voor geheel Vlaanderen zullen we dan nog niet kennen. De verfijning van de planning wordt dus een voortdurend proces. Dat is nodig om de schaarse beschikbare middelen goed te kunnen aanwenden.
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Ik ben verbaasd dat de minister zegt dat we een interessant debat over het al dan niet gesubsidieerde privéaanbod en de inkomensgerelateerde bijdragen hadden kunnen voeren. Ik deel haar mening: dat is een interessant debat. Ik stel dus voor dat we dat debat voeren. Zo kunnen we misschien de schotten tussen de gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde kinderopvang wegnemen. Dat moet natuurlijk niet nu gebeuren.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Ik vind dat het van enige visie zou getuigen als in de roep naar bijkomende plaatsen met deze elementen rekening zou worden gehouden. (Opmerking van mevrouw Vogels)
Met redenen omklede moties
De voorzitter: Door mevrouw Vogels, door mevrouw Dillen en door de heer Dehaene werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.