Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 16/03/2006
Vraag om uitleg van mevrouw Trees Merckx-Van Goey tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over een versterkt pro-actief preventiebeleid rond middelengebruik
Vraag om uitleg van mevrouw Vera Jans tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het preventiebeleid ten aanzien van het overmatig gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen
Vraag om uitleg van de heer Werner Marginet tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het mogelijke gebruik van het geneesmiddel Subutex als drug
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag handelt zeer specifiek over het preventiebeleid ten aanzien van middelengebruik, en dan vooral over het gebruik van alcohol, tabak en drugs. Toen de vraag is ingediend, was de aanleiding daarvoor het feit dat het hele drugsdossier op federaal niveau opnieuw in vraag werd gesteld.
Ik zoek altijd een aanknopingspunt binnen onze eigen bevoegdheden en als dan in het Vlaams Regeerakkoord een aantal zaken zijn opgenomen, dan kan ik geen betere insteek bedenken om het in deze commissie naar voren te brengen. In dat akkoord lezen we dat de Vlaamse Regering zich ertoe engageert een duurzaam en ge?ntegreerd preventiebeleid inzake verslavende middelen, met tussen haakjes gespecificeerd tabak, alcohol en drugs, te versterken. Wij steunen de regering daar natuurlijk in. Een versterking houdt mijns inziens geen status-quo in, maar wel meer dan wat er nu al gebeurt aan verdienstelijk werk van de diverse partnerorganisaties. Het Vlaams Regeerakkoord stelt bovendien expliciet dat hiervoor extra middelen zullen worden uitgetrokken.
In algemene termen heeft de Vlaamse Regering zich ook geëngageerd om de inspanningen op het vlak van de geco?rdineerde preventieve gezondheidszorg op te drijven. Hierbij moet het ook de bedoeling zijn versnippering van middelen te vermijden. Een van de doelstellingen in dit verband is onder meer de preventie van depressies en pogingen tot zelfdoding. Dat laatste is op zichzelf al een ambitieuze doelstelling, waarbij we ons de vraag moeten stellen of de preventie van bepaald middelengebruik die doelstelling niet in zekere mate kan dienen.
Het opdrijven van de inspanningen inzake preventiebeleid en meer in het bijzonder ten aanzien van het verslavende middelengebruik behelst twee aspecten. Ten eerste impliceert dit dat de Vlaamse Gemeenschap geen enkele bevoegdheidsoverschrijding van het federale niveau tolereert. Dat is in het licht van recente maar ook vroegere feiten wel relevant. Ten tweede betekent het dat er een algemene ontradingsstrategie moet worden ontwikkeld door de Vlaamse Gemeenschap.
Ik ga nog even in op de aanleiding voor mijn vraag. De minister-president van het Waalse Gewest maar ook een partijvoorzitter pleitten onlangs nog voor een grootscheepse preventiecampagne, terwijl een van de betrokkenen tegelijkertijd ook voorstelt het cannabisbezit voor eigen gebruik volledig te depenaliseren en ook de leeftijdsgrens voor cannabisgebruik te verlagen tot 16 jaar. Maatschappelijk ernstige fenomenen zoals rijden onder invloed van drugs en su?cidaal gedrag door het gebruik van verslavende middelen moeten niet indirect aangezwengeld worden door een depenaliserend beleid inzake cannabisbezit of een faciliterende wetgeving ten aanzien van het gebruik door minderjarigen ouder dan 16 jaar. Dat lijkt de politieke betrokkenen volkomen te ontgaan. Dit is voor mij en voor ongetwijfeld velen, dweilen met de kraan open en kan onmogelijk worden gesteund. Vanuit deze optiek zou bovendien een aanzienlijke meerkost ontstaan, die op diverse Vlaamse terreinen zijn impact zou hebben.
Daarnaast stelden zij ook nog voor een nieuw fonds op te richten, een fonds voor de strijd tegen verslaving. Dat lijkt misschien interessant, maar we hebben al negatieve ervaringen met dergelijke fondsen. Ik denk hierbij aan het federale Tabaksfonds, dat dan niet eens volgens een billijke verdeelsleutel middelen aan de verschillende deelstaten toekent. Dat verdient zeker geen navolging. Ook hierover lijkt het me interessant de opinie van de minister te kennen.
Hoe denkt de minister dus gestalte te geven aan een duurzaam en ge?ntegreerd preventiebeleid inzake verslavende middelen? We weten dat ze een gezondheidsconferentie heeft aangekondigd. De eerste resultaten zouden evenwel pas eind of midden 2007 in behandeling kunnen worden genomen in het parlement. Daarom wil ik weten hoe ze, los van die conferentie en heel concreet, de invulling daarvan ziet. Ik voel me hierin sterk gesteund door wat mijn partijvoorzitter erover zegt. Hij vraagt als voorzitter dat Vlaanderen de nodige centen op tafel zou leggen voor een volwaardig en duurzaam preventiebeleid. Als vader heeft hij het ook nog over het gedoogbeleid, maar dat behoort tot het federale niveau.
Beschikt de minister over gegevens waarbij zelfdoding en su?cidaal gedrag aan middelengebruik worden gelinkt? Zo niet, welke organisatorische elementen beletten dat? Als er een correlatie kan worden vastgesteld tussen middelengebruik en zelfdoding en su?cidaal gedrag, hoe zal de minister dit verwerken in haar aangekondigde actieplan Depressie en Zelfdoding?
Ten slotte, is er een toename van mensen met een verslavingsproblematiek merkbaar in de gegevens van de Centra voor Algemeen Welzijnswerk, de voorzieningen van Bijzondere Jeugdbijstand, de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg of andere door de Vlaamse Gemeenschap erkende en gesubsidieerde voorzieningen? Zo ja, uit welke gegevens blijkt dit en hoe wordt die toename vastgesteld?
De voorzitter: Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Vera Jans: Mijn vraag gaat in ruime zin ook over middelengebruik, maar meer specifiek over het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen. We konden wat cijfers bemachtigen van het Instituut voor Medische Statistiek. Daaruit blijkt dat in 2005 bijna 50 miljoen doosjes zijn verkocht. In mijn vraag kunt u de exacte hoeveelheden en over welke middelen het dan gaat, terugvinden. In de helft van de gevallen gaat het over pijnstillers, maar ook antidepressiva, slaap- en kalmeermiddelen en antipsychotica. Ondanks de vele overheidscampagnes blijkt het gebruik hiervan almaar te blijven toenemen. De campagnes hebben dus nog niet het verhoopte succes geboekt. Daarvoor worden diverse redenen aangehaald: de stijging van het aantal generische middelen die op de markt komen en nog steeds de tendens om grotere verpakkingen aan te kopen.
Een van de meest recente campagnes, van februari dit jaar, is van uw federale collega:?Angst, stress of slaapproblemen? Kies voor je eigen oplossing.´ Die campagne richt zich enerzijds tot het brede publiek, maar anderzijds ook naar huisartsen en apothekers. Dat brede publiek wordt opgedeeld in twee subgroepen: de langdurige gebruikers en de niet-gebruikers. Ik begrijp zeer goed dat de rol van de federale overheid erin bestaat het voorschrijfgedrag van de artsen te sturen. In dat kader kan ik dat deel van de campagne goed begrijpen. Toch is het zo dat gezondheidsopvoeding en de activiteiten en diensten op het vlak van de preventieve gezondheidszorg tot de Vlaamse bevoegdheidssfeer behoren. In die zin merk ik toch dat de campagne van minister Demotte zich niet beperkt tot huisartsen en apothekers, maar wel naar een heel ruim publiek is gericht.
Ik stel me dan ook de vraag of er naar aanleiding van de lancering van die campagne overleg is geweest tussen de federale en Vlaamse overheid? Vindt u het bovendien aangewezen om aanvullend op de initiatieven van de federale regering ook een Vlaamse preventiecampagne te voeren voor een breed publiek inzake het overmatig gebruik van verslavende middelen? Een derde vraag staat enigszins los van dit alles. In welke mate wordt het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen opgevangen of kan dit worden opgevangen door de kwaliteitsregelgeving in de door de Vlaamse Gemeenschap erkende instellingen? Die vraag is me deels ingegeven door cijfers die zijn verschenen over het gebruik van deze middelen in rusthuizen. Medicatie is een stuk federale materie en ik zoek daarom een Vlaamse invalshoek.
De voorzitter: De heer Marginet heeft het woord.
De heer Werner Marginet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, na de interessante algemene uiteenzetting van mevrouw Merckx en de iets meer gerichte van mevrouw Jans, wil ik het zeer specifiek over één middel hebben, namelijk Subutex. Dat is een vervangproduct voor hero?neverslaafden, dat vooral in Frankrijk en nu ook in België wordt aangewend bij ontwenning. Het medicijn kan op doktersvoorschrift worden bekomen. Uit mediaberichten, onder meer in het televisieprogramma Panorama, blijkt dat zich grote problemen voordoen bij toepassing van dit geneesmiddel. Subutex kan immers ook nog op een andere manier dan oraal gebruikt worden. Ge?njecteerd brengt het de gebruiker in een roes en functioneert het zelf als een drug. Subutex is ook zeer eenvoudig verkrijgbaar op voorschrift en de prijzen zijn opvallend laag als je bedenkt wat er in het buitenland mee gebeurt: 7 pillen of een doosje kosten zowat 30 euro. Op de zwarte markt, illegaal dus, worden ze verkocht tot 1000 euro voor die hoeveelheid. Panorama is erin geslaagd zonder problemen op een dikke week tijd voor een straatwaarde van 10.000 euro bij elkaar te kopen in Vlaamse apotheken. Dat gebeurde onder meer via vervalste voorschriften die met een laserprinter werden afgedrukt.
Veel pillen worden via autohandelaars die tot de Georgische maffia behoren naar landen in Oost-Europa verhandeld, voornamelijk Georgië en Rusland. Georgië zou naar verluidt niet minder dan een quasi onwaarschijnlijke 200.000 zware Subutexverslaafden tellen. De politie probeert daar met man en macht de plaag te bekampen, terwijl in België de politie niet of nauwelijks op de hoogte blijkt te zijn van het probleem.
Mijnheer de voorzitter, u vroeg daarnet wat lacherig of we allemaal nog wakker genoeg zijn voor dit soort van vragen. Welnu, wat lezen we in de aankondiging van Canvas??De Georgische connectie. De voorbije jaren is Georgië overspoeld door een golf van Subutex. Het wordt gebruikt in alle lagen van de bevolking, van daklozen tot parlementsleden.´ U ziet hoe voorzichtig we ook in Vlaanderen en hier moeten omspringen met het probleem.
Is in Vlaanderen al onderzoek verricht naar het gebruik van Subutex als drug? Is men hier dus al op de hoogte van de gevaren van dit middel? Klopt het dat Subutex als drug kan worden gebruikt en is daarover al onderzoek gebeurd?
Heeft de minister via de VAD of drughulpverleningscentra al meldingen ontvangen over het gebruik van Subutex als drug?
Welke initiatieven heeft de minister al ontwikkeld om een mogelijke verspreiding van Subutex-druggebruik in ons land tegen te gaan? Zal zij ook een initiatief nemen om huisartsen en hulpverleners op de gevaren van Subutex te wijzen of is dit al gebeurd?
Heeft de minister er bij de federale overheid al op aangedrongen niet langer toe te laten dat het middel via eenvoudig voorschrift kan worden aangekocht, maar alleen nog aan vastgestelde en gecontroleerde ontwenningspatiënten wordt verstrekt?
De voorzitter:Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Ik zal de vragen apart beantwoorden. Ze behandelen allemaal wel drugs en middelengebruik, maar hebben elk een heel specifieke invalshoek.
Ik zal hier niet herhalen wie allemaal onze partners zijn. Zoals u wel weet, zijn er duidelijke afspraken gemaakt inzake deze thematiek. De vraag luidt hier nu wat er v??r de aangekondigde conferentie zal gebeuren. Een van de belangrijke opdrachten waarmee we op dit ogenblik bezig zijn en die niet mag worden miskend, zijn de convenants. Daar zullen in de onderhandelingen een aantal accenten worden gelegd bij middelengebruik en drugs. Daarmee zijn we nu dus bezig.
Drie principes lopen daar als een rode draad doorheen. Ten eerste willen we naar meer geco?rdineerd, samenhangend en wetenschappelijk onderbouwd werk. Dat staat ook in het regeerakkoord. Net zoals in het globaal plan zullen wij meer en meer rekening houden met methodieken, met preventiestrategieën en efficiëntie en effectiviteit die evidence-based is.
Een tweede rode draad is dat we meer aandacht willen hebben voor meer gerichte activiteiten. Niet te veel algemeenheden, zoals bijvoorbeeld gisteren in het VIG, waarin je heel persoonlijk advies krijgt. De campagne die we daar gelanceerd hebben over de gezonde actieve voedingsdriehoek werkt zeer gericht. We moeten mensen niet overladen met hopen informatie, in een samenleving waarin al zoveel op mensen afkomt. We willen proberen doelgericht aan de mensen te bezorgen wat ze echt moeten weten. Dat houdt dus in dat we inzake preventie meer gerichte activiteiten willen uitbouwen. Dat impliceert onvermijdelijk dat er keuzes moeten worden gemaakt over de doelgroepen. Voor welke doelgroep ga je eerder inspanningen leveren, en voor welke zullen er inspanningen nodig blijven? Algemene boodschappen blijven nodig, maar misschien minder intensief. Bij specifieke doelgroepen moeten we juist intensiever gaan werken met campagnes en methodieken, die geschikt zijn om die doelgroepen te bereiken. Niet enkel via campagnes maar dus ook via methodieken die echt gericht zijn op specifieke groepen. Hierover zullen ongetwijfeld nog debatten volgen in dit parlement.
Ten derde willen we op het niveau van de regionale implementatie onder andere door LOGO´s en drugspreventiewerkers nog meer aandacht voor proactief werken, waarbij reeds op jonge leeftijd de sociale vaardigheden worden versterkt om zo het eerste gebruik uit te stellen. Persoonlijkheid, persoonlijkheidsvaardigheden en sociale vaardigheden zijn daarin zeer belangrijk. Ook dat is mijn?dada´ die ik in de plenaire vergadering in antwoord op andere vragen aan bod heb laten komen. Behalve die aangepaste methodieken en informatie willen we dus onze preventie meer gaan richten op vaardigheden van jongeren en kinderen. Die inzichten groeien. Uit studies blijkt dat zelfs al in de kleuterklas aanzienlijke effecten kunnen worden gesorteerd. Er zijn blijkbaar cruciale leeftijdsmomenten en we zouden veel vroeger moeten ingrijpen. Het gaat dan niet om informatie over drugs en dies meer, maar wel om een aantal vaardigheidstrainingen die ertoe moeten leiden dat ze sterker in het leven staan. Die trainingen moeten het mogelijk maken het eerste gebruik en het gebruikersgedrag uit te stellen of liefst niet aan bod te laten komen.
Ten vierde is ook correcte doorverwijzing naar gespecialiseerde hulpverlening van toenemend belang. Daarvoor moet in de convenants meer aandacht zijn. Het gaat hier over vroegtijdige herkenning. Hoe gebeurt dat, welke zijn de signaalfuncties, de ondersteuning en de doorverwijzing naar gespecialiseerde hulpverlening door arbeidsgeneeskundige diensten, CLB´s, huisartsen, enzovoort? Wat voor mij evenzeer belangrijk is, is dat alle convenants die met de verschillende partners worden afgesloten over een bepaalde thematiek, volledig op elkaar moeten kunnen worden afgestemd qua invulling. Dit kwam ook al ter sprake bij de palliatieve zorgen. Ik hou er niet van dat er facultatief her en der ad hoc zaken gebeuren of worden gefinancierd. Ik wil streven naar een ge?ntegreerde en geco?rdineerde visie. Dit houdt ook in dat de partners weliswaar andere doelgroepen hebben, maar dat daar wel een taakafstemming moet zijn.
Alles inzake de convenants loopt dus op dit moment en zit bijna in de laatste fase.
Er zijn vragen gesteld over de link tussen middelengebruik en zelfdoding en su?cidaal gedrag. Vandaag zijn er in feite geen gegevens beschikbaar. Wel beschikken we over de gegevens uit de Vlaamse Gezondheidsindicatoren die natuurlijk wel dat verband leggen, maar op een andere manier. Wanneer effectieve zelfdoding of pogingen tot zelfdoding worden geregistreerd, zien we dat een groot aandeel daarvan te maken heeft met een overdosis of met middelengebruik. Die data hebben we wel, maar niets over een verband tussen het regelmatig gebruik van middelen of medicatie en het aanzetten tot zelfdoding en su?cidaal gedrag.
Net zoals depressies en schizofrenie is middelengebruik als een psychiatrische problematiek gerelateerd aan zelfdoding. Daarnaast is middelengebruik ook een methode daartoe en dat is opgenomen in onze gezondheidsindicatoren. In het actieplan dat ik voor ogen heb, pleit ik voor een daling van de beschikbare middelen om zelfdoding te kunnen plegen. Zoals u weet, hebben we daar een globale visie geformuleerd over de aanpak van zelfdoding en depressie. Een van de elementen die in alle internationale studies naar boven komt, is dat men ervoor pleit de beschikbare middelen die aanleiding kunnen geven tot zelfdoding, zo maximaal mogelijk te beperken.
Welke aanbevelingen zijn daaromtrent gegeven? Bij vrouwen is intoxicatie de tweede meest gebruikte methode en bij mannen de derde. Er wordt daarom gevraagd de grootte en de vorm van de verpakkingen van geneesmiddelen te beperken. Heel veel medische kringen steunen dit. Dat zou al één belangrijk element kunnen zijn. Een tweede aspect daarbij is dat men aanraadt om doordrukverpakkingen te verkiezen boven losse tabletten. Zelfdoding gebeurt immers vaak in een impulsieve opwelling en als men dan met doordrukverpakkingen moet werken, zou er al een daling van de impulsieve drang zijn. Daarover zijn in Engeland al onderzoek en experimenten uitgevoerd, waaruit blijkt dat door deze aanpak er een statistische en significante daling is van het aantal intoxicaties door medicijnen gelinkt aan zelfdoding. Uiteraard is dat een federale materie waarover we in een interkabinettenwerkgroep samenzitten. Vanuit Vlaanderen en in het kader van ons actieplan vragen we dan ook om dit element op te nemen.
Wat middelengebruik als psychiatrische problematiek betreft: preventie van middelengebruik is een belangrijke randvoorwaarde binnen het actieplan su?cidepreventie. Antwoorden daarvoor moeten we ook in de gezondheidsconferentie vinden. De gezondheidsconferentie van 2006 zal daarom ook nauw moeten aansluiten bij het actieplan su?cidepreventie.
U vroeg ook naar cijfers over eventuele toename van drugsgebruik in de verschillende sectoren. Daarvoor moeten we in eerste instantie nagaan of er een registratie bestaat. In de CAW´s is dat het geval en wordt het registratiesysteem opgevolgd door het steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Dat systeem heet TELUS en laat weliswaar toe om binnen de grote categorie?psychische en persoonlijke problemen´ een verdere opdeling te maken naar de aard van de psychische problematiek. Die opdeling is evenwel niet verplicht, wat maakt dat sommige centra dit wel doen, en andere niet. Dit levert dan ook een vertekend beeld op in de cijfers en we kunnen niet met zekerheid zeggen dat er hier een toename is. Binnen dit systeem werden in 2004 2162 behandelingen geteld, maar zoals gezegd is dit geen goede weerspiegeling van de realiteit en kunnen we er niet echt conclusies uit trekken.
Wat de voorzieningen van de Bijzondere Jeugdbijstand betreft, is er op dit moment geen centrale registratie, zoals u weet. Het is wel duidelijk onze bedoeling en onze expliciete vraag daar met een registratie te gaan werken. We hopen daarmee in april van start te kunnen gaan als alle randvoorwaarden, zoals implementatie en dergelijke, dat mogelijk maken. Dat is dan ons nieuw cliëntopvolgingssysteem DOMINO. Dit systeem moet ons een zicht bieden op de problematieken en profielen van de betrokkenen. Dan zouden we dus wel over relevante gegevens beschikken.
Voor de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg beschikken we over gegevens voor de jaren 2003 en 2004. Deze gegevens zijn verzameld via het registratiesysteem ARCADE dat alle centra verplicht moeten gebruiken. In 2003 werden op die manier 4574 behandelingen geteld van mensen met de diagnose ´aan middelen gebonden stoornis´. In 2004 waren er dat 4488. Uit deze cijfers kunnen we dus zeker geen toename afleiden.
De registratie van hulpvragen op het gebied van middelengebruik is al jaren een probleem, niet alleen in Vlaanderen, maar ook in de rest van België. België is verplicht hierover gegevens te leveren aan Europa en dat gebeurt al een aantal jaren niet meer. Binnen de cel Gezondheidsbeleid Drugs zijn ondertussen wel de nodige afspraken gemaakt tussen de bevoegde ministers om ervoor te zorgen dat dit opnieuw mogelijk wordt vanaf 2008.
Het nieuwe systeem zal gegevens over behandelingen verzamelen bij de Algemene Ziekenhuizen, de Psychiatrische Ziekenhuizen, de Psychiatrische Centra, de gespecialiseerde drughulpverlening en de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg. Zo zullen we over betere cijfers hierover kunnen beschikken.
Ik antwoord nu op de vragen van mevrouw Jans. Er loopt inderdaad sinds 2002 een federale campagne over de benzodiazepines. Eén keer per jaar krijgen de leden van de cel Gezondheidsbeleid een beknopte stand van zaken daarover. Op 21 februari 2006 hebben de Vlaamse vertegenwoordigers informatie gekregen over het huidige initiatief. Er is echter geen voorafgaandelijk overleg geweest over de doelstellingen of strategieën van de campagne.
Nochtans zijn er in de loop der jaren regelmatig vragen gesteld vanuit de Vlaamse delegatie om het Vlaamse beleid en de relevante organisaties nauwer te betrekken bij de uitwerking van de initiatieven. Dit zou het effect ervan versterken, maar wij denken ook gewoon dat het die betrokkenheid noodzakelijk is.
Er is vorig jaar wel een beperkte mogelijkheid tot feedback geweest over de inhoud van de ontwerpfolder, en er was ook een meeting van experten waaraan de Vereniging voor Alcohol en andere Drugproblemen, de VAD, heeft deelgenomen. Er zijn echter geen structurele samenwerkingsafspraken gemaakt tussen de verschillende beleidsniveaus. Zoals u weet, betreuren wij dat ten zeerste.
Preventie van problematisch middelengebruik in Vlaanderen richt zich doorgaans niet specifiek op psychoactieve medicatie. Dat is onze keuze daaromtrent. Meestal wordt de problematiek opgenomen in het breder kader van middelengebruik in het algemeen. Reden daarvoor is dat vooral het voorschrijfgedrag van artsen in de preventieve aanpak van problemen als gevolg van psychoactieve medicatie zeer belangrijk is. Veel van de psychoactieve medicatie is immers enkel op voorschrift te verkrijgen. De rol van de voorschrijver is dan ook heel belangrijk in het gebruiksproces. De aansturing daarvan behoort tot het federale niveau en daarom hebben we er expliciet voor gekozen daaromtrent geen acties te ontwikkelen op Vlaams niveau.
Een vooraf bepaald voorschrijfbeleid laat toe om een strikte indicatiestelling te hanteren, slechts bij bepaalde patiënten voor te schrijven, en bij het voorschrijven duidelijke informatie te geven aan de patiënt over de doelstelling van de behandeling én al vooraf duidelijke afspraken te maken met de patiënt over afbouwen. Uit gesprekken met de CGG´s en andere experts blijkt dat het erg belangrijk is dat er van bij de aanvang duidelijke informatie wordt gegeven over de medicatie. Het voorschrijfgedrag van artsen is echter een federale bevoegdheid.
De VAD heeft voor Vlaanderen een folder opgesteld en verspreid, onder de naam?Psychoactieve medicatie: de vragen, de antwoorden´. In deze folder staat productinformatie voor het brede publiek en voor specifieke doelgroepen. Verder komt het thema aan bod in andere services en campagnes, onder andere van Drugbeleid op School, de Doorverwijsgids en de DrugLijn, een telefonisch en elektronisch informatiekanaal waar iedereen terecht kan met vragen over middelen, inclusief psychoactieve medicatie.
Het voorschrijfgedrag inzake slaap- en kalmeermiddelen is belangrijk voor goede zorgverlening, en in die zin is kwaliteit ook hier van cruciaal belang. Voorzieningen kunnen op vrijwillige basis dit thema opnemen in hun kwaliteitsbeleid en werken aan een verbetering van de procedures. In het kwaliteitsdecreet is dat niet als een verplichting opgenomen. Het voorschrijfgedrag in voorzieningen is op dit moment geen voorwerp van de inspecties die de Vlaamse overheid doet in de voorzieningen die zij erkent.
Ik beantwoord nu de vragen van de heer Marginet. Subutex is oorspronkelijk ontwikkeld als
een orale pijnstiller. Sinds ongeveer vijftien jaar wordt dat middel in Europa vooral gebruikt voor de behandeling van verslaving aan opiaten, als alternatief voor methadon. Het kan zonder twijfel worden misbruikt als drug. In verschillende landen wordt melding gemaakt van intraveneus gebruik door patiënten, en van de verspreiding op de zwarte markt.
Tot vandaag zijn er in Vlaanderen geen meldingen geweest van intraveneus gebruik van Subutex. Ook in de rest van Europa blijft zichtbaar misbruik voorlopig beperkt tot enkele landen, vooral Frankrijk en Finland, en in mindere mate Tsjechië, Denemarken, Duitsland en Zweden. Sterfgevallen als gevolg van misbruik zijn op Europees niveau eerder zeldzaam, hoewel er in de vakliteratuur en in sommige Europese landen wel enkele gevallen werden gerapporteerd. Dit betekent natuurlijk niet dat het risico op misbruik bij ons niet aanwezig is of dat we niet waakzaam zouden moeten zijn.
De Vereniging voor Alcohol en andere Drugproblemen heeft in 2005 een dossier opgemaakt met aanbevelingen voor het gebruik van buprenorfine bij de behandeling van patiënten, met de nodige aandacht voor de kansen op misbruik. Daarnaast werd in oktober 2005 ook een vorming rond dit thema georganiseerd, bestemd voor alle artsen en hulpverleners die werken met opiaatafhankelijken. Dat dossier is in een mailing van de VAD verstuurd naar alle organisaties die in Vlaanderen werkzaam zijn rond drugs. Het is door iedereen op eenvoudig verzoek gratis te verkrijgen.
Ik wil ook via het?Early Warning System´ (EWS) een factsheet over buprenorfine versturen naar een netwerk van 400 correspondenten die in contact komen met druggebruikers. Het EWS is een Europees waarschuwingsysteem voor nieuwe of gevaarlijke drugs. In het kader van een Europees project wil men zo een structuur creëren voor een snelle uitwisseling van informatie over de productie, de handel, het gebruik en de risico´s van nieuwe synthetische drugs. Het is belangrijk dat die informatie zo snel mogelijk bij een zo groot mogelijke groep van mensen terechtkomt.
Het koninklijk besluit van 19 maart 2004 tot reglementering van de behandeling met vervangingsmiddelen bevat al heel wat voorwaarden voor het voorschrijven van methadon en buprenorfine. Zo mogen deze middelen enkel worden voorgeschreven door artsen die hiervoor een speciale opleiding hebben gekregen of die kunnen bewijzen dat ze expertise hebben op dit gebied. De artsen in kwestie moeten verder het bewijs kunnen leveren dat ze een continue opleiding volgen in deze materie en dat ze op de hoogte zijn van de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen. Hij of zij moet ook geregistreerd zijn bij een gespecialiseerd centrum of netwerk voor de opvang van druggebruikers. Het dossier van de betrokken patiënten moet een aantal elementen bevatten die op vraag van het centrum moeten worden meegedeeld. Ten slotte moet de arts ook meewerken aan een registratiesysteem, dat erop toeziet dat elke patiënt slechts bij één arts wordt behandeld.
Ook inzake de aflevering van het middel door de apotheker bevat dit KB veel beperkende richtlijnen. Het KB is mijns inziens dus streng genoeg om het misbruik tot een minimum te beperken. Het probleem is dat we nog steeds niet beschikken over de nodige uitvoeringsbesluiten om materies als het registratiesysteem en de sanctionering ook echt in praktijk te brengen.
De materie valt volledig onder de bevoegdheid van mijn federale collega. Mijn invloed is dan ook beperkt. In de Cel Gezondheidsbeleid Drugs is een technische cel opgericht die vorm moet geven aan het registratiesysteem. Vlaanderen is in de cel vertegenwoordigd. Volgens ons moet in de geest van het KB zo snel mogelijk werk worden gemaakt van een ge?nformatiseerd en gebruiksvriendelijk systeem waarmee een geregistreerde arts nog voor de start van een behandeling kan controleren of een patiënt al ergens anders voorschriften krijgt. Zo´n systeem is niet alleen belangrijk om de zwarte markt tegen te gaan, maar ook om overdosissen bij patiënten te voorkomen.
De voorzitter: De heer Marginet heeft het woord.
De heer Werner Marginet: Ik dank de minister voor haar zeer uitgebreide en gefundeerde antwoord. Ze heeft het over strenge voorwaarden voor het uitschrijven van voorschriften. Uit de Panorama-uitzending blijkt evenwel dat veel voorschriften gemakkelijk worden verkregen. We moeten dus niet alleen de theorie, maar ook de praktijk bekijken. Zo stelt een commissaris van de federale recherche dat er al inbeslagnemingen van 4.000 tot 10.000 pillen zijn gebeurd. Die pillen worden per zeven verkocht. Het gaat dus om gigantische hoeveelheden. Waar komen die vandaan? Worden die illegaal gemaakt? Ik waardeer de waakzaamheid van de minister, maar zou toch willen vragen om die niet te laten verslappen.
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: De convenants komen eraan, en dat is goed. Dat is een waarborg dat we met het goede beleid kunnen doorgaan. Het is evident dat de minister geregeld bijstuurt. En het is meer dan verantwoord dat ze focust op risicogroepen en ook de LOGO´s inschakelt.
Wat registratie betreft, moeten we al onze mogelijkheden uitputten. De opstart van de Cel Drugs zal ons de kans geven om er bij de federale overheid assertief op aan te dringen dat Volksgezondheid er werk van maakt.
Ik heb nog een laatste vraag: is er nog nieuws over de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord? Blijkbaar is dat niet het geval.
Minister Inge Vervotte: Het is inderdaad zo dat theorie en praktijk in dit geval ver uit elkaar liggen. Wat de registratie betreft, hebt u gelijk. Dat is ook de aanpak waar Vlaanderen voor staat. Dat is de reden waarom de registratie in sommige domeinen al redelijk ver gevorderd is.
Wat het samenwerkingsakkoord betreft, is Brussel nog steeds niet overgegaan tot de ondertekening.
De voorzitter: Het incident is gesloten.