Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 25/10/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Elke Roex tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de verdeling van de bijkomende uren gezinszorg
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Mijn vraag gaat over de verdeling van de bijkomende uren gezinszorg. We weten dat thuiszorg heel belangrijk is. De verdeling van de uren gebeurt op basis van een programmatie, die gemaakt wordt met demografische gegevens. Bij die programmatie wordt rekening gehouden met de vergrijzing van de bevolking per provincie. Op die manier wordt getracht de behoefte aan thuiszorg weer te geven. Bij de diensten voor gezinszorg wordt dat uitgedrukt in het aantal subsidieerbare uren gezinszorg.
In het besluit van de Vlaamse Regering is een groeipad van 4 percent opgenomen. Dat werd enkel in het jaar 2004 gerealiseerd. Voor 2005 is er ruimte voor een uitbreiding van het huidige urencontingent met 2,31 percent. Voor 2006 staat er in de meerjarenbegroting een uitbreiding met 2,5 percent. Daarnaast werd er ook in het VIA voorzien in een uitbreiding van 0,8 percent voor 2006. In het totaal is er voor 2006 dus 3,3 percent, althans indien de 0,8 percent waarin het VIA voorziet, niet is inbegrepen in de meerjarenbegroting.
We kunnen in de huidige situatie een aantal vaststellingen doen. De globale invullingsgraad van de programmatie bedraagt op dit moment 84 percent. Dit verklaart het groeipad van 4 percent. Drie provincies, namelijk Limburg, West-Vlaanderen en Oost- Vlaanderen, hebben een invullingsgraad die hoger is dan het gemiddelde van de programmatie voor heel Vlaanderen. Twee provincies - of regio´s -, Vlaams-Brabant en Brussel-Hoofdstad, hebben een invullingsgraad die significant lager ligt dan de algemene invullingsgraad en dan die in andere provincies. Ik heb het dan louter over de programmatie, los van de vraag hoeveel uren er nog worden gepresteerd. Dat is een bijkomend criterium.
Om het historisch gegroeid verschil tussen de provincies weg te werken, is er in sommige provincies dus een forse inhaalbeweging nodig. Bij de toekenning van de extra uren aan de diensten voor gezinszorg willen we een optimale regionale verdeling nastreven, zodat de geografische toegankelijkheid van het aanbod geoptimaliseerd wordt.
Mevrouw de minister, in uw antwoord op eerdere vragen van mij, hebt u gezegd dat de algemene principes voor de toekenning van de bijkomende uren onder andere zijn: de voorrang aan provincies en gemeenten waar de invulling van de programmatienorm laag is en een effectieve realisatiegraad van minstens 90 percent van het aantal toegekende uren. Dit zijn correcte principes, maar daarnaast pleiten we ook voor een verfijning van de programmatienorm, enerzijds qua regioafbakening, en anderzijds qua parameters. Zo stellen we bijvoorbeeld in de provincie West-Vlaanderen grote verschillen vast tussen de kuststreek, waar veel ouderen wonen, en de andere West-Vlaamse gemeenten. Het lijkt daarom logisch om de gemeenten te groeperen volgens de concentratiegraad van ouderen, volgens de aanwezige?grijze druk´ dus.
Op basis van een pragmatische studie zou men een aantal gekende en meetbare parameters moeten samenbrengen die een beter beeld geven van het zorgbehoefteprofiel van een zorgregio. Men zou dus met meer dan de louter demografische criteria rekening houden die vandaag worden gehanteerd. Men zou verder ook de programmatie kunnen verfijnen door rekening te houden met de aanwezigheid van residentiële voorzieningen.
Tot slot meen ik dat de inhaalbeweging voor Brussel en Vlaams-Brabant zonder begeleidende maatregelen niet mogelijk zal zijn. Het is voor de diensten heel moeilijk om in Brussel verzorgenden te rekruteren. Er zijn dus acties nodig om de rekrutering van geschikt personeel te stimuleren. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een promotieactie ten bate van de opleiding verzorgenden in de polyvalente opleidingscentra en het beroepsonderwijs in zorgregio´s met een belangrijke achterstand. Dat zijn toevallig ook de twee regio´s waar de werkloosheid erg hoog is. Zo´n actie kan dus tegelijkertijd ook de tewerkstelling in Brussel-Hoofdstad en Vlaams-Brabant bevorderen.
Mevrouw de minister, klopt het dat de totale geplande uitbreiding voor 2006 3,3 percent bedraagt, of anders gesteld: komen de geplande bijkomende uren van het VIA-akkoord bovenop de geplande bijkomende uren van de meerjarenbegroting? Bent u het met mij eens dat de programmatienormen aan verfijning toe zijn? Welke stappen zijn reeds ondernomen om zo´n verfijning te realiseren? Wat is de stand van zaken van de geplande inhaalbeweging in de provincies die zeer laag scoren inzake de realisatie van de programmatienorm? Welke begeleidende acties wilt u in dat verband ondernemen? Hebt u daarover al overlegd met de minister van Werk?
De voorzitter: Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Vera Jans: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega´s, ik heb twee opmerkingen. De eerste betreft het groeipad waarover mevrouw Roex het ook heeft gehad. Eerlijkheidshalve moet worden gemeld dat er in 2000 een stijging van 4 percent is gerealiseerd, maar van 2001 tot 2004 ging het over een stijging met slechts iets meer dan 1 percent. Sinds dit jaar is een stijging met 2,37 percent waarneembaar.
De tweede opmerking betreft de verwijzing naar het feit dat de programmatienormen of de invullingsgraden hoger zijn dan het Vlaamse gemiddelde. Ik trek de cijfers niet in twijfel. Toch is het belangrijk dat men de thuiszorg in zijn context analyseert. Limburg heeft inderdaad een invullingsgraad van 86,76 percent. We stellen echter wel vast dat daar elf 65- plussers professionele hulp krijgen: acht thuis en drie in een rusthuis. Het Vlaamse gemiddelde bedraagt echter zes thuis en vijf in een rusthuis. De programmatienormen van de rusthuizen spelen daarin ook een rol. Ik hoop alleszins dat ook rekening wordt gehouden met de demografische evolutie. Bij verfijning moet ook worden onderzocht waar sprake is van een te grote invullingsgraad, of beter gezegd; van een invullingsgraad die meer dan het gemiddelde bedraagt. In elk geval is thuiszorg een goede zaak. Thuiszorg is ook noodzakelijk, en moet verder worden gestimuleerd.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, geachte collega´s, in het VIA-akkoord zijn maatregelen ter uitbreiding van het urencontingent voor Gezinszorg ten belope van 0,8 percent opgenomen. De meerjarenbegroting is nadien uitgewerkt. In het verlengde van de discussie over die begroting is beslist om dat cijfer op te trekken tot 2,5 percent. Wat de Gezinszorg betreft, zullen we in 2006 het criterium van de demografische evolutie verrekenen. Dat criterium zal overigens ook van toepassing zijn voor het gehandicaptenbeleid, de kinderopvang, enzovoorts. Alles vormt een geheel, en dat komt in de meerjarenbegroting allemaal samen.
De vraag om de criteria voor de programmatie nader te onderzoeken is terecht. Er zijn meerdere parameters mogelijk om de vraag naar Gezinszorg te meten. Ik heb de administratie opgedragen om de bestaande programmatie van de Gezinszorg en ook die van de dagverzorgingscentra en de Centra voor Kortverblijf te evalueren. Die opdracht past in de voorbereiding van de aanpassing van het Thuiszorgdecreet. We willen eerst dat decreet aanpassen, om in een latere fase het Woonzorgdecreet onder handen te nemen. Ik wil komen tot een verfijning van de programmatie waarbij niet alleen de demografische evolutie in rekening wordt gebracht.
Wat is de stand van zaken van de inhaalbeweging in provincies die zeer laag scoren? Er is overlegd met de Vlaamse Vereniging van Diensten voor Gezinszorg. Dit jaar is voor het eerst een realisatienorm per provincie vastgelegd. Die zal gelden als richtlijn en als toetssteen voor de aanwending van de bijkomende uren. Zo krijgen we een dubbel effect. Bij de verdeling van de uren voor gezinszorg wordt al rekening gehouden met de invulling van de programmatie per provincie. Bovendien wordt er zo op toegezien dat de extra uren voor gezinshulp worden aangewend ten bate van de provincies met de laagste invullingsgraad.
Deze norm is nieuw voor de privé-diensten waarvan het werkgebied zich over meerdere gemeenten of provincies uitstrekt. De uren die naar de diensten gaan, moeten worden verdeeld over de provincies zelf. Met de diensten is afgesproken dat ze begin 2006 de nodige gegevens bezorgen die moeten toestaan om het gebruik van de extra uren voor 2005 te evalueren. In een brief heb ik uiteengezet welke verwachtingen ik heb en hoe de evaluatieprocedure eruitziet. Ik heb daarin gemeld dat ik overweeg de positieve resultaten te honoreren bij de toekenning van de extra uren voor gezinshulp voor 2006. Ik heb altijd gezegd dat positieve ontwikkelingen zullen worden aangewend als stimulans om het inzake uren in 2006 nog beter te doen.
Ik heb nog niet formeel overlegd met minister Vandenbroucke. Ik wil er wel op wijzen dat verzorgenden niet enkel afstuderen via het reguliere onderwijscircuit. Een groot deel van hen studeert af via de opleidingscentra voor polyvalente verzorgenden. Die mogen niet aan de aandacht ontsnappen. De belangrijkste signalen over een tekort aan gekwalificeerd personeel komen uit het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. In de loop van de komende maanden willen we overleggen, vooral over de gestelde opleidingsvoorwaarden voor verzorgenden of verzorgkundigen.
Over het beroep en het statuut van verzorgkundigen zijn nog discussies gaande. In het overleg zal ook de instroom van opgeleide verzorgenden in de arbeidsmarkt aan bod komen.
Ik vat samen. Het urencontingent is beperkt volgens de geografische evolutie. Bij de verdeling willen we ook met andere criteria rekening houden. De invulling per provincie is voor ons een belangrijk aandachtspunt. Het Thuiszorgdecreet zal worden aangepast. Dat zal wellicht in 2006 gebeuren. Nadien komt het Woonzorgdecreet aan de beurt.
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega´s, het verheugt me dat de minister de programmatie wil verfijnen. Volgens mij ontstaan er problemen bij analyse van de voorliggende cijfers. Iedereen wordt dan over dezelfde kam geschoren.
Ik kijk dan ook uit naar de begeleidende acties ten bate van de tewerkstelling. Mijn ervaring leert me dat dit in Brussel echt wel kansen biedt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de allochtonen die op die manier in een soort tweedekansonderwijs terecht kunnen komen. Ik wil daaraan meewerken, zodat we de twee doelstellingen kunnen realiseren.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: De komende jaren zal de vraag nog toenemen. Het is vast en zeker de moeite om daaraan te werken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.