Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 25/10/2005
Vraag om uitleg van de heer Pieter Huybrechts tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de gehoorschade bij de jeugd
De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, volgens professor Van de Heyning van het Antwerps Universitair Ziekenhuis wordt gehoorschade, vooral bij jongeren, een steeds nijpender probleem. Bij twintigers zou volgens recente cijfers al een kwart gehoorverlies oplopen. Dat komt vooral door de huidige muziekcultuur: hoofd- en oortelefoons, MP3-spelers, fuiven en popconcerten.
Gehoorschade is onherstelbaar en de gevolgen zijn verstrekkend. Wie jong al last heeft, zal later misschien 10 jaar eerder een hoorapparaat nodig hebben. Gehoorverlies verloopt heel geleidelijk. De alarmsignalen, zoals een fluittoon, nemen af naargelang men minder goed hoort. In vele gevallen wordt de muziek dan juist harder gezet, met nog meer schade tot gevolg.
Professor Vinck, hoogleraar audiologie aan de Universiteit Gent, waarschuwt voor lawaaidoofheid. Een miljoen Belgen loopt door het werk een hoog risico op erge gehoorschade. Momenteel is lawaaidoofheid de meest voorkomende beroepsziekte. Jammer genoeg wordt het steeds erger.
Ook de sociale kosten van gehoorschade zijn enorm. Het fonds voor beroepsziekten keerde in 2003 ongeveer 16 miljoen euro uit voor gekende gevallen van gehoorschade. Lawaai is in het algemeen, en zeker op de werkvloer, een toenemend en vaak onderschat probleem. Geluidshinder veroorzaakt op de lange duur niet alleen gehoorverlies, maar heeft ook op andere vlakken gevolgen. Zo is er een verhoogd risico op arbeidsongevallen. Zwangere vrouwen hebben een kans op schade aan de foetus. Geluidsstress zou ook een invloed hebben op hart- en vaatziekten, op verhoogde bloeddruk, enzovoort.
Een Amerikaanse studie heeft uitgewezen dat wie solliciteert, maar liefst 3 keer minder kans maakt op een job als hij of zij gehoorschade heeft. Niet alleen in fabrieken rijzen problemen. Ook in callcenters, waar mensen permanent een hoofdtelefoon opzetten, kan het geluidsniveau schade veroorzaken. Ook werknemers in de bouw, textiel, horeca en dienstverlening, lopen een verhoogd risico. Steeds meer mensen worden daardoor meer gehandicapt, zodat ze tegen de tijd dat ze met pensioen gaan, geen normaal telefoongesprek meer kunnen voeren. Gehoorbescherming biedt niet altijd afdoende bescherming.
De effectieve werking van gehoorbeschermers zou in de praktijk veel lager zijn dan wordt aangenomen. Professor Vinck pleit voor strengere normen, degelijker gehoorbescherming en verplichte tests in de risicosectoren. Er bestaan nieuwe technieken, die het mogelijk maken de kans op gehoorschade op het werk tot bijna nul te herleiden.
De Europese week over lawaai, van maandag 24 tot vrijdag 28 oktober, wil de aandacht vestigen op de verstrenging van de geluidsnormen op het werk. De geluidslimiet wordt in de lidstaten in februari 2006 op 87 decibel vastgelegd. Dat betekent een vermindering met 3 decibel in vergelijking met de maximumblootstelling van 90 decibel die in 1986 als uiterste grenswaarde werd vastgelegd. De vermindering van 90 naar 87 decibel komt overeen met ongeveer een halvering van de tolerantiegrens.
Het is deze week de bedoeling er de jeugd bewust van te maken dat zij verstandig moet omgaan met blootstelling aan lawaai. Mevrouw de minister, bent u op de hoogte van deze problematiek? Hebt u al overleg gepleegd met de minister van Onderwijs om het probleem van lawaaihinder in scholen te onderzoeken en aan te pakken en met uw federale collega van Werk om voldoende beschermingsmaatregelen op de werkvloer vast te leggen? Er moet een gerichte campagne komen, zeker ten aanzien van de jeugd, die wijst op de gevaren van te luide muziek. Welke initiatieven zult u nemen?
De heer Felix Strackx: Mevrouw de minister, ik ben blij dat iemand uit een andere commissie hierover een vraag stelt, want naar ons luistert u blijkbaar toch niet. Een jaar geleden, op dinsdag 26 oktober van vorig jaar heb ik u immers ongeveer dezelfde vraag gesteld. Ik had het toen meer over de bioscopen. Tijdens het spelen van kinderfilms worden geluidsdrukken van 130 decibel opgetekend, dat betekent een geluidsdruk van 16 maal het geluid van 90 decibel. Dat werd toen geminimaliseerd met verwijzingen naar professor Paul Van de Heyning die toen zei dat er geen groot probleem was. Hij was het niet eens met de uitgangspunten van het artikel en met mijn vraag.
Intussen is hij blijkbaar tot inkeer genomen en beseft hij dat er wel een groot probleem is. Toen zei hij nog dat bij blootstelling aan acuut lawaai een tijdelijke gehoorsdaling optreedt die 24 tot 48 uur kan duren. Nadien zou het gehoor volledig recupereren.
Ik heb toen gevloekt. Amper vier dagen later, op 30 oktober, stond er een artikel in de krant van professor Bart Vinck: 'Gehoorschade bij de jeugd wordt een kolossaal probleem, maar niemand heeft er oren naar.' De titel luidde: 'Professor Bart Vinck predikt in de woestijn.' Hij had het over gehoorschade die leidt tot sociaal isolement en leerachterstand. Hij zei toen het volgende: 'Er zijn nu nieuwe technieken om vroegtijdig gehoorschade vast te stellen, maar men bedient zich nog steeds van ontoereikende technieken.' Hij pleitte voor een verlaging van de norm die in ons land 85 decibel bedraagt, terwijl Europa 75 decibel aanhoudt.
Mevrouw de minister, ik wijs ook op een element van uw antwoord van een jaar geleden. U zei toen het volgende: 'Volgens de norm mag de werknemer per dag maximaal aan 150 impulsen van 130 decibel worden blootgesteld.' Dat is een enorm geluid. Professor Vinck had het over een verlaging van 85 naar 75 decibel. Dat is een zeer laag geluid.
U antwoordde me toen het volgende. 'Opdat in alle CLB's deze gehoorscreening op dezelfde wijze zou worden uitgevoerd en geregistreerd, heb ik de opdracht gegeven aan de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg om een onderzoeksprotocol op te stellen dat duidelijk maakt welke gehooronderzoeken moeten worden uitgevoerd en bij welke doelgroep. Als deze standaard inzake gehoor wordt aangenomen, kan hij worden geïmplementeerd in alle CLB's.'
Hoever staat het daarmee? Hebt u de resultaten van dit onderzoek? Is het protocol al in werking?
Mevrouw Vera Jans: Deze problematiek is inderdaad al eerder in deze commissie aan bod gekomen. Ik ga ervan uit dat de minister wel oren heeft naar onze vragen en opmerkingen. Ik verwijs naar vorige uiteenzettingen en in het bijzonder naar de stand van zaken van het jeugdgezondheidsprotocol. Mijn vraag is waar het kan worden toegepast.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Eerst wil ik duidelijk stellen dat het niet klopt dat ik niet zou luisteren. Ik herinner mij een vraag over popconcerten en festivals. Dat is een groot verschil. Ik heb daarover nog contact opgenomen met minister Peeters die deze problematiek mee opvolgt.
Luisteren naar luide muziek is de voorbije decennia inderdaad aanzienlijk toegenomen. Geluidsoverlast op popconcerten en in discotheken is de jongste jaren door een striktere toepassing van en controle op de wetgeving verminderd.
Wat nu aan bod komt, is de draagbare luisterapparatuur. Het wordt steeds gemakkelijker gemaakt om ernaar te luisteren, want deze toestellen zijn nog zo groot als een pen. Daardoor maken steeds meer mensen ervan gebruik. De techniek maakt het ook alsmaar meer mogelijk om het geluid hoger in te stellen. Belangrijke aspecten hierbij zijn de gebruikstijd en de geluidniveaus. De hinder is afhankelijk van de geluidfrequentie enerzijds en de hoogte van de signalen anderzijds. Dat heb ik vorig jaar ook al gesteld.
Vandaag is bekend dat 15 percent van onze jongeren een blijvend gehoorverlies hebben van 2 tot 3 decibel door blootstelling aan hoge geluidsniveaus tijdens het bijwonen van concerten en bij bezoek aan discotheken. Verder heeft 5 percent een gehoorverlies van 10 tot 15 decibel door het gebruik van koptelefoons. Ik voeg eraan toe dat dit schattingen zijn. Er bestaan geen harde cijfers over, het zijn hypothesen op basis van extrapolaties.
In alle CLB's wordt het gehoor van alle kleuters in het tweede jaar kleuteronderwijs, van alle leerlingen in het vijfde jaar lager onderwijs en van het derde jaar secundair onderwijs onderzocht in het kader van de leeftijdspecifieke algemene consulten. Op verschillende leeftijden wordt het gehoor dus getest. Wij hebben toen gesteld dat het belangrijk is de gehoorscreening op eenzelfde wijze uit te voeren en te registreren.
Ik heb inderdaad de opdracht gegeven aan de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg om een onderzoeksprotocol op te stellen. De bedoeling daarvan is dat de zaak op wetenschappelijke evidentie gestoeld is en dat duidelijk wordt welke gehoorsonderzoeken op welke wijze moeten worden uitgevoerd en bij welke doelgroep. De opmaak van het onderzoeksprotocol wordt geleid door professor Hoppenbrouwers van de KUL, in samenwerking met professor Van de Heyning. Het onderzoek zal ten vroegste midden 2006 afgerond zijn. Zodra de administratie een standaard voor gehoor bezit, kan die worden geïmplementeerd door alle CLB's.
Op basis van de registratie van deze gehoorscreening zullen er betrouwbare gegevens beschikbaar zijn over het gehoor van Vlaamse kinderen en jongeren. Belangrijk is dat we de gegevens ook zullen kunnen relateren, bijvoorbeeld aan de levensstijl van de leerlingen, aan het gebruik van hoofd- en oortelefoons en aan het bijwonen van fuiven en concerten. We zullen dus de nodige beleidsaanbevelingen kunnen doen.
De risicoanalyse waaronder geluidshinder ressorteert en de risicobeheersing behoren tot de bevoegdheid van een bevoegde interne of externe dienst Preventie en Bescherming op het Werk. Alle personeelsleden van de scholen zijn onderworpen aan deze diensten. De onderwijsinstelling is belast met de uitvoering van de risicoanalyse voor de leerlingen en met de preventiemaatregelen die van toepassing zijn in de onderwijsinstelling zelf. In het licht van de preventieve jeugdgezondheidszorg, in hoofdzaak uitgevoerd door de CLB's, wordt overleg gepleegd met de minister van Onderwijs.
We hebben gesteld dat het belangrijker is een duurzaam beleid te voeren dan om een campagne op te starten. We hebben daarom vooral gewerkt aan de setting van gehoor en aan de uniforme toepassing. Op die manier kunnen we beschikken over registers en wetenschappelijke gegevens en kunnen we de registers aan elkaar koppelen. We kunnen zeker zijn dat iedereen op dezelfde manier zal worden gescreend en kansen zal krijgen. Werken met eenmalige campagnes heeft weinig invloed op het gedrag van jongeren indien ze niet ingebed zijn in een breder structureel geheel.
We hebben dus al stappen gezet. We zijn niet doof voor de thematiek inzake gehoor en gehoorschade. We zijn van mening dat een wetenschappelijke onderbouw noodzakelijk is, en daarom hebben we aan de beide professoren de opdracht gegeven om een algemene, gerichte en onderbouwde screening te ontwikkelen voor verschillende leeftijden en doelgroepen. Die kan in heel Vlaanderen worden uitgevoerd door de CLB's.
De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts: Mijnheer de minister, ik dank u uiteraard voor uw antwoord. Ik hoop werkelijk dat u tijdig de nodige maatregelen zult nemen om de werknemers, maar zeker ook de jeugd te wijzen op de gevaren die verbonden zijn aan gehoorschade. Uiteraard hoop ik ook dat alle nieuwe technieken en elke aangepaste gehoorbescherming worden aangewend om gehoorschade te voorkomen.
De heer Luc Martens: Mevrouw de minister, eens te meer wordt gekeken naar het onderwijs. Altijd weer wordt verwacht dat het onderwijs de problemen oplost. Bij relatieproblemen moet het onderwijs instaan voor het aanleren van relatiebekwaamheid. Als we te dik worden, moet het onderwijs ervoor zorgen dat iets wordt gedaan aan de eetgewoonten. Het onderwijs is de meid van alle werk. Alles wat fout loopt in de samenleving, moet blijkbaar worden rechtgezet via het onderwijs. Als de leerlingen daarnaast nog wat Nederlands en Engels leren, is dat mooi meegenomen.
De problemen moeten op de juiste plaats worden aangepakt. In de strijd tegen dit probleem, zou ik u willen aanmoedigen om de jongeren te zoeken in de milieus waar ze graag met geluid bezig zijn. U kunt vooral iets ondernemen via peer groups of verenigingen waar geluid uitdrukkelijk aanwezig is. Organisatoren, bijvoorbeeld van festivals, hebben veel gezag. Als onze collega's Schueremans en Mahassine zich hiervoor engageren, dan kan dat zeker een effect hebben. Ik denk ook aan organisaties als Jeugd en Muziek. Die bereiken veel jongeren en hebben een gezag dat veel groter is dan dat van het onderwijs. Als de leerkrachten over dit onderwerp beginnen, dan wordt dat ervaren als weeral gezaag over nog maar eens een maatschappelijke kwaal. Dat is voldoende om juist geen effect te hebben.
Het onderwijs is hier dus geen goede partner meer voor. Het is overmatig bevraagd, en bevraagt zelf overmatig de jongeren. We moeten hen dus benaderen in de milieus waarin die lawaaicultuur als evident wordt beschouwd. Zulke partners kunnen misschien een tegenbeweging op gang brengen.
Minister Inge Vervotte: Er is een groot verschil tussen screening en sensibilisatie. Dat neemt evenwel niet weg dat uw pleidooi om niet alles op het onderwijs af te wentelen, terecht is. Ook andere actoren moeten hun verantwoordelijkheid nemen en kunnen misschien meer invloed hebben.
De voorzitter: Het incident is gesloten.