Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 04/10/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Trees Merckx-Van Goey tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de stijgende thuisloosheid bij vrouwen ten gevolge van het stijgende partnergeweld
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, het lijkt me zinvol om de problematiek van de thuisloosheid bij vrouwen in een aparte vraag ter discussie te stellen. Thuisloosheid wordt gemakkelijk als een mannenprobleem gezien, hoewel partnergeweld ervoor zorgt dat de thuisloosheid van vrouwen stijgt. In 1982 waren 82 percent van de thuislozen mannen. De thuisloosheid vervrouwelijkt echter. Thuisloze vrouwen zijn ook erg jong: meer dan de helft is jonger dan 30 jaar. In veel gevallen is hun thuisloosheid veroorzaakt door partnergeweld.
In een crisissituatie en compleet onvoorbereid kloppen die vrouwen aan bij vluchthuizen. In heel wat gevallen zien hulpverleners zich genoodzaakt vrouwen wegens plaatsgebrek te weigeren. Dat is natuurlijk het ergste wat die vrouwen kan overkomen, want dikwijls zijn ze daarom verplicht terug naar huis te keren. Vaak willen of kunnen ze niet terecht bij familie. Ze leven - precies onder invloed van de partner - al jaren in een sociaal isolement. Vaak hebben ze geen contact meer met familie of vrienden.
Bovendien zijn ze bang dat hun gewelddadige partner hen zal komen opzoeken als hij weet waar ze verblijven. De anonimiteit en het geheime adres van de vluchthuizen voorkomt dat partners hen nog lastigvallen. De federale wet die stelt dat bij partnergeweld de pleger uit huis moet worden gezet, vereist niet alleen een groot engagement van het slachtoffer, maar is ook praktisch zeer moeilijk te realiseren.
Een van de oorzaken van het plaatsgebrek in de vluchthuizen blijkt het gebrek aan doorstroming te zijn. Mevrouw de minister, hoe wilt u dat probleem aanpakken? Hebt u hierover al overleg gepleegd met de minister van Wonen om na te gaan welke mogelijkheden er bestaan bij het toewijzen van sociale woningen? Wordt dat geregeld in het protocol waarvan hier al sprake was? Waren er daarover al gesprekken met sociale huisvestingsmaatschappijen? Wordt nog in andere mogelijkheden voorzien, zoals een verhoging van de capaciteit van begeleidwonenprojecten? Doorstroming is belangrijk, want anders komt de anonimiteit in het gedrang.
In het regeerakkoord is de uitbreiding van de opvangcapaciteit in de vluchthuizen opgenomen. Hoe zal dat gebeuren? Op eerdere vragen over dit onderwerp benadrukte u dat u niet enkel curatief te werk wil gaan, maar ook preventief. Welke stappen hebt u al gezet?
In welke mate wordt gewerkt aan 'de veilige terugkeer'? Vier op tien vrouwen zijn immers bereid terug te keren naar hun partner als het geweld stopt. Kan er tijdens en na de residentiële opvang niet meer gebeuren voor het begeleiden van partners met het oog op een veilige terugkeer? Het volstaat niet de mensen een dak boven het hoofd te geven: er moet een duurzame oplossing uit de bus komen, en sommigen willen terug naar de partner.
Weet u of de nieuwe wet waarbij de pleger van geweld uit huis wordt gezet, ook effectief in Vlaanderen wordt toegepast?
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: De cijfers zijn duidelijk. In Vlaanderen beschikken we over 311 bedden, maar elk jaar komen er ongeveer 8.000 vrouwen aankloppen. Een derde van hen vindt geen plaats. Het tekort aan opvangplaatsen is in Vlaanderen chronisch. Volgens de woordvoerder-coördinator intrafamiliaal geweld van de Antwerpse politie is het probleem in de grootsteden zeer groot. Het komt steeds meer voor dat moeders met één of meer kinderen de nacht op een politiekantoor moeten doorbrengen. Dat kan toch niet.
Naar aanleiding van de bekendmaking van de cijfers las ik in de pers dat de minister van oordeel is dat sociale huisvesting voor de slachtoffers een belangrijke opdracht heeft te vervullen. Ik betwist dat niet, maar daar kan niet alle heil van komen. Ik denk dat die vrouwen vooral nood hebben aan een goede begeleiding. Ze hebben vreselijke zaken meegemaakt, ze hebben schrik en voelen zich bedreigd. Na die dramatische gebeurtenissen hebben ze in de eerste plaats nood aan een opvanghuis en aan hulpverlening. In een sociale woning is er van opvang en hulpverlening geen sprake. En als de geweldpleger dan te weten komt waar zijn partner zich bevindt, bestaat het risico dat hij er zijn vrouw gaat bedreigen.
Er wordt dus terecht een pleidooi gehouden voor de uitbreiding van de opvangcapaciteit van vluchthuizen. Het probleem moet echter vanuit verschillende hoeken worden aangepakt. Er is nood aan hulpverlening voor het slachtoffer en haar kinderen, en er is nood aan een krachtige aanpak van de dader van het intrafamiliale geweld. Ik stel vast dat veel dossiers met klachten van vrouwen over intrafamiliaal geweld gewoon worden geseponeerd. Ik heb als advocaat inzage gekregen in dossiers waarin de motivatie van het parket luidt dat intrafamiliaal geweld geen prioriteit is. Ik betreur dat, want het gaat over ernstige feiten.
Mevrouw Merckx had het al over een wetsvoorstel waarbij de rechter de mogelijkheid krijgt om de dader te dwingen het huis te verlaten. Dat lijkt me de enige correcte oplossing. Is die wet al goedgekeurd? In de pers lazen we dat de meerderheid het voorstel wel zag zitten, maar dat de minister van Justitie niet geneigd was om het te aanvaarden. In elk geval hoop ik dat onze minister er bij de federale minister zal op aandringen dat die wet krachtdadig wordt toegepast.
Preventiewerk naar jongeren in de Bijzondere Jeugdzorg is belangrijk. Uit cijfers blijkt immers dat kinderen die het slachtoffer werden van intrafamiliale geweld meer kans maken om later zelf dader te worden. We moeten daar aandacht voor opbrengen.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Mijn reactie is in de pers slechts fragmentarisch weergegeven. Bovendien had ik toen nog niet het rapport kunnen inkijken. Een bevoorrechte journalist had dat al wel gekund. Uit dat rapport blijkt dat er een probleem van doorstroming bestaat, waardoor de capaciteit niet optimaal wordt benut. Ik heb nooit gezegd dat we de slachtoffers onmiddellijk in de socialehuisvestingssector willen onderbrengen. Dat kan de bedoeling niet zijn. Wel moeten we vermijden dat de mensen soms drie, zes of negen maanden in een vluchthuis verblijven. In de praktijk gebeurt dat.
Het probleem overstijgt het beleidsdomein van Welzijn. Uit het rapport blijkt ook dat dit vooral een probleem van de allochtone gemeenschap is. Allochtone slachtoffers vragen niet gemakkelijk hulp, ze doen dat pas als het om echte crisissituaties gaat. Buurtwerkingen en de consultatiebureaus van Kind en Gezin hebben terzake een rol te vervullen. Allochtonen moeten vroeger bij de hulp- en dienstverlening worden betrokken. In de grootsteden vormen zij de grote groep van slachtoffers.
Ik heb het samenwerkingsprotocol reeds vermeld. Het is de bedoeling dat we specifieke overeenkomsten afsluiten voor de verschillende domeinen.
We hebben gevraagd dat de bovenlokale stuurgroep Wonen-Welzijn, met de thuislozen als doelgroep, opnieuw wordt opgestart. In de stuurgroep hebben vertegenwoordigers van de verschillende pilootregio's zitting, evenals de koepelorganisaties, met name het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, het Vlaams Overleg Bewonersbelangen, de kabinetten van de ministers van Welzijn en Huisvesting en de administraties van beide departementen.
Met het overleg willen we ervaringen inzake begeleid wonen in de pilootregio's uitwisselen. Tegelijkertijd worden de in de pilootregio's ervaren knelpunten besproken en wordt gezocht naar oplossingen. Ook de samenwerkingsafspraken tussen de CAW's en de socialehuisvestingsmaatschappijen komen tijdens het overleg aan bod.
Het is onze bedoeling te werken volgens het subsidiariteitsbeginsel. We proberen ambulant te werken als het kan, en residentieel als het moet. Het is belangrijk niet alleen te focussen op de capaciteit. Ik hoop dat we niet in die valkuil trappen, maar actief werken rond het sneller ambulant ingrijpen.
We zien dat de sociale netwerken van de vrouwen belangrijk zijn, dus ook de psycho-sociale begeleiding is belangrijk. Enkel als de veiligheid niet kan worden gegarandeerd, kiezen we voor een residentiële opvang.
Voor de verruiming van de opvangcapaciteit hebben we aan het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk gevraagd een behoeftepeiling uit te voeren, zodat we duidelijk weten waar en hoe groot de behoeften zijn en het bestaande aanbod duidelijk in kaart wordt gebracht. We wachten op de resultaten om beslissingen te nemen.
Door de vraag aan het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk is een aanzet gegeven. Daarna kunnen we zoeken naar beleidsaanbevelingen.
We hebben het aanvoelen dat voor de verschillende problematieken van thuisloosheid een aantal componenten dezelfde zijn. Dat hebben we ook geleerd uit de veelvuldige gesprekken die we het voorbije jaar hebben gevoerd. We werken aan een rapport om vooral de afstemming tussen Justitie en Welzijn te verbeteren.
De veilige terugkeer is voor mij een belangrijk aandachtspunt. Het is een expliciete opdracht voor de vluchthuizen en de vrouwenopvangcentra, maar we stellen vast dat in de praktijk die opdracht vaak maar gedeeltelijk wordt uitgevoerd en sterk regiogebonden is.
Het is wenselijk dat al bij de eerste intake wordt gewerkt aan een plan om een veilige terugkeer mogelijk te maken. Er moet voldoende aandacht worden besteed aan een veiligheidsplan. Op dat moment moeten ook andere hulpverleningsvormen, die leiden tot gezinsgesprekken, kunnen worden opgestart, zodat bemiddeld kan worden en ondersteuning kan worden geboden. Ik denk dat de ambulante werkvormen van de CAW's hier beter bij kunnen aansluiten.
We hebben geen zicht op het aantal keer dat de wet van 28 januari 2003, waarin staat dat de gezinswoning wordt toegewezen aan de slachtoffers van geweld, al werd toegepast. Uit mijn contacten met minister Onkelinx blijkt wel dat zij dit beschouwt als een prioritair beleidsdomein. Zij heeft dat ook zo doorgegeven aan de politiediensten en de parketten. Minister Onkelinx heeft dus niet het signaal gegeven dat binnen haar bevoegdheidsdomein intrafamiliaal geweld niet belangrijk zou zijn. Integendeel, zij heeft expliciet een signaal gegeven dat intrafamiliaal geweld voor haar prioritair aangepakt moet worden.
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mevrouw de minister, ik heb niet gezegd dat een en ander voor minister Onkelinx geen prioriteit is, en zij dus de parketten de opdracht heeft gegeven niet te vervolgen. Ik stel enkel vast dat de parketten, die autonoom beslissen over hun vervolgingsbeleid, er in de praktijk geen prioriteit aan geven.
Minister Inge Vervotte: Mevrouw Dillen, ik reageerde op uw opmerking over de gesprekken met minister Onkelinx. Uit die gesprekken blijkt dat dit voor minister Onkelinx een prioriteit is. Dat is alles wat ik daarover wou zeggen.
Mevrouw Gerda Van Steenberge: Mevrouw de minister, tijdens een vorige behandeling van dit onderwerp hebben we het ook gehad over het Oostenrijkse model, dat werd besproken in het Adviescomité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen van de Senaat. De verschillende Vlaamse democratische partijen hebben hierover een gezamenlijk wetsvoorstel ingediend.
De voorzitter: Mevrouw Van Steenberge, het is verhelderend dat u zelf het onderscheid maakt tussen democratische en andere partijen.
Mevrouw Gerda Van Steenberge: Mijn opmerking was cynisch bedoeld. Ik hoorde deze morgen op de radio dat cynisme een teken is van intelligentie.
Zoals altijd mochten wij het wetsvoorstel niet mee ondertekenen. Mevrouw Onkelinx heeft toen verklaard dat zij geen voorstander is van het Oostenrijkse model. Daarop hebben de partijen in kwestie aangekondigd niet te zullen aandringen op de behandeling van het wetsvoorstel in de Senaat.
Uiteraard is minister Onkelinx tegen intrafamiliaal geweld, maar er rijzen wel vragen als de minister niet wil ingaan op een goed wetsvoorstel.
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mevrouw de minister, u hebt het probleem van de doorstroming extra geduid. Het is nu ook duidelijk dat een actiepunt wordt gemaakt van de veilige terugkeer. U zei dat het probleem regiogebonden is. Goede voorbeelden kunnen soms een aanmoediging zijn om ze ook op andere plaatsen op te starten.
Ik neem aan dat u regelmatig overlegt met minister Onkelinx. Het is belangrijk dat u van het overleg gebruik maakt om zaken op punt te stellen of om zaken als prioritair naar voren te schuiven, als dat nodig is voor de problematiek in Vlaanderen. Ik reken erop dat u dat ook zult doen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.