Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 28/06/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Marijke Dillen tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het onderzoek naar ondervoeding van ziekenhuispatiënten
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Dillen tot mevrouw Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het onderzoek naar ondervoeding van ziekenhuispatiënten.
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, 2 weken geleden is er in het kader van een sensibiliseringsdag rond ondervoeding in de ziekenhuizen een onderzoek voorgesteld waaruit is gebleken dat 2 tot 6 op de 10 ziekenhuispatiënten ondervoed zijn. Voor alle duidelijkheid is er ook onmiddellijk aan toegevoegd dat dat niets te maken heeft met onvoldoende voeding in ziekenhuizen, maar met externe factoren zoals bijvoorbeeld het feit dat veel mensen 's morgens nuchter moeten blijven voor een aantal onderzoeken, voor een of andere heelkundige ingreep. Ze moeten soms zeer lange tijd verblijven op de verschillende afdelingen waar de onderzoeken gebeuren. Wanneer ze dan terugkomen, is de voeding koud en niet meer smakelijk om op te eten, zodat ze dat dan laten staan. Een andere factor ligt ook in het feit dat er in de meeste ziekenhuizen bijna geen snacks op de afdelingen zelf voorhanden zijn.
Wat de kwaliteit van de voeding betreft, worden eigenlijk relatief weinig opmerkingen gegeven. De wijze waarop de voeding in de ziekenhuizen wordt gepresenteerd, laat ook vaak te wensen over. Dat waren een aantal factoren die werden aangegeven.
Dit leidt wel tot bijzonder ernstige complicaties. De patiënten moeten langer in het ziekenhuis blijven, er zijn allerhande verzwakkingen, er moet meer medicatie gebruikt worden, wat uiteraard een rechtstreekse negatieve invloed heeft op de financiering voor de sociale zekerheid. Dat is een federale materie, maar dat wil niet zeggen dat we dit op het vlak van preventie moeten verwaarlozen.
Er is geen exact onderzoek gebeurd naar de berekening van de economische kosten. Volgens ramingen die door de specialisten werden aangehaald, betroffen per patiënt de meerkosten voor hospitalisatie 300 tot 700 euro. Wanneer we dit omrekenen naar de totale kosten op jaarbasis, wordt het geraamd op 400 miljoen euro, of 7 percent van het jaarlijks hospitalisatieproject. Ik denk dat dat toch bijzonder belangrijk is.
Er werd gepleit voor preventie om ondervoeding te voorkomen. Het is belangrijk elke vorm van ondervoeding snel op te sporen. Patiënten screenen bij opname en tijdens het verblijf kan belangrijk zijn. Er zijn reeds methodes ontwikkeld, ze moeten alleen worden toegepast. Daarnaast stellen specialisten dat er in elk ziekenhuis een voedingsteam zou moeten zijn, want met enkele structurele maatregelen en een kleine investering kan dat grote besparingen opleveren.
U bent bevoegd voor preventie. Helaas, welke preventie u ook zult voeren, de financiële voordelen hiervan zullen nooit op uw budget terug te vinden zijn. Toch is het belangrijk om vanuit preventie hier iets aan te doen.
Het is een ingewikkeld dossier, er spelen talrijke factoren een rol. Wat is uw standpunt eigenlijk betreffende uw bevoegdheid inzake preventie? Gaat u hier iets ondernemen om die bevoegdheid ten volle uit te oefenen? Hebt u of gaat u met de federale minister van Volksgezondheid overleg plegen teneinde bijvoorbeeld die verplichte screening te organiseren, dit gekoppeld aan het opstellen van een behandelingsplan zoals door de specialisten wordt gevraagd?
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, collega's, nationale en internationale studies liggen in de lijn van wat mevrouw Dillen aangeeft.
Er wordt gesteld dat 30 tot 55 percent van de opgenomen patiënten ondervoed is. Dat gaat gepaard met een verhoogde mortaliteit en morbiditeit, maar ook met een vertraging van de wondheling en het ontstaan van doorligwonden. Bovendien stijgt de kans op complicaties, en dus ook de verblijfsduur, en is er een verhoogd risico op heropname.
Het heeft dus heel wat gevolgen. In de publicaties is vooral gefocust op de kosten voor de samenleving, maar het gaat ook om een vermindering van de levenskwaliteit van de betrokkenen. We kunnen dat niet zomaar negeren.
Ik zal me niet uitlaten over de parameters van de kosten, want daar kunnen we een heel debat over voeren. Volgens ons zijn de ramingen van 400 miljoen euro niet juist, maar dat zal uw grootste zorg niet zijn. In de federale Kamer kan daar wel een interessant debat over worden gevoerd.
De belangrijkste risicogroepen zijn mensen met chronische ziekten en geriatrische patiënten. Daarvoor is een gestructureerde en gestandaardiseerde aanpak nodig. We moeten ons daarbij laten adviseren door mensen die geschoold zijn in de nutritiepathologie.
De uitbouw van een multidisciplinair nutritieteam onder leiding van een clinicus is vandaag in Europa nog veeleer de uitzondering. In Duitsland heeft 5,6 percent van de grote ziekenhuizen een nutritieteam. Het Verenigd Koninkrijk is koploper met 37,8 percent. Voor België en Nederland hebben we geen cijfergegevens. Er zijn echter wel ziekenhuizen die nutritieteams hebben, bijvoorbeeld Maria Middelares in Sint-Niklaas, maar het zijn veeleer uitzonderingen. Voor een specifiek beleid op dit vlak is een gestructureerde screening van risicopatiënten nodig, alsook het uittekenen van een voedingsplan, het opvolgen en bijsturen van dat plan, en een algemene sensibilisatie en educatie in het ziekenhuis.
In onze visie is het niet noodzakelijk een specifiek nutritieteam op te richten. Dat kan wel een meerwaarde bieden, maar het is geen noodzakelijke voorwaarde voor een goed beleid inzake malnutritie. De kosten ervan liggen hoog en voor verscheidene ziekenhuizen is dat niet haalbaar. We zouden dan beter zoeken naar haalbare en realistische oplossingen, die gedragen worden door het personeel. Het gaat immers vaak om alertheid en gepaste aanbevelingen. Ik verwijs naar wat recent werd gedaan met betrekking tot ziekenhuisbacteriën. Op die weg willen we voortgaan.
Daartoe zullen we een conceptnota opstellen met concrete aanbevelingen om de vier genoemde punten om te zetten in een beleid dat de ziekenhuizen kunnen voeren ten aanzien van de nutritieproblematiek. Op basis van die conceptnota zullen we overleg plegen, met de bedoeling tot een consensusnota te komen. Als dat mogelijk is, zal die nota worden opgenomen in de inspectie van de ziekenhuizen.
Samengevat: de problematiek is belangrijk, niet alleen omwille van de kosten voor de samenleving, maar ook omwille van de levenskwaliteit van de mensen. We zullen een conceptnota opstellen met aanbevelingen. Die aanbevelingen zullen niet in de richting gaan van specifieke teams en expertise omdat we denken dat dat voor veel ziekenhuizen niet haalbaar is. We denken veeleer aan aanbevelingen die te maken hebben geregelde controle. De conceptnota zal opgemaakt worden door technici, en zal daarna het voorwerp uitmaken van een overleg, met de bedoeling tot een consensusnota te komen, die vervolgens door de inspectie zal worden overgenomen. De Vlaamse inspectiediensten kunnen nagaan of de ziekenhuizen op dit vlak een beleid voeren.
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. We zullen dit blijven volgen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.