Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 09/06/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Hilde Crevits tot de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de gevolgen van het mestbeleid inzake daling van het gehalte organische stof in de bodem
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Crevits tot de heer Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de gevolgen van het mestbeleid inzake daling van het gehalte organische stof in de bodem.
Mevrouw Crevits heeft het woord.
Mevrouw Hilde Crevits: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uit het recent verschenen bodemvruchtbaarheidsonderzoek van de Bodemkundige Dienst van België over de periode 2000 tot 2003 blijkt dat het gehalte organische stof in de bodem verder daalt en problematisch kan worden. Stabiele organische stof is nochtans cruciaal voor een duurzame bodemvruchtbaarheid en vormt een wezenlijk element in de strijd tegen erosie. Voor biologische landbouw, die grotendeels rechtstreeks afhankelijk is van die bodemvruchtbaarheid, is voldoende humus extra belangrijk. Ook het Steunpunt Duurzame Landbouw onderschrijft het belang van organische stof in de bodem door het aan te wijzen als een duurzaamheidsindicator bij uitstek.
Het huidige mestbeleid is er mee verantwoordelijk voor dat de mogelijkheden om deze evolutie om te buigen, worden beperkt. Voornamelijk het feit dat organische bodemverbeterende middelen met een hoog gehalte aan stabiele organische stof niet worden gewaardeerd naar hun specifieke eigenschappen, bemoeilijkt een correct gebruik van deze producten. In het geval van GFT-compost, zoals groencompost, is de werking van stikstof in het eerste jaar na gebruik beperkt tot gemiddeld 5 tot 15 percent. In het kader van de toegelaten bemestingslimieten van het huidige mestdecreet moet echter de volledige inhoud in rekening gebracht worden.
Het zogenaamde besluit traagwerkende meststoffen brengt weinig zoden aan de dijk omdat geen rekening wordt gehouden met de feitelijke beschikbaarheid van de nutriënten. De dosis die in het geval van een dergelijk stabiel bodemverbeterend middel gegeven kan worden, blijft daardoor al bij al te beperkt. Daarom is de landbouwer vandaag volstrekt niet gestimuleerd om die GFT-compoststoffen te gebruiken. Hij zal er steeds voor opteren om zo veel mogelijk snelwerkende meststoffen te gebruiken, met een maximale effectiviteit van de nutriënten. Dergelijke producten zorgen per definitie voor weinig aanbreng van stabiele organische stof, waardoor we in een cirkel zitten en er geen impulsen worden gegeven om de bodemvruchtbaarheid te verbeteren.
Mijnheer de minister, kunt u duiding geven bij de evolutie van het organische stof- en humusgehalte op Vlaamse cultuurgronden? Ziet u kansen om deze negatieve evolutie te keren? Denkt u dat het nieuwe MAP hierop kan inspelen door bijvoorbeeld een uitzondering te voorzien op de bemestingsnormen? Welke mogelijkheden heeft de individuele landbouwer om het gehalte organische stof en humus op zijn velden op peil te houden? Waarom wordt bij organische bodemverbeterende middelen, zoals GFT-compost of groencompost bijvoorbeeld, enkel rekening gehouden met de totale stikstofinhoud en niet met de traagheid en de spreiding over jaren waarmee deze stikstof vrij komt?
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de vraag van mevrouw Crevits is terecht. Metingen tonen aan dat het gehalte organische stof in onze bodem naar beneden gaat. Ik wil echter ook de keerzijde van de medaille belichten, namelijk dat een hoog gehalte organische stof in de bodem bij mineralisatie kan zorgen voor een hoog nitraatresidu in de bodem. Daardoor krijgen we problemen met de Europese nitraatrichtlijn. Als we werken met een vaste nitraatresidunorm, zouden we net de goede boeren kunnen straffen. We moeten opletten dat we dat niet doen. Mijnheer de minister, wilt u pleiten voor wetenschappelijk onderzoek naar hoe we dat op elkaar kunnen afstemmen en met elkaar kunnen rijmen?
De voorzitter: Minister Peeters heeft het woord.
Minister Kris Peeters: Mevrouw Rombouts, we moeten dat inderdaad verder onderzoeken.
Mevrouw Crevits, uit een recente publicatie van de Bodemkundige Dienst van België blijkt dat er in de periode 1985-1995 gemiddeld een lichte daling van de algemene organische stoffen in de akkerbouwpercelen werd vastgesteld. In de periode 1996-2003 wordt die dalende tendens versterkt.
De Bodemkundige Dienst van België schrijft de evolutie van het humusgehalte toe aan diverse factoren: toenemende ploegdiepte in bepaalde regio's, vermindering in de aanbreng van stabiele organische stoffen als gevolg van de mestwetgeving, minder inploegen van oogstresten, bijvoorbeeld tarwestro, en aanwezigheid van gescheurde weilanden waarvan het koolstofgehalte na een aantal jaren afneemt. Daarnaast is er ook de evolutie van de landbouwsector van de laatste decennia en de samenhangende gevolgen van bemestingspraktijken, zoals het verhoogde gebruik van mengmest ten koste van stalmest.
Ik ben het er niet mee eens dat het mestbeleid verantwoordelijk is voor de daling van het gehalte organische stoffen in de landbouw. De landbouwer heeft als eigenaar of pachter de grootst mogelijke exploitatievrijheid met betrekking tot zijn gronden en kan in het kader van de goede landbouwpraktijken zelf voor een evenwicht zorgen.
Ik wil het mestbeleid zeer eenvoudig houden en heb aan de landbouwers vrijheid maar ook verantwoordelijkheid gegeven. Het zorgen voor het organische stof- en humusgehalte op Vlaamse cultuurgronden behoort niet tot mijn bevoegdheid en is evenmin een van de doelstellingen van de nitraatrichtlijn, waarvan het MAP een actieprogramma is. De maatregelen en landbouwpraktijken die de nitraatrichtlijn in de bijlagen vastlegt, zijn er vooral op gericht dat de afvoer van nutriënten naar het water zo veel mogelijk wordt beperkt. Ik ben niet van plan de bemestingsnormen te wijzigen en ingewikkelder te maken. Maar daarin heeft het Vlaams Parlement het laatste woord.
Over welke mogelijkheden de individuele landbouwer heeft om het organische stof- en humusgehalte op zijn velden op peil te houden, kan ik weinig zeggen omdat ik geen minister van Landbouw ben. Ik kan wel zeggen dat het perceelsmanagement zeer belangrijk is om het organische stof- en humusgehalte op peil te houden. Het inwerken van stabiele oogstresten zoals stro, maïsstoppels, enzovoort, het inpassen van groenbemesters in het teeltplan, niet kerende bodembewerking en directe inzaai, en een beredeneerde meststoffenkeuze zijn mogelijkheden om het organische stof- en humusgehalte op peil te houden.
In het kader van traag werkende organische meststoffen, zoals in artikel 17, paragraaf 8 van het Mestdecreet staat, werd in 2002 een uitvoeringsbesluit goedgekeurd en gewijzigd in 2005 omtrent de opbrenging van andere meststoffen in de winter en de opbrenging van dierlijke mest en andere meststoffen binnen een meerjarig perspectief van maximaal 3 jaar. Ook voor deze traagwerkende organische meststoffen moet het nitraatresidu in het najaar worden gerespecteerd. Binnen de bestaande bemestingsnormen is er marge genoeg om het koolstof- en humusgehalte op peil te houden.
De voorzitter: Mevrouw Crevits heeft het woord.
Mevrouw Hilde Crevits: Er zijn inderdaad tegengestelde signalen. Enerzijds moeten we de daling van de organische stoffen in de bodem stopzetten. Anderzijds hebt u, mijnheer de minister, ook andere problemen aangekaart. Misschien moet er inderdaad nog veel wetenschappelijk onderzoek gebeuren om tot een adequate oplossing te komen.
Minister Kris Peeters: Ik probeer water en vuur te verzoenen, maar met de hulp van deze commissie zal dat zeker lukken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.