Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 21/06/2005
Vraag om uitleg van de heer Tom Dehaene tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het beleid inzake rookpreventie
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Vanderpoorten tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over drugs- en tabakspreventie bij jongeren
De voorzitter: Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer Dehaene tot mevrouw Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het beleid inzake rookpreventie, en van mevrouw Vanderpoorten tot minister Vervotte, Volksgezondheid en Gezin, over drugs- en tabakspreventie bij jongeren.
De heer Dehaene heeft het woord.
De heer Tom Dehaene: Mijnheer de voorzitter, de aanleiding voor deze vraag is een studie die enkele weken geleden is verschenen en waaruit blijkt dat in België de verkoop van tabak en het aantal rokers daalt. Dat is goed nieuws, maar in elke studie zit wel iets verontrustend. Hier blijkt dat het aantal jongeren dat begint te roken, blijft stijgen.
Het is de eerste studie die werd gepubliceerd na de invoering van het federaal plan ter bestrijding van tabaksgebruik. Ze werd uitgevoerd bij ongeveer 2.200 jongeren. De studie is ook niet onbelangrijk voor het beleid op Vlaams niveau.
Uit de studie blijkt dat kinderen tussen 13 en 14 jaar beginnen met roken. Dat is een kritieke periode waarin het aantal rokers verdubbelt van 7 naar 14 percent. Het aantal sigaretten dat dagelijks wordt gerookt, stijgt van 2,6 eenheden naar 8. Het gebruik neemt in die periode dus ernstig toe. Tot slot verklaren twee op drie jongeren dat ze geprobeerd hebben te stoppen, maar dat ze daar niet in slagen. In de studie worden een aantal aanbevelingen gedaan met betrekking tot beleidsmaatregelen. Uiteraard moet er meer aandacht gaan naar kinderen tussen 10 en 14 jaar. Ook de ouders moeten beter worden voorgelicht, en dan in het bijzonder bij kansarmen.
Mevrouw de minister, mevrouw Jans heeft in oktober al een vraag gesteld over de preventie van tabak. U maakte toen gewag van een plan van aanpak om het tabaksgebruik in Vlaanderen te verminderen. Daarin werden vijf prioriteiten opgenomen die de nodige aandacht verdienen. Ook in verband met jongeren werden een aantal mogelijkheden geopperd.
De heer Caron heeft op 22 februari een vraag gesteld in verband met het Tabaksfonds en de rol van de Vlaamse Gemeenschap hierin. U zei toen dat u wilde overleggen met uw federale collega´s en dat u tot een protocol wilde komen waarin de nodige afspraken werden gemaakt. Tabakspreventie is een belangrijk item en is een van de vijf gezondheidsdoelstellingen die we ons hebben gesteld. Ook op Europees vlak zijn er cijfers beschikbaar. Daaruit blijkt dat er elk jaar ongeveer 20.000 mensen sterven als gevolg van tabaksgebruik. Dit moet ons tot nadenken stemmen.
Mevrouw de minister, hoe zit het met het Tabaksfonds? Welk deel van de koek komt Vlaanderen toe? Wordt de exclusieve bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap inzake preventie gerespecteerd? Minister Demotte is erg actief, maar we moeten onze rol blijven opeisen. Welke sensibiliseringsacties worden vanuit het Tabaksfonds voor Vlaanderen gepland? Welke stappen werden reeds gezet in de implementatie van het plan van aanpak om tabaksgebruik in Vlaanderen te verminderen? Welke sensibiliseringsacties plant u zelf naar de doelgroep jongeren?
De voorzitter: Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik sluit me aan bij de vragen die de heer Dehaene heeft gesteld.
Mijn vraag is ingegeven door een aantal persartikelen die zijn verschenen naar aanleiding van een onderzoek dat werd gevoerd in opdracht van de Rodin Stichting. Ik wil daar een aantal uitspraken aan koppelen die vanuit het drughulpverleningscentrum De Sleutel zijn gedaan en die misschien nog dramatischer zijn. De preventie zou zich op heel jonge kinderen moeten richten. Vroeger ging men ervan uit dat men zich in het secundair onderwijs op tieners moest concentreren. Nu blijkt dat het beter is om te beginnen enkele jaren voordat ze met verslavende producten in aanraking komen.
De Rodin Stichting beveelt twee types van maatregelen aan om het roken onder jongeren te beteugelen: deels preventief en deels therapeutisch. Zo is de stichting van oordeel dat het beter is het preventiebeleid te richten op 10- tot 14-jarigen. Bij de sensibilisering moeten de ouders meer worden betrokken en moet er meer aandacht gaan naar kansarme sociale milieus.
Ik weet dat dit allemaal veel gemakkelijker gezegd is dan gedaan. In De Morgen van 27 mei getuigt een medewerker van De Sleutel dat preventiecampagnes inzake genotsmiddelen steeds harder nodig zijn bij kinderen van de lagere school. Kinderen beginnen steeds op jongere leeftijd te experimenteren. Het is pedagogisch blijkbaar meer verantwoord om jongeren aan te spreken op een moment dat ze nog niet met de producten in aanraking komen. De Sleutel heeft lesmateriaal ontwikkeld dat zich vooral richt op het ontwikkelen van basisvaardigheden bij jongeren. Er is afgestapt van het vroegere idee dat er vooral informatie moest worden gegeven. Nu opteert men ervoor basisvaardigheden te ontwikkelen. Bij een aantal jongeren ontbreekt het aan?life skills´ waardoor ze veel sneller in een probleemgroep komen.
Bij het ontwikkelen van basisvaardigheden richt men zich tot verschillende groepen. In eerste instantie zijn dat de ouders die zelf moeten weten waarover het gaat. Ten tweede is de school hierin belangrijk. Vooral leerkrachten van de lagere school moeten mee zijn in het verhaal. Tot slot heeft ook het verenigingsleven hier een belangrijke rol.
Het is niet eenvoudig voor de overheid om een aantal zaken op te leggen. Er kan wel gesensibiliseerd worden, en daar moeten u en uw collega´s zich op richten. Ik heb zelf ervaring met samenwerking over de grenzen van de departementen heen, en ik weet dat ook dit gemakkelijker gezegd is dan gedaan. Er is vaak een soort van territoriumafbakening.
Mevrouw de minister, welke initiatieven in het kader van sensibilisering en preventie van drugs- en tabaksgebruik enerzijds en op therapeutisch niveau anderzijds worden er genomen voor de doelgroep 10- tot 14-jarigen? Plant u voor deze doelgroep, ouders en kansarme milieus, specifieke preventiemaatregelen om het drugs- en tabaksgebruik opnieuw te laten afnemen? Hoe ziet u de samenwerking tussen scholen enerzijds en steden en gemeenten anderzijds met betrekking tot deze problematiek? Welke afspraken kunnen er met de federale collega´s worden gemaakt?
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mijnheer de voorzitter, het verheugt me dat mevrouw Vanderpoorten aandacht schenkt aan de zwakke groepen in onze samenleving en aan preventie.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten: Mevrouw Merckx, verdenkt u me ervan niet altijd aandacht voor de zwakke groepen te hebben?
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Ik had het vooral over de vorige legislatuur.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten: Mevrouw Merckx, in dat geval hebt u de vergaderingen van de Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid niet voldoende bijgewoond.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mevrouw Vanderpoorten, toen keuzes over het depenaliseren van het drugsgebruik moesten worden gemaakt, heeft uw partij ons weinig steun geboden.
Ik heb het hier al eerder over drugspreventie gehad. Iedereen weet dat dit onderwerp op mijn belangstelling kan rekenen. Door me bij de vragen om uitleg van de vorige sprekers aan te sluiten, hoef ik hierover geen eigen vraag om uitleg in te dienen.
Uit de resultaten van het onderzoek van De Sleutel blijkt duidelijk dat het drugsgebruik bij jongeren een groot probleem vormt. De nood aan preventie is zeer groot. Blijkbaar hebben in het verleden nog nooit zoveel Vlaamse jongeren met drugs geëxperimenteerd. De helft van de min-16-jarigen heeft al eens marihuana of zwaardere drugs gebruikt. Eén op vijf jongeren in deze leeftijdscategorie noemt zichzelf zelfs een regelmatig gebruiker.
De Sleutel voert reeds sedert 1996 een driejaarlijkse meting uit. Het centrum heeft telkens een verdubbeling van het aantal gebruikers vastgesteld. Hoewel de jongeren geen drugs in de leslokalen of op de speelplaats gebruiken, blijven scholen de plaats bij uitstek waar jongeren met drugs in contact komen. Het lijkt me utopisch van drugsvrije scholen te spreken.
De voorzitter: Mevrouw Merckx, uw spreektijd is bijna om. Bijkomende vragen worden trouwens verondersteld een toegevoegde waarde te hebben. Het is niet de bedoeling dat u herhaalt wat de hoofdvraagstellers al hebben gezegd.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mevrouw de minister, zult u het probleem van het stijgend drugsgebruik bij jongeren geco?rdineerd aanpakken? Hebt u al met de minister van Onderwijs over de uit te werken preventiestrategie overlegd? Hoever staat het met de oprichting van de cel Drugs? De oprichting van deze cel zou een gevolg van een samenwerkingsakkoord moeten zijn. De Vlaamse en de federale overheid hebben dit akkoord al geratificeerd. Indien ik goed ben ingelicht, heeft de Franse Gemeenschap het akkoord nog niet geratificeerd. Hierdoor kan de cel Drugs nog steeds niet voor de vereiste co?rdinatie in de strijd tegen drugs zorgen. Welke concrete maatregelen wilt u treffen om op te treden tegen het stijgend tabaks- en drugsgebruik?
De voorzitter: Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge: Mevrouw Merckx heeft mevrouw Vanderpoorten bekritiseerd. De laagste vervolgingsprioriteit voor drugsfeiten is door een omzendbrief van gewezen minister van Justitie De Clerck ingevoerd.
We weten allemaal dat preventie zeer belangrijk is. Mevrouw de minister, aangezien steeds meer jongeren drugs beginnen te gebruiken, hebben de campagnes gewoonweg gefaald. Zult u laten onderzoeken op welk gebied de campagnes precies hebben gefaald? Op die manier zouden we kunnen vermijden in de toekomst weer dezelfde fouten te maken.
De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens: Mijnheer de voorzitter, ik vraag me af of de minister verder dan federaal minister Demotte kan gaan. Minister Demotte wil het roken in de horeca aanpakken. Mevrouw de minister, kunt u dit rookverbod in Vlaanderen uitbreiden en bijvoorbeeld ook het roken op school verbieden? De federale regering is bezig met de rookpreventie op de werkvloer. Kunt u verder gaan indien zou blijken dat minister Demotte niet ver genoeg wil gaan?
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, ik wil eerst iets over het beschikbare cijfermateriaal zeggen. Aangezien de vorige sprekers zich hier zeer genuanceerd over hebben uitgelaten, moet ik daar niet al te diep op ingaan. Studies geven vaak een dramatische stijging of daling weer. Als we de trends van de jongste jaren bekijken en alle studies met elkaar vergelijken, blijkt meestal dat die opmerkelijke schommelingen een jaar later worden gecorrigeerd. Dit ligt vaak aan de manier waarop de verschillende studies worden verricht. Dit punt is hier evenwel al voldoende genuanceerd naar voren gebracht.
We weten dat het rookgedrag van jongeren moeilijk te voorspellen valt. Het zoeken naar verklaringen voor deze evoluties is zelfs nog moeilijker. We moeten die evoluties natuurlijk op lange termijn onderzoeken. Tussen 1990 en 1996 is het aantal dagelijkse rokers bij de jongeren van 13 en 14 jaar gestegen. Tussen 1996 en 1998 is dit aantal bij de jongens gedaald en bij de meisjes gestegen. In 1998 rookte een op vijf 15- tot 16-jarigen en een op drie 17- tot 18-jarigen dagelijks. Het verschil tussen jongens en meisjes was op dat ogenblik zo goed als verdwenen. Tussen 2000 en 2002 is het dagelijks roken bij jongeren gedaald. Ondertussen zou er weer een stijging zijn.
Het gebruik van illegale drugs is sinds 1999 erg stabiel gebleven. Dit geldt voor de occasionele en voor de regelmatige gebruikers. Er zou zelfs sprake zijn van een lichte daling. Zo zou het regelmatig gebruik, dat in het schooljaar 1999-2000 nog 6,2% bedroeg, geleidelijk zijn verminderd tot 5,5% in 2000-2001, 5,3% in 2001-2002 en 4,9% in 2002-2003. Eenzelfde evolutie is er voor het occasioneel gebruik: 10,8% in 1999-2000, 10,0% in 2000-2001 en 2001-2002 en 7,4% in 2002-2003. In correlatie daarmee is het aantal niet gebruikers gestegen van 83,0% in 1999-2000, 84,5% in 2000-2001, 84,8% in 2001-2002, tot 87,7% in 2002-2003.
We moeten weliswaar voorzichtig met cijfers omgaan, maar dat betekent uiteraard niet dat we er geen aandacht aan moeten schenken.
De bevindingen van de Rodin Stichting zijn niet nieuw. Eerdere onderzoeken hebben al aangetoond dat 13 jaar al lang geen cruciale leeftijd meer is, dat het gemiddeld gebruik van familieleden een belangrijke invloed uitoefent, dat TSO en BSO meer rokers tellen en dat een kansarm milieu de kwetsbaarheid verhoogt.
Vlaanderen voert een beleid op verschillende sporen. Prioritair richten we ons op de schoolsetting. De Vlaamse overheid beschikt hiervoor over verschillende partners.
Het VIG zal binnenkort weer met sensibiliseringsacties naar buiten treden. Deze acties zullen vooral op voeding en op rookgedrag gericht zijn en zullen onder meer op school en op de werkvloer worden gevoerd. Het VIG beperkt zich niet tot sensibiliseringsacties. Het instituut organiseert onder meer ook wedstrijden.
De LOGO´s beschikken over preventiewerkers die speciale pakketten voor de scholen ontwikkelen. Op jaarbasis organiseren de LOGO´s ongeveer 200 acties in verschillende scholen.
De VAD is een partnerorganisatie van de Vlaamse overheid. De werking van deze vereniging is iedereen allicht bekend.
Hoewel het eigenlijk om tweedelijnscentra gaat, beschikken de CGSO´s over eigen drugspreventiewerkers. Deze preventiewerkers voeren preventie- en sensibiliseringsacties.
In de loop der jaren zijn voldoende methodieken voor scholen en voor lokale overheden uitgewerkt. Ze kunnen deze methodieken aanwenden om een eigen beleid te voeren. Het bekendste voorbeeld zijn de rookvrije klassen. Lokale overheden kunnen dit instrumentarium ook gebruiken.
Indien we het Vlaams beleid in zijn globaliteit evalueren, zouden we waarschijnlijk slechts een grote lacune vinden. Het rookstopondersteuningsaanbod voor jongeren en hun ouders is vrij klein. We werken hard aan sensibilisering en aan het verspreiden van informatie. Jongeren worden evenwel in belangrijke mate door het rookgedrag van hun ouders be?nvloed. We moeten trachten te vermijden dat mensen beginnen te roken. We moeten tegelijkertijd ook trachten de rokers te stimuleren om met roken te stoppen. Rokers zetten andere mensen, bij wijze van spreken, aan om zelf ook te roken. Hier situeert zich momenteel een lacune in het beleid.
Ik heb nauw contact met minister Vandenbroucke over mogelijke samenwerking met de scholen. Tijdens onze gesprekken hebben we het niet enkel over het rookgedrag, maar ook over gezonde voeding en over het stimuleren van beweging. Met betrekking tot al deze thema´s moeten de beleidsdomeinen Welzijn en Onderwijs elkaar weten te vinden.
Er is daarnet gesuggereerd in dit verband een protocol op te stellen. Dit punt is tijdens onze gesprekken nog niet aan bod gekomen. Er worden momenteel al concrete acties ondernomen. In 2005 zullen in de scholen acties met betrekking tot beweging en voeding worden opgezet. Het behoort tot de mogelijkheden deze acties in een protocol op te nemen. Ik weet niet of dit echt noodzakelijk is, maar ik wil dit denkspoor wel overwegen.
Zoals mevrouw Vanderpoorten terecht heeft opgemerkt, moeten we niet enkel trachten de omgeving van de jongeren te laten stoppen met roken. De vaardigheden zijn even belangrijk. Dit blijkt ook uit elke discussie over drugspreventie. We moeten de mensen weerbaarder maken. Mensen die zich goed in hun vel voelen, zullen makkelijker neen kunnen zeggen.
Er is behoefte aan een geco?rdineerde aanpak. Ik wil hierbij zeker onze huisartsen niet vergeten. Als het om preventie gaat, spelen zij uiteraard een belangrijke rol. Vooral met betrekking tot de rookstop vormen huisartsen vaak het eerste aanspreekpunt.
Het tabaksfonds is tijdens een recente interministeriële conferentie aan bod gekomen. We hebben stappen in de goede richting gezet. Alle betrokken partijen zijn tot een akkoord gekomen. We moeten een systeem uitwerken waarbij de gemeenschappen de mogelijkheid krijgen om de federale inkomsten uit accijnzen op tabaksverkoop voor de uitbreiding en de versterking van de eigen preventieinitiatieven te gebruiken. Dit is een belangrijk principe. We beschikken momenteel over lage preventiebudgetten. De inkomsten van de accijnzen belanden op het federale niveau. We hebben altijd gevraagd over deze centen te kunnen beschikken om ons preventiebeleid te voeren.
Tijdens de voorbije interministeriële conferentie is dit principe bevestigd en zijn de verschillende gemeenschappen en de federale regering het eens geworden. De gemeenschappen en de gewesten zijn niet bereid om eerst zelf geld in een fonds te storten. Aangezien de herverdeling niet op voorhand is vastgelegd, is dit voor ons onbespreekbaar.
We moeten een regeling uitwerken die de juridische toets kan doorstaan. De vorige versie van het tabaksfonds is op bezwaren van de Raad van State gestoten.
We moeten garanties voor alle betrokken gemeenschappen en gewesten inbouwen. De bijkomende middelen moeten voor bijkomende activiteiten worden aangewend. Ze mogen niet worden aangewend om de bestaande preventieactiviteiten te financieren. De inkomsten van de accijnzen moeten voor preventie worden gebruikt. Het is voor de Vlaamse Regering zeer belangrijk dat het hier om nieuwe initiatieven gaat.
Ten slotte moet er een akkoord komen over de hoogte van het bedrag en over de verdeelsleutel.
Al die stappen moeten nog worden gezet met betrekking tot het tabaksfonds. Het dossier is nu absoluut gedeblokkeerd. Er werd overeenstemming bereikt over de belangrijkste principes. De conflicten zijn momenteel van de baan. Het is de bedoeling dat de onderhandelingen worden afgerond zodat tegen 2006 extra middelen kunnen vrijkomen. Vlaanderen zal op dat ogenblik vooral middelen inzetten voor initiatieven ter ondersteuning van de rookstop.
De cel Gezondheidsbeleid-Drugs komt wel nog samen, de hoofdcel Drugs komt nog steeds niet samen.
Er werd gevraagd naar de studie over de effectiviteit. We stelden vast dat centen werden ge?nvesteerd in allerhande campagnes waardoor het niet duidelijk is welke werkten en welke niet. Einde 2004 hebben we daarom de opdracht gegevenaan de UA om heel specifiek voor drugs, alcohol en tabak te onderzoeken welke gehanteerde preventiestrategieën effect hadden en welke niet. We zullen de aanbevelingen uit de studie au sérieux nemen bij het ontwikkelen van toekomstige strategieën in ons preventiebeleid.
De voorzitter: Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uw antwoord was heel uitgebreid. Het is een belangrijke realisatie dat uit de cijfers blijkt dat het druggebruik stabiel is gebleven tijdens de voorbije jaren. Dat wijst erop dat we de goede richting uitgaan, want de maatschappij is er zeker niet eenvoudiger op geworden voor jongeren. We moeten er vooral voor zorgen dat de inspanningen aangehouden blijven. De samenwerking met de minister van Onderwijs is natuurlijk heel belangrijk, maar ik denk dat ook de samenwerking met de minister van Jeugd van belang is.
De voorzitter: De heer Dehaene heeft het woord.
De heer Tom Dehaene: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ook ik dank u voor uw heel volledig antwoord. Ik ben erg gelukkig dat de afspraken met het federale niveau de goede richting uitgaan. Het is misschien een utopie, maar ik hoop dat we de middelen tegen 2006 zullen kunnen gebruiken. We hebben immers nog heel veel werk, zeker op het vlak van het stoppen met roken van ouders.
De voorzitter: Het incident is gesloten.