Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 25/01/2005
Interpellatie van mevrouw Marijke Dillen tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de hervorming van het jeugdrecht en de toekomst van het samenwerkingsakkoord betreffende de jeugdinstelling in Everberg
De voorzitter: Aan de orde is de interpellatie van mevrouw Dillen tot mevrouw Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de hervorming van het jeugdrecht en de toekomst van het samenwerkingsakkoord betreffende de jeugdinstelling in Everberg.
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dames en heren, de hervorming van het jeugdrecht in het algemeen en de jeugdinstelling Everberg in het bijzonder zijn twee dossiers die al geruime tijd in de actualiteit staan en waarbij Vlaanderen al lang aandringt op oplossingen ten gronde. Er zijn veel knelpunten in beide dossiers. Vlaanderen dringt aan op een wet die een antwoord biedt op delinquent gedrag door jongeren, maar de Vlaamse en Franse Gemeenschap hebben een verschillende visie en uiteenlopende uitgangspunten over de hervorming van het jeugdrecht.
Ook de samenwerking tussen de Vlaamse en Franse Gemeenschap in de federale gesloten instelling Everberg verloopt zeer moeizaam. Er zijn onder andere ernstige taalproblemen, problemen inzake de begeleiding en een totaal verschil in pedagogische aanpak van de jongeren. Het voortbestaan van Everberg is gekoppeld aan de hervorming van de wet op de jeugdbescherming. Het decreet van 19 juli 2002 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord betreffende Everberg bepaalde dat de Vlaamse Regering het akkoord zou opzeggen indien er uiterlijk tegen 31 augustus 2004 geen federale wet was. Om de federale minister van Justitie te depanneren heeft het Vlaams Parlement deze datum in extremis - in maart 2004 bij decreet van voorzitter De Batselier - verlengd tot 1 februari 2005. De federale minister werd een laatste deadline gegeven voor de hervorming van het jeugdrecht.
Het is onmogelijk om deze wet tegen 1 februari 2005 ter stemming voor te leggen in de Kamer. Er ligt eindelijk wel een wetsontwerp ter hervorming van het jeugdrecht ter discussie in de Kamercommissie Justitie. Aanvankelijk dreigde dit wetsontwerp op de lange baan te worden geschoven omdat er nog geen advies van de Vlaamse Regering was. Dit zou er nu wel zijn als we de persmededeling van december 2004 mogen geloven. Het advies is bijzonder duidelijk en terecht zeer kritisch. Het is erg belangrijk dat de Vlaamse Gemeenschap duidelijk reageert en een duidelijke invloed wil hebben in deze bijzonder belangrijke hervormingen.
Het basisprincipe van het standpunt van de Vlaamse Regering is dat het jeugdrecht niet alleen een herstellend, pedagogisch en responsabiliserend doel moet hebben, maar ook sancties moet kunnen opleggen aan criminele jongeren. De Vlaamse Regering heeft een standpunt ingenomen tegen een jeugdrecht waarbij de minderjarige delictpleger gestraft kan worden volgens het volwassen strafrecht, en is dus tegenstander van de versoepeling van de uithandengeving. De Vlaamse Regering heeft haar kritiek uitvoerig geformuleerd en gemotiveerd. Ze wordt hierin gedeeltelijk gesteund door een recent arrest van de Raad van State dat wees op een schending van het evenredigheidsbeginsel en de federale regering vroeg te onderzoeken of het jeugdrecht geen onevenredige gevolgen heeft voor de gemeenschappen, zoals het inrichten van nieuwe voorzieningen, het aanpassen van het bestaande aanbod en het uitbreiden van personeelkaders.
Mevrouw de minister, u hebt ook terecht ernstige bedenkingen bij de plannen van minister Onkelinx inzake het herstelrecht. De plannen zijn onvoldoende om de Vlaamse praktijk van herstelgerichte afhandeling veilig te stellen. De Vlaamse Regering pikt met andere woorden de federale plannen niet. Ze vraagt een grondige aanpassing of anders zal ze niet meewerken aan het nieuwe jeugdsanctierecht. Dat is duidelijke taal en we kunnen u in grote lijnen bijtreden.
Vlaanderen heeft niet alleen kritiek op de inhoud van het ontwerp, maar ook op de grote financiële gevolgen voor Vlaanderen. Ook hierover bestaat duidelijk geen eensgezindheid. Volgens persberichten hebt u ermee gedreigd om niet met het nodige geld over de brug te komen. Het zou gaan over 16 miljoen euro, maar ik moet eerlijk toegeven dat ik dit niet heb nagekeken in de begroting.
Tijdens de bespreking in de Kamercommissie Justitie op 12 januari antwoordde minister Onkelinx nog geen weet te hebben van de bezwaren van de Vlaamse Regering. Ze beweerde dat ze nog altijd niet op de hoogte was van de problemen die de Vlaamse Regering heeft met de hervorming van het jeugdrecht - ik vond haar manier van formuleren trouwens vrij sarcastisch. Ze stelde eveneens dat de Vlaamse Regering dit dossier nog niet ter sprake had gebracht binnen het Overlegcomité. Terzake werd een zeer duidelijk persbericht verspreid via Belga. Mevrouw de minister, ik neem aan dat u hiervan op de hoogte bent.
De vraag rijst dus: wat klopt hiervan? Is er een advies of niet? Daar de Vlaamse Regering terzake een duidelijke persmededeling heeft verspreid, neem ik aan dat dit advies er is, maar is het ook meegedeeld aan minister Onkelinx?
Op 12 januari 2005 werd het wetsontwerp een eerste maal besproken in de Kamercommissie Justitie. Er werd toen beslist dat er een aantal hoorzittingen zouden worden georganiseerd, onder meer met vertegenwoordigers van de jeugdrechters, met de kinderrechtencommissaris, en met de Gentse advocaat-generaal, de heer Maes, die tijdens de vorige zittingsperiode in opdracht van de toenmalige minister van Justitie een wetsontwerp heeft uitgewerkt. In het Vlaams Parlement hebben we wel wat ervaring met hoorzittingen. Het gevolg ervan zal zijn dat de bespreking van het wetsontwerp nogmaals zal worden uitgesteld, want de sprekerslijst van de hoorzitting kan nog worden uitgebreid. Dit wordt dus op de lange baan geschoven.
Tegen 1 februari 2005, dus volgende dinsdag, zal er zeker geen wet zijn. Met andere woorden, thans dreigt het samenwerkingsakkoord tussen de federale regering en de gemeenschapsregeringen over de federale instelling voor jonge delinquenten in Everberg te worden opgezegd. Op deze wijze en mee gelet op het feit dat de Vlaamse Regering het terecht op verschillende punten niet eens is met de voorgestelde hervormingen in het wetsontwerp, wil de Vlaamse Regering de federale regering onder druk zetten om vooralsnog een aantal wijzigingen door te voeren aan het voorliggende wetsontwerp.
Mevrouw de minister, de Vlaamse Regering heeft in december duidelijk haar standpunt bepaald. Ik betreur wel dat er vooraf geen inhoudelijk debat ten gronde heeft plaatsgehad in het Vlaams Parlement, meer bepaald in deze commissie. Dat is niet de eerste keer. Mevrouw Merckx zal beamen dat deze vraag in deze commissie is gesteld. Ik durf te stellen dat we nochtans ruim de tijd hebben gehad voor een debat. Dit dossier is belangrijk genoeg om het standpunt van alle fracties in dit Vlaams Parlement te horen en fundamenteel te discussiëren, om met een eensgezind standpunt naar het federale overleg te gaan. Maar het is nog niet te laat, mijnheer de voorzitter, zeker nu we van het nieuwe uitstel weten. Ik doe vandaag opnieuw een oproep om tijdens een commissiezitting een grondig, sereen en diepgaand debat te voeren over jeugddelinquentie en de juiste aanpak hiervan.
De voorzitter: Ik wil er u op wijzen dat u deze vraag tot nu toe niet uitdrukkelijk aan de orde hebt gesteld. U hebt het probleem gesignaleerd tijdens besprekingen, maar u hebt niet gevraagd dat we daarover een debat zouden voeren. Ik kan me althans geen stuk of formele vraag terzake herinneren.
U kon niet meer aanwezig zijn tijdens de vorige regeling van de werkzaamheden. Dit is geen verwijt, u had daar wellicht goede redenen voor. We hebben toen afgesproken dat de diverse fracties onderling overleg zouden plegen en een voorstel van agenda zouden formuleren.
U zegt te betreuren dat we dat nog niet hebben besproken. Voor mij kan alles worden besproken, maar dit moet worden georganiseerd volgens de bestaande regels. Tot nu toe is die vraag er niet gekomen.
Mevrouw Marijke Dillen: Ik kon vorige week inderdaad wegens andere professionele redenen niet blijven tot de regeling van de werkzaamheden, maar u vergist zich wat uw eerste opmerking betreft. Naar aanleiding van mijn interpellatie in oktober over Everberg in deze commissie heb ik uitdrukkelijk de vraag gesteld dat hier een debat zou plaatsvinden. Ik heb dat niet schriftelijk herhaald, dat geef ik toe.
De voorzitter: De leden willen hier honderd-en-één dingen bespreken. Als u wilt dat we hierover een grondige bespreking hebben, dan moet dit duidelijk worden georganiseerd en afgesproken. Die afspraak is niet gemaakt. Dat is alles wat ik wilde zeggen.
Mevrouw Marijke Dillen: Dat klopt, maar de vraag is al meermaals gesteld. Ik herhaal ze dus. We zijn het er immers allemaal over eens dat er te veel vragen, bedenkingen en fundamentele punten van kritiek zijn op het voorliggende wetsontwerp.
Vlaanderen moet alles in het werk stellen om een jeugdrecht te realiseren waar we allemaal achter kunnen staan, en dat wordt gedragen door een overgrote meerderheid, net omwille van het belang van dit dossier. Dat is immers de bekommernis van ons allen.
Mevrouw de minister, het Vlaams Parlement heeft in een decreet de vervaldatum voor de afwerking van de hervorming van het jeugdrecht uitgesteld. Dat gebeurde niet tot tevredenheid van de sprekers die aan het debat in de plenaire vergadering hebben deelgenomen. Er is toen duidelijk gesteld dat tegen 1 februari een wet moest zijn goedgekeurd. Tijdens de bespreking van dit voorstel in de plenaire vergadering van 24 maart 2004 hebben leden van verschillende fracties, waaronder mevrouw Merckx en ikzelf, ervoor gewaarschuwd dat de tijdslimiet niet zou worden gehaald.
Vandaag staat ondubbelzinnig vast dat deze wet onmogelijk tegen 1 februari kan worden goedgekeurd. Integendeel, de besprekingen dreigen op de lange baan te worden geschoven. Wat is het standpunt van de Vlaamse Regering? Zult u uw beleid volledig in overeenstemming met het decreet-De Batselier uitvoeren? In dat decreet is een duidelijke, laatste deadline aan de federale minister van Justitie opgelegd. Of zal de Vlaamse Regering desondanks een decretaal initiatief nemen om het samenwerkingsakkoord nogmaals te verlengen?
Eindelijk is er een wetsontwerp over de hervorming van het jeugdrecht, met belangrijke gevolgen voor de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse Regering heeft in haar standpunt een aantal fundamentele punten van kritiek op een gemotiveerde wijze geformuleerd. Op 12 januari zei minister Onkelinx echter dat ze helemaal geen weet heeft van de bezwaren van de Vlaamse Regering. Volgens haar zijn ze nog steeds niet meegedeeld. Mevrouw de minister, is het advies van de Vlaamse Regering integraal medegedeeld, ja of neen? Ik heb het dan over een officiële mededeling ervan, en niet over wat u daarover in de pers hebt verklaard. In de pers hebt u duidelijk gesteld dat de Vlaamse Regering niet zal meewerken aan het nieuwe jeugdsanctierecht als er geen fundamentele wijzigingen worden aangebracht. Dat is terecht, want de Vlaamse Gemeenschap heeft belangrijke bevoegdheden inzake dit dossier. Zijn de zes geformuleerde punten van kritiek breekpunten bij de bespreking en het overleg met de federale minister van Justitie? Bent u bereid om bij gebrek aan een akkoord de financiële middelen te blokkeren en het Vlaams beleid consequent af te stemmen op het standpunt ingenomen door de Vlaamse Regering?
De Vlaamse Regering heeft bij het formuleren van haar standpunt over de hervormingen van het jeugdrecht uitdrukkelijk gesteld dat er eindelijk een de. nitieve oplossing moet komen. Opnieuw is duidelijk gesteld dat een splitsing niet wordt uitgesloten. Dat verheugt me. Op welke wijze past zo'n definitieve oplossing in uw beleid? Welke beleidsinitiatieven zult u nemen om die broodnodige definitieve oplossing te realiseren?
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mevrouw de minister, de wet van 1965 op de jeugdbescherming moet dringend worden aangepast. We zijn het daar allemaal over eens, zelfs de federale regering is het daarmee eens.
De eensgezindheid tussen Vlamingen en Franstaligen is echter minder groot als wordt gedebatteerd over de manier waarop dat moet gebeuren, en over wat het beoogde eindresultaat moet zijn. Tussen beiden gaapt een diepe kloof. Omdat het zowel een federale als een gemeenschapsbevoegdheid betreft en de enen de anderen nodig hebben, willen de verschillende overheden toch samen naar een oplossing zoeken. Verder wil iedereen inzake jongeren een gestructureerde, consequente aanpak. Ik stel daarom voor om met een groot hart, met een grote dosis vergevingsgezindheid maar ook met veel realisme de zaak aan te pakken.
Over het concept bestaat in de regering eensgezindheid, die in het regeerprogramma is verwoord. Wij willen de minister helpen om dat te realiseren. De krachtlijnen in het regeerakkoord en het standpunt dat op het Overlegcomité zal worden meegedeeld, zijn goed. Ik wil van de minister eerst en vooral weten wat de stand van zaken is. Ik heb de zitting van de Kamercommissie Justitie bijgewoond. Wanneer wordt het jeugdsanctierecht op de bijeenkomst van het Overlegcomité geagendeerd? Is er al een datum afgesproken? Mevrouw de minister, hebt u al informatie over de financiële impact ervan? U hebt zelf een financiële raming laten opstellen. Wat is de prognose van de federale regering?
Wij vinden dat het decreet over het samenwerkingsakkoord met daarin de cruciale datum van 31 januari moet worden uitgevoerd. Wij rekenen erop dat dit gebeurt en de opzeg wordt gegeven. In het gezamenlijk evaluatieverslag zijn aanbevelingen geformuleerd. Wat gebeurt daarmee? Wat is daarvan het lot? Hoe worden die verder opgevolgd?
Tot slot ben ik bereid om daar in deze commissie een discussie over te houden, hoewel de Vlaamse Regering eensgezind is. Het is nu de uitdaging om de consensus die op Vlaams niveau bestaat, krachtdadig en in een geest van samenwerking uit te voeren.
De jeugdinstelling in Everberg was een politieke oplossing voor 3 jaar. Vorige week moest voor de eerste keer in 3 jaar ook aan Vlaamse kant een vraag van de jeugdrechter tot plaatsing worden geweigerd. We mogen ons echter niet van de wijs laten brengen door dat capaciteitsprobleem maar moeten verder werken aan ons algemeen en gezamenlijk voorstel waarover een consensus bestaat.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Ik ben het ermee eens dat de toekomst van het samenwerkingsakkoord moet worden gekoppeld aan de hervorming van het jeugdrecht.
Ik zal eerst ingaan op de punten van kritiek van de Vlaamse Regering en op de vraag vanuit Vlaanderen om het huidige wetsontwerp van minister Onkelinx betreffende de jeugdbescherming en de tenlasteneming van minderjarigen die als een misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, bij te sturen. Vervolgens zal ik mijn standpunt toelichten over het decreet van 2 april 2004 houdende wijziging van het decreet van 19 juli 2002 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord tussen de federale staat, de Duitstalige Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap betreffende het gesloten centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.
Ik blijf van mening dat het wetsontwerp van de minister van Justitie onvoldoende rekening houdt met onze fundamentele bezwaren. Ik krijg daarbij de steun van de Vlaamse Regering.
Ten eerste wordt de bevoegdheidsverdeling niet gerespecteerd. Ten tweede gaat de voorgestelde hervorming van de jeugdbeschermingswet niet ver genoeg en houdt ze onvoldoende rekening met de ontwikkelingen in Vlaanderen, bijvoorbeeld op het vlak van herstelbemiddeling. Ten derde wordt het evenredigheidsbeginsel geschonden.
Wat de knelpunten inzake de bevoegdheidsverdeling betreft, heeft de Raad van State in zijn advies duidelijk gemaakt dat de voorgestelde ouderstage en het invoeren van een verbindingsmagistraat niet tot de bevoegdheden van de federale overheid behoren. De Vlaamse Regering is dan ook van mening dat in het huidige ontwerp, dat is aangepast aan het advies van de Raad van State, er sprake blijft van een bevoegdheidsovertreding.
De oprichting van het centrum De Grubbe moet worden bekeken in het kader van de toenmalige uitzonderlijke omstandigheden. Ook hier voelt de Vlaamse Regering zich gesterkt door het advies van de Raad van State. De federale overheid is niet bevoegd voor de infrastructuur van voorzieningen. Zeker in het vooruitzicht van de fundamentele hervorming van de jeugdbescherming moet de Everbergwet nog altijd worden gezien als een tijdelijke constructie. Dat moet voor ons ook zo blijven.
In het huidige wetsontwerp van minister Onkelinx zijn een aantal maatregelen voor Vlaanderen echt onaanvaardbaar. Vlaanderen kiest niet voor een systeem van uithandengeving dat indruist tegen de aanbevelingen van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind. Minderjarigen die delicten plegen, mogen dus niet als volwassenen worden behandeld. Bovendien bewijst de uithandengeving dat een beschermingsmodel onvoldoende is. Als de jeugdrechter geen maatregelen meer resten, kan hij overgaan tot de uithandengeving van de jongere. De jongere wordt dan doorverwezen naar de correctionele rechtbank, en dus aan een strafrechter voor volwassenen in plaats van aan een jeugdrechter toegewezen.
Recent onderzoek van de VUB over uithandengeving, uitgevoerd door mevrouw Nuytiens in opdracht van voormalig minister van Justitie Verwilghen, maakt duidelijk dat uithandengeving geen efficiënte of effectieve maatregel is. Uit het onderzoek blijkt dat slechts 16,5 percent van alle uit handen gegeven jongeren uit Vlaanderen en Wallonië een effectieve gevangenisstraf krijgt.
Volgens een onderzoek van mevrouw Vercauteren, gebaseerd op de cijfers van 2001 van de dienst Strafrechtelijk Beleid, zijn er duidelijke verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië. Slechts 15 percent van de minderjarigen die uit handen worden gegeven, zijn Nederlandstalig. Dit is 30 percent als we Brussel buiten beschouwing laten.
Vlaanderen kiest dus duidelijk voor een andere aanpak. We willen een jeugdsanctierecht waarbij alle jongeren, ook zij die ernstige delicten plegen, volgens een door de wetgever vastgesteld strafmaatsysteem door de jeugdrechter gesanctioneerd kunnen worden. We willen aan delinquente jongeren meerdere hulptrajecten aanbieden, waaronder pedagogische, herstelgerichte en responsabiliserende, maar ook sanctionerende maatregelen. Vlaanderen heeft de voorbije jaren flink geïnvesteerd in dit meersporenbeleid. Ik wil dit in de toekomst verder kunnen uitbreiden.
De verlenging van de maatregel tot de leeftijd van 23 jaar in het ontwerp-Onkelinx, beantwoordt volgens de Vlaamse Regering aan de door de jeugdmagistraat frequent vastgestelde nood aan verdere begeleiding. De jeugdrechter krijgt de mogelijkheid jongeren gedurende een aantal jaren onder toezicht te houden en/of lopende maatregelen te verlengen. Deze verlenging zal ervoor zorgen dat het aantal uit handen gegeven jongeren afneemt. Dit is een extra argument om de versoepeling van de uithandengeving af te wijzen.
Tegenover de verlenging van de leeftijd staat ook een diversificatie van het aanbod. De gemeenschappen moeten aangepaste deelvoorzieningen creëren waar jongeren boven 18 jaar worden opgevangen en begeleid. Deze uitbreiding en diversificatie van het aanbod moet worden betaald. Ik wil duidelijk stellen dat de Vlaamse Regering bereid is tot de uitvoering van de verlenging van de maatregelen, voor zover ook de federale overheid haar verantwoordelijkheid opneemt inzake de grote budgettaire consequenties voor de gemeenschappen.
Het in de wet inbouwen van constructieve reacties op jeugddelinquentie, komt tegemoet aan een duidelijke eis van het werkveld. Vlaanderen investeerde de voorbije jaren in herstelgericht werken: alternatieve opvoedkundige sancties, herstelgericht groepsoverleg, enzovoort. De manier waarop herstelgericht werken nu in het wetsontwerp is opgenomen, is echter onvoldoende. Met het hanteren van de strikte voorwaarden uit het ontwerp dreigen veel van de tot nu toe in Vlaanderen afgehandelde of lopende dossiers niet meer in aanmerking te komen voor herstelgerichte afhandeling. Hiermee zou de huidige goede praktijk van de herstelbemiddeling in Vlaanderen verloren gaan.
Knelpunten zijn bijvoorbeeld de eis tot het bekennen van het feit door de minderjarige als toelatingsvoorwaarde voor herstelbemiddeling, maar vooral het verval van de strafvordering bij een geslaagde bemiddeling. Verder wijst het werkveld terecht op de onduidelijkheid in het wetsontwerp inzake het nemen van herstelgerichte maatregelen in de voorlopige fase van de rechtspleging.
De Vlaamse Regering meent dat door dit wetsontwerp het evenredigheidsbeginsel wordt geschonden. Op grond van het evenredigheidsbeginsel mag de federale overheid geen maatregelen nemen die het de gemeenschappen onmogelijk of overdreven moeilijk maken om binnen hun eigen bevoegdheden een eigen beleid te voeren. Ook de Raad van State stelt dat het huidige wetsontwerp onevenredige lasten meebrengt voor de gemeenschappen.
Indien het ontwerp wet wordt, zal het in de uitvoeringsfase belangrijke budgettaire consequenties hebben. Een indicatieve raming van de bijkomende kosten voor de Vlaamse Gemeenschap spreekt over minimaal 16 miljoen euro.
Mijnheer de voorzitter, dit zijn de hoofdpunten van mijn kritiek, die gesteund wordt door de Vlaamse Regering. Deze bezwaren zijn van dien aard dat de Vlaamse Regering ze expliciet ter sprake wil brengen op het Overlegcomité.
Mevrouw Dillen, minister Onkelinx is tweemaal op de hoogte gebracht. Eind oktober, begin november heb ik een brief gericht aan minister Onkelinx, en het punt werd ook geagendeerd op het Overlegcomité, waar werd afgesproken dit punt te bespreken op het Overlegcomité van 2 februari. Minister Onkelinx is wel degelijk op de hoogte, zowel over mijn standpunt rond de samenwerking, als over het standpunt van de Vlaamse Regering.
Ik zal niet alle bepalingen van het decreet herhalen. Ik denk dat dit voldoende is gekend, want meerdere leden hebben er zelf aan meegewerkt. De datumverschuiving, van 31 augustus 2004 naar 31 januari 2005, had de bedoeling de minister van Justitie extra tijd te geven om werk te maken van de hervorming van de jeugdbeschermingswet. Mevrouw Dillen, ook ik stel vast dat minister Onkelinx erin is geslaagd een wetsontwerp in te dienen dat antwoorden geeft op delinquent gedrag, maar dit is niet het antwoord dat Vlaanderen wil bieden aan minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit plegen.
Als minister bevoegd voor de bijstand aan personen zal ik aan de Vlaamse Regering voorstellen het samenwerkingsakkoord op te zeggen. We moeten De Grubbe als een tijdelijke en uitzonderlijke constructie blijven beschouwen. Het is een noodzakelijk antwoord dat op een maatschappelijke nood werd gegeven, maar met de komst van het hervormde jeugdrecht kan deze constructie haar legitimiteit verliezen.
Ik stel vast dat dit centrum voor voorlopige plaatsing niet wordt geïntegreerd in het voorliggende wetsontwerp. Blijkbaar is De Grubbe ook voor minister Onkelinx een niet-passend puzzelstuk. Hiermee dreigt De Grubbe als tijdelijke constructie een permanent karakter te krijgen.
Conform het decreet van 12 april 2004 stel ik vast dat er geen federale wet in het Staatsblad is verschenen. Ik voer de bepaling in het decreet dan ook uit en zeg het samenwerkingsakkoord op.
Ik wil deze opzegging uitvoeren vanuit een zin voor verantwoord beleid. De opvangcapaciteit van De Grubbe beantwoordt aan een duidelijke nood. Ik zal dan ook zorgen voor een alternatief zodat de beschikbare opvangcapaciteit in Vlaanderen minstens gelijk blijft. Met de opzegging van het samenwerkingsakkoord wil ik een duidelijk signaal geven aan de federale overheid dat de Vlaamse Regering aandringt op het uitwerken van een performant en goed werkend jeugdsanctierecht. Het opzeggen van het samenwerkingsakkoord staat los van de geleverde kwaliteit in het centrum. De inzet van het personeel en de kwaliteit van het geleverde werk zijn, ondanks de zeer moeilijke constructie van De Grubbe, zeer groot. Mevrouw Merckx, u vroeg naar het evaluatierapport. Ik zal ervoor zorgen dat het rapport au sérieux wordt genomen, maar ik zal de Vlaamse Regering voorstellen om het samenwerkingsakkoord op te zeggen.
U vraagt naar mijn beleidsintenties over de aanpak van delinquente jongeren. Mijn vorige antwoord wijst reeds op het belang om de volgende jaren het hulpaanbod aan minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, grondig onder de loep te nemen. Onze visie op de aanpak van jeugddelinquentie is dat we deze minderjarigen blijven benaderen vanuit een meersporenaanpak. Dat is cruciaal. Ik geloof niet dat een louter bestraffende of beschermende, noch uitsluitend responsabiliserende of herstelgerichte benadering voldoende is of kan werken. In Vlaanderen kiezen we resoluut voor een evenwichtige combinatie van deze benaderingen. Helaas vinden we die in het wetsontwerp onvoldoende krachtig terug.
Vlaanderen beschikt over voldoende expertise en knowhow om een evenwichtig en complementair aanbod uit te werken voor deze doelgroep van jongeren. Niet alleen het aanbod vanuit de gemeenschapsinstellingen zal hierin een belangrijke rol spelen, maar ook heel wat bestaande projecten en initiatieven binnen het privé-aanbod. Het beleid ten aanzien van deze jonge delinquenten moet immers nauw samenhangen met het hele jeugdbeleid. Ik wil werken aan een beleid dat resulteert in een complementair jeugdhulpaanbod, waarbij bijvoorbeeld ook de nodige aandacht gaat naar preventie, reeds op jonge leeftijd, van wat we dan nog antisociaal gedrag noemen. Specifiek voor de doelgroep van minderjarigen die als misdrijf omschreven feiten plegen, streef ik naar het uitbouwen van een voldoende divers aanbod dat zich op het continuüm van open naar gesloten hulp bevindt. Daarom zal ik op korte termijn een task force lanceren om in samenspraak met experts en praktijkmensen een plan uit te werken. In deze reorganisatie zal ik uiteraard rekening houden met het resultaat van het overleg met de minister van Justitie en met de uiteindelijke wetswijziging.
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik zal mijn collega's in de Kamer vragen om de minister van Justitie te ondervragen omdat ze - en ik druk me dan nog braaf uit - de waarheid niet spreekt. Ze heeft gezegd dat ze niet op de hoogte was en dat dit niet door de Vlaamse Regering ter sprake was gebracht op het Overlegcomité. Ik hecht meer waarheid aan uw woorden dan aan die van federaal minister Onkelinx.
U zegt duidelijk dat het samenwerkingsakkoord zal worden opgezegd. Ik neem aan dat daar een bepaalde termijn voor nodig is. U moet uiteraard zorgen voor een alternatief voor De Grubbe en Everberg. Hebt u enig zicht op de termijn? Ik neem aan dat het niet evident is om dat van vandaag op morgen op punt te stellen.
U bent duidelijk over het wetsontwerp. Ik wens u heel veel succes op het Overlegcomité. Ik hoop dat u vanuit Vlaanderen een krachtige en duidelijke stem laat horen. Ik kondig tot slot een met redenen omklede motie aan.
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het verwondert me dat mevrouw Dillen een motie aankondigt terwijl ze toch tevreden was met uw antwoord.
Mevrouw Marijke Dillen: Ik wil het antwoord kracht bij zetten.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Ik kan niet anders dan ook een motie aan te kondigen.
Mevrouw de minister, ik ben blij dat u het decreet uitvoert en dat er een taskforce wordt opgericht om de capaciteit op te volgen. De jeugdrechters rekenen op de Vlaamse Gemeenschap om in voldoende capaciteit te voorzien. U kiest er resoluut voor om de eigen Vlaamse bevoegdheid met eigen middelen in te vullen. Dat zal bij de begroting moeten worden gehonoreerd.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Mevrouw Dillen, u vroeg naar de timing. Ik ben dit samen met de administratie aan het bekijken. Ik durf me niet vastpinnen op een concrete datum, maar u hebt gelijk dat dit enige tijd zal vergen. Het uitgangspunt voor mij is dat de totale capaciteit niet mag verminderen. Het aantal beschikbare plaatsen moet er ook in de toekomst zijn. De snelheid zal afhangen van de budgettaire mogelijkheden en van de realisatie van de extra capaciteit.
Met redenen omklede moties
De voorzitter: Door mevrouw Dillen en door mevrouw Merckx werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd.
Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.