Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 11/01/2005
Vraag om uitleg van de heer Eloi Glorieux tot mevrouw Fientje Moerman, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over het aanleggen van provisies voor investeringen in flexibele mechanismen om CO2-reducties te realiseren
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Glorieux tot mevrouw Moerman, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over het aanleggen van provisies voor investeringen in flexibele mechanismen om CO2-reducties te realiseren.
De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega, in regeerakkoorden - zowel het huidige als het vorige, zowel het Vlaamse als het federale - wordt steeds gesteld dat de Kyoto-verplichtingen voor het overgrote deel in eigen land gerealiseerd zullen worden, via binnenlandse maatregelen inzake energiebesparing, rationeel energiegebruik, hernieuwbare energiebronnen, enzovoort.
Op 1 oktober 2004 besliste de Vlaamse Regering om buitenlandse kredieten aan te kopen voor bijna 24 miljoen ton CO2-equivalenten aan besparende maatregelen. Deze 24 megaton CO2 dicht bijna de volledige kloof die er volgens het recente voortgangsrapport van het Vlaams klimaatplan nog is met de Kyoto-doelstelling. De regering is blijkbaar niet van plan met extra binnenlandse maatregelen en interne inspanningen de Kyoto-kloof te dichten, maar wil vooral, via massale investeringen in zogenaamde flexibele mechanismen, in het buitenland projecten uitvoeren.
Ik heb vanochtend gelezen dat de huidige prijs per ton CO2 7,7 euro bedraagt, en dat binnenkort een stijging wordt verwacht. Indien we een eerder minimale kostprijs per ton CO2 van 7 euro aanrekenen, legt de Vlaamse Regering provisies aan om voor 168 miljoen euro te investeren in buitenlandse projecten.
Nederland heeft al langer ervaring met dit systeem. Hier werd vastgesteld dat dit niet ten goede komt aan Nederlandse bedrijven die actief zijn op het terrein van rationeel energiegebruik, energiebesparingstechnologie en hernieuwbare energietechnologie. De buitenlandse tenders gebeuren via Europese procedures, waardoor onze eigen Vlaamse bedrijven die advies en technologie leveren op het terrein van rationeel energiegebruik hoogst waarschijnlijk naast de projecten zullen grijpen.
Als we de projecten in het buitenland realiseren, zullen onze gezinnen en bedrijven de voordelen van deze projecten - de voordelen van het reduceren van het energieverbruik op een structurele manier - aan hun neus zien voorbijgaan. Hierdoor zou evenwel de energiefactuur van de bedrijven gevoelig kunnen worden verlaagd, en bijgevolg hun competitiviteit worden verhoogd.
Mevrouw de minister, hoe valt de aankoop van deze grote hoeveelheid CO2-kredieten via de flexibele mechanismen te rijmen met het supplementariteitsbeginsel van het Kyoto-protocol? Volgens dit beginsel moet de hoofdmoot van de besparingen in eigen land gebeuren. Ter aanvulling kan eventueel in het buitenland met flexibele mechanismen worden gewerkt.
Hoeveel en welke projectvoorstellen werden ondertussen ingediend op de tender die werd uitgeschreven door het bevoegdheidsdomein Economie? Worden de projecten voor de aankoop van emissierechten gedekt door een budget op de begroting Economie? Of werd dit op een andere begrotingspost ingeschreven? Op basis van welke criteria zal uiteindelijk worden bepaald welke projectvoorstellen worden aanvaard?
Mevrouw de minister, op welke wijze zult u rekening houden met projecten die ook in andere Europese landen werden ingediend, maar daar een negatieve evaluatie kregen? Zult u bij het investeren in buitenlandse projecten via flexibele mechanismen rekening houden met de ban op kredieten voor nucleaire installaties en grootschalige waterkrachtcentrales, zoals door het Intergovernmental Panel on Climate Change aangebracht? Hoeveel en welke projecten zullen resulteren in een concreet contract? Over welke bedragen gaat het dan?
Mevrouw de minister, steunt u de vraag tot oprichting van een Vlaams klimaatfonds, waarin structurele middelen beschikbaar zijn voor de uitvoering van de Vlaamse Kyoto-doelstellingen? Bent u van mening dat het beter is in Vlaanderen tenders uit te schrijven voor rendabele energiebesparende projecten in onze eigen bedrijven en gebouweninfrastructuur, in plaats van 168 miljoen euro in te schrijven om in het buitenland CO2-reducerende projecten uit te voeren?
We kunnen bijvoorbeeld een tender uitschrijven om binnen de socialehuisvestingssector een bepaald percentage energie te besparen. Het meest rendabele kostenefficiënte project krijgt dan de tender. Op die manier kunnen we onze eigen bedrijven en expertise gebruiken en zullen in de eerste plaats onze eigen bedrijven en gezinnen ervan genieten.
De voorzitter: Minister Moerman heeft het woord.
Minister Fientje Moerman: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, om de reductiedoelstelling op een kostenefficiënte en maatschappelijk haalbare manier te kunnen realiseren, is aanvullend op de binnenlandse rendabele maatregelen de inzet nodig van de flexibele mechanismen waarin is voorzien in het Kyoto-protocol. Volgens het Vlaamse toewijzingsplan, zoals meegedeeld aan de Europese Commissie, zou de reductiekloof in 2010 6,371 megaton CO2-equivalenten bedragen. Binnen de Taskforce Klimaatbeleid zijn twee werkgroepen actief die zich onafhankelijk buigen over enerzijds de bijkomende interne reductiemaatregelen en anderzijds de flexibele mechanismen.
De opdracht van de werkgroep Bijkomende Interne Maatregelen bestaat erin de maatregelen te identificeren die binnen Vlaanderen kunnen worden genomen om een bijkomende emissiereductie te realiseren. Dit gaat van de inschatting van de verschillende maatregelen die in het voortgangsrapport - VORA - 2004 van het Vlaams klimaatbeleidsplan opgenomen zijn en waaraan nog geen reductiepotentieel werd toegekend, het doorrekenen van de impact van maatregelen voorzien in het Vlaams regeerakkoord, over het in rekening brengen van het potentieel van de federale reductiemaatregelen die volgens het lastenverdelingsakkoord ten goede zullen komen van de gewesten, tot de identificatie van bijkomende maatregelen en/of het aanscherpen van bestaande maatregelen uitgaande van de eigen ervaring of op basis van de klimaatplannen van andere landen.
Deze denksporen worden ook doorlopen in het kader van de opstelling van het tweede Vlaams
klimaatplan. Op deze manier werd een bijkomend reductiepotentieel van 1,585 tot 2,029 megaton CO2-equivalenten geïdentificeerd. Er wordt continu door de werkgroep verder onderzocht welke bijkomende interne maatregelen emissiereductie kunnen bewerkstelligen.
De resterende beleidskloof, namelijk 4,342 tot 4,786 megaton CO2-equivalenten, zal met behulp van flexibiliteitsmechanismen moeten worden ingevuld. De Vlaamse Regering heeft op 1 oktober 2004 beslist om, aanvullend op de interne reductiemaatregelen, tegen eind 2012 de nodige emissiekredieten aan te kopen. Dit was eveneens een van de nodige voorwaarden voor de goedkeuring door de Europese Commissie van het globale toewijzingsplan 2005-2007.
U vroeg hoeveel en welke projectvoorstellen er op de tender, uitgeschreven door het bevoegdheidsdomein Economie, zijn binnengekomen. De oproep werd gelanceerd op 23 september 2004 als een wedstrijdformule. Het gaat bijgevolg niet om een tender of een openbare aanbesteding. De voorwaarden zijn vastgelegd in een ministerieel besluit van 9 november 2004. De indieningstermijn van de oproep voor CDM/JI-projecten - Clean Development Mechanisms/Joint Implementation - liep tot 4 januari 2005. Er werden dertien projectvoorstellen ingediend, waarvan negen CDM-projecten. Nu wordt onderzocht of ze in aanmerking komen voor begeleiding naar definitieve indiening.
Het is de bedoeling om de projecten, die op basis van de wedstrijdformule worden geselecteerd, te begeleiden naar definitieve realisatie en eventueel aankoop door het Vlaamse Gewest van de emissierechten uit de betreffende projecten in de mate dat er budgettair ruimte is en de projecten aan de formele en inhoudelijke criteria voldoen.
Tijdens de vergadering van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 werd beslist om op de begroting 2005 onder 'economisch overheidsinstrumentarium' in een provisioneel krediet te voorzien voor de aankoop van emissiekredieten en later een beslissing te nemen over het bedrag en de wijze waarop dit kan worden ingezet. Er werd eveneens beslist om op termijn een passend financieringsmechanisme op te richten voor de financiering van de projectgebonden mechanismen en bijkomende interne maatregelen met betrekking tot de reductie van broeikasgassen.
De ingediende projectvoorstellen zullen in eerste instantie worden onderzocht door een technisch comité, dat zal bestaan uit vertegenwoordigers uit de beleidsdomeinen Economie, Energie en Leefmilieu. Ze worden onderzocht op de volledigheid, de tijdigheid en de ontvankelijkheid. Een project is ontvankelijk indien voldaan is aan de volgende voorwaarden, overeenkomstig artikel 8 van het ministerieel besluit van 9 november 2004.
In de eerste plaats moet het project in een opstartfase zitten en op het moment van indienen van het projectvoorstel mag er nog geen emissiereductie gerealiseerd zijn.
Vervolgens mag de projectontwikkelaar of betrokken projectpartner geen schulden hebben bij de overheid of instanties voor sociale verzekeringen.
Een volgende voorwaarde is dat het gastland het Protocol van Kyoto heeft geratificeerd, het projectvoorstel principieel heeft goedgekeurd of de intentie heeft dat te doen en bevestigt dat het CDM-project kadert binnen zijn duurzame ontwikkelingsobjectieven en tevens dat het politieke risico voor de buitenlandse investering en het risico op verlies door aantasting van het eigendomsrecht beperkt zijn.
Tegen het gastland mogen geen internationale sancties zijn uitgevaardigd.
Vervolgens moet het project betrekking hebben op een van de volgende technologieën: duurzame energie uit hernieuwbare energiebronnen, energie-efficiëntiemaatregelen, brandstofomschakeling of de omschakeling van CO2-intensieve brandstoffen naar brandstoffen met een lagere CO2-uitstoot en reducties van de uitstoot van andere broeikasgassen in de industriële sector.
Een volgende voorwaarde betreft de emissiereductie van broeikasgassen. Het project moet resulteren in een emissiereductie van een gas, opgelijst in annex A van het Protocol van Kyoto. Er moet voldaan zijn aan het additionaliteitsprincipe in vergelijking met het referentiescenario en de emissiereducties moeten reëel en blijvend zijn.
Andere voorwaarde is dat er geen significant negatieve milieu-impact is voor milieuaspecten die niet gerelateerd zijn aan het broeikasgaseffect. Het project mag geen negatieve impact hebben op socio- culturele aspecten.
Nog een voorwaarde is de financieel-economische duurzaamheid. Dat betekent dat er een positief perspectief is op de continuïteit van de onderneming en dat de financiële capaciteit van de onderneming in goede verhouding staat tot de projectomvang en de benodigde investeringen.
Andere voorwaarde is dat aan het additionaliteitsprincipe is voldaan op technologisch vlak, en dit is van toepassing op gastlanden die niet tot annex B van het Protocol van Kyoto behoren. Laatste voorwaarde is dat er aan het additionaliteitsprincipe is voldaan op financieel vlak, en dit is ook van toepassing op gastlanden die niet tot annex B van het Protocol van Kyoto behoren.
De ontvankelijke projecten worden door het technisch comité onderzocht aan de hand van een aantal beoordelingscriteria overeenkomstig artikel 9 van het ministerieel besluit van 9 november 2004. Het gewicht van de criteria wordt bepaald door een wegingscoëfficiënt. Ik heb daarvan een schema bij me dat ik aan het betrokken lid zal overmaken.
Een eerste beoordelingscriterium is het inschatten van het risico inzake het al dan niet succesvol doorlopen van het volledige traject. De wegingscoëfficiënt is 0,25. Een tweede beoordelingscriterium is de positieve bijdrage van het project aan duurzame ontwikkeling, met opnieuw een wegingscoëfficiënt van 0,25. Een laatste criterium is de prijs van de aangeboden emissiekredieten rekening houdende met het aantal geleverde kredieten, en daar geldt een wegingscoëfficiënt van 0,50.
Het technisch comité rangschikt de projectvoorstellen op basis van de beoordelingscriteria en zal deze ter goedkeuring aan mij voorleggen. De selectie van de projecten die kunnen worden begeleid vanwege de consultant, gebeurt volgens de plaats in de rangschikking - in dalende volgorde - te beginnen bij de eerste tot uitputting van het beschikbare budget.
De begeleiding kan pas een aanvang nemen nadat met de projectontwikkelaar is overeengekomen dat aan het Vlaamse Gewest het exclusieve recht wordt verleend om gedurende een periode van negen maanden een aankoopoptie te lichten op alle emissiekredieten die het project genereert. Indien een project waaraan begeleiding werd toegekend aan alle voorwaarden inzake de procedure voor de tweede doorlichting - beschreven in de referentietermen - voldoet, en indien voldoende financiële middelen beschikbaar zijn, zal de optie gelicht worden en een aankoopcontract worden afgesloten.
De projectvoorstellen worden beoordeeld volgens de hierboven vermelde selectiecriteria. Indien geweten is dat een projectvoorstel reeds werd afgekeurd in het kader van een andere buitenlandse oproep, bestaat de mogelijkheid na te gaan om welke redenen dit is gebeurd. Indien de afkeuring gebeurde omwille van redenen die in de lijn liggen van de in deze oproep gebruikte evaluatiemethode, zal door een goede eigen beoordeling dit projectvoorstel ook uit de boot vallen. Indien de afkeuring om andere redenen gebeurde, wordt hiervan akte genomen.
De projecten worden getoetst aan een aantal ontvankelijkheidscriteria uit het MB. Het project heeft betrekking op een van de volgende technologieën: duurzame energie uit hernieuwbare energiebronnen, energie-efficiëntiemaatregelen, brandstofomschakeling of de omschakeling van CO2- intensieve brandstoffen naar brandstoffen met een lagere CO2-uitstoot, en reducties van de uitstoot van andere broeikasgassen in de industriële sector.
Er is geen significant negatieve milieu-impact voor milieuaspecten die niet gerelateerd zijn aan het broeikasgaseffect, en het project heeft geen negatieve impact op socio-culturele aspecten.
Bij de selectie wordt voorkeur gegeven aan projecten inzake hernieuwbare energie en energie- efficiëntiemaatregelen. Projecten rond nucleaire installaties en grote waterkrachtcentrales die een negatieve impact kunnen hebben, zullen op deze manier bijzonder weinig tot zelfs geen kans hebben om geselecteerd te worden.
Afhankelijk van het budget dat ter beschikking wordt gesteld voor de definitieve aankoop, worden projecten geselecteerd om een uitgebreider projectdossier in te dienen. Dit dossier wordt in de tweede doorlichting beoordeeld alvorens een definitief contract af te sluiten. Het bedrag dat gekoppeld wordt aan een project, is afhankelijk van de vraagprijs per emissiekrediet. Binnen het kader van de beschikbare middelen van de externe adviesverlener is begeleiding mogelijk van maximaal acht projecten.
Zoals ook aangegeven in de nota aan de leden van de Vlaamse Regering ter voorbereiding van de vergadering van 1 oktober 2004, zal de strategie van de oproep aangevuld moeten worden met het instappen in een bestaand klimaatfonds, aangevuld met bilaterale akkoorden of met de oprichting van een eigen klimaatfonds. Binnen de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer is reeds gestart met een studie naar het huidige potentieel van klimaatfondsen en de mogelijkheid van oprichting van een eigen Vlaams klimaatfonds. Deze studie zal eind juli 2005 afgerond zijn.
Het bedrag van 168 miljoen euro is berekend op de hypothetische invulling van de volledige resterende reductiekloof met behulp van flexibele mechanismen.
Zoals reeds vermeld in het antwoord op de voorgaande vraag, zal in de realiteit naast de flexibele mechanismen het pad van de klimaatfondsen ook moeten worden bewandeld teneinde de opgelegde reductiedoelstelling te halen.
Binnen de beleidsdomeinen Economie en Energie worden reeds verschillende maatregelen genomen om energiebesparing in de eigen bedrijven te stimuleren. Ik geef vier voorbeelden: ten eerste de vernieuwde ecologiesteun zowel voor KMO's als voor grote ondernemingen, ten tweede het benchmarkconvenant tussen ondernemingen met een energieverbruik van meer dan 0,5 petajoule - die samen meer dan 74 percent van het industrieverbruik uitmaken -, met het doel de procesinstallaties van de deelnemende bedrijven zo snel mogelijk, maar uiterlijk tegen 2012, blijvend tot de wereldtop in energie-efficiëntie te laten behoren, ten derde het auditconvenant en ten vierde de mogelijkheid tot het opzetten van thematische peterschapsprojecten inzake REG.
De flexibele mechanismen zijn gepland in het Kyoto-protocol, aangezien het ontstaan en de impact van broeikasgassen grensoverschrijdende fenomenen zijn. Het nemen van reductie- initiatieven op internationale schaal is dan ook aangewezen. De flexibele mechanismen laten toe reducties te realiseren in andere landen tegen een lagere kostprijs dan een deel van de reducties via binnenlandse maatregelen. Uitsluitend binnenlandse maatregelen nemen zou de kostprijs voor een regio als het Vlaamse Gewest te hoog laten stijgen in vergelijking met die in andere landen, en dus onze concurrentiepositie en onze competitiviteit aantasten.
De voorzitter: De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux: Mevrouw de minister, ik zal uw uitvoerig antwoord nogmaals heel nauwgezet nalezen. U zegt dat als u alleen binnenlandse maatregelen neemt, dit de kostprijs om de CO2-reductiedoelstelling te halen, te hoog zou maken. Er is nog een enorm potentieel aan echt rendabele energiebesparende maatregelen. We moeten niet de laatste gram CO2 willen uitsparen, want dan zal het inderdaad veel kosten. Meer investeren in totale projecten die meer CO2-besparing opleveren, is veel efficiënter.
Elk rapport toont duidelijk aan dat we nog een enorme achterstand hebben. We verbruiken veel meer energie dan onze buurlanden, zowel per BNP als per inwoner. Het Fraunhofer-instituut wees erop dat we de Kyoto-doelstelling zouden realiseren, alleen al door onze energie-efficiëntie op het niveau van onze buurlanden te brengen. We mogen dus niet te gemakkelijk naar de flexibele mechanismen in het buitenland grijpen. We moeten aandacht blijven hebben voor de realisatie van ons eigen potentieel. Niet alleen wie verbruikt en vervuilt, moet zelf inspanningen leveren, maar het heeft ook positieve neveneffecten voor onze eigen industrie en onze eigen gezinnen.
Ik hoop dat de buitenlandse projecten die worden uitgekozen, een absolute CO2-reductie realiseren. In het benchmarkconvenant is van zo'n absolute CO2-reductie geen sprake. Mevrouw de minister, de criteria die u hebt opgesomd, lijken tamelijk stringent. Ik hoop dat ze worden toegepast.
De voorzitter: Minister Moerman heeft het woord.
Minister Fientje Moerman: Uit mijn antwoord blijkt duidelijk dat de Vlaamse Regering een evenwicht tussen de twee nastreeft, en daarbij rekening houdt met de ecologische en de economische aspecten en met het maatschappelijk draagvlak.
De voorzitter: Het incident is gesloten.