Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 16/12/2004
Vraag om uitleg van mevrouw Joke Schauvliege tot de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, en tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de inplanting van gsm-masten
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Schauvliege tot de heer Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, en tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de inplanting van gsm-masten.
Minister Peeters zal tevens antwoorden namens minister Van Mechelen.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, dit is geen nieuw dossier. Ik volgde het immers al toen ik lid was van het federaal parlement. Ik heb ook alle stukken hierover uit de vorige zittingsperiode ingekeken. Het dossier overstijgt weliswaar de bevoegdheden van het Vlaams Parlement, maar er zijn ook heel wat raakpunten met Vlaamse bevoegdheden. Daarom vond ik het belangrijk bij het begin van deze zittingsperiode de problematiek levendig te houden.
Er komen nog steeds heel wat reacties van mensen die in de omgeving van een zendmast wonen, en zich afvragen wat het effect is van de straling van de gsm-mast op hun gezondheid. Ook komen er vragen van gemeenten die niet weten waaraan ze zich moeten houden, bijvoorbeeld in het vergunningenbeleid. Telkens als ergens een aanvraag wordt ingediend, komt er protest van omwonenden die zo'n mast liever niet in hun achtertuin zien.
Het Vlaams Parlement heeft op 23 mei 2001 een resolutie aangenomen. In maart van dit jaar hield mevrouw Van Cleuvenbergen hierover nog een interpellatie, en in september stelde mevrouw De Wachter er een vraag over aan minister Van Mechelen van Ruimtelijke Ordening. Toch blijven nog heel wat aspecten onbeantwoord. Daarom wil ik nu de minister van Leefmilieu om duidelijkheid vragen.
In de resolutie van het Vlaams Parlement staan heel wat aanbevelingen, vooral met betrekking tot de inplanting van gsm-masten. Wanneer zo'n mast wordt geplaatst op minder dan 300 meter van scholen of ziekenhuizen, dan moet een vergunning klasse 2 worden gevraagd. In andere gevallen valt het onder klasse 3, wat betekent dat er alleen een meldingsplicht is.
Er zijn al heel wat lijvige studies gedaan, die elkaar soms tegenspreken. Er zijn afspraken gemaakt tussen de ministers van Ruimtelijke Ordening en van Leefmilieu. Mijnheer de minister, zijn er ook in deze regeerperiode afspraken gemaakt tussen u en de minister van Ruimtelijke Ordening?
Het Vlaams Milieubeleidsplan loopt tot 2007. Daarin zijn ook bepaalde aspecten met betrekking tot gsm-masten opgenomen. Wat is de stand van zaken in de uitvoering daarvan?
Het parlement heeft een decreet goedgekeurd over de integrale milieuvoorwaarden. Kan er naar de gemeenten een omzendbrief worden gestuurd om duidelijkheid te scheppen omtrent het afleveren van vergunningen?
Tussen de gsm-operatoren, de Vlaamse Regering en de Vlaamse gemeenten zou een protocol worden afgesloten. Is dat al gebeurd? Zijn er nog onderhandelingen over gevoerd met de sector?
Er is ook een probleem met illegale masten. Bij een gsm-mast stellen we ons een heel grote constructie voor, maar blijkbaar wordt overgestapt naar kleine antennes, die overal geplaatst kunnen worden, ook bijvoorbeeld in drukke winkelstraten. We hebben er totaal geen zicht op waar die geplaatst worden. Bestaat er een databank van die antennes? Is geweten waar er staan?
Hoever is het onderzoek naar de effecten van blootstelling aan schadelijke straling gevorderd? In 2002 is een grootschalig onderzoek naar milieu en gezondheid begonnen. Maken gsm-masten en het schadelijke effect van straling daar deel van uit?
Met de federale overheid wordt overlegd over de gsm-toestellen. Iedereen heeft er wel een bij zich. Is dat schadelijk? Moet er meer informatie worden gegeven aan de consumenten? Hebt u daarover afspraken gemaakt met de federale overheid?
De operatoren hebben een databank opgemaakt en ondergebracht bij de vzw RISS. Is die voor iedereen toegankelijk? Kan ze via het internet worden geraadpleegd?
Kan iemand die meent klachten te hebben over het schadelijk effect van straling, ergens terecht bij een centraal informatie- of meldpunt?
De voorzitter: Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik heb in september inderdaad een schriftelijke vraag gesteld over dit onderwerp, maar ik zou me graag ook bij deze vraag om uitleg aansluiten. Mijn vragen zijn vooral gericht tot minister Van Mechelen, maar ik reken op de coördinatie tussen de beide ministers.
Het is onbegrijpelijk dat de administratie van Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen, Arohm, niet beschikt over statistische gegevens over het aantal gsm-antennes dat op ons grondgebied wordt geplaatst. Als reden wordt daarvoor aangehaald dat voor een aantal antennes geen stedenbouwkundige vergunning vereist is, en er dus helemaal geen zicht is op het precieze aantal en de spreiding ervan over het grondgebied.
Blijkbaar is de enige mogelijkheid navraag te doen bij de operatoren zelf. Daaruit blijkt dat de gsm-operatoren elk over ongeveer 1400 sites beschikken. Deze sites zijn in grote mate gevestigd op pylonen, maar ook in bestaande gebouwen. Het gaat soms om microcellen met zeer kleine antennes voor een beperkt gebied.
Als er geen volledig overzicht is van het aantal en de verspreiding van de sites, wordt het hoog tijd dat het departement Ruimtelijke Ordening dit in kaart brengt, want door de implementatie van de UMTS-technologie mogen we de volgende jaren een toename van het aantal sites verwachten.
Er kan geen uitsluitsel worden gegeven dat de gezondheid niet wordt geschaad door de stralingseffecten van deze antennes. Het is niet omdat we niet boven de federale normen uitstijgen, dat er geen enkel gevaar kan zijn voor onze gezondheid.
Ik wil aan de minister van Ruimtelijke Ordening vragen zich niet langer te beperken tot het aanmoedigen van het delen van sites door meerdere operatoren - het zogenaamde 'site sharing' -, maar dit als een verplichting op te leggen. Mijnheer de minister, ik wil ook vragen onmiddellijk opdracht te geven om alle antennes, stralingspunten en netwerken in kaart te brengen en te inventariseren, zodat we dit op elk moment kunnen updaten en raadplegen.
De voorzitter: Collega's, enige tijd geleden hebben we hierover hoorzittingen georganiseerd. Eminente geleerden hebben een uiteenzetting gehouden over de mogelijke schadelijkheid voor de volksgezondheid. Het is interessant de uiteenzettingen van onder meer professor Dewulf van de faculteit geneeskunde van de Universiteit Gent eens na te lezen.
Aangezien er voor sommige installaties geen vergunningsplicht is, worden ook geen vergunningen aangevraagd. Een conclusie na de hoorzittingen was dan ook dat er een inventarisatie moet gebeuren die zo snel mogelijk moet worden gecentraliseerd. Ik wil opmerken dat deze inventarisatie op het gemeentelijke niveau overal bestaat. Het is een kleine moeite voor het Gewest om dit te centraliseren.
Minister Peeters heeft het woord.
Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, collega's, ik heb een uitgebreid antwoord op de vragen van mevrouw Schauvliege, en zal ook proberen de vragen van mevrouw De Wachter en de suggestie van de voorzitter hierbij te betrekken.
Mevrouw Schauvliege, u verwijst terecht naar de resolutie van 23 mei 2001 over de inplanting van gsm-masten. Deze resolutie omvat een aantal aanbevelingen, waarvan ik de meest relevante wil aanstippen. Aan de Vlaamse Regering wordt gevraagd: bij de plaatsing van zendmasten de verplichting op te leggen de omwonenden afdoende te informeren vanuit gezondheidsoogpunt, in verband met de reikwijdte van de uitgestraalde elektromagnetische velden; erop toe te zien dat systematisch wordt nagegaan welke plaatsingsalternatieven bestaan voor de inplanting van zendmasten; gsm- en andere zendantennes die worden ingeplant op minder dan 300 meter van scholen of ziekenhuizen te behandelen als milieuvergunningsplichtig klasse 2, waardoor ook een voorafgaand openbaar onderzoek verplicht wordt, en de andere zendantennes als klasse 3 in te delen; voor alle gsm- of zendmasten het naleven van de federale stralingsnorm als voorwaarde te stellen in de stedenbouwkundige vergunning; de databank van antennes en sites zoals die verplicht wordt opgemaakt door het BIPT, met alle inplantingsplaatsen van antennes en hun karakteristieken, in te voeren in het GIS-systeem, zodat de Vlaamse overheid voortdurend inzicht heeft in de ruimtelijke spreiding van de zendmasten; een maximale coördinatie tot stand te brengen tussen de controlemetingen opgedragen aan het BIPT en de controlefunctie van de toezichthoudende overheid op Vlaams niveau en ten slotte het wetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen in verband met de gezondheidseffecten van gsm- en andere zendmasten uit te breiden en af te stemmen op de Europese en internationale onderzoeksinspanningen ter zake.
Mijnheer de voorzitter, collega's, dit zijn nog altijd de belangrijkste elementen van de resolutie.
Het is de vraag wat de vorige regering, in het bijzonder de minister van Leefmilieu, met deze resolutie heeft gedaan. De vorige minister van Leefmilieu heeft de optie genomen de resolutie beleidsmatig te vertalen in twee fasen. Ten eerste de uitwerking van een pakket integrale milieuvoorwaarden voor zendantennes, zodra de decretale basis daarvoor voorhanden is. Ten tweede zal als overgangssituatie in Vlarem een meldingsplicht voor zendantennes worden ingevoerd, geflankeerd door een omzendbrief aan de gemeenten en een protocol tussen de operatoren, de Vlaamse Regering, de Vlaamse administratie en de gemeenten, vertegenwoordigd door de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Dit protocol had tot doel dat voor elke nieuwe antenne de technische informatie ter beschikking wordt gesteld, voor de uitvoering van werken op de bouwplaats.
De administratie heeft destijds een ontwerptekst voor de Vlarem-aanpassing voorbereid en in samenwerking met Arohm een ontwerp-protocol opgesteld. Tijdens de voorbereidende gesprekken over het ontwerp-protocol tussen de operatoren, de toenmalige kabinetten en de VVSG kon geen overeenstemming worden bereikt.
Mijnheer Daems, ik hou u in de gaten, omdat het informatie is die ik heb moeten inwinnen, en ik zou niet graag onvolledige of onjuiste informatie geven. Ik weet dat u daar, terecht, gevoelig voor bent. Een minister moet altijd correct en objectief zijn informatie meedelen.
Met betrekking tot de ruimtelijke spreiding legt de federale programmawet van 2 januari 2001 de operatoren in het kader van de regelgeving op het gedeeltelijk gebruik van antennesites voor radiocommunicatienetwerken de verplichting op om een gemeenschappelijk databanksysteem op te zetten. In dit systeem moeten alle essentiële kenmerken van de gebruikte antennesites worden opgeslagen. Om aan deze verplichting te voldoen, hebben de operatoren de vzw RISS opgericht. De eigenaars zijn bovendien verplicht om een technisch dossier over elke antenne op te maken. Ten gevolge van het KB van 21 december 2001 moeten ze dit dossier voor 31 december 2006 naar het BIPT zenden.
Om de veiligheid van de omwonenden van een zendantenne te kunnen controleren, wordt het toezicht op de in het KB van 29 april 2001 vastgelegde federale stralingsnormen in eerste instantie door het BIPT uitgevoerd. Het gaat hier immers om een federale bevoegdheid. Indien er sprake is van twijfel of van klachten van inwoners, kunnen de gewestelijke overheden of de gemeentebesturen een beroep doen op de expertise van het BIPT. Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat de blootstellingsnormen worden overschreden, moet het BIPT een onderzoek instellen.
Na deze inleiding zal ik trachten de vragen van mevrouw Schauvliege in de juiste volgorde te beantwoorden. De informatie die ik net heb verstrekt, is allicht nuttig om deze antwoorden in het juiste kader te plaatsen en te vervolledigen.
De afspraak inzake coördinatie tussen de minister van Leefmilieu en de minister van Ruimtelijke Ordening blijft van kracht. Alle betrokken federale en Vlaamse ministers zullen hun bevoegdheden ten volle blijven uitoefenen. Van mijnentwege zou het alvast zeer onverstandig zijn me over de bevoegdheden van andere ministers uit te spreken, laat staan deze bevoegdheden naar me toe te trekken. Minister Van Mechelen is bevoegd indien er een verband met de ruimtelijke ordening is, zoals het al dan niet beschikken over een stedenbouwkundige vergunning. Ik ben op Vlaams niveau bevoegd voor de coördinatie van het beleid en voor het beantwoorden van vragen in het Vlaams Parlement over dit onderwerp. Hoewel ik voor de coördinatie insta, blijven de bevoegdheden van de andere ministers gelden.
Ik zal even toelichten hoe het op dit vlak met de uitvoering van het milieubeleidsplan zit. In uitvoering van project 28, Milieu en Gezondheid, van het milieubeleidsplan, is de blootstelling van de Vlaamse bevolking aan niet-ioniserende elektromagnetische stralingen door middel van een grootschalig onderzoek geïnventariseerd. Het eindrapport van dit onderzoek bevat een goed overzicht van de NIS-bronnen en van de hieraan verbonden hinder en gezondheidsrisico's in Vlaanderen. De voorzitter heeft daarnet overigens reeds naar ditzelfde onderzoek verwezen. Sinds enkele maanden kan dit rapport overigens on line worden geraadpleegd (www.mina.be/milieugezondheid.html).
Uit deze studie blijkt dat er, op basis van de momenteel bekende gegevens, geen aanwijzingen zijn dat we ons met betrekking tot de algemene bevolking ongerust hoeven te maken. Bovendien heeft de inventarisatie duidelijk gemaakt dat we nog steeds niet veel weten over de mogelijke gezondheidseffecten van gecumuleerde stralingen. Een volgend jaar van start gaande vervolgstudie zal dan ook specifiek aandacht schenken aan de NIS-bronnen waarover momenteel weinig of geen gegevens beschikbaar zijn of die een potentieel gevaar voor de gezondheid van onze burgers kunnen inhouden.
De keuze en de aard van deze metingen is op de resultaten van de voorafgaande inventarisatiestudie gebaseerd. De metingen zullen voornamelijk de intermediaire en de radiofrequenties betreffen. Ze zullen worden toegespitst op geografische locaties waar de intensiteit van de straling allicht hoog zal zijn. Concreet gaat het om de straling afkomstig van de microcellen in gsm's, van de microcellen in reclamepanelen bij bushokjes en van de scanapparatuur in winkelcentra. Deze metingen moeten ons toelaten de gecumuleerde stralingsbelasting van de Vlaamse burger te bepalen. Het is tevens de bedoeling de snelle evolutie van nieuwe ontwikkelingen in dit domein beter op te volgen. Op die manier moeten we tot een meer gefundeerde kennis van de effectieve blootstelling aan NIS komen. De verwachte meetresultaten kunnen eveneens als het begin van een reeks worden beschouwd.
Dezelfde problematiek komt ook aan bod in project 2, Risicobeheer van het Milieubeleidsplan. De projecten 2 en 28 zullen door de cel Milieu en Gezondheid van het directoraat-generaal van Aminal worden uitgevoerd.
Er wordt werk gemaakt van een pakket integrale milieuvoorwaarden. Nu het Vlaams Parlement dit decreet heeft goedgekeurd, is de meldingsplicht voor zendantennes in Vlaanderen ingevoerd. De gemeenten hebben in dit verband reeds een omzendbrief ontvangen. Hoewel ik er tijdens mijn inleiding al aandacht aan heb besteed, wil ik hier nog iets specifieker op ingaan.
Wat de uitvoering van het decreet betreffende de integrale milieuvoorwaarden betreft, zijn twee pilootsectoren aangeduid, namelijk de garages en de schrijnwerkerijen. De integrale milieuvoorwaarden moeten nog verder worden uitgewerkt. De administratie beoordeelt momenteel de resultaten van de ontwerpen. Het is steeds de bedoeling geweest de invoering van de meldingsplicht in Vlarem parallel met de omzendbrief en met het protocol te laten verlopen. Zoals ik daarnet al heb gezegd, is hierover evenwel geen akkoord tot stand gekomen.
Ik acht het opportuun om inhoudelijk nader in te gaan op de risico- en milieuproblematiek. Juridisch bestaat de wettelijke basis om regels inzake schadelijke effecten van niet-ioniserende stralingen uit te vaardigen in hoofde van de wet van 12 juli 1985 betreffende de bescherming van de mens en van het leefmilieu tegen de schadelijke effecten en de hinder van niet ioniserende stralingen, infrasonen en ultrasonen. Na de resolutie van 23 mei 2001 van het Vlaams Parlement over de inplanting van gsm-masten, heeft de federale overheid het KB van 29 april 2001 houdende de normering van zendmasten voor elektromagnetische golven tussen 10 megahertz en 10 gigahertz uitgevaardigd.
Op Vlaams niveau heeft de bevoegde administratie in opdracht van de toenmalige Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu, in 2001 een ontwerp van regelgeving voorbereid waarmee bedoelde zendmasten zouden worden opgenomen in de Vlaremindelingslijst en zouden worden ingevoegd onder titel II van de Vlarem geëigende milieuvoorwaarden. Dit ontwerp van reglementering werd evenwel tijdens de vorige legislatuur niet verder uitgewerkt. Daarom is er vandaag geen specifieke Vlaamse regelgeving terzake.
Vooreerst blijken de risico's en de milieuhinder van dergelijke zendmasten beperkt te zijn, zelfs met inachtneming van het voorzorgsprincipe - wat een erg belangrijk principe is. Verder bestaat er via het KB van 29 april 2001 houdende de normering van zendmasten voor elektromagnetische golven tussen 10 megahertz en 10 gigahertz reeds een geëigende federale reglementering ter beperking van de gezondheidsrisico's. In het streven om onze milieuregelgeving zo eenvoudig mogelijk te houden, acht ik het dan ook geen prioriteit om nog een bijkomende en strengere Vlaamse reglementering terzake uit te vaardigen.
Mevrouw Schauvliege, u vroeg naar de stand van zaken met betrekking tot het protocol dat tussen de gsm-operatoren, de Vlaamse Regering en de Vlaamse gemeenten zou worden afgesloten. Ik heb reeds geantwoord dat dat protocol niet bestaat.
U vroeg ook naar de zogenaamd illegale zendmasten of zendmasten die zonder vergunning werden geplaatst. De vergunning waarnaar u verwijst, is een stedenbouwkundige vergunning. In de Vlarem-milieuvergunning werden de zendmasten niet ingedeeld. Opgemerkt kan worden dat vele zonder stedenbouwkundige vergunning geplaatste antennes niet illegaal zijn. Het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000, zoals aangevuld op 26 april 2002, stelt immers een belangrijk aantal plaatsingen vrij van stedenbouwkundige vergunning. Ik heb een lijst opgesteld. Ik zal die aan het commissiesecretariaat overmaken.
Het is noch mij noch de administratie van mijn collega bevoegd voor Ruimtelijke Ordening bekend dat er veel andere zonder vergunning geplaatste, maar vergunningsplichtige antennesites zouden bestaan. Tegen illegaal geplaatste zendmasten wordt in principe via gerechtelijke weg opgetreden na proces-verbaal vanwege de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke inspectiediensten.
Er zijn momenteel in België twee databanken van antennesites, die beide voortvloeien uit federale regelgeving. Er is enerzijds de databank van de vzw RISS, die door de operatoren wordt gevoed. Anderzijds verwerkt het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, het BIPT, de technische dossiers die door de operatoren moeten worden ingediend, in een eigen databank. Die is voor iedereen toegankelijk op het internet via www.bipt.be.
U vroeg of het onderzoek over de blootstellingsniveaus onder de noemer valt van het grootschalig onderzoek milieu-gezondheid, dat momenteel wordt uitgevoerd. Met het 'grootschalig onderzoek milieu-gezondheid' bedoelt u waarschijnlijk het beleidsrelevant onderzoek dat wordt uitgevoerd door het Steunpunt Milieu en Gezondheid, dat werd opgericht in 2001, in opvolging van het pilootonderzoek Milieu & Gezondheid. Het behelst een samenwerkingsverband tussen vijf Vlaamse universiteiten die tot eind 2006 beleidsonderbouwend onderzoek doen aangaande milieu en gezondheid. Het onderzoek over de blootstellingsniveaus van de bevolking van niet-ioniserende straling, onder meer straling afkomstig van gsm-masten, valt niet onder de noemer van het Steunpunt Milieu en Gezondheid, maar gebeurt op initiatief van de cel Milieu & Gezondheid van Aminal, in uitvoering van de projecten 28 en 2 van het milieubeleidsplan.
Het eindrapport van de studie 'Inventarisatie van blootstellingsniveaus van niet-ioniserende elektromagnetische straling voor de bevolking in Vlaanderen' omvat een inventaris van alle mogelijke bronnen van NIS, zowel buitenshuis als binnenshuis. Deze inventaris stelt ook een literatuuroverzicht ter beschikking van de biologische effecten van NIS en hun potentiële impact op de gezondheid van de mens.
Bundeling van al deze gegevens leidde tot een berekening van mogelijke blootstelling aan NIS en tot een risico-inschatting van deze blootstelling. Daaruit blijkt dat er voor de bevolking momenteel - op basis van de bekende gegevens - geen aanwijzingen bestaan van gevaar voor de gezondheid door straling van basisstations of gsm handsets voor telecommunicatie.
Wetenschappelijk onderzoek is steeds in evolutie. Zowel straling van gsm-handsets als van basisstations geeft een blootstelling beneden de normen van het KB van 29 april 2001. Dit KB legt gezondheidsnormen vast die vier keer strenger zijn dan die van de Wereldgezondheidsorganisatie.
Omwille van de steeds uitbreidende technologische ontwikkelingen blijft waakzaamheid geboden. Om die reden blijft de cel Milieu en Gezondheid van Aminal internationale studies zoals COST281 en Interphone opvolgen. Daarnaast wordt er momenteel een vervolgstudie naar gecumuleerde stralingen gepland.
De controle op de gsm-toestellen is een controle op productnormering en behoort dus tot de bevoegdheid van de federale overheid. De handhaving van de regels van het KB van 29 april 2001 over de normering van zendmasten voor elektromagnetische golven behoort eveneens tot de federale bevoegdheid. Ik zal in de komende dagen en weken tijd maken om hier met mijn federale collega over te praten.
Aangezien de budgettaire middelen van de Vlaamse overheid beperkt zijn, de kosten voor toetreding en raadpleging vrij hoog zijn en het gebruiksgemak niet erg groot is, is de Vlaamse administratie nog niet tot de vzw RISS toegetreden. Ik hoop dat de databank van het BIPT op termijn een volwaardig en kosteloos alternatief zal bieden. Als de informatie van het BIPT ontoereikend blijkt te zijn, moeten we dit herbekijken.
Zoals reeds gesteld, is het toezicht op de federale stralingsnormen in de eerste plaats een federale bevoegdheid en berust de controle bij het BIPT, dat derhalve het eerste meldpunt is. De gewestelijke en gemeentelijke overheden kunnen daarenboven onder andere bij klachten van inwoners een beroep doen op de expertise van het BIPT om een onderzoek in te stellen indien er ernstige aanwijzingen zijn dat de blootstellingsnorm overschreden zou worden. Daarnaast kunnen mensen in Vlaanderen met al hun vragen over milieu en gezondheid, dus ook met deze vragen, terecht bij de medisch milieukundigen van de Logo's. De lijst van de regionale medisch milieukundigen is als bijlage toegevoegd aan de tekst die ik u zal bezorgen.
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Ik heb nog een suggestie. Ik merk bij de mensen dat er nog heel wat onduidelijkheid bestaat over de effecten van gsm-masten. Een informatiecampagne zou geen slecht idee zijn. Dat hoeft niet veel te kosten. Het is belangrijk dat de burger weet dat gsm-masten niet schadelijk zijn, dat de straling beperkt is. Het zou interessant zijn om daar werk van te maken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.