Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 18/01/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Elke Roex tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het lokaal sociaal beleid in Brussel
Vraag om uitleg van mevrouw Greet Van Linter tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de toepasbaarheid van het decreet lokaal sociaal beleid in Brussel
De voorzitter: Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van mevrouw Roex tot mevrouw Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het lokaal sociaal beleid in Brussel, en van mevrouw Van Linter tot minister Vervotte, over de toepasbaarheid van het decreet lokaal sociaal beleid in Brussel.
Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in het Vlaams regeerakkoord staat dat deze regering het decreet lokaal sociaal beleid ook maximaal toepasbaar wil maken in Brussel. Het decreet werd door het parlement goedgekeurd, maar is niet van toepassing in Brussel. In het decreet staat evenwel dat de Vlaamse Regering een convenant zal afsluiten met de Vlaamse Gemeenschapscommissie om de doelstellingen van het decreet in Brussel te realiseren.
Er werd een werkgroep opgestart om het concept in Brussel uit te werken en concrete voorstellen te doen. De BWR kreeg in het kader van een overeenkomst met toenmalig minister Byttebier de opdracht om in overleg met het Brusselse werkveld een concept uit te tekenen dat een antwoord biedt op de specifieke Brusselse situatie. Het eindrapport is nu afgeleverd, en de opdracht werd op 14 november beindigd.
De BWR kiest samen met de werkgroep Brussel voor een lokaal sociaal beleid vanuit de Vlaamse Gemeenschap in Brussel met het oog op de onderlinge afstemming van Vlaamse initiatieven die met Vlaams geld een aanbod organiseren voor alle Brusselaars, en waarbij voldoende opening wordt gelaten voor contacten en contracten met de gemeenten, de OCMWs, de GGC, enzovoort. In een volgende fase moeten de verschillende componenten van het concept verder uitgewerkt worden.
Mevrouw de minister, het eindrapport is nog niet officieel verdeeld. Kunnen we het samen met u bespreken? Kunnen we daarbij nagaan welk gevolg we eraan kunnen geven in het kader van de voorbereiding van het gedeelte van het decreet over Brussel? Hebt u de conceptnota al besproken met de betrokkenen? Welke conclusies trekt u daaruit?
Wordt de opdracht van de BWR verlengd om het decreet lokaal sociaal beleid verder vorm te geven in Brussel? Er zijn al heel wat debatten over dit thema gevoerd in de VGC-raad. Het overleg met de Brusselse minister bevoegd voor Welzijn is hierbij belangrijk. U pleegt geregeld overleg. Welke afspraken zijn daaruit voortgekomen?
Hoe ziet u zelf de verdere ontwikkeling van het lokaal sociaal beleid in Brussel? Welke stappen zult u ondernemen voor de realisatie ervan? Welke timing is daaraan verbonden?
De voorzitter: Mevrouw Van Linter heeft het woord.
Mevrouw Greet Van Linter: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collegas, de geschiedenis van het lokaal sociaal beleid is reeds aangehaald. In deze materie is een centrale rol weggelegd voor de lokale besturen, met name de gemeenten en OCMWs, die samen verantwoordelijk zijn voor de planning en de cordinatie van het LSB.
Het ontwerp van decreet bleek echter niet van toepassing te zijn in Brussel, aangezien het in de eerste plaats gericht is op de lokale besturen, en de Vlaamse overheid daarvoor in Brussel niet bevoegd is. In Brussel rijst bovendien het probleem dat de dienstverlening van de OCMWs aan Nederlandstaligen zeer vaak te wensen overlaat. Verder wordt in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vastgesteld dat er in bepaalde gemeenten nauwelijks Nederlandstalige organisaties actief zijn, en er in andere gemeenten nauwelijks sociale voorzieningen zijn.
In tegenstelling tot bijvoorbeeld het decreet op het lokaal cultuurbeleid, werd in het ontwerp van decreet op het lokaal sociaal beleid geen Brusselparagraaf opgenomen en is niet voorzien in welke rol dan ook van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Integendeel, als gevolg van artikel 2 zijn de Brusselse Vlamingen volledig uitgesloten. Om alsnog de mogelijkheden af te tasten om het decreet toepasbaar te maken, werd de werkgroep Brussel opgericht met vertegenwoordigers uit het Brusselse werkveld, de VGC en het kabinet van voormalig minister Chabert, en werd een voorstel van Brusselparagraaf geformuleerd. De Vlaamse Gemeenschap wenste die echter niet op te nemen. Het decreet werd dan samen met een amendement goedgekeurd.
Volgens de Raad van State kon door het inschakelen van de VGC het ontwerp van decreet perfect toepasbaar worden gemaakt voor Brussel, althans voor wat betreft de gemeenschapsaangelegenheden. Mevrouw de minister, is hier reeds invulling aan gegeven? Is er een convenant met de VGC totstandgekomen? Werd het debat reeds gevoerd over de plaats en de rol van de VGC? Wat is het uitgangspunt van het lokaal sociaal beleid in Brussel? Wat noemt u hier lokaal? Wie draagt de verantwoordelijkheid?
Het beleid van de VGC wordt, althans volgens haar zomerakkoord, afgestemd op de prioriteiten en beleidsevoluties van de Vlaamse Gemeenschap, en de ontwikkeling van het lokaal sociaal beleid in Brussel krijgt daarin uitdrukkelijk een plaats. De VGC zal er bij de Vlaamse Regering op aandringen een specifiek hoofdstuk over Brussel in te lassen in het ontwerp van decreet om de samenwerking met de VGC te regelen. Zijn de gesprekken daarover reeds begonnen? Wat vindt u van dat voorstel?
U spreekt in uw beleidsnota over de uitvoering van het decreet dat in samenwerking met de VGC gestalte krijgt. Betekent dat alleen dat er een samenwerking is, of gaat het wel degelijk om het inlassen van een gedeelte over Brussel? In het regeerakkoord staat immers dat alle Vlaamse decreten en andere regelgeving getoetst zullen worden op hun toepasbaarheid in Brussel, en dat er waar nodig een paragraaf over Brussel zal worden ontwikkeld.
Die Brusseltoets moet door de verantwoordelijke minister worden gedaan, dus door u. Aangezien het duidelijk om een welzijns- en dus een gemeenschapsmaterie gaat, is het onduidelijk waarom u daartoe nog niets hebt ondernomen. Ik vraag me ook af of de cel lokaal sociaal beleid voor deze materie versterkt zal worden met Brusselse experts.
De Brusselse Welzijnsraad is ook al genoemd. Hoe en door wie zal er na de publicatie van de conceptnota verder worden gewerkt aan de uitvoering van het lokaal sociaal beleid in Brussel? De opties waarvoor de Brusselse Welzijnsraad en de werkgroep Brussel kozen, zijn reeds genoemd. Welke fondsen worden hiervoor aangesproken? Zal er in de toekomst geld worden uitgetrokken voor de uitvoering van dit decreet?
Mevrouw de minister, pleit u voor een financile aanmoediging bovenop de bestaande decretale bepalingen? Of moet er worden geput uit bestaande middelen zoals het Brusselfonds en het Stedenfonds?
In de conceptnota is er sprake van samenwerking met de OCMWs. In Brussel is dat een probleem. Als er niet spoedig vooruitgang wordt geboekt, zal er voor elk goedgekeurd Vlaams decreet dat moet worden toegepast in Brussel, een beroep moeten worden gedaan op het Brusselfonds of het Stedenfonds. Indien er geen onderdeel voor Brussel wordt opgenomen, zal Brussel worden afgesneden van de reguliere middelen die in het decreet zijn opgenomen.
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Mevrouw de minister, u hebt hier een aantal situaties gerfd. De conceptnota van de Brusselse Welzijnsraad is het gevolg van een op de valreep goedgekeurd amendement. Tijdens de vorige legislatuur is niet vaak genoeg op voorhand nagedacht over de toepassing in Brussel. Mevrouw de minister, ik vraag u om die denkoefening bij toekomstige decretale inspanningen steeds op voorhand te maken. We kunnen u echter niet kwalijk nemen dat u een situatie hebt gerfd waarbij dat in het verleden niet is gebeurd.
Wat de laatste vraag van mevrouw Van Linter betreft, heb ik de indruk dat er vandaag ook in Vlaanderen geen budgettaire middelen worden uitgetrokken voor dat soort toepassingen. Als er inspanningen zijn, wegen die op het lokale niveau. Als de Vlaamse Gemeenschap voorziet in extra middelen ter ondersteuning van de gemeenten, mag ook het Brusselse niveau niet worden vergeten.
Ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Roex om een reflectie te houden over de conceptnota waaruit de gepaste conclusies kunnen worden getrokken.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, in het regeerakkoord staat dat het decreet lokaal sociaal beleid maximaal toepasbaar moet zijn in Brussel.
Wat de vraag naar inzage in de conceptnota betreft, is het antwoord positief. Deze nota werd op 14 november 2004 overgemaakt aan onze administratie, zoals in het contract werd vastgelegd. De conceptnota is opgesteld door de werkgroep Brussel die voor dit doel speciaal werd genstalleerd binnen de Brusselse Welzijnsraad. Officieel legt deze werkgroep de conceptnota aan ons voor op 1 februari 2005.
De conceptnota is uitgewerkt op basis van gesprekken met het werkveld in Brussel. De werkgroep die deze nota heeft opgesteld, beschouwt die zelf als het sluitstuk van deze besprekingen. Terugkoppeling naar de betrokkenen is dus een onderdeel van het proces geweest. Een overleg met de werkgroep zelf wordt nog gepland.
De conceptnota pleit voor een pragmatische aanpak van onderuit, op drie niveaus. Op het lokale niveau wil men drie experimenten sociaal lokaal beleid opstarten met telkens een differentiatie volgens de ligging, het publiek, enzovoort, met als doel de toegankelijkheid van de eerstelijnsvoorzieningen te bevorderen voor elke hulpvrager. Er komt een sociaal lokaal beleid, ingebed in een zone met een sterk kansarmoedeprofiel, een sociaal lokaal beleid met focus op de doelgroep bejaarden en een sociaal lokaal beleid binnen een structurele samenwerking met een lokaal bestuur.
Het tweede niveau is het zonaal niveau dat wordt gerealiseerd via zonale cordinatoren, zonale cordinatie, netwerking en opvolging van het sociaal lokaal beleid.
Op centraal niveau ten slotte wordt de centrale cordinatie en ondersteuning van de projecten gepland. Voor meer details over deze voorstellen verwijs ik naar de conceptnota zelf.
Wat de besprekingen met de VGC betreft, heeft op 3 december 2004 een eerste overleg plaatsgevonden tussen de Brusselse Welzijnsraad, de voorzitter van de werkgroep Brussel, een vertegenwoordiger van mijn kabinet en mevrouw Grouwels, lid van het VGC-college. Het kabinet van minister Anciaux had zich voor deze samenkomst laten verontschuldigen.
Op 1 februari vindt een overleg plaats met de werkgroep Brussel van de Brusselse Welzijnsraad. Dit overleg beschouw ik als de Brusseltoets van het decreet lokaal sociaal beleid. Ik verwacht van de onderzoekers van de Brusselse Welzijnsraad meer informatie over de toepasbaarheid van het decreet in Brussel.
Vervolgens moet er zo snel mogelijk een overleg komen met de Brusselse Welzijnsraad en de VGC over de verdere implementatie. Indien daarbij een constructief en werkbaar voorstel uit de bus komt, met verantwoordelijkheden voor alle partners, op korte of op langere termijn, wil ik opnieuw een overeenkomst met de Brusselse Welzijnsraad afsluiten voor een jaar. Iedereen zal zich moeten engageren: de Vlaamse overheid, de VGC en de diverse particuliere en publieke partners.
Wat de verdere ontwikkeling van het lokaal sociaal beleid in Brussel en de timing daarvan betreft, verwijs ik naar mijn beleidsnota. Daarin staat dat ik bij de verdere uitwerking van het lokaal sociaal beleid zoveel mogelijk wil inspelen op de diversiteit en de noodzaak van een aanpak op maat. Dit geldt zeker voor Brussel waar de verdere implementatie van het lokaal sociaal beleid in nauwe samenwerking met de Brusselse partners zal gebeuren. Een concrete timing hiervoor wordt afgesproken tijdens het overleg van 1 februari 2005.
Mevrouw Van Linter, u vraagt naar de financieringsmodaliteiten. Ook daarover is intussen duidelijkheid gecreerd. Het decreet voorziet niet in een reguliere financiering, ook niet voor Vlaanderen.
De voorzitter: Mevrouw Van Linter heeft het woord.
Mevrouw Greet Van Linter: Dat wist ik, mijn vraag is hoe u daartegenover staat. Vindt u dat de financiering via de reguliere middelen moet gebeuren of moeten we blijven putten uit het Brusselfonds?
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Mevrouw de minister, u zegt dat de bijeenkomst met de werkgroep Brussel de Brusseltoets van het decreet is. Volgens mij is de Brusseltoets echter al gemaakt. In het decreet staat immers dat het onderdeel Brussel nog moet worden uitgewerkt. De uitwerking en de toepasbaarheid van dat onderdeel zullen uitwijzen of het decreet werkt in Brussel. Op dit moment werkt het duidelijk niet in Brussel.
De voorzitter: Minister Vervotte heeft het woord.
Minister Inge Vervotte: De conceptnota is mijn uitgangspunt. Ik zie geen andere partners in het overleg om een ander uitgangspunt te formuleren.
De voorzitter: Het incident is gesloten.