Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 28/10/2004
Interpellatie van mevrouw Marleen Van den Eynde tot de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over het milieuhandhavingsbeleid
Interpellatie van de heer Rudi Daems tot de heer Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Na tuur, over het milieuhandhavingsbeleid
De voorzitter: Aan de orde zijn de interpellaties van mevrouw Van den Eynde en van de heer Daems tot de heer Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over het milieuhandhavingsbeleid.
Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, 'grote vervuilers zelden of nooit gestraft' en 'te veel milieumisdrijven geseponeerd' zijn enkele titels van krantenartikels van september 2003. Anno 2004 halen gelijkaardige titels de krantenpagina's: 'milieuinspectie legt manke milieuregels bloot' en verder nog: 'schroothandelaars bijna allemaal in de fout'.
Het jaarlijkse milieuhandhavingsrapport van de Milieu-inspectie legt de pijnpunten bloot van het Vlaamse milieuhandhavingsbeleid. Er blijkt heel wat te schorten aan de samenwerking en het overleg met andere diensten. Zo zou er in 2003 in één op de vier gemeenten nog steeds geen toezichthoudend ambtenaar actief zijn die verantwoordelijk is voor het eerstelijnstoezicht op de milieuhygiënewetgeving bij klasse 2- en klasse 3-inrichtingen.
Het gaat om 21 Antwerpse gemeenten waaronder een aantal niet onbelangrijke, met een hoge aanwezigheid van KMO's en met meer dan 20.000 tot 30.000 inwoners. Daarnaast zijn het 11 Oost- Vlaamse gemeenten, 21 Vlaams-Brabantse gemeenten, en 18 West-Vlaamse gemeenten. Limburg scoort het minst slecht met 4 gemeenten.
Bij nazicht van de lijst kwam ik ook tot de constatering dat mijn gemeente behoort tot die één op vier gemeenten die nog steeds niet beschikken over een toezichthoudend ambtenaar. Nochtans heeft onze gemeente 39 klasse 1-bedrijven waarover de Milieu-inspectie het toezicht uitoefent, 199 klasse 2- en 508 klasse 3-bedrijven. De gemeente zou dus een zware verantwoordelijkheid moeten dragen in haar toezichthoudende functie op de naleving van de milieuwetgeving door deze bedrijven.
Op mijn vraag aan onze bevoegde schepen hoe hij de taak denkt uit te voeren die we volgens het kerntakendebat zouden moeten opnemen, antwoordde hij dat de gemeente niet scheutig is op het aanstellen van een eigen toezichthoudend ambtenaar. Het takenpakket is immers vrij zwaar, gelet op het aantal bedrijven, en bovendien moet een toezichthoudend ambtenaar in alle neutraliteit politioneel kunnen optreden. Dat lijkt in de praktijk niet altijd mogelijk. Dat merken we ook in buurgemeenten, waar immers zeer weinig wordt opgetreden.
Een intergemeentelijke samenwerking is essentieel.
In de Rupelzone bestaat er in het politiekorps een milieucel die toezicht houdt op alle klasse 2- en klasse 3-bedrijven uit de zone. Of deze dienst inmiddels goed werk levert, kan ik niet meedelen, want het was een proefproject. Ik hoop veeleer dat u daarop een antwoord kunt geven. Zo'n milieucel in de politiediensten is een absolute noodzaak, waar dringend werk van moet worden gemaakt.
Mijnheer de minister, uiteraard behoort de werking van de politiediensten niet tot uw takenpakket, maar u kunt hierover wel de nodige onderhandelingen voeren met uw federale collega van Binnenlandse Zaken.
Een ander probleem dat in het milieuhandhavingsrapport wordt aangekaart, is het probleem van de milieudatabank. Nochtans op 15 september 1992 keurde de toenmalige Vlaamse Executieve een ministerieel besluit goed, houdende de opmaak van een Vlaamse milieudatabank met de gewestelijke milieu-instanties. Daarvoor werd de MilieuInfoStuurgroep MIS opgericht, die de opdracht kreeg deze milieudatabank met gezamenlijke initiatieven uit te bouwen. Volgens dat besluit bestaat de milieudatabank uit drie pijlers, namelijk een vergunningen- en heffingendatabank, beheerd door Aminal, een meetdatabank en een gronddatabank.
In 2000 werd het MMIS-project opgestart, een globaal informatiesysteem met databankkoppelingen, geoloketten, enzovoort. Deze worden projectgewijs opgezet en opgevolgd via een samenwerkingsverband van de verschillende milieuoverheidsinstanties. De eerder genoemde MIS volgt al deze projecten op, evalueert ze en keurt ze goed, De projecten worden concreet uitgevoerd door de MMIS-cel die alle toepassingen en informatiesystemen beheert.
Mijnheer de minister, hoe valt een en ander te rijmen met de visie van de afdeling Milieu inspectie die stelt op pagina 151 van het Milieuhandhavingsrapport 2003 dat het ontbreken van een degelijke milieudatabank nog steeds een groot probleem is, omdat men onmogelijk het aantal klasse 1-bedrijven kan inschatten, en dus het precieze aantal onbekend blijft?
Wat de samenwerking met het parket betreft, kunnen we stellen dat er nog steeds geen vooruitgang geboekt wordt in het opvolgen van de pv's. In 2003 werd 79 percent van de door de Milieu-inspectie opgemaakte prioritaire processen-verbaal geseponeerd door het parket terwijl in 2002 77 percent werd geseponeerd. Er is blijkbaar nog steeds geen sprake van een kentering. Integendeel, we stellen nog een stijging van het aantal seponeringen met 2 percent vast. Dit is onverantwoord als men weet dat het om zware milieudelicten gaat.
Voormalig minister voor leefmilieu Dua sloot in 2000 een akkoord met voormalig minister van justitie Verwilghen, waarin stond dat het gerechtelijk apparaat bijzondere aandacht zou schenken aan het opvolgen van prioritaire pv's. De cijfers laten een ander beeld zien. Van de gewone processenverbaal werd bijna 70 percent geseponeerd. Deze gegevens zijn evenwel gebaseerd op de helft van het totaal aantal door de Milieu-inspectie ingediende pv's. Van de andere helft weet de Milieu-inspectie niet welk gevolg het parket eraan heeft gegeven. Het is dan ook terecht dat de Milieu-inspectie in haar jaarrapport aanklaagt dat ze onvoldoende informatie krijgt over de strafrechtelijke afhandeling van de pv's.
Het parket heeft zelf een studie lopen naar die afhandeling. Slechts 25 percent van de 11.605 controles van de Milieu-inspectie gebeurde in bedrijven die voor het eerst werden gecontroleerd. De overige 75 percent gebeurde bij bedrijven als opvolging van vorige controles. De Milieu-inspectie schat dat een bedrijf de kans loopt gemiddeld één keer in de tien jaar te worden gecontroleerd. Omdat sommige bedrijven meermaals per jaar worden gecontroleerd, is de groep niet-gecontroleerde bedrijven in werkelijkheid veel groter.
We beschikken nog niet over exacte cijfers omdat de Vlaamse overheid nog steeds niet weet hoeveel klasse 1-bedrijven er precies zijn. Tenslotte zijn dit de bedrijven die aanzienlijke hinder voor mens en milieu kunnen veroorzaken. Van het klein aantal gecontroleerde bedrijven bleek een op zeven in overtreding te zijn. Een op de drie van deze bedrijven heeft een aanmaning gekregen. Het merendeel hiervan is uiteindelijk snel zelf tot saneringen overgegaan.
Toen ik een paar weken geleden vernam dat Vlaanderen de meest vervuilde regio is, dacht ik onmiddellijk dat de Vlaamse overheid weer een nieuwe milieuwetgeving uit haar mouw zou schudden om dit probleem aan te pakken. Mijns inziens, is het belangrijker om de bedrijven op een positieve manier te sensibiliseren om de bestaande milieuwetgeving na te leven. Vereenvoudigingen van deze wetgeving blijven zich evenwel opdringen. Indien bedrijven, na herhaaldelijk te zijn verwittigd, de milieuwetgeving niet naleven, moet sanctionerend worden opgetreden. Indien we ons milieuhandhavingsbeleid ernstig nemen, moet het mogelijk zijn het negatieve plaatje van enkele weken geleden te veranderen.
Uit mijn uiteenzetting blijkt duidelijk dat er nog veel werk aan de winkel is om een degelijk milieuhandhavingsbeleid in Vlaanderen uit te bouwen. Uit de cijfers blijkt niet dat tijdens de vorige legislatuur actief rond het milieuhandhavingsbeleid is gewerkt.
De vraag is op welke manier de nieuwe Vlaamse Regering in het algemeen, en de minister van Leefmilieu in het bijzonder, een degelijk milieuhandhavingsbeleid vorm willen geven. Het Vlaams regeerakkoord stelt dat op basis van de studies van de KU Leuven en de UGent een milieuhandhavingsdecreet zal worden gerealiseerd en dat in administratieve handhavingsmogelijkheden zal worden voorzien.
Mijnheer de minister, ik blijf positief ingesteld. Indien we werk maken van een degelijk toezicht op de naleving van de bestaande milieuwetgeving, zal het aantal overtredingen spectaculair dalen en zal onze leefomgeving er wel bij varen. Daarom zou ik u een aantal vragen over het milieuhandhavingsbeleid willen stellen.
Wat samenwerking en overleg betreft, vraag ik me af op welke manier u het aanhoudende schrijnende tekort aan toezichthoudende ambtenaren bij de gemeenten wilt oplossen. Zou een milieucel binnen elke politiezone de functie van de toezichthoudende ambtenaren kunnen vervangen? Hebt u al enig zicht op de projecten die in dit verband reeds zijn opgestart? Hoe wilt u de reeds aanwezige toezichthoudende ambtenaren bij de gemeenten motiveren en in hun taak bijstaan? Hun toezichthoudende functie is immers van groot belang voor het milieubeleid.
Klopt de uitspraak van de Milieu-inspectie dat het uitblijven van een degelijke milieudatabank vooral het vervolgen bemoeilijkt van de klasse 1-bedrijven die niet conform de milieuwetgeving opereren? Wanneer zal die degelijke milieudatabank eindelijk actief worden?
Wat vindt u van de prioriteitennota Vervolgingsbeleid Milieurecht, die destijds door de bevoegde ministers is opgesteld? Zult u hieraan verder gevolg geven? Zult u, zoals het Vlaams regeerakkoord laat uitschijnen, een nieuw milieuhandhavingsdecreet opstellen?
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: Mijnheer de voorzitter, wat een aantal punten betreft, wil ik me bij de bekommernissen van mevrouw Van den Eynde aansluiten. Op die punten zal ik dan ook niet dieper ingaan. Hiernaast zou ik evenwel een aantal bijkomende aspecten van deze problematiek willen toelichten. Ik heb mijn interpellatie dan ook rond drie hoofdknelpunten opgebouwd. Ik heb me hierbij voornamelijk op de handhavingsrapporten van de voorbije drie jaar en op het recentste jaarverslag van de ombudsman van de Vlaamse Gemeenschap gebaseerd.
Het eerste hoofdknelpunt is ook door mevrouw Van den Eynde ter sprake gebracht, namelijk de tekortkomingen op lokaal niveau. Een derde van de Vlaamse gemeenten beschikt momenteel nog niet over een gediplomeerd en door de gemeenteraad erkend toezichthoudend ambtenaar. Bovendien ontbreekt het deze ambtenaren vaak aan de nodige expertise en ondersteuning om hun taak op het terrein goed te kunnen uitoefenen.
Ook de Vlaamse overheid kampt met een personeelsprobleem. De Vlaamse overheid slaagt er niet in de klasse 1-bedrijven voldoende regelmatig te bezoeken. Dit geldt tevens voor de Seveso-bedrijven, die toch onze bijzondere aandacht verdienen.
Bovendien is de milieuhandhaving op Vlaams niveau nog steeds sterk versnipperd. De afvaltransporten vallen nog steeds onder de verantwoordelijkheid van de OVAM. Het toezicht op de mestregelgeving wordt door de VLM uitgevoerd.
Het tweede hoofdknelpunt betreft het verouderd instrumentarium. In feite zien we ons heden ten dage verplicht om met een kanon op een mug te schieten. Hoewel ze daar volgens mij gewoonweg niet thuishoren, zorgen een aantal milieuzaken voor een overbelasting van de parketten. We zouden bemiddelingsprocedures moeten creëren die het administratief overleg met de bedrijven en de administratieve sanctiemogelijkheden uitbreiden. Dit zou heel wat ergernis bij de bedrijven wegwerken. Op basis van het destijds gelanceerde voorstel hebben de SERV en de MiNa-Raad vorig jaar een gelijkluidend advies uitgebracht. Zij zijn vragende partij om het instrumentarium inzake sancties op dit vlak uit te breiden.
Het derde hoofdknelpunt betreft het vervolgingsbeleid. Hoewel dit een federale bevoegdheid vormt, ben ik ervan overtuigd dat overleg met de minister van Justitie een aantal afspraken mogelijk moet maken. Eigenlijk zijn die afspraken al gemaakt. Helaas heeft de prioriteitennota Vervolgingsbeleid Milieurecht niet het gewenste resultaat opgeleverd. Deze nota moet dan ook worden geëvalueerd.
De voorbije jaren hebben zich een aantal positieve ontwikkelingen voorgedaan. We moeten trachten hierop voort te bouwen.
De milieuhandhaving heeft een voorname plaats in het beter bestuurlijk beleid gekregen. Er is uitdrukkelijk gesteld dat alle handhavingsprogramma's moeten worden gestroomlijnd en dat de handhavingsacties op Vlaams niveau moeten worden geintegreerd. De Vlaamse Milieu-inspectie zou in dit verband een coördinerende rol kunnen vervullen. Dit instrumentarium zou in een samenwerkingsverband moeten worden gegoten.
Ook in het kerntakendebat heeft de milieuhandhaving een belangrijke rol gekregen, vooral in verband met het overleg tussen gemeenten en provincies. Het oorspronkelijk voorstel van de minister om de handhaving op te delen in klasse 1, 2 en 3, met gemeenten, provincies en Vlaamse Gewest, heeft het niet gehaald. Noch de vereniging van provincies, noch de vereniging van gemeenten was daar voorstander van. We zijn niettemin op basis van dat voorstel tot een zeer goed vergelijk gekomen.
Uiteindelijk is de afspraak vastgelegd in het bestuursakkoord, namelijk dat de gemeenten hun verantwoordelijkheid inzake handhaving op klasse 2 en 3 wel degelijk zouden opnemen, niet alleen louter reactief, dus enkel optreden bij klachten, maar ook preventief, door al dan niet geïntegreerd in het milieujaarprogramma een soort handhavingsprogramma op te maken. De gemeenten waren zelfs bereid sancties, die niet nader zijn ingevuld, te aanvaarden als de lokale handhavingstaak niet zou worden opgenomen.
Het engagement van het Vlaamse Gewest zou zijn dat de gemeenten beter zouden worden ondersteund in de uitbouw van expertise via vorming en zelfs eventueel via een soort financiële ondersteuning. Dat is een belangrijke poot om op verder te bouwen.
Er is ook het rapport van de universiteiten van Leuven, Gent en Maastricht, waar het regeerakkoord trouwens naar verwijst, dat als doel heeft om de bestaande handhavingswetgeving te moderniseren en te actualiseren en dus het nieuwe decreet te schrijven. Een voorstel van decreet is door mevrouw Dua en de heer Malcorps neergelegd in het Vlaams Parlement in het voorjaar van 2004, en ikzelf heb dit vorige week samen met mevrouwe Dua opnieuw ingediend, weliswaar op een aantal punten aangevuld. Ik verwijs vooral naar punten die in het kader van het kerntakendebat zijn besproken. Zo is er onder meer een passus opgenomen aangaande de mogelijkheid om lokale handhaving op inter- of bovengemeentelijk niveau te organiseren.
Mijnheer de minister, we hopen dat de Vlaamse Regering voortbouwt op de bouwstenen die ik daarnet heb gesitueerd. Ik wil in het licht daarvan enkele vragen stellen die deels de vragen van mevrouw Van den Eynde overlappen.
Zal de Vlaamse Regering een ontwerp van decreet inzake milieuhandhaving indienen in het Vlaams Parlement of eventueel het neergelegde voorstel ondersteunen?
Zult u werk maken van de problemen van personeelstekort bij de Vlaamse Milieu-inspectie? Er is in het handhavingsrapport 2002 verwezen naar een studie van Ecolas die zegt dat voor een regelmatige controle van Seveso-bedrijven en IPPC-bedrijven, er structureel 120 voltijdsequivalenten nodig zijn.Daar zitten we vandaag nog niet aan.
Onderschrijft u principes aangaande milieuhandhaving die zijn overeengekomen in het kerntakendebat en vastgelegd in het bestuursakkoord van de vorige Vlaamse Regering? Zo ja, op welke manier zult u gestalte geven aan het afgesproken implementatietraject in dat kerntakendebat? Welke stappen zult u bijvoorbeeld nemen om de gemeenten zonder toezichthoudend Vlarem-ambtenaar te stimuleren om zich hiermee op korte termijn in orde te stellen? Welke stappen zult u zetten om de gemeenten te ondersteunen om hun milieuhandha- vingstaak naar behoren te vervullen? Zult u contact opnemen met de minister van Justitie om de problemen in het vervolgingsbeleid inzake milieudelicten op te lossen?
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer de voorzitter, ik kan me terugvinden in vele bekommernissen die de voorgaande sprekers naar voren hebben gebracht. We moeten werk maken van een veel beter handhavingsbeleid, zoals het ook is afgesproken in het regeerakkoord. We zijn dit aan onszelf verplicht. Een overheid die er niet in slaagt om haar eigen wetten en regels te doen naleven, is een overheid die niet ernstig wordt genomen, want wat zitten we hier te doen als wetgevende macht als die wetten toch aan de laars worden gelapt.
Het is ook nodig voor de burgers en de bedrijven, want wie wel serieus de regelgeving opvolgt, wordt oneerlijk beconcurreerd door de vrijbuiters die het allemaal niet zo nauw nemen. Vanuit het oogpunt van eerlijke concurrentie is een beter handhavingsbeleid dus eveneens noodzakelijk zodat de lat voor iedereen gelijk ligt.
Vorige legislatuur is er heel wat voorbereidend studiewerk verricht. De universiteiten van Gent, Leuven en Maastricht hebben collectief gewerkt aan een proeve van een nieuw voorontwerp van decreet aangaande het handhavingsbeleid. Deze vruchten moeten we zeker plukken.
De heer Daems heeft een nieuw voorstel van decreet neergelegd dat de resultaten van dat studiewerk vertaalt. Het is het goed recht van de heer Daems om dat te doen. Ik heb het voorstel nog niet gelezen, maar als dit nagenoeg hetzelfde is als dat van mevrouw Dua en de heer Malcorps van einde vorige legislatuur, dan zitten er belangrijke tekortkomingen in. Het is immers de bedoeling van een nieuw handhavingsdecreet om een eenvormig en eenduidig handhavingskader te maken voor heel de milieuwetgeving en komaf te maken met de versnipperde handhavingsbepalingen in de verschillende milieu- en natuurdecreten. Dat betekent dat het nieuw handhavingsdecreet een aanzienlijk deel overgangs- en wijzigingsbepalingen moet inhouden die juist die handhavingsbepalingen in de bestaande decreten kan vervangen. Anders schiet een dergelijk decreet voor een belangrijk stuk zijn doel voorbij.
Ik wil voorts ook wijzen op iets wat in het nieuwe decreet moet worden aangepakt. Het is inderdaad de bedoeling om ook meer administratieve handhavingsmogelijkheden in te bouwen. Vandaag bestaan er al administratieve handhavingsmogelijkheden. Ik denk bijvoorbeeld aan de superboetes in het mestdecreet, die we kunnen beschouwen als een vorm van administratieve geldboetes. Ik denk bovendien aan de boetes in het elektriciteitsdecreet voor leveranciers die onvoldoende certificaten voor groene stroom kunnen voorleggen. Ook dat zijn administratieve geldboetes, ook al noemen we ze niet zo.
Het voorstel van de universiteiten hield wel degelijk in dat vanaf het ogenblik dat er administratieve geldboetes worden toegepast, de inbreuken gedeeltelijk kunnen worden gedepenaliseerd. Op die manier kan strafrechtelijke vervolging worden uitgesloten. We moeten ook bepalen in welke mate het nodig is om in bestaande decreten waarin gewerkt wordt met administratieve geldboetes, bepalingen in te voeren om te voorkomen dat er naast de administratieve vervolging ook strafrechtelijk wordt vervolgd.
Er is nog heel wat werk aan de winkel. We moeten de vruchten van het voorbereidende werk zeker plukken, maar ik geef toch de raad om de administratie de opdracht te geven om te zorgen voor een aanzienlijk hoofdstuk met wijzigings- en overgangsbepalingen, waardoor het nieuwe handhavingskader kan doorwerken in de bestaande milieudecreten.
Dit moet niet leiden tot tijdverlies, want er is dringend een nieuw handhavingskader nodig. Toch hoop ik dat de administratie de opdracht zal krijgen om met een luizenkammetje door de handhavingsbepalingen van bestaande milieu- en natuurdecreten te gaan, zodat ze een nieuw en eenvormig handhavingskader kan aanreiken.
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, deze interpellatie valt me tegen. Het is heel gemakkelijk voor een partij die 5 jaar bewind heeft gevoerd en verantwoordelijkheid heeft gedragen, om nu plotseling de alarmbel te luiden.
Ik wil ook de positieve dingen aan bod laten komen. Twee derde van de gemeenten hebben wel een degelijk toezicht. Het zal waarschijnlijk juist zijn dat een derde van de gemeenten het werk niet goed doet, maar ik denk dat een omzendbrief van de minister van Binnenlandse Aangelegenheden of van de minister van Leefmilieu heel wat kan teweegbrengen.
We weten al jaren dat van alles fout loopt, en de voorbije jaren is daar niets aan gedaan. De oorzaak van alle problemen is de zeer ingewikkelde milieuwetgeving. Ik kan me zeer goed indenken dat bedrijfsleiders en verantwoordelijken door de bomen het bos niet meer zien. Het eerste wat deze regering en dit parlement moeten doen, is zorgen voor een vereenvoudiging van de regels. Bovendien moeten er goede afspraken worden gemaakt. We moeten minder bestraffen en meer begeleiden.
De voorzitter: Minister Peeters heeft het woord.
Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, collega's, u maant me aan tot spoed, maar ik heb ook maar 24 uren per dag ter beschikking. Ik kan dus niet alles tegelijk oplossen.
Volgens de gegevens van de Pinakes-databank hebben 274 van de Vlaamse gemeenten een ambtenaar aangeduid die geheel of gedeeltelijk belast is met milieuzaken. Dat is 89 percent van de Vlaamse gemeenten. Volgens de meest recente cijfers van de afdeling Milieu-inspectie beschikken 233 van de Vlaamse gemeenten over een ambtenaar die in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in artikel 61 van Vlarem I. Dat is 76 percent van de Vlaamse gemeenten. De overgrote meerderheid van gemeenten heeft toezichthoudende ambtenaren aangesteld. Wat de heer Matthijs heeft gezegd, is dus juist.
Veel politiezones beschikken vandaag ook over een milieucel waarbinnen inspecteurs de nodige kennis en bevoegdheden hebben om milieutoezicht te kunnen houden. Het al dan niet aanstellen van een toezichthoudende ambtenaar is een gemeentelijke bevoegdheid. Op basis van de samenwerkingsovereenkomst tracht het Vlaamse Gewest de aanstelling van dergelijke ambtenaren te bevorderen. De aanstelling van een toezichthoudende ambtenaar voor Vlarem is immers een van de basisvoorwaarden om subsidies te kunnen krijgen in de context van de samenwerkingsovereenkomst.
De organisatie van de politiezones is een bevoegdheid van de politieraden en -colleges. Het staat buiten kijf dat een milieucel waarbinnen bevoegde inspecteurs optreden, een meerwaarde kan betekenen voor het milieuhandhavingsbeleid.
Op dit ogenblik heeft de Vlaamse administratie geen zicht op het aantal aanmaningen of processen- verbaal die door de gemeentelijke ambtenaren worden opgesteld. Hierover bestaan geen statistieken. Ook de parketten houden hierover geen aparte cijfers bij.
Het is wellicht niet nodig erop te wijzen dat de organisatie van het gemeentelijk handhavingsbeleid vooral een lokale aangelegenheid is, waarin de burgemeester en, indien aanwezig, de toezichthoudende ambtenaar een belangrijke rol spelen. Ik kom daar verder in mijn antwoord op uw vragen op terug. In het kader van het kerntakendebat zijn er afspraken gemaakt over de verdeling tussen de gemeenten en de gewesten. Het verder uitdiepen daarvan is echter vereist. We zullen daar nog aan moeten werken.
Uw volgende vraag betrof de milieudatabank. U hebt gelijk dat de belangrijkste taak van de afdeling Milieu-inspectie de controle is van de klasse 1-bedrijven. Het is dan ook vooral bij de controle van zulke bedrijven dat de afdeling moeilijkheden ervaart, zoals u hebt aangehaald wegens het ontbreken van adequate milieu-informatie. Het is inderdaad duidelijk dat het ontbreken van een milieudatabank voor de werking van de hele milieuadministratie een ernstige belemmering vormt.
De eerste fase van het opstarten van een dergelijke milieudatabank is het in werking treden van een centraal bedrijvenbestand of CBB. Het CBB zou operationeel worden in het voorjaar van 2005. De milieuvergunningendatabank die daarop aansluit, zal wat betreft de klasse 1 vergunningen te raadplegen zijn vanaf midden 2005. Zoals u terecht opmerkt, moeten we nog de nodige inspanningen leveren om ervoor te zorgen dat we over die informatie beschikken.
Uw vierde vraag betrof de prioriteitennota Vervolgingsbeleid Milieurecht. Er bestaat een commissie vervolgingsbeleid, waarin naast vertegenwoordigers van de federale en de gewestregeringen ook de parketten en de Milieu-inspectie vertegenwoordigd zijn. De eerste vergadering die deze legislatuur was gepland, is door omstandigheden uitgesteld, en moet nog plaatsvinden. Uiteraard leef ik de afspraken na die in het verleden zijn gemaakt. Wel zal een toetsing gebeuren aan het regeerakkoord en de daarop gebaseerde milieubeleidsnota, die u kunt verwachten voor het einde van het jaar. Waar nodig zal in samenspraak met de betrokken partners een bijsturing gebeuren.
Dat er behoefte is aan een duidelijk handhavingsdecreet, is evident. Er is verwezen naar de studies van niet alleen Gent en Leuven, maar ook Maastricht, die tijdens de vorige regeerperiode zijn uitgevoerd. Ik zal een duidelijk ontwerp van handhavingsdecreet opmaken. Daarbij zal ik ook nagaan welke verschillen er zijn met de vroegere inspanningen en voorstellen. Na het indienen van het ontwerp, kunnen we er verder over spreken.
Mijnheer Daems, uw eerste vraag sloeg op het milieuhandhavingsdecreet, en is al beantwoord. Het regeerakkoord is heel duidelijk op dit punt en geeft de basis weer waarop de voorstellen moeten worden geformuleerd, namelijk het onderzoek dat in de vorige regeerperiode is uitgevoerd. We zullen voorstellen doen in samenspraak met de handhavers, namelijk de burgemeesters, de toezichthoudende ambtenaren, de Milieu-inspectie en de parketten, en we zullen nagaan of wat in het verleden reeds is voorgesteld, aan de noden beantwoordt.
De bemerkingen van de heer Martens zijn zeer pertinent voor de problematiek van de administratieve geldboete, het 'doorzichtiger maken', enzovoort. Het heeft inderdaad weinig zin decreten te maken waarvan achteraf wordt vastgesteld dat ze niet worden nageleefd of gehandhaafd. Ik zal de nodige initiatieven nemen, rekening houdend met wat in het verleden al is gedaan, om tot een goede wetgeving te komen, met respect voor de verschillende invalshoeken, en in samenspraak met degenen die instaan voor de handhaving op het terrein.
U vroeg ook naar het personeelstekort. Ecolas heeft daar in 2002 een onderzoek naar gedaan. We beschikken over een volledig overzicht van het aantal voltijdse equivalenten waarover ze beschikken, en hoeveel het er zouden moeten zijn. Er is blijkbaar een probleem. We moeten ook bekijken hoe het takenpakket van de Milieu-inspectie zich verder zal ontwikkelen. Daarbij moeten we duidelijkde prioriteit leggen bij het vervolgingsbeleid.Een databank en andere middelen kunnen bijdragen tot het efficiënter werken met de mensen die er zijn.
Ingevolge het begrotingsakkoord is er een wervingsstop. Ik zal moeten nagaan in hoeverre ik hier een oplossing voor kan bieden binnen de marges van de begroting. Het probleem van het personeelstekort is me in elk geval bekend, en ik zoek naar oplossingen. Dat hoeft niet alleen met bijkomende aanwervingen te gebeuren, maar kan ook door het takenpakket te bekijken, alsook de manier waarop ze bepaalde instrumenten aangereikt krijgen.
De principes en de taakverdeling die in het kader van het kerntakendebat werden afgesproken, worden grotendeels onderschreven. Ik ben niet van plan te beginnen met een stop-and-go politiek. Wat de vorige regering goed heeft gedaan, moeten we koesteren en verbeteren.
In grote lijnen is in het implementatietraject in eerste instantie voorzien in de verdere beleidsvoorbereiding en regelgeving op Vlaams niveau, wat een logische stap is, die in het nieuwe ontwerp van handhavingsbeleid zal worden opgenomen. Dat is de richting die we uit moeten, maar er moet nog veel werk worden verricht.
Uw laatste vraag heb ik ook al behandeld in mijn antwoord op de vragen van mevrouw Van den Eynde. De commissie Vervolgingsbeleid wordt binnenkort bijeengeroepen. Dat had reeds moeten gebeuren, maar door omstandigheden is het uitgesteld.
Hiermee heb ik u een antwoord gegeven omtrent dit belangrijke probleem, zowel met betrekking tot de nodige instrumenten voor de gemeenten, als wat betreft de verdere aanpak van de handhaving in het milieubeleid. De heer Matthijs heeft er terecht op gewezen dat we met de instrumenten en de studies die we hebben, tot een goede en toepasbare wetgeving moeten komen.
De voorzitter: Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is goed dat het jaarlijks milieuhandhavingsrapport verschijnt, want het legt een aantal pijnpunten bloot. Het kan zowel u als ons stimuleren om het milieubeleid bij te sturen, en zeker het milieuhandhavingsbeleid. Er ligt een zeer zware verantwoordelijkheid bij de gemeenten, zoals ook omschreven is in het kerntakendebat.
Op welke manier houdt u toezicht op de ambtenaren, opdat zij hun taak goed uitoefenen? Het kan niet vrijblijvend zijn. Er moet een evaluatie gebeuren van waar de problemen liggen, en hoe ze beter kunnen worden aangepakt. Ik ben het eens met de heer Matthijs dat het niet altijd bestraffend moet gebeuren. Het moet vooral stimulerend en sensibiliserend zijn.
Ten slotte heb ik er begrip voor dat u nog geen onderhandelingen hebt kunnen voeren met uw collega-ministers. U kunt immers niet meteen alle dossiers ter hand nemen. Ik hoop evenwel dat dit geen uitstel betekent, en dat u er snel gevolg aan zult geven.
Minister Kris Peeters: Ik heb mijn beleidsnota de werktitel 'Een participatief milieubeleid' gegeven. Dat is een belangrijk element. Ik zal met de VVSG uw vraag naar wat de ambtenaren op gemeentelijk niveau doen, bespreken, en dat zowel qua statistische cijfers als qua praktijk, maar u zult wellicht ook weten dat de gemeentelijke autonomie een heel gevoelig iets is, waar we voorzichtig mee moeten omspringen. Er zal echter nog verder overleg zijn.
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: Mijnheer de minister, ik dank u, vooral voor het feit dat u de principes die destijds werden gesteld, verder steunt, zowel de principes die in het voorstel van decreet zijn opgenomen, als de principes van het vervolgingsbeleid en het kerntakendebat.
We moeten echter niet wachten op de discussie over het decreet om al stappen voorwaarts te zetten. U verwees naar de commissie Vervolgingsbeleid. Die komt om de drie of vijf maanden samen. Er is ook een initiatief nodig van de ministers om die commissie, die de evolutie eigenlijk vooral administratief opvolgt, een impuls en een taak te geven. Ze kan bijvoorbeeld bekijken hoe de nota kan worden verbeterd. Eventueel kan dat dan door de ministers worden bekrachtigd door middel van bijsturingen.
Een ander punt waarmee we eveneens niet moeten wachten tot het decreet klaar is, is de implementatie van de kerntaken. Een aantal implementatiepunten zijn inderdaad het best op te lossen in het decreet, maar voor andere geldt dat niet. Ik ben het dan ook niet eens met uw analyse omtrent het personeel. De taakstelling van de Vlaamse milieuinspecteurs zal inderdaad deels moeten worden herzien, en misschien kan dat ook een sanering inhouden, maar het moet ook een taak van de Milieu- inspectie zijn de lokale handhaving beter te organiseren. Dat zal de uitdaging zijn om het lokale handhavingsdeficit een beetje op te vangen, en daar is extra personeel voor nodig. Voor die extra injectie hoeven we het decreet niet af te wachten.
Mijnheer Martens, het klopt inderdaad dat het voorstel van decreet geen opheffings- en overgangsbepalingen heeft, maar de twee kunnen naast elkaar gebeuren. We kunnen nu het debat aangaan over de principes uit het kaderdecreet, en tegelijkertijd de administratie, of een externe instantie, de opdracht geven de opheffings- en overgangsbepalingen uit te werken. Dat zal een hele klus zijn, en het is praktisch niet doenbaar dat tegelijkertijd te doen voor alle sectoren van het Vlaamse leefmilieubeleid. Ik doe dan ook de suggestie alvast te starten met waar het in hoofdorde om gaat, zowel bij de gemeenten als op Vlaams niveau, namelijk het milieuvergunningendecreet, dus de wetgeving op de hinderlijke inrichtingen. Daarna kan er in fasen worden verdergegaan met bijvoorbeeld natuurbescherming, afval, enzovoort.
Ten slotte wil ik ook ingaan op uw suggestie om te overleggen over milieuhandhaving met bijvoorbeeld vertegenwoordigers van gemeenten, maar ook met mensen van de parketten, uit de milieubeweging, enzovoort. Ik stel voor met de commissie een hoorzitting te organiseren om hierover een aantal mensen aan het woord te laten op basis van het voorstel van decreet, om te vernemen of wat daarin staat, goed is of niet.
De voorzitter: Minister Peeters heeft het woord.
Minister Kris Peeters: Op basis van het regeerakkoord zal ik een initiatief nemen. We hoeven inderdaad niet te wachten; we moeten vooruit met de geit, en het is aan de commissie om daarover te beslissen, maar ik zou toch ook opletten. We hebben het regeerakkoord, de beleidsnota, een aantal initiatieven en de wil om het sneller te organiseren. Het gevaar bestaat dat verschillende initiatieven achteraf niet kunnen worden afgewerkt. We moeten hiervoor opletten. Als minister zal ik de nodige inspanningen leveren. Het staat de leden van deze commissie uiteraard vrij om in dit verband allerlei debatten te organiseren.
De voorzitter: Mijnheer Daems, zodra uw voorstel van decreet in deze commissie is ingeleid, staat het u vrij om, aansluitend bij de toelichting, een hoorzitting te vragen. Die mogelijkheid is in het Reglement opgenomen.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door de heer Daems en de heer Erik Mathijs werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.