Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 06/05/2003
Vraag om uitleg van de heer Eloi Glorieux tot de heer Gilbert Bossuyt, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de stand van zaken betreffende de afgesloten ijkpuntconvenants met de energie-intensieve sectoren
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Glorieux tot de heer Bossuyt, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de stand van zaken betreffende de afgesloten ijkpuntconvenants met de energie-intensieve sectoren.
De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, bij het begin van deze zittingsperiode stelde men zich tot doel de energie-efficiëntie in de industrie te optimaliseren. In het Vlaams Klimaatplan blijft de energie-intensieve industrie gespaard van absolute CO2-reductiedoelstellingen en wordt de doelstelling uit de beleidsbrief Energie, met name het vergroten van de energie-efficiëntie, overgenomen. Hiertoe werd een heel specifiek instrument ontwikkeld, namelijk het ijkpuntconvenant of benchmarkconvenant. Dat houdt in dat de energie-intensieve bedrijven - bedrijven uit de chemische sector en de metallurgie, cementfabrieken, raffinaderijen, papierproducenten, enzovoort - zich er tegenover de Vlaamse overheid vrijwillig toe verbinden om tegen 2012 de energie-efficiëntie van hun productieprocessen te verhogen tot het niveau van de beste tien vergelijkbare bedrijven uit hun sector. Door enkel verplichtingen op te leggen inzake energie-efficiëntie wordt gegarandeerd dat de bedrijven die deelnemen aan dit convenant niet zullen worden belemmerd in hun groei. In ruil voor dat vrijwillige engagement zal de overheid geen andere energiebesparende of CO2-reducerende verplichtingen opleggen aan de toetredende bedrijven. Deze bedrijven zullen verder ook worden vrijgesteld van een federale CO2-energietaks.
Persoonlijk ben ik steeds een koele minnaar geweest van dit systeem van ijkpuntconvenants. In de eerste plaats garanderen die immers op geen enkele wijze een absolute reductie van de CO2-uitstoot binnen de energie-intensieve bedrijven. Ten tweede is het zo dat die spreekwoordelijke stok achter de deur, in de vorm van die federale CO2-energietaks, concreet niet eens bestaat. Ten derde heb ik persoonlijk mijn twijfels over de praktische mogelijkheid en de haalbaarheid om op objectieve wijze vast te stellen of een bepaalde procesinstallatie al dan niet behoort tot die wereldtop inzake energie-efficiëntie. Ten vierde stel ik vast dat ook de MINA-raad duidelijk aanklaagt dat het Vlaamse systeem van ijkpuntconvenants te weinig aansluit bij de doelstellingen van het alomvattende Vlaams Klimaatplan. Een vijfde bekommernis is dat dit systeem de bedrijven geen enkele bijdrage laat leveren aan de tussentijdse stabilisatiedoelstelling om tegen 2005 onze broeikasgasemissies terug te brengen tot op het niveau van 1990.
De door de Vlaamse overheid aangeboden ijkpuntconvenants zijn gesneden koek voor de bedrijven. Ze hoeven immers geen absolute CO2-reductie te verwezenlijken. Ze krijgen niet eens een absoluut indicatief emissieplafond opgelegd. Ze krijgen geen verplichting opgelegd om emissierechten aan te kopen. Ze kunnen ongeremd blijven groeien. Ze worden verder vrijgesteld van elke bijkomende energiebesparende of CO2-beperkende maatregel. Ze krijgen de mogelijkheid om de moeilijkste maatregelen uit het energie-efficiëntieplan, die hen in staat moeten stellen om de wereldtop binnen hun sector te halen, te substitueren met flexibele mechanismen waarin het Kyoto-protocol voorziet. Bovendien wordt aan hen enkel gevraagd maatregelen te nemen die zichzelf op relatief korte termijn terugverdienen.
Toch blijken, ondanks de lange voorbereidingen, het uitvoerig overleg en de verregaande toegevingen, tot dusver bitter weinig energie-intensieve bedrijven bereid het ijkpuntconvenant te ondertekenen. Dit strekt des te meer tot verbazing daar vrijwel alle betrokken bedrijven steeds beweerden nu reeds tot de wereldtop inzake energie-efficiëntie van hun productieprocessen te behoren en eigenlijk weinig inspanningen zouden moeten leveren om daar te geraken omdat hun productieprocessen reeds tot de meest energie-efficiënte van de wereld zouden behoren. Wat vrezen ze dan? Waarom is er dan zo weinig enthousiasme om tot die ijkpuntconvenants toe te treden? Zijn ze plots tot het besef gekomen dat een objectieve benchmarking aan het licht zou brengen dat ze nog een hele weg af te leggen hebben?
Een belangrijk bijkomend element is dat de termijn voor de omzetting van de EU-richtlijn over emissiehandel zeer nabij komt. In vergelijking met andere landen, die wel al convenants en andere instrumenten operationeel hebben, heeft Vlaanderen een zware achterstand. Elk verder tijdverlies zal ons in de toekomst zuur opbreken wanneer de EU-emissierechten verdeeld moeten worden. Het spreekt voor zich dat, wanneer de bedrijven geen ijkpuntconvenant wensen te ondertekenen, de toepassing van de EU-richtlijn via Vlarem zal moeten worden geregeld, zoals oorspronkelijk in het Vlaams Klimaatplan was voorzien voor de enkele hardleerse achterblijvers die ondanks alles niet willen tekenen.
Het systeem van ijkpuntconvenants om de energie-efficiëntie van de in Vlaanderen gevestigde energie-intensieve bedrijven te optimaliseren, blijkt dus niet aan te slaan. Het ontbreken van een noodzakelijke sociale CO2-energietaks is hier niet vreemd aan. Nochtans hebben studies van onder meer het Federaal Planbureau en de KU Leuven aangetoond dat een dergelijke broekzak-vestzakheffing, waarbij het energieverbruik zwaarder wordt belast en de lasten op arbeid verlaagd worden, een positief effect heeft op de tewerkstelling, en het meest efficiënte instrument is om de Kyoto-doelstellingen te halen.
Mijnheer de minister, ik verwijs in dit verband naar de hoorzitting van vorige week met betrekking tot de WKK-certificaten. Toen hoorden we van Fedichem en Agoria dat de federaties ondertussen wel toegetreden zijn tot het ijkpuntenconvenant. Op zich betekent dat nog niets, maar er werd toen tegelijkertijd aangekondigd dat reeds drie leden - dus drie bedrijven - toegetreden zouden zijn. Dit blijft weliswaar een bescheiden aantal binnen de doelgroep die beoogd wordt met de ijkpuntconvenants. Wat is de oorzaak van de beperkte interesse van de bedrijven voor dit op hun maat gesneden ijkpuntconvenant? Welke bezwaren halen ze aan om niet toe te treden of om daartoe te treuzelen?
In het regeerakkoord werd bepaald dat de Vlaamse regering inspanningen zou leveren om flankerende energiefiscaliteit op federaal niveau mee te helpen realiseren. In het Vlaams Klimaatplan wordt het succes van de Vlaamse maatregelen ook afhankelijk gemaakt van dergelijke flankerende federale maatregelen. Welke initiatieven hebt u genomen, neemt u of zult u nemen om er bij de nieuwe federale regering op aan te dringen een sociale CO2-energietaks in te voeren, als noodzakelijke stok achter de deur voor het Vlaamse ijkpuntconvenantenbeleid?
Hoe verhoudt zich het gebrek aan bereidheid van de energie-intensieve sectoren om een ijkpuntconvenant af te sluiten met de op stapel staande Europese handel in emissierechten? Hoe garandeert u, gezien de obstructie van de bedrijven om mee te werken aan het ijkpuntensysteem, dat de energie-intensieve industrie zelfs maar een bescheiden bijdrage zal leveren aan de verwezenlijking van de Kyoto-doelstellingen waarin het Vlaams Klimaatplan voorziet? Immers, momenteel moeten zij zeker geen absolute CO2-reductie aantonen, maar wel hun energie-efficiëntie optimaliseren.
Blijkbaar is ook hier zelfs niet al te veel enthousiasme voor. Betekent dit dan dat er ter compensatie bijkomende maatregelen in andere sectoren nodig zijn? Zo ja, in welke sectoren? In welke takken en wat voor soort van maatregelen zouden dat dan zijn?
De voorzitter : De heer Malcorps heeft het woord.
De heer Johan Malcorps : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een mooie brochure bij me : 'Op weg naar de wereldtop, Convenant Benchmarking energie-efficiency' uit Nederland van de Commissie Benchmarking aldaar. Daar staat men al verder. Ik heb al het tweede verslag van deze commissie, waarin staat dat 233 grote energie-intensieve bedrijven in Nederland het convenant hebben ondertekend, waarvan 88 uit de chemie. 214 bedrijven hebben al een energie-efficiëntieplan ingediend, en van 138 is dat al integraal goedgekeurd. Hiermee geef ik aan welke achterstand we dreigen op te lopen ten aanzien van onze noorderburen.
Ik heb nog een bedenking bij de vergadering van vorige week toen we het hadden over WKK. We hadden het gevoelen dat men de hoge kosten voor de energieleveranciers voor groene energie en WKK, die hun weerslag vinden op de energie-intensieve bedrijven, als argument inbrengt dat bedrijven zich niet aangemoedigd voelen het convenant te ondertekenen. Het is bijna een lichte dreiging van de bedrijven. De teneur is dat als dit voorstel van decreet wordt goedgekeurd, we niet moeten verwachten dat ze binnen de kortste keren het convenant zullen ondertekenen.
De voorzitter : Mijnheer de minister, zou u ons een idee kunnen geven van hoeveel taksen worden geheven sinds de zogenaamde liberalisering van de elektriciteitsmarkt, en wat daar tegenover staat? Misschien kan men hier de reden in zoeken waarom sommige bedrijven op dit ogenblik het convenant niet hebben ondertekend. Wat is de reden waarom het in Nederland zoveel makkelijker gaat dan in België?
De heer Eloi Glorieux : Mevrouw de voorzitter, in Nederland is er een CO2-energietaks.
De voorzitter : Kent u alle andere taksen in België en Nederland? Het gaat niet alleen over de CO2-taks, maar over de prijs van de elektriciteit sinds de zogenaamde liberalisering enerzijds en alle verschillende taksen die inmiddels zijn ingevoerd of die op stapel staan anderzijds. Laten we die vergelijken met Nederland. Ik heb een paar tabellen gezien. Of ze juist zijn, weet ik niet, maar de minister weet dat misschien wel. Als we dit weten, kunnen we de discussie misschien voeren. Het probleem met een vraagstelling is dat men alleen bepaalde elementen aanraakt, maar dat men de zaak eigenlijk in zijn totaliteit moet bekijken, in dit geval waarom bedrijven deze convenants niet zo gemakkelijk ondertekenen.
Minister Bossuyt heeft het woord.
Minister Gilbert Bossuyt : Mevrouw de voorzitter, ik heb twee antwoorden. In de fase waar we nu zitten, bekommert het ons ook dat het in Nederland beter gaat dan bij ons. Hier kan men pessimistisch of optimistisch tegenaan kijken. Vorige week is er nog een vergadering geweest om meer uitleg te geven. Het contact met bedrijven is belangrijk. We zullen meer succes hebben als we het kunnen doen zonder taks door het uit te leggen op een zo gemakkelijk mogelijke manier. Anders moeten we die inspanning op een zeer bureaucratische manier opeisen. Ondertussen is de weerstand al minder groot. Er zijn reeds een vijftal bedrijven die een convenant hebben ondertekend.
Midden februari heeft de Vlaamse regering een bijkomende verduidelijking van de benchmarkingconvenants goedgekeurd. Met deze verduidelijking wordt de verenigbaarheid tussen de Europese ontwerprichtlijn 'Verhandelbare Emissierechten' en de benchmarkingconvenants verder scherpgesteld. Ook de verplichtingen van de Vlaamse overheid tegenover de ondernemingen worden verder verduidelijkt.
De bedoeling van de verduidelijking is natuurlijk dat de energie-intensieve bedrijven aangezet worden om toe te treden tot het convenant. Dit belet niet dat er voor de bedrijven zelf nog altijd een aantal onzekerheden blijven bestaan, zowel van bedrijfsinterne als bedrijfsexterne aard, die mogelijke toetreders nog steeds doen twijfelen. Zo is de Europese richtlijn inzake de emissiehandel nog altijd een ontwerp van richtlijn. Het is aan de Europese Unie om hierover de nodige klaarheid te scheppen, onder andere wat de verschillen in allocatie van emissierechten zullen zijn tussen convenantbedrijven en andere.
Een Vlaamse stok achter de deur, namelijk de geplande milieureglementering via Vlarem met energie-efficiëntiebepalingen voor mogelijke hardliners die niet willen toetreden, is er nog niet. Het heeft weinig zin om te dreigen met de invoering van een eventuele energietaks. Ik ben ervan overtuigd dat als de twee eerdergenoemde onzekerheden zijn uitgeklaard, de bedrijven in de benchmarkingconvenants zullen stappen, en dat zonder de invoering van bijkomende energieheffingen.
In het Vlaams regeerakkoord werd een energieheffing opgenomen als een milieuheffing die moet kaderen binnen een Europese context. Op 20 maart 2003 kwam in de raad Ecofin een politiek akkoord tot stand over een Europese richtlijn die minimumbelastingniveaus oplegt voor een aantal energiedragers, zoals petroleum, aardgas, kolen en elektriciteit. Daarbij zijn vrijstellingen mogelijk voor energie-intensieve bedrijven die een energieefficiëntieconvenant ondertekenen. Een nieuwe federale heffing op elektriciteit die via het transmissienet wordt geleverd - een initiatief van de voormalige staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling - maakt echter geen gebruik van dergelijke vrijstellingen, wat uiteraard nu al een gemiste kans is als stok achter de deur voor toetreding tot het convenant. Met de verduidelijking van de Vlaamse regering van midden februari wordt in elk geval proactief ingespeeld op bovengenoemde onzekerheden door een aangepaste timing aan te houden inzake ondertekening van de convenants.
Hoewel mijn voorkeur duidelijk uitgaat naar een onmiddellijke toetreding, wordt de bedrijven de mogelijkheid geboden om nu al te starten met de uitvoering van de nodige studies, voordat een officiële toetreding tot het convenant is gebeurd. Hiervoor gelden een aantal voorwaarden. De sectorfederaties treden tot het convenant toe voor 30 april. Het bedrijf dat wil toetreden tot het convenant, start voor 1 juni met de uitvoering van het convenant en meldt dit aan het verificatiebureau. Voor 1 juni moet tevens de bijdrage zijn betaald die de begeleidingskosten van het verificatiebureau dekken. Binnen een maand na aanmelding en ten laatste op 1 juli stelt het bedrijf aan het verificatiebureau een benchmarkmethode en -consultant voor. De termijn van anderhalf jaar met betrekking tot indiening van het energieplan gaat in op het ogenblik van aanmelding. Het energieplan moet evenwel klaar zijn voor 30 september 2004, zodat het kan worden gebruikt voor het toekennen van emissierechten. De formele toetreding van het bedrijf gebeurt voor 1 oktober 2003, zodat er een afstemming kan gebeuren met de in het Europese ontwerp van richtlijn opgenomen timing voor allocatie van emissierechten, momenteel wettelijk te regelen voor eind 2003.
Signalen uit de sector laten me toe te stellen dat toetreding tot de convenants in een stroomversnelling komt. De perceptie kan zijn dat bedrijven obstructie plegen. Ik ben echter de mening toegedaan dat het uitklaren van bovengenoemde onzekerheden het startschot is voor toetreding. In de laatste weken zijn er vijf bedrijven die zijn toegetreden of die de studie hebben opgestart. Daarnaast hebben intussen ook het VEV en tien sectororganisaties het convenant ondertekend : Fedichem, Staalindustrie, Cobelpa, Fevia, Febeltex, Agoria, Glasindustrie, Baksteenfederatie, Dakpanfederatie en Febelhout. De Commissie Benchmarking, het sturend orgaan voor de implementatie van het convenant, kwam voor het eerst samen op 30 april. Bovengenoemde timing moet toelaten om de doelstellingen van het Vlaams klimaatsbeleidsplan te halen. De laatste stand van zaken is steeds te raadplegen op de webstek.
Het is duidelijk de bedoeling dat bedrijven die niet zijn ingestapt voor 1 oktober 2003, een voor hen nadelige regeling inzake toekenning van emissierechten zullen krijgen. Dit werd ook gecommuniceerd via een afzonderlijk schrijven. Binnen de bevoegde diensten wordt momenteel gewerkt aan een allocatiebesluit op basis van het ontwerp van REG-decreet en op basis van het ontwerp van Europese richtlijn. Dit kan pas definitief worden na inwerkingtreding van het decreet en de richtlijn.
Via de benchmarkingconvenants wil ik alvast invulling geven aan een van de belangrijkste engagementen en projecten van het Vlaams klimaatplan waarin alle mogelijke Vlaamse maatregelen met een realistisch emissiereductiepotentieel werden opgenomen. Overigens tonen voorbeelden uit het buitenland, bijvoorbeeld uit Nederland, aan dat mits een behoorlijke monitoring, instrumenten zoals het benchmarkingconvenant wel degelijk tot emissieverminderingen leiden. Dit belet niet dat ook de andere energiemaatregelen van het Vlaams klimaatbeleidsplan die onder mijn bevoegdheid vallen en waarvoor in de mate van het mogelijke ook reeds een reductiepotentieel werd vastgesteld, onverkort zullen worden doorgevoerd.
De voorzitter : De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux : Mijnheer de minister, ik onthoud dat u de CO2-energietaks niet ziet zitten. Ik betreur dat en begrijp het niet. De taks is bedoeld om niet betaald te worden. Het kan bedrijven aanzetten om de weerstand tegen een ijkpuntconvenant op te geven. Als ze dat ondertekenen, worden ze van de energietaks vrijgesteld. Dit zal hun concurrentiepositie niet negatief beïnvloeden. Een CO2-energietaks moet op het niveau van de buurlanden zijn. Dat zijn onze voornaamste handelspartners en die hebben al een dergelijke energietaks.
Ik stel vast dat de prijs die de industrie tot nu toe voor haar elektriciteit moest betalen, relatief laag is, zeker in vergelijking met de prijs die de gewone burger betaalt. Door de burgers meer te laten betalen werd het mogelijk om lagere tarieven aan te bieden aan energie-intensieve bedrijven. We gaan de gewone burgers nu toch weer niet laten opdraaien voor het gebrek aan CO2-reductie bij de energie-intensieve sectoren? Ik hoop dat de weerstand van die sectoren tegen de ijkpuntconvenants snel zal afnemen. Indien die afkeer niet verdwijnt, vrees ik dat er andere maatregelen voor andere sectoren zullen moeten komen ter compensatie. De burger zal dan weer extra inspanningen moeten leveren omdat de industrie dat niet wenst te doen. Iedereen moet zijn steentje bijdragen, zonder dat het voortbestaan van de bedrijven wordt bedreigd. De huidige ijkpuntconvenants brengen dat voortbestaan niet in gevaar.
De voorzitter : Het incident is gesloten.