Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 20/03/2003
Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
Vraag om uitleg van de heer Gerald Kindermans tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de evaluatie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer De Meyer tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en van de heer Kindermans tot minister Van Mechelen, over de evaluatie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.
De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wil aan de ruimtelijke behoeften van de diverse sectoren tegemoetkomen : wonen, werken, landbouw, recreatie, natuur, enzovoort. In de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen worden deze ruimtelijke behoeften uitgewerkt.
Verschillende sectoren maken zich steeds meer zorgen omdat er onvoldoende vooruitgang wordt geboekt bij de afbakening van de verschillende gebieden. Voor wonen, werken en landbouw blijft het wachten op rechtszekerheid. De afbakening van bos-, natuur- en andere groengebieden daarentegen heeft blijkbaar een vaart genomen. Op 19 juli 2002 besliste de Vlaamse regering om over de ontwerpen van afbakeningsplannen in het najaar 2002 een openbaar onderzoek te openen. Hiermee is de afbakeningsronde voor de eerste fase van het VEN ten belope van 85.000 hectare begonnen.
Bij sommigen werd de indruk gewekt dat er met twee snelheden werk wordt gemaakt van de uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Deze realiteit staat in fel contrast met wat bij het begin van deze regeerperiode werd verklaard en ook verwacht kon worden. In het regeerakkoord van 13 juli 1999 lezen we : 'De principes en doelstellingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en het vernieuwde decreet inzake ruimtelijke ordening zijn de uitgangspunten voor het komende regeringsbeleid.' En verder : 'De uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zal versneld worden aangepakt. Daarvoor worden prioritair de nodige materiële, personele en financiële middelen ter beschikking gesteld.'
In de beleidsbrief van de minister van Ruimtelijke Ordening van 6 november 2000 wordt gesteld : 'Gelet op de gelijktijdigheid en gelijkwaardigheid die in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen als sleutelbegrippen werden ingeschreven voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur in de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, houdt het engagement van de Vlaamse regering in dat tegelijkertijd ook 750.000 hectare agrarisch gebied zal moeten worden afgebakend.'
Ook in de volgende beleidsbrief van 25 oktober 2001 werden hoge verwachtingen gewekt. Ik citeer : 'Met het oog op de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur van Vlaams belang in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, participeert de Arohm op een actieve manier in de Veraf werkgroep - wat staat voor verweving en afbakening - onder voorzitterschap van minister Dua. Binnen deze werkgroep werden ondertussen twee sectorale visies geformuleerd, met name de gewenste agrarische structuur - GAS - en de gewenste natuur- en bosstructuur - GNBS. Een confrontatie van deze kaarten heeft ondertussen geleid tot een kaart met grote eenheden natuur, GEN's, waarover tussen de voor landbouw, bos en natuur bevoegde administraties consensus bestaat. Deze consensuskaart zal na ruimtelijke afweging door de Arohm op korte termijn worden vertaald in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Voor deze visievorming is op de begroting van 2002 in een budget van 290.000 euro voorzien.'
De procedure voor de afbakening van de stedelijke gebieden loopt langzaam verder. Voor enkele Vlaamse steden is een akkoord bereikt. Bij de meeste centrumsteden is de afbakening door het Vlaams Gewest nog volop aan de gang.
Ook voor nieuwe bedrijventerreinen zijn meermaals grote verwachtingen gecreëerd. De beleidsbrief van 5 november 2002 stelt : 'Op korte termijn wordt werk gemaakt van het formuleren van oplossingsrichtingen voor de problematiek van wonen en werken. Er bestaat een consensus over een partiële herziening met een gewijzigde interpretatie van de cijfermatige gegevens inzake het voldoen aan de woonbehoeften en de behoefte aan bedrijventerreinen.' Iedereen weet dat ook de zonevreemde bedrijven sinds lang een oud zeer zijn, en dat dit nog steeds niet is opgelost.
In dezelfde beleidsbrief heeft de minister eveneens hoge verwachtingen gewekt over het aansnijden van de bestaande woonuitbreidingsgebieden. Ik lees : 'In functie van deze doelstellingen kunnen woonuitbreidingsgebieden, als tijdelijke maatregel in functie van lopende afbakeningsprocessen en met de bewaking van de 60/40-verhouding, binnen de grootstedelijke, regionaalstedelijke en kleinstedelijke gebieden en binnen de woonkernen gefaseerd worden aangesneden, mits ze voldoen aan een aantal welomlijnde criteria.' En dan kon dit zelfs zonder woonbehoeftestudie, aldus de beleidsbrief van 5 november 2002.
Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken in de opvolging en de implementatie van het RSV? Welke financiële middelen werden in deze legislatuur reeds vrijgemaakt om een en ander te implementeren, zowel de studies van de verschillende sectoren als de afbakening van de stedelijke gebieden?
Hoeveel hectare voor wonen werd gedurende deze legislatuur reeds bijkomend vastgelegd in ruimtelijke uitvoeringsplannen? En voor werken? Wat was het aantal zonevreemde bedrijven bij het begin van deze regeerperiode? Hoeveel zijn er vandaag? Hoeveel hectare voor groen - dan gaat het over het VEN, over bosgebieden enzovoort - werden tijdens deze zittingsperiode vastgelegd of zijn reeds in onderzoek? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afbakening van die 750.000 hectare agrarisch gebied? Welke elementen ontbreken om deze 750.000 hectare voor beroepslandbouw in een uitvoeringsplan vast te leggen? Wie is hiervoor verantwoordelijk?
In het aanvullend regeerakkoord van 9 juli 2001, naar aanleiding van de overheveling van landbouwbevoegdheden naar Vlaanderen, werd beloofd dat voor niet-grondgebonden agrarische activiteiten specifieke zones zouden worden afgebakend in de RUP's, zoals onder meer voor para-agrarische bedrijven en glastuinbouw. Wat is de stand van zaken? Zijn er reeds ontwerpen of uitvoeringsplannen terzake? Welke verdere stappen wilt u nog zetten tijdens deze zittingsperiode in de verdere implementatie van het RSV?
De voorzitter : De heer Kindermans heeft het woord.
De heer Gerald Kindermans : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, mijn vraag handelt grotendeels over dezelfde materie, zij het met een wat andere invalshoek. Onze partij is zo rijk aan initiatieven dat we soms zelfs initiatieven nemen zonder dat we dit weten van elkaar. Dit is inderdaad tijdens het reces gebeurd.
Het RSV werd op 23 september 1997 door de Vlaamse regering vastgelegd. In dit omvangrijke document, dat als eerste volwaardige beleidsvisie op een toekomstige ruimtelijke ordening van historische betekenis mag worden genoemd, werden een aantal gegevens geïnventariseerd en stelde de Vlaamse regering een aantal uitgangspunten inzake ruimtelijke planning voorop. Maar vanaf het begin werden meteen ook een aantal tekortkomingen vastgesteld : vage en moeilijk toepasbare begrippen ; een sterke toename van vakjargon, dat alleen toegankelijk is voor insiders ; onjuiste cijfers en verkeerde prognoses, zoals ook is gebleken uit het SPRE ; traagheid en ondoorzichtigheid van het inspraakproces ; zware en ambtelijke procedures ; nadien met het RSV overlappende provinciale en gemeentelijke structuurplannen. Kortom, dit is een wat verwarrende toestand, wat ook is gebleken bij de opgestarte gecoro's. Sindsdien is ook gebleken dat een aantal ambities niet helemaal konden worden gerealiseerd. De ambities om in het denkproces de claims van verschillende sectoren tegen elkaar af te wegen in een totaalconcept werden niet waargemaakt in dossiers zoals de toekomst van de luchthavens van Zaventem en Deurne, de uitbreiding van de haven van Antwerpen op de linkeroever en het nieuwe traject van de HST.
Dit wil zeggen dat belangrijke beslissingen nog gedeeltelijk buiten het proces om gebeuren, of eraan ontsnappen. De beoogde draagvlakverbreding is niet steeds gelukt. Er blijft een zekere ruimtelijke onverdraagzaamheid. Een winkelcentrum in Wijnegem wordt verder ontwikkeld zonder afdoende bereikbaarheid, enzovoort. 125.000 hectare natuurgebied wordt afgebakend, en andere gebieden niet. Het proces wordt ongelijkmatig uitgevoerd in de tijd. Met andere woorden, er is gebleken dat de structuurplanning ook niet voldoet aan de verwachtingen die erin werden gesteld.
Vanaf het begin is steeds en overal gesteld dat het RSV in 2002 zou worden geëvalueerd. Inmiddels is het jaar om, en is er nog steeds geen begin van enige evaluatie gemaakt. Het was de bedoeling dat de evaluatie halfweg de voorziene planperiode, die tot 2007 loopt, zou gebeuren.
In artikel 22, paragraaf 1 van het decreet staat dat het RSV wordt vastgesteld voor een termijn van 5 jaar. Het blijft van kracht tot het door een nieuw definitief vastgesteld RSV is vervangen. De decreetgever heeft daarmee uitdrukkelijk willen aangeven dat er een tussentijdse evaluatie moest komen. In de voorbije jaren hebben een aantal provincie- en gemeentebesturen reeds discussienota's opgemaakt met het oog op de eerste evaluatie. Ook op bepaalde websites, zoals die van de heer Denys, wordt naar die evaluatie verwezen. De Vlaamse regering heeft in het zomerakkoord van vorig jaar evenwel een ander keuze gemaakt door delen wel te willen herzien, en andere niet. De termen evaluatie en herziening worden daarbij door elkaar gebruikt.
In een advies van 4 oktober 2002 keurt de MINA-raad een partiële herziening af. Ik citeer : 'Ten gronde is de MINA-raad van oordeel dat het voorstellen van herzieningen voor twee ruimtelijke functies - de woonfunctie en de economische functie - terwijl de voor 2002 voorziene evaluatie wordt uitgesteld, niet conform is met enkele basisuitgangspunten van de ruimtelijke structuurplanning.'
In een toespraak van december en in de beleidsbrief kondigt de minister een RSV bis aan, terwijl ook wordt gewerkt aan het RSV II. De evaluatie had af moeten zijn, maar we stellen vast dat de Vlaamse regering wil bijsturen zonder de evaluatie ten gronde. Het gevaar bestaat dat, gezien de huidige onzekerheid en met alle door elkaar schuivende termijnen, we in een onontwarbaar kluwen terechtkomen waarvan nog slechts een handjevol mensen het begin en het einde kennen. Voor de ruimtelijke ordening en voor het planproces is dit een nefaste toestand en evolutie.
Mijnheer de minister, komt er nog een integrale evaluatie van het RSV zoals decretaal voorzien en door de MINA-raad gevraagd? Wat is er in de periode 2000-2002 ondernomen om deze evaluatie voor te bereiden? Indien de Vlaamse regering definitief afziet van een integrale evaluatie, wat waren dan de beweegredenen om van het decreet af te wijken? Waarom worden bepaalde delen dus wel aan een evaluatie onderworpen en andere niet? Hoe wordt deze selectie verantwoord? Op welke informatie steunt deze evaluatie? Kunnen we spreken over wonen en werken zonder te spreken over de vervoersinfrastructuren? Wanneer wordt de evaluatie van die geselecteerde delen aan het parlement voorgelegd? Zal deze evaluatie nog leiden tot een effectieve herziening van het RSV? Welke procedures zullen dan worden gevolgd? In de begroting 2003 wordt in middelen voorzien voor een aantal studies en onderzoeken. Welke onderzoeken en welke studies worden nu gepland, en tegen welke einddatum? Wekt het onderscheid tussen het RSV bis en het RSV II niet nog meer verwarring op in een beleidslandschap dat al zo ondoorzichtig is?
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, in tegenstelling tot mijn meestal onweerstaanbare natuurlijke drang, zal ik op deze veeleer technische vraag vooral een ambtelijk antwoord geven om u maximaal te informeren. Ik ga eerst dieper in op de vragen van de heer Kindermans.
Mijnheer Kindermans, u vroeg of er een integrale evaluatie van het RSV komt. De Vlaamse regering heeft naar aanleiding van het Zomerakkoord beslist op drie sporen te werken voor wat betreft de evaluatie en de herziening van het RSV. Het eerste spoor omvat de partiële herziening voor een aantal specifieke knelpunten in verband met wonen en werken. De officiële procedure voor die herziening is aangevat met een principebeslissing van de Vlaamse regering van 19 juli 2002 en loopt momenteel. De Vlaamse regering stelde de herziening op 28 februari 2003 voorlopig vast. Het openbaar onderzoek zal worden gehouden van 7 mei tot 4 augustus. Op dit ogenblik verschijnen er ook aankondigingen in kranten en worden er spots op radio en televisie uitgezonden. De radiospot is voor mij ook enorm verhelderend. Het is een mooie samenvatting in twee minuten van wat er is beslist.
Het ontwerp wordt bezorgd aan de voorzitter van het Vlaams Parlement en ook aan alle leden en plaatsvervangende leden van de commissie.
Het tweede spoor betreft een algemene evaluatie die op haar beurt ook in een herziening kan uitmonden. U maakt in uw vraag terecht het onderscheid tussen evaluatie en herziening. Als de evaluatie tot een herziening leidt, dan zal het product een RSV-bis zijn. Die naam is bewust gekozen omdat het om een bijstelling gaat van het huidige RSV en niet om een volledig nieuw. Het eerste RSV loopt tot 2007 en we zijn nog volop bezig met de uitvoering ervan. Een volledig nieuw RSV, dus een RSV II, met een volledig nieuw informatief gedeelte over de bestaande ruimtelijke structuur, prognoses en dergelijke, is nog niet aan de orde. De werkzaamheden voor de algemene evaluatie van het tweede spoor zijn volop aan de gang. Reeds in de periode vóór het Zomerakkoord was mijn administratie met de voorbereiding bezig.
Uit die werkzaamheden zijn een nota en tabellen geresulteerd waarin aangegeven wordt waar een algemene verbeteringsmarge zit en welke specifieke bepalingen problemen scheppen bij de uitvoering en dergelijke. Dit was een oefening van mijn eigen administratie waarbij die logischerwijze ook heeft gevraagd wat door andere partners als problematisch werd en wordt ervaren. Ik geef het voorbeeld van de problematiek rond de recreatiezones op de gewestplannen. Eind vorig jaar heb ik dan aan mijn collega-ministers in de Vlaamse regering een brief overgemaakt met de vraag om, elk wat betreft hun bevoegdheidsdomein en in samenspraak met de stakeholders in dat beleidsdomein, mij hun bijdrage te bezorgen. Op basis daarvan zullen inhoudelijke gesprekken worden gevoerd. Ik heb die reacties gevraagd tegen begin april. De respectieve bijdragen worden dus eerstdaags overgemaakt of van sommigen is dat al gebeurd.
Op basis daarvan zal ik de opdracht geven om binnenkort multilaterale gesprekken te starten die moeten aantonen op welke punten het RSV moet worden bijgesteld. Het lijkt me evident dat we daarbij selectief zijn omdat de uitvoering van het RSV onverminderd moet worden verdergezet en omdat er ook een derde spoor loopt.
Het derde spoor betreft de werkzaamheden die moeten uitmonden in een volledig nieuw RSV, een RSV II dus. Het werk daaromtrent zit nog in de conceptuele fase. Ik wil nog wat werk overlaten voor mijn opvolger. De input zal onder meer komen van een studie waarvoor mijn administratie een bestek uitschrijft, met name over de effectieve doorwerking van het RSV I. Het heeft geen zin om aan een RSV II te beginnen als we niet weten wat de doorwerking is geweest van RSV I. Deze studie is de logische opvolger van onder meer de PWC-studie, die heeft geresulteerd in een methode om de doorwerking van het RSV te evalueren. Het bestek hiervoor moet uiterlijk eind april klaar zijn, waarna de studie gegund kan worden. Daarmee zullen we dan de feitelijke start hebben gegeven van de opmaak van het RSV II tegen 2007. Geef toe dat we in dit verband dus echt wel proberen om wat proactief na te denken.
Dan kom ik bij de tweede vraag. Wat is er in de periode 2000-2002 ondernomen om deze evaluatie voor te bereiden? Wat dat betreft, kan ik u meedelen dat in die periode vanzelfsprekend de nodige voorbereidende werkzaamheden zijn gebeurd. U mag niet vergeten dat we op dat ogenblik feitelijk bezig waren met de implementatie van het RSV I. Decretaal hebt u mij nogal wat planningsprocessen opgelegd, die we vandaag aan het uitvoeren zijn. Het is in die periode dat we eigenlijk het concept hebben uitgewerkt om op drie sporen te gaan werken. De herziening van het eerste spoor is opgestart in de zomer van 2002. De synthesenota van mijn administratie, die ik al heb aangehaald, heeft ervoor gezorgd dat we concrete resultaten hebben en dat we nu met de huidige werkzaamheden zijn gestart.
Uw derde vraag is een hypothetische vraag. Wat gebeurt er als de Vlaamse regering definitief afziet van integrale evaluatie? Ik zal duidelijk zijn en ik verwijs ook naar mijn antwoord over het eerste spoor, het tweede spoor en het derde spoor. Op basis van de rondvraag aan mijn collega's in de Vlaamse regering zullen we nu in dat multilateraal overleg moeten beslissen of er nood is aan een bijsturing van het RSV ten gronde via een RSV bis. Mijn mening is dat we dat in ieder geval zullen moeten doen. We zullen daar nog in de loop van dit jaar de nodige initiatieven voor nemen.
Zo kom ik bij uw vierde vraag. Waarom werden bepaalde delen wel aan een evaluatie onderworpen en andere niet? Ook hier moet ik verwijzen naar het antwoord dat ik daarnet heb gegeven. De herziening van het eerste spoor is een herziening voor specifieke dringende knelpunten, waarbij er een duidelijke consensus was over de oplossingsrichting. Er is de ruimtebalans voor de zonevreemde bedrijven. Zitten die erin of zitten die er niet in? Hoe moeten die geteld worden? Wat wordt er geteld? Wat wordt er niet geteld? Een bedrijf dat zonevreemd is in een sectoraal BPA wordt niet meegeteld in de ruimtebalans, maar de uitbreiding die via een sectoraal BPA voor zo'n bedrijf mogelijk wordt gemaakt, wordt wel meegeteld. Dat is dus wat in dat eerste spoor zit. Dit laat ons toe om door te werken aan het realiseren van de grote doelstelling van de 7.000 hectare bedrijventerreinen.
Uw vijfde vraag was wanneer de evaluatie van die geselecteerde delen aan het parlement wordt voorgelegd. Wat het eerste spoor betreft, kunnen we dit hier nu al vandaag neerleggen. In de tweede helft van het jaar zullen we u op de hoogte kunnen brengen van de werkzaamheden in het tweede spoor. Normaal kan in oktober ook in dit parlement de inspraakprocedure van het parlement in de herziening van het RSV eerste spoor gebeuren. Dan kunnen we dat dus ook afronden.
Wat uw zesde vraag betreft, moet nog blijken of de evaluatie van het tweede spoor moet resulteren in een effectieve herziening. Op basis van de reacties die ik ondertussen al gelezen heb, en op basis van de mogelijke problemen die ik voorzie, verwacht ik dat we daar inderdaad toch tot een effectieve herziening zullen moeten overgaan.
Uw zevende vraag luidde welke procedures voor deze herziening zullen worden gevolgd. Ik denk dat ik hier opnieuw naar mijn antwoord op uw eerste vraag kan verwijzen. Daarbij is er uiteraard mijn engagement om in het najaar het parlement daarover meer duidelijkheid te verschaffen.
Op uw achtste vraag kan ik antwoorden dat in de begroting voor 2003 in een algemeen budget van 250.000 euro is voorzien voor studies en onderzoek in het kader van de voorbereiding van het RSV II. Op basis van de lopende evaluatie van het RSV zal bepaald worden welke bijkomende onderzoeken nodig zijn. Een van de studieopdrachten waarvoor van het vermelde budget gebruik zal worden gemaakt, is dus in ieder geval een onderzoek waarbij de doorwerking van het RSV als beleidsdocument wordt nagegaan.
Eind 2002 bestond reeds duidelijkheid over een aantal noodzakelijke onderzoeken in functie van de evaluatie van het RSV. Het betreft hier een studie naar de nadere uitwerking van het concept 'netwerking' in functie van de uitvoering van het RSV en een onderzoek naar de evaluatie van de ruimtebehoefte van niet-verweefbare bedrijvigheid in functie van de evaluatie van het RSV. Deze beide studies werden reeds vastgelegd op de begroting 2002 als voorafname op de initiatieven in 2003 en werden intussen opgestart.
Het is misschien niet onbelangrijk te vermelden dat de resultaten van een aantal studies bruikbaar zullen zijn in het tweede spoor, en mogelijk ook in het derde spoor. Daarbij proberen we kennis op te doen over wat er met dat RSV I is gebeurd vooraleer we een aantal bijsturingen doen of een nieuw RSV opstellen. Ik denk daarbij aan de eindrapporten van de studies over kantoren en over transport, distributie en logistiek.
Ten slotte was er de vraag of het onderscheid tussen RSV bis en RSV II niet voor meer verwarring zorgt. Ik ben dat debat nog in geen enkel dorpscafé aan de toog tegengekomen. Dat probleem zal daar dus wel niet aan de orde zijn. Wat de specialisten betreft, denk ik dat ze wel bijzonder goed weten wat het onderscheid zal zijn tussen RSV bis en RSV II. Ik houd me beschikbaar om het uit te leggen als er daar eventueel nog twijfels over zouden zijn.
Mijnheer De Meyer, wat de opvolging van het RSV betreft, verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van de heer Kindermans. De implementatie van het RSV betreft de uitvoering en doorwerking van het beleidsdocument. De stand van zaken daarvan kan best vanuit vier hoeken worden bekeken. Het eerste aspect omvat de planningsprocessen die zijn opgestart op basis van het RSV en de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen. Het gaat hierbij om de vroegere gewestplannen, die niet meer ad hoc worden opgemaakt.
Een volgend aspect betreft de doorwerking naar provinciale en gemeentelijke planning. We hebben het hier dikwijls over kerntaken. De provincies hebben er een superbevoegdheid bij gekregen. Ik sta steeds versteld tijdens werkvergaderingen met gedeputeerden van Ruimtelijke Ordening. Ze beseffen nog niet goed wat hun bevoegdheid allemaal inhoudt. Dat geldt zeker voor degenen die kunnen beschikken over een goedgekeurd ruimtelijk structuurplan. Ze zijn mini-ministers geworden voor hun provincie. Een heel deel van de bevoegdheden werd naar hen doorgeschoven.
Daarnaast zijn er de studies en rapporten over specifieke concepten en aspecten uit het RSV, die bijdragen tot een beter ruimtelijk beleid of die meer gefundeerde beslissingen mogelijk maken. Over die hele planologie wordt in Vlaanderen nogal gesakkerd. Ik hoor dat in mijn gemeente, ik hoor dat op provinciaal niveau en ik hoor dat op landelijk niveau. De vraag is of dit leidt tot een beter ruimtelijk beleid.
Ik zal een voorbeeld geven dat mevrouw Vertriest zeker zal plezieren. Het planningskader zal ervoor zorgen dat we kunnen voorkomen dat er vergunningen worden verleend in waterzieke gronden. Ruimte voor water wordt planologisch ingekleurd. Hierdoor wordt afgestapt van het ad-hocbeleid per perceel. We trachten een ruimer beeld te krijgen vooraleer het vergunningsbeleid zijn kansen krijgt. In Vlaanderen werd er meestal omgekeerd gewerkt. Eerst werden er vergunningen afgeleverd en daarna volgde een planologische aanpassing. We slagen er nu in een planologische visie te ontwikkelen. Op basis daarvan zullen we vergunningen afleveren. Dat is een bewonderenswaardige aanpak. Het zorgt wel voor problemen qua tijd. Het tweede is afhankelijk van het eerste. Voor het eerste zijn er problemen inzake de uitvoering.
Ten slotte is er de coördinatie en afstemming van de opties uit het RSV op het beleid in andere vakgebieden. Voorbeelden daarvan zijn milieu, economie en landbouw. We moeten nagaan wat de stand van zaken is.
De diversiteit aan planningsprocessen en opmaak van gewestelijke RUP's die eruit resulteren, zijn ondertussen bekend. Ik heb bij alle mogelijke beleidsbrieven een uitgebreide opsomming gegeven van wat er gebeurt. Het zijn die planningsprocessen die zorgen voor de feitelijke uitvoering van het RSV. Daardoor moet een betere ruimtelijke ordening ontstaan.
In de beleidsbrief vindt u een gedetailleerd schema van waarmee we bezig zijn. Zo bevindt de opmaak van RUP's voor de afbakening van Aalst, Turnhout, Gent en Kortrijk zich in een eindfase. De Vlacoro heeft zijn advies gegeven voor Aalst. Het is een kleine telefoongids geworden. Het wordt er niet eenvoudiger op. Het is wel een meer dan behoorlijk advies, waarop we verder kunnen bouwen.
Het moeilijkst is om het eerste dominoblokje te doen vallen. Op het moment dat dit is gebeurd, kan er worden verder gewerkt. Er zijn dan een aantal voorschriften, een methodologie. Ik ben nogal optimistisch van aard. Ik denk dat we voor wat Kortrijk, Turnhout en Gent betreft naar een hogere versnelling kunnen schakelen. We zijn bezig met Brugge, Hasselt, Gent, enzovoort.
De laatste afbakening, namelijk die van Antwerpen, werd ondertussen aanbesteed. Als ik me niet vergis, werd ze vorige week gegund. Voor het gros van de regionaalstedelijke en grootstedelijke gebieden is het afbakeningsproces dus lopend.
Tijdens de krokusvakantie heb ik een lang gesprek gevoerd met de voorzitter van de Boerenbond. Hij vroeg me hoe het zat met de afbakening van die 750.000 hectare. First things first.We moeten eerst het stedelijk gebied afbakenen. Daarna kennen we het buitengebied. Als we het buitengebied kennen, kunnen we zorgen voor een organische invulling van de andere afbakeningsgebieden.
Vooraleer te kunnen lopen, moet men leren stappen. Ik heb die methode niet zelf uitgevonden. Ik word er wel steeds meer supporter van. Ik besef dat alles langer duurt dan sommigen vooropstellen. Ik heb met evenveel woorden aan de heer Devisch uitgelegd hoe het systeem werkt en wat de bedoeling is. Het is niet de bedoeling dat een bepaalde doelgroep in het ootje wordt genomen. Een deel van het zomerakkoord maakt wel een voorafname mogelijk. We kunnen niet blijven wachten tot al die stedelijke afbakeningen rond zijn.
Mocht die zaak volledig rond zijn, dan was de vooropstelling van 7.000 hectare bedrijventerreinen quasi gerealiseerd, uitgezonderd het deel waarvoor de gemeenten en provincies moeten instaan. Dit werkt zo niet omdat het 2 tot 3 jaar duurt vooraleer alles rond is. Er moet dus aan voorafnames worden gedaan. De heer Devisch werpt dan op dat we geen rekening houden met de kwaliteit van landbouwgronden. Hij verwijt ons een eenzijdige hold-up.
Wij hebben afgesproken dat we zullen trachten aan die - misschien terechte - opmerkingen tegemoet te komen via vooroverleg met de vertegenwoordigers van Natuur en Landbouw in een aantal planningsprocessen. Ik heb niet de ambitie om de beste landbouwgrond om te zetten in een bedrijventerrein als daarnaast een zanderige weide ligt die voor landbouw niets waard is, maar net zo goed als bedrijventerrein kan worden gebruikt. We kunnen aan de planologen niet vragen dat ze weten waar de vette kleigronden en waar de zanderige leemgronden liggen. We moeten een systeem vinden om elkaar te verstaan.
Mijnheer De Meyer, we zijn ook bezig met het opmaken van RUP's voor historisch gegroeide bedrijven te Lembeke, Hoeselt, Oostrozebeke en Stabroek. Dat is ook opgenomen in het RSV. In het kader van het netwerk Albertkanaal worden als voorafname de eerste vier RUP's voor bijkomende regionale bedrijventerreinen voorbereid. We zijn de confrontatie aangegaan met de landbouwsector. Er was een terrein te Westerlo bij, waarop toevallig twaalf jonge landbouwers actief waren. Het is niet onze bedoeling om de toekomst van die mensen in het gedrang te brengen. We moeten tot akkoorden kunnen komen. Als we een voorafname doen, moet dat onbetwist zijn.
Voor de stationsomgeving van Antwerpen is een RUP in openbaar onderzoek. Het RUP voor de schrapping van het Duwvaartkanaal wordt aangepast. Een van de komende weken kan het voorlopig worden vastgesteld en kan het openbaar onderzoek worden gestart. We werken aan een aantal RUP's voor leidinginfrastructuur en traminfrastructuur. We zijn ook bezig met de afbakening van de havengebieden. De lijst is heel lang.
In uitvoering van het afbakeningsproces voor de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur zijn 15 ontwerpen en 15 voorontwerpen van groene RUP's vastgesteld, evenals 2 ontwerpen en 3 voorontwerpen van gele RUP's. Dat zijn 35 gebieden die op perceelmatige manier zijn opgetekend. Het is misschien interessant om het dossier afbakening van Aalst, dat eerst klaar was, en enkele voorbeelden van groene en gele RUP's beschikbaar te stellen aan de commissie. Zo kunnen de commissieleden daar een beter zicht op krijgen.
Voor de inrichting van overstromingsgebieden is een ontwerp gewestelijk RUP in voorbereiding. De beleidsbrief ruimtelijke ordening van 2003 geeft een meer omvattend en gedetailleerd overzicht van de planningsprocessen en gewestelijke RUP's.
Voor de doorwerking op het terrein van het RSV zijn de provinciale en gemeentelijke planning uiteraard essentieel. Er werd en wordt daarom door mijn administratie intensief geïnvesteerd in de opvolging en begeleiding van provinciale en gemeentelijke structuurplanningsprocessen, en de opvolging van de opmaak van uitvoeringsplannen. Dit leidt wel eens tot wrevel op het terrein. Wie leert autorijden moet echter ook beginnen van nul. Veel gemeenten en zelfs provincies hebben nogal wat last met dit nieuw instrument van planning. We proberen daarom voldoende steun en feedback te geven. Dit gebeurt wel met inachtname van het subsidiariteitsbeginsel. Het Vlaams Parlement heeft bij decreet van 18 mei 1999 beslist wat de provincies en wat de gemeenten moeten doen. Het is hun job om de principes van het RSV daarin om te zetten.
Weliswaar verschuift het administratief toezicht op de gemeentelijke plannen naar de bestendige deputatie, indien de provincie beschikt over een goedgekeurd provinciaal ruimtelijk structuurplan, maar de deelname van het gewest aan het structureel overleg blijft bestaan. De provincies moeten een deel van de bevoegdheid overnemen. Als ze op snelheid zullen komen, komt er in Brussel en de provinciale buitendiensten capaciteit vrij om onze gewestelijke opdracht te vervullen. We werken al te lang op het dubbel niveau omdat we de provincies te veel moeten scholen, terwijl de opdracht aan hen toekomt.
Het derde aspect in de implementatie van het RSV wordt gevormd door het studiewerk en de rapporten. Ik ben er onvoorstelbaar van geschrokken hoe weinig documentatie en statistisch materiaal er beschikbaar is, terwijl dat toch belangrijk is. Een voorbeeld daarvan is het strategisch plan ruimtelijke economie dat heel wat inzichten en concepten heeft geproduceerd. Dat geeft een houvast. Een ander voorbeeld is de studie over verdichting die heeft geresulteerd in het voorbeeldenboek Dichter Wonen. Op dit ogenblik zijn er reeds 3.500 exemplaren van dat prachtige boek ter beschikking gesteld van deskundigen. Zo begint het RSV door te werken.
Andere studies, die vaak resulteren in brochures, zijn die met betrekking tot kantoren, transport, distributie en logistiek. Er zijn ook studies aan de gang over het economisch netwerk Albertkanaal, ENA, het stedelijk netwerk van internationaal belang, de fameuze Vlaamse ruit, en de strategische plannen die voor de zeehavens worden opgemaakt. Er is ook de studie naar de ruimtebehoefte voor niet-verweefbare bedrijvigheid. Het algemeen concept dat bedrijvigheid opnieuw verweven moet worden, sluit niet uit dat er ook niet-verweefbare bedrijvigheid is. Het is van belang te weten hoe dat in elkaar zit en waar we daarmee naartoe moeten. Dat heeft ook economische aspecten.
Tenslotte omvat de implementatie van het RSV ook de afstemming op de opties die in andere beleidssectoren zijn genomen. Gezien de opbouw van het RSV omtrent vier componenten, wordt in ieder geval geïnvesteerd in een coördinatie met de beleidsdomeinen economie, mobiliteit en infrastructuur, natuur en leefmilieu, en plattelandsbeleid, waar ook landbouw onder valt. Met die vier componenten moeten we een versterking bereiken. Daarnaast is er ook een afstemming op het grootstedenbeleid en de huisvesting.
Daarom worden plannen en projecten van de betrokken beleidssectoren gevolgd en van een advies voorzien. Daarbij houden we onder meer rekening met de opvolging van het strategisch plan ruimtelijke economie, de MER's en plan-MER's, de Sevesorichtlijnen, het decreet integraal waterbeheer, en de streefbeelden voor wegen. Minister Stevaert heeft een hele reeks van streefbeeldstudies voor wegen opgezet. Dat komt daarna allemaal bij ons terecht, want voor bijvoorbeeld het sluiten van opritten en het uitbouwen van nieuwe complexen moet telkens het gewestplan worden aangepast. Het is geen truc met een gom, want er is een hele procedure voor nodig. Ten slotte is er ook inzake de aanpak van permanent wonen samenwerking.
Intussen blijven we onderbemand, zowel in de gewestelijke diensten als in de provinciale buitendiensten. Er zijn bijvoorbeeld in Antwerpen op 12 maanden tijd heel wat mensen vertrokken. Dan is het normaal dat we in de problemen komen, hoeveel vereenvoudigingen we ook doorvoeren. Dit kan niet blijven functioneren.
In antwoord op uw vraag naar een overzicht van de financiële middelen en de opdrachten geef ik een overzicht van de budgetten : 3.628.445 euro voor de afbakeningsprocessen van de tien regionaalstedelijke gebieden en de twee grootstedelijke gebieden ; 551.230 euro voor uitvoeringsgerichte studies die resulteren uit afbakeningsprocessen zoals de ontwikkelingsvisie over de Arsenaalsite van Mechelen, de voorstudies voor het RUP Mechelen-Noord en het RUP bosontwikkeling en bedrijvigheid tussen Gent en De Pinte, enzovoort ; 596.382 euro voor de nadere uitwerking economisch netwerk Albertkanaal ; 217.359 euro voor studies voor het locatiebeleid voor kantoren, transport en distributie en grootschalige kleinhandel ; 59.114 euro voor lijninfrastructuur zoals de verbreding van het Albertkanaal in het vak Oelegem-Antwerpen ; 95 684 euro voor de studie naar evaluatiemethodiek inzake de doorwerking van ruimtelijke structuurplannen als beleidsdocument ; 241.000 euro voor het opstellen van een kader voor netwerking in uitvoering van het RSV ; 159.968 euro voor het onderzoek naar de evolutie van de ruimtebehoefte voor niet-verweefbare bedrijvigheid in functie van de evaluatie van het RSV ; en 900.700 euro voor de ondersteuning bij de opmaak van RUP's.
De vraag hoeveel hectaren voor wonen gedurende deze legislatuur reeds werden vastgelegd in ruimtelijke uitvoeringsplannen, is gezien de inhoud van het RSV en de opties die erin werden genomen, eigenlijk een gekke retorische vraag. Ik weet niet goed hoe ik daarop moet antwoorden. Het gaat gewoon om de woonzones die op het gewestplan zijn ingekleurd. Ik kan wel een paar gegevens verstrekken, op het gevaar af dat ze worden misbruikt. Het is immers gemakkelijk hiermee aan te tonen dat er niets is gedaan, maar in feite hoeven we niets te doen want de ruimtebalans ligt vast.
Op dit moment worden in de ontwerp-RUP's voor de afbakeningsprocessen waarvan de procedure nog loopt, 232 hectaren woonuitbreidingsgebied omgezet in stedelijk woongebied. Dit geeft u een idee van wat onmiddellijk aansnijdbaar is. Daar moeten nog de gemeentelijke plannen worden bijgeteld, alsook de implementatie van de omzendbrief. Ik neem aan dat u mij ervan ontslaat daar aantallen hectaren op te plakken. Het voornaamste is dat er een hele reeks van initiatieven op gang is gekomen. De toekomst zal uitwijzen of dit de juiste remedie is om de ontsporende prijzen voor bouwgrond onder controle te houden.
We hebben ook een hele reeks van fiscale maatregelen getroffen. De substantiële verlaging van de schenkingsrechten voor bouwgronden mist haar doel niet. Ik hoor van de notarissen dat er een enorme vraag is naar informatie daarover. In Vlaanderen zijn er meer dan 200.000 slapende kavels, meestal gelegen in de centra van de dorpen, en restpercelen in goedgekeurde verkavelingen. Die moeten we kunnen activeren. Nu zijn het vaak stukjes grond die bomma en bompa of nonkel en tante niet willen afgeven omdat de schenkingsrechten hoger zijn dan de successierechten. Met die fiscale maatregelen kunnen we dan meer bereiken dan met inventarissen in de ruimtelijke ordening.
Bij de vraag hoeveel hectaren voor werken gedurende deze regeerperiode reeds werden vastgelegd in ruimtelijke uitvoeringsplannen, verwijs ik naar het bijzonder gedetailleerd antwoord dat ik op 10 oktober 2002 heb gegeven aan de heer Bogaert. Toen heb ik in detail vermeld wat op dit ogenblik zoal in uitvoering is. U weet dat ongeveer 2.500 hectare aan bedrijventerreinen reeds gerealiseerd zijn. Dit jaar zijn we bezig met 1.000 hectare, via uitvoeringsprocessen en voorafnames. Het domino-effect hiervan zal ervoor zorgen dat we het doel van 7.000 hectare probleemloos zullen halen in 2007. In sommige gevallen zullen we zelfs moeten afremmen.
Ik blijf er echter bij dat we niet mee mogen huilen met de wolven in het bos. Op sommige plaatsen waarvan men beweert dat er schaarste heerst, zijn er enorme kansen qua beschikbare bedrijvenruimte, niet in greenfields, maar in brownfields. Zo staat de oude site van een grote industriële onderneming aan de A12 in Aartselaar nu al 5 jaar leeg. Er wordt gezegd dat er in Aartselaar bedrijventerreinen bij moeten komen, maar er staat 30 hectare leeg.
We moeten er ons voor hoeden alles leeg te laten staan, en greenfields te creëren waarop dan nieuwe gebouwen worden gezet. We moeten proberen een zeker marktmechanisme in de hand te werken. Een greenfield is doorgaans natuurlijk veel goedkoper om te bebouwen dan een brownfield. Bovendien begint de leegstandsheffing op bedrijven daar effect te hebben. Als ik van één ding voorstander ben geworden, dan is het wel van die heffing. Dat werkt en geeft een dynamiek. Wat de woningen betreft, kent u mijn mening terzake : dat ligt enigszins anders.
We hebben een decretale oplossing gegeven voor de zonevreemde bedrijven. Het decreet terzake heeft rechtszekerheid gecreëerd. Met het eerste spoor van het RSV hebben we nu een oplossingskader gecreëerd voor de ruimtebalans. Tot op heden hebben 135 gemeenten een inventaris opgemaakt voor een sectoraal BPA. In totaal zijn daarin 4.535 bedrijven geïnventariseerd. In de reeds goedgekeurde sectorale BPA's zijn tot op heden 639 bedrijven in deelplannen opgenomen en kon aan 527 bedrijven een oplossing worden geboden. Alleen in deze legislatuur zijn 581 bedrijven opgenomen in de goedkeuring van sectorale BPA's.
U vroeg hoeveel hectaren voor groen tijdens deze zittingsperiode werden vastgelegd of in onderzoek zijn. Ik geef de details op basis van de ruimtebalans voor de gewestplannen. Het gaat hier nooit over mathematische precisie, wel over een grootteorde. Voor natuur en reservaat is er 4.916 hectare bijgekomen. Het overige groen nam natuurlijk af, daar er een stuk groen werd omgezet naar natuur en reservaat. Dit nam dus af met 943 hectare. Er kwam 763 hectare bosgebied bij. Wat landbouw betreft, ging er 3.582 hectare verloren door een daling van 805.646 hectare naar 802.064 hectare.
Wat de afbakening van die 750.000 hectare agrarisch gebied betreft, heb ik u de nodige toelichting verstrekt. Momenteel zijn we in het kader van het Zomerakkoord bezig met de voorafname op de groenafbakening. Daarbij werken we in twee fases. Voor de eerste fase verwijs ik naar het met mij gecoördineerde antwoord dat minister Dua in deze commissie zal geven op de vraag van de heer Matthijs over de afbakening van de VEN-gebieden. Momenteel zijn we bezig met een aantal RUP's. Die bevinden zich nu in volle procedure. Voor deze 17 RUP's wordt het openbaar onderzoek georganiseerd van 1 april 2003 tot 30 mei 2003.
Dan was er de vraag over de 750.000 hectare voor beroepslandbouw. Ik denk dat ik daar het enige eerlijke antwoord op heb gegeven. U kunt dit vergelijken met het leggen van een puzzel, maar in dit geval begint de puzzel niet aan de randen, maar andersom : men begint eerst met de stedelijke gebieden en komt dan tot het buitengebied. Dit wordt vervolgd. Er wordt ongetwijfeld werk van gemaakt, maar voor alle duidelijkheid : ik heb die 750.000 hectare momenteel niet in mijn mouw zitten.
Met betrekking tot het antwoord op uw negende vraag kan ik deels verwijzen naar mijn antwoord op uw zevende vraag. Momenteel zijn er nog geen specifieke zones afgebakend voor niet-grondgebonden landbouw en voor para-agrarische activiteiten en glastuinbouw, omdat in deze elementen voorzien is in de tweede fase van de afbakening van de agrarische structuur. Voor zover ik heb begrepen, heeft minister Dua haar administratie gevraagd een behoefteanalyse op te maken en een selectie van deze gebieden voor te stellen. Ze heeft me trouwens laten weten dat ze daarin vrij ver staat.
Zodra die selectie is gemaakt en wordt overgemaakt aan de afdeling Ruimtelijke Planning, zullen we onmiddellijk alles laten vallen en de nodige planningsprocessen opstarten voor het terechte aanpakken van deze belangrijke problematiek. Ik bevind me nu in een zeer oncomfortabele positie, waarbij ik via een vergunningenbeleid andermaal een voorafname moet doen op het planningsproces dat moet volgen. We hebben net een vergunning verleend voor een complex met een enorme oppervlakte voor nieuwe tuinbouwactiviteiten. We hebben daar lang over geaarzeld. (Opmerkingen van de heer Bruno Tobback)
Het dossier is bekend, ik heb dit hier al driemaal gezegd. Om mijn geweten en dat van de Knack-redacteurs gerust te stellen, kan ik u zeggen dat het advies van de administratie gunstig was. We twijfelden echter of we zoiets wel konden doen alvorens we onze hele planologische visie hadden. Minister Dua meldt me dat ze haar behoefteanalyse bijna heeft afgerond. Dan kunnen we dat omzetten in RUP's, op basis van het RSV en provinciale ruimtelijke structuurplannen, zoals bijvoorbeeld dat van Antwerpen.
U vroeg me welke stappen ik nog wil zetten gedurende deze zittingsperiode. Ik stel voor dat ik wacht tot 18 mei om na te gaan welke stappen ik terzake nog moet zetten en om daarop te antwoorden.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide en goed onderbouwde antwoord. Ik krijg de indruk dat u zelfs een supporter wordt van de vorige regeringsploeg en haar werk inzake het RSV.
De beleidsbrieven van 1999, 2000, 2001 en 2002 en de aanvullende regeringsverklaring bevatten optimistische verklaringen. Die worden uiteraard ook door de burger gelezen. Op het vlak van ruimtelijke ordening zijn er inderdaad de voorbije maanden een aantal advertenties geplaatst. Niet alleen u, maar ook uw collega's en parlementsleden leggen verklaringen af waardoor er een verwachtingspatroon wordt gecreëerd bij de bevolking. Ik constateer dat er nog steeds een onderscheid is tussen het werkelijke en het beloofde land.
Mijnheer de voorzitter, het zal u niet verrassen dat ik begin volgend jaar opnieuw een vraag om uitleg zal stellen omtrent de concrete resultaten. In de politiek moeten niet alleen beloftes worden gedaan, ze moeten ook worden waargemaakt. Ik heb er begrip voor dat het planningsproces tijd vraagt, maar op vier jaar verwacht de bevolking concrete resultaten.
De voorzitter : De heer Kindermans heeft het woord.
De heer Gerald Kindermans : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Daaruit blijkt dat er op uw administratie en kabinet harder wordt gewerkt dan sommigen misschien denken.
U verwijst naar de communicatie die via de media gebeurt. Het is goed dat de bevolking wordt ingelicht, maar parlementsleden hebben ook het recht om via het parlement te worden geïnformeerd. Uw uitvoerig antwoord toont aan dat de vraag zeker op zijn plaats is. Het heeft klaarheid gebracht en het parlement heeft vernomen waarmee u bezig bent. Dat de mensen aan de toog dat niet begrijpen, ervaar ik elke dag, maar zij zijn wel het voorwerp van de materie. Mijn medewerker gaf het voorbeeld van een voetbalterrein en -kantine in zijn gemeente die al 23 jaar op landbouwgrond staat. De mensen stellen zich vragen waarom dat nog niet is ingekleurd als recreatiezone. Daar heerst onbegrip over.
Ik heb er alle begrip voor dat het RSV op bepaalde punten wordt herzien. Een evaluatie had volgens mij ook de bedoeling om de techniek van het RSV te evalueren. De ambitie was enorm groot en misschien zijn de gevolgen verkeerd ingeschat. Daarom is het bij de herziening ook van belang dat wordt nagegaan of de techniek en de procedures goed zijn.
Ik ga akkoord met wat u zegt over de leegstand op bedrijventerreinen. Die heffing heeft misschien echter ook een aantal gevolgen die de overheid niet heeft gewild. In mijn streek bijvoorbeeld zijn een aantal schuurtjes van landbouwbedrijven vrijgekomen, waarvoor een boete van 150.000 frank moet worden betaald. Ik denk niet dat het de bedoeling van de overheid was om die te treffen. De administratie interpreteert het begrip 'bedrijf' echter zeer ruim. Een boer die met pensioen gaat en in zijn stal nog een kruiwagen laat staan, loopt het gevaar om een aanslag te krijgen van 150.000 frank. Dat was toch nooit de bedoeling van het decreet? Misschien kunt u instructies geven aan de mensen die dat controleren om daar rekening mee te houden.
Minister Dirk Van Mechelen : Wat dat betreft, zijn er twee zaken bezig. Ten eerste is er de evaluatie van het huidige mechanisme. Ten tweede zijn we bijna rond met de besluiten inzake de functiewijziging van een verlaten landbouwbedrijf. We zouden starten met een veeleer beperkte marge van functiewijzigingen, want we moeten vermijden dat al die boerderijen morgen nieuwe zonevreemde bedrijven worden. We willen echter toch wel een toekomstkader creëren, onder meer ook voor de tuinbouw, waarbij we op een veel vlottere manier functiewijzigingen kunnen toelaten in de landbouw.
Het maken van de selectie is echter heel moeilijk te omschrijven in decreten of in besluiten. In de Kempen spreken we van 'varkenskoten'. Ik denk dat die het best zouden verdwijnen als ze leeg komen te staan. Er zijn natuurlijk ook prachtige - leegstaande - schuren, waarvan het doodjammer zou zijn als die zouden verdwijnen. Er moet dus op een bepaalde manier een beslissing getroffen worden.
Momenteel gaan we na hoe we die afweging het best kunnen maken. Ik blijf erbij dat wij moeten zorgen voor het confectiepak en dat de gemeenten moeten zorgen voor het maatpak. Er moet een afweging gebeuren die laag genoeg is, maar niet te laag is. Daarbij moet dan een onderscheid gemaakt worden tussen dingen die afgebroken moeten worden en zaken die behouden moeten blijven.
Er moet dus een manier worden gevonden waarbij de werking van de leegstandsheffing als instrument geoptimaliseerd kan worden. Dat is waarschijnlijk altijd een ad-hocbeoordeling, maar we zijn toch aan het onderzoeken of we daar geen goede methode voor kunnen vinden.
De voorzitter : Mijnheer De Meyer, ik wil toch nog het volgende zeggen. Het is zeker niet mijn bedoeling om het controlerecht of het interpellatierecht van de parlementsleden te beknotten, maar ik wil toch vragen om de gepaste middelen te gebruiken waarin het Reglement voorziet. U kondigt aan dat u binnen een jaar dezelfde vragen zult stellen.
De heer Jos De Meyer : Dat heb ik niet aangekondigd.
De voorzitter : Mijnheer De Meyer, deze vraag was eerst als interpellatie ingediend. Boven mijn hoofd werd die dan omgezet in een vraag om uitleg. Het grootste deel van de vragen die u gesteld hebt, waren echter schriftelijke vragen. We hebben de hele tijd geluisterd naar zaken die in wezen niet tot een politieke discussie kunnen leiden, want het ging voornamelijk om een feitelijke stand van zaken.
Om dergelijke informatie te krijgen, lijkt een schriftelijke vraag me een beter instrument. Dat had ik trouwens ook geadviseerd. Als het antwoord op zo'n schriftelijke vraag dan eventueel geen voldoening biedt, kunt u nog altijd een vraag om uitleg stellen of een interpellatie houden.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, volgens het verslag van het Bureau gaf u het advies om hier een schriftelijke vraag van te maken. Het Bureau heeft echter beslist om er een vraag om uitleg van te maken. Los daarvan denk ik dat ik als parlementslid het recht heb om beleidsbrieven en regeringsverklaringen op te volgen. Volgend jaar zal ik inderdaad opnieuw naar de stand van zaken vragen : niet met dezelfde, maar wel met aangepaste vragen.
De voorzitter : Ik zal dan opnieuw mijn advies geven. De discussies over de beleidsbrief en over de begroting van de minister bieden trouwens ook de perfecte gelegenheid om deze zaken te bespreken.
Het incident is gesloten.