Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 16/01/2003
Interpellatie van mevrouw Brigitte Grouwels tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de ontmoeting van de minister met de directies van de Brusselse scholen en de scholen uit de Vlaamse Rand
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van mevrouw Grouwels tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de ontmoeting van de minister met de directies van de Brusselse scholen en de scholen uit de Vlaamse Rand.
Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dames en heren, ik heb hier al vaak gesproken over het Brusselse onderwijsveld, vooral bij de bespreking van het gelijkekansendecreet. U hebt me toen niet geloofd, mevrouw de minister, maar bij de begrotingsbesprekingen in de commissie voor Onderwijs in november 2002 hebt u deze problematiek erkend. U hebt toegegeven dat u de realiteit onderschat had, en u verklaarde een gesprek te willen aangaan met de directies uit de Vlaamse Rand en de Brusselse directies om bepaalde knelpunten te bespreken.
Begin december ving ik nog altijd veelvuldig signalen op dat de directies nog niet op de hoogte waren van een gepland gesprek. Ik heb u toen een schriftelijke vraag gesteld. Ik kreeg een schriftelijk antwoord. Ik verwacht vandaag echter een meer diepgaand antwoord dan dat.
De ontmoetingen gingen ten slotte door op 10 en 11 december in Brussel. Op 10 december hebt u de directies van de scholen uit de Rand ontmoet. Een dag later konden de directies uit Brussel hun hart komen luchten.
Ik heb in de commissie voor Onderwijs meermaals dringend aandacht gevraagd voor de specifieke situatie van het Brusselse onderwijsveld. Directies en schoolteams hebben een erg moeilijke opdracht en functie in Brussel. De schoolpopulatie is zeer multicultureel, de thuistaal van de leerlingen is meestal niet het Nederlands. Ik benadruk het woord 'meestal', we spreken hier echt over de overgrote meerderheid van de kinderen. De leerlingen hebben zeer diverse sociale en culturele achtergronden, en de lingua franca, de omgevingstaal, is in Brussel op de meeste plaatsen niet het Nederlands.
We hebben het hier vaak opgemerkt. De beleidsmaatregelen houden met deze factoren niet altijd rekening. Vaak is het beleid geschoeid op Vlaamse leest en neemt de overheid een overwegend Nederlandstalige schoolpopulatie als uitgangspunt. Dat werkt niet in Brussel. Een heel aantal van de aanwezige directies lieten mij weten dat ze bitter weinig antwoorden hebben gekregen op hun groot aantal vragen. Ik neem aan dat u daar in de eerste plaats bent gaan luisteren. Ik wil u in elk geval mijn vragen voorleggen.
Was deze vergadering misschien slechts de aanzet tot een grondig debat over de Brusselse onderwijssituatie? Kunt u ons een overzicht geven van de meest gestelde vragen en kritieken geformuleerd door de directies? Wat hebt u op deze vragen geantwoord?
Kunt u ons uw conclusies uit die gesprekken meedelen en toelichten? Hebt u zoals eerder al aangekondigd, uw voorstel om een Brusseldecreet te maken, getoetst aan de mening van de directies? Hoe zult u gevolg geven aan de kritieken, de frustraties en de dringende vragen van de Brusselse directies? Heel wat van hen hebben mij al ingelicht en hun vragen en kritieken overgemaakt.
Hoe zult u dat vertalen in uw beleid? Tot hier mijn vragen over de Brusselse situatie.
Over de Vlaamse Rand had ik graag het volgende vernomen. Welke vragen werden door de directies het meest gesteld en welke kritieken werden er geformuleerd? Zijn er gelijkenissen tussen de situatie van de scholen in de Vlaamse Rand en de situatie van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel? Zo ja, welke? Welke conclusies hebt u uit deze ontmoeting getrokken? Hoe zullen die worden vertaald in uw beleid, mevrouw de minister?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, het doel van de gesprekken met de directies van de Brusselse scholen op 11 december 2002 en de scholen van de rand- en taalgrensgemeenten op 10 december 2002 was het in kaart brengen van de verschillende knelpunten waarmee deze scholen worden geconfronteerd. Ook wilden we luisteren naar de voorstellen van de directies om die knelpunten op te lossen. Het ging dus zeker niet om een debat ten gronde, eerder om een aanzet tot een debat dat ten gronde zal moeten worden gevoerd, ook in deze commissie.
Met de gelanceerde voorstellen kan rekening worden gehouden bij het tot stand komen van een Brusseldecreet, een decreet dat een oplossing moet bieden voor de specifieke problemen waarmee deze scholen te maken hebben. Volgens mij zou er ook een bundeling moeten komen van alle maatregelen die reeds werden genomen voor Brussel en die nu verspreid zijn over verschillende verzameldecreten en dergelijke. Het is dus mijn bedoeling om een en ander transparanter te maken voor de gebruikers zelf.
De vragen en opmerkingen die door de directies naar voren werden gebracht, zijn zeer uiteenlopend van aard. Het was niet de bedoeling op elke vraag een pasklaar antwoord te formuleren, maar wel om te luisteren naar nuttige suggesties en opmerkingen. Gezien de stand van zaken in een aantal decreten en besluiten, was het ook niet mogelijk om een pasklaar antwoord te geven op een aantal vragen.
De situatie van de scholen in de rand- en taalgrensgemeenten en de situatie van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel vertonen zeker een aantal gelijkenissen, maar uiteraard ook een aantal verschillen. Dat blijkt uit de meest gestelde vragen en kritieken van de directies.
De meeste Brusselse scholen en vele scholen uit de rand- en taalgrensgemeenten wijzen op het hoge aantal anderstaligen in hun school. Het taalvaardigheidsniveau van vele anderstalige leerlingen is minder hoog dan in Vlaanderen. Zoals u zelf aanhaalt, is de oorzaak daarvan te zoeken in de dominante Franstalige context en in het feit dat het Nederlands voor die leerlingen vaak slechts de derde of zelfs vierde taal is en in de school- en thuisomgeving niet of onvoldoende aan bod komt.
Sommige scholen willen, ook in de toekomst, een specifiek inschrijvingsbeleid voeren. In die context stellen ze vragen over het inschrijvingsrecht en het gewicht van de indicator ´e taal die gebruikt wordt voor gangbare communicatie in het gezin is niet het Nederlands'. Daarnaast komt ook de invloed van de taalwetgeving op het lestijdenpakket aan bod.
Een groot gedeelte van de vragen en opmerkingen van de directies uit de rand- en taalgrensgemeenten hebben logischerwijs betrekking op het tijdelijke project 'rand- en taalgrensgemeenten in het basisonderwijs', een project dat overigens werd verlengd. De directies zijn zeer tevreden met de extra lestijden die voortvloeien uit dit project. Ze vinden wel dat het aantal extra lestijden moet worden opgetrokken. Ik denk echter dat dat een algemene vraag is, die niet alleen in Brussel wordt gesteld, en dat er meer zekerheid moet zijn over het behoud van deze lestijden. De scholen die geen extra lestijden krijgen, bijvoorbeeld omdat hun project niet in aanmerking kwam, vinden dat ook zij recht hebben op deze extra lestijden.
De directies uit de rand- en taalgrensgemeenten pleiten ervoor dat hun personeelsleden, voor zover ze in het bezit zijn van het getuigschrift tweede taal, recht krijgen op een bijwedde, gelijkaardig aan die van het personeel van de Brusselse scholen.
Ik erken dat er specifieke problemen zijn waarmee de scholen in de rand- en taalgrensgemeenten en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden geconfronteerd. Zoals ik in het begin van mijn antwoord reeds zei, waren deze discussievoormiddagen slechts een soort van hoorzittingen, die aanleiding moesten geven tot een grondig debat.
In de inleiding van mijn antwoord sprak ik ook reeds over het Brusseldecreet en de bedoeling daarvan. Gezien de massale belangstelling en het grote aantal opmerkingen en voorstellen van de directies, denk ik dat het zeker gerechtvaardigd is om een Brusseldecreet uit te werken. Wat dat precies zal inhouden, kan ik nu nog niet zeggen. Op het vlak van de taal zijn er enkele zeer gevoelige punten bij, dus wil ik eerst zorgen voor een goede juridische onderbouwing vooraleer met concrete voorstellen voor de dag te komen.
Het grootste knelpunt dat uit de discussies naar voren is gekomen, lijkt mij toch wel de aanwezigheid van een heel groot aantal Franstaligen in de Brusselse scholen. Over de kinderen van allochtone afkomst heb ik eigenlijk minder opmerkingen gehoord. Het grote aantal Franstaligen creëert het gevaar dat de Nederlandstaligen een beetje worden verdrongen in het Nederlandstalig onderwijs.
Ik ben dus bezig met het inwinnen van juridisch advies en met het bekijken van de verschillende mogelijkheden. Ik wil hierbij heel duidelijk zeggen dat ik nu geen stelling inneem omdat ik me heel grondig wil informeren vooraleer uitspraken in een bepaalde richting te doen. Ik ben hier dus volop mee bezig en heb een aantal medewerkers met deze zaak belast. U weet ook dat dit een vrij complexe materie is. Wij zoeken in ieder geval naar mogelijke oplossingen.
De voorzitter : Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Bedankt voor uw antwoord, mevrouw de minister. De vraag die nu opwelt, is natuurlijk hoe u dit concreet gaat omzetten in beleid en in welke timing u daarvoor voorziet.
We zijn er nu allemaal van overtuigd dat er een specifieke aanpak nodig is waarbij rekening wordt gehouden met de situatie. Elke dag geraak ik er meer van overtuigd dat het niet lang meer zal duren voor de situatie in de Vlaamse gemeenten rond Brussel dezelfde is. Het beleid moet dus zeker aandacht hebben voor deze kwestie en moet soepel inspelen op wat er zich op het terrein afspeelt.
Hoe zult u de zaken aanpakken? Volgens welke timing zult u werken? We weten dat het maken van een decreet veel tijd vergt. We wensen een grondige aanpak zonder improvisatie.
De situatie van de Nederlandstalige kinderen in die anderstalige context in de Vlaams-Brusselse scholen krijgt veel te weinig aandacht, ook al hebt u er zojuist wat tijd aan besteed. Ouders wegen nu af of het niet beter is hun kinderen elders en ver weg naar school te laten gaan. Hoe kan het Nederlandstalig onderwijs in Brussel ook voor de Nederlandstalige kinderen een meerwaarde bieden? Volgens ons kan dat door een aantal interessante projecten te lanceren. Wanneer u spreekt over een decreet, moet u ook aan die specifieke kwestie aandacht besteden.
Op dit ogenblik kan het Nederlandstalig onderwijs voor Nederlandstalige kinderen in Brussel niet worden gegarandeerd. Ze hebben met andere woorden geen voorrang. Ik weet niet in welke mate dat probleem bij de besprekingen aan bod is gekomen, maar het is een zeer ernstig probleem. Ik hoop dat er na een grondig debat zo snel mogelijk een decreet komt waardoor alles wordt opgelost. Ons onderwijs moet immers succesvol zijn voor anderstaligen en Nederlandstaligen.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Er is een fundamenteel probleem ontstaan ten gevolge van het succes van het Nederlandstalig onderwijs. Ik moet u niet vertellen dat er in het verleden veel campagnes zijn gevoerd om leerlingen -ook Franstalige -naar het Nederlandstalig onderwijs te lokken en nu dreigen we daar het slachtoffer van te worden. We zouden dus ook kunnen spreken van een groot politiek probleem. Ik zou zeer voorzichtig aan een oplossing willen werken en ik zal geen beslissingen nemen zonder alle partners te hebben geraadpleegd.
Een globaal Brusseldecreet zal veel werk vragen en kan niet op korte termijn worden gerealiseerd. Dat neemt niet weg dat we ondertussen wel al een paar andere maatregelen ter voorbereiding van het decreet kunnen nemen. Ik wil me echter niet laten binden aan een timing.
De voorzitter : Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Ik onthou dat u bereid bent om al enkele maatregelen op korte termijn te nemen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.