Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand Vergadering van 12/11/2002
Interpellatie van mevrouw Brigitte Grouwels tot de heer Guy Vanhengel, Vlaams minister van Sport en Brusselse Aangelegenheden, over het principeakkoord tussen de federale regering en de Brusselse burgemeesters betreffende een zogenaamd taalhoffelijkheidsakkoord voor de lokale politie
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van mevrouw Grouwels tot de heer Vanhengel, Vlaams minister van Sport en Brusselse Aangelegenheden, over het principeakkoord tussen de federale regering en de Brusselse burgemeesters betreffende een zogenaamd taalhoffelijkheidsakkoord voor de lokale politie
Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, de federale regering heeft op 21 oktober 2002 met de Brusselse burgemeesters een principeakkoord bereikt over de afzwakking van de tweetaligheidsvereiste voor de Brusselse lokale politie. Dit houdt in dat alle nieuw aangeworven agenten van de 6 Brusselse politiezones voortaan niet langer tweetalig zouden moeten zijn. Ze zouden 5 jaar de tijd krijgen om een tweetaligheidsbrevet te behalen. Het gaat hierbij om een nieuwe en zeer belangrijke stap, evenwel in de verkeerde richting, vanwege de federale regering inzake onze hoofdstad.
De belangen van de Vlamingen in Brussel, maar ook die van alle Vlamingen tout court, worden hierdoor ernstig in het gedrang gebracht. Het gaat in de eerste plaats om een zoveelste ondergraving van de tweetaligheid van Brussel. Van deze maatregel gaat geen enkele motivatie uit om de tweetaligheid van een cruciale dienstverlening te verbeteren, wel integendeel. Een periode van 5 jaar is ruim voldoende om een overplaatsing aan te vragen naar een rustigere politiezone in een eentalig taalgebied en om vervangen te worden door een nieuwe lichting eentaligen. En wie gelooft er nu werkelijk dat men na 5 jaar alle agenten die geen tweetaligheidsbrevet hebben behaald, zal ontslaan? Er worden dan immers nieuwe gaten geslaan in het personeelskader, dat ook dan waarschijnlijk nog niet volledig zal zijn. Deze maatregel is bovendien een complete aanfluiting van de taalwetgeving en een daad van bijzonder onbehoorlijk bestuur.
Brussel-Hoofdstad is een grondwettelijk tweetalig gebied. Het is dan ook logisch dat de taalwetgeving voorschrijft dat de lokale politie er volledig tweetalig moet zijn. Tot nu toe was dat in de praktijk ook in grote mate het geval. De huidige federale regering kondigde echter reeds eerder aan dat de oud-rijkswachters die zouden worden overgeheveld naar de Brusselse politiezones, een lange overgangsperiode zouden krijgen om het wettelijk vereiste tweetaligheidsbrevet behalen. Het gaat om eentalige rijkswachters. De gemeentelijke politieagenten moesten echter allemaal tweetalig zijn. De overgangsperiode is verdedigbaar. Vijf jaar is echter wel bijzonder lang. Nu gaat men bovendien helemaal door de knieën voor de Franstaligen en wordt de tweetaligheidsvereiste gewoon afgevoerd voor alle nieuwe Brusselse agenten.
Iedereen weet dat een eentalige politieagent in Brussel zijn of haar taak niet naar behoren kan vervullen. Bovendien zijn politieagenten geen ongeschoolde werkkrachten. Ze hebben jarenlang in het basis- en secundair onderwijs de tweede landstaal geleerd. Wie met de situatie op het terrein vertrouwd is, weet zeer goed dat het niet de tweetaligheidsvereiste is die verantwoordelijk is voor het tekort aan agenten. Agenten kunnen in een rustige, landelijke gemeente evenveel verdienen en werken dan ook liever daar.
Er is dan ook geen enkele reden om de tweetaligheidsvereiste te laten vallen, wel integendeel. Maar het Franstalige verlangen om de tweetaligheid van de hoofdstad verder te ondergraven, weegt voor de regering-Verhofstadt blijkbaar zwaarder door dan de zorg om de veiligheid van en de goede dienstverlening aan de vele honderdduizenden Vlamingen die elke dag in Brussel werken, wonen, studeren, winkelen, enzovoort.
Het is trouwens frappant dat de federale regering over deze nieuwe maatregel, en dus over de veiligheid in Brussel, enkel Franstalige Brusselaars heeft geconsulteerd, met name de 19 burgemeesters, die allemaal Franstalig zijn. De Brusselse Vlamingen bestaan voor de federale regering blijkbaar niet.
Er moet ten slotte onderstreept worden dat dit een zaak is die alle Vlamingen aangaat. Brussel is immers de hoofdstad van alle Belgen, en dus ook van alle Vlamingen. Dankzij de federale regering zullen ze binnenkort geen beroep meer kunnen doen op de politie. Bovendien mogen we niet vergeten dat de lokale politie van grote steden, en met name ook van Brussel, vaak als reserve wordt ingezet bij grote manifestaties in de rest van het land. Het zijn dus niet alleen de Vlamingen in Brussel die met de nieuwe eentalig Franstalige agenten zullen worden geconfronteerd, maar ook heel wat Vlamingen in de rest van Vlaanderen.
Mijnheer de minister, de belangen van de Vlaamse Gemeenschap in haar hoofdstad en daarbuiten zijn hier duidelijk in het geding. Werd de Vlaamse regering op enigerlei wijze geconsulteerd over dit principeakkoord inzake de afzwakking van de tweetaligheidsvereiste voor de lokale politie in Brussel? Werd deze materie geagendeerd op het Overlegcomité? Zo niet, zal de Vlaamse regering alsnog overleg eisen vooraleer de federale regering dit principeakkoord in de praktijk omzet?
Is de Vlaamse regering het ermee eens dat het voorgestelde akkoord een flagrante aanfluiting inhoudt van de taalwetgeving, een daad van onbehoorlijk bestuur is, en de belangen van de Vlaamse Gemeenschap schaadt? Zo ja, zal zij er dan ook bij de federale regering op aandringen om dit zogenaamde 'taalhoffelijkheidsakkoord' af te voeren en in plaats daarvan de echte oorzaken van het tekort aan politieagenten in Brussel aan te pakken?
De voorzitter : De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, deze materie valt uiteraard onder de bevoegdheid van het federaal parlement. Ik verwacht hier dan ook geen sluitend antwoord.
Op de parlementsleden van het Vlaams Blok na, die in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad in de oppositie zitten, wordt het taalakkoord wel degelijk door een aantal collega's die hier aanwezig zijn, gesteund. Op het moment echter dat de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Brusselse regering, weliswaar met enige moeite, erin slagen het eigen taalhoffelijkheidsakkoord vlot te krijgen, zou het een goed signaal zijn indien ook de federale overheid die regeling overneemt. Dit zou onder de aandacht van federaal minister Duquesne moeten worden gebracht.
Het is ten slotte onverdedigbaar om de termijn te verlengen tot 5 jaar. We trachten net een aantal broze evenwichten in stand te houden. Mensen die werken in gemeenten en in OCMW's krijgen 2 jaar de tijd om de tweede landstaal te beheersen. Dat lijkt een redelijke termijn. Het is dan ook een zeer slecht signaal te stellen dat andere ambtenaren hiervoor 5 jaar de tijd krijgen.
De voorzitter : De heer Lootens-Stael heeft het woord.
De heer Dominiek Lootens-Stael : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, mevrouw Grouwels, het verwondert me dat u in het Vlaams Parlement een interpellatie indient over deze materie. U moet me niet verkeerd begrijpen. Ik vind het een goede zaak. U hebt dit echter niet gedaan in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. De voogdijminister van de Brusselse gemeenten werd niet aan de tand gevoeld. Nochtans hoort de zaak daar meer thuis dan hier.
Bovendien hebt uitgerekend u vorige week tegen de moties met betrekking tot het vernieuwde taalhoffelijkheidsakkoord, dat in de zomervakantie werd afgesloten, gestemd. Die moties hadden als doel de belangen van de Brusselse Vlamingen te vrijwaren. Een van de twee moties was ingediend door het Vlaams Blok. Ik zou nog kunnen aannemen dat u die niet wilde steunen omdat die van wat u noemt een 'niet-democratische' partij is. De andere was echter ingediend door de N-VA, u had dus minder excuses om ze niet goed te keuren. Het verwondert me een beetje dat u vorige week de belangen van de Brusselse Vlamingen was vergeten en dat u er vandaag wel aan denkt.
De heer Gatz heeft al gezegd dat de Vlaamse traditionele partijen, namelijk CD&V, sp.a, Agalev en in latere instantie ook de VLD, zelf de uitvinders zijn van de taalhoffelijkheidsakkoorden die tot doel hebben overtredingen op de taalwetgeving te institutionaliseren. Wat nu gebeurt, is een stap verder dan de taalhoffelijkheidsakkoorden met betrekking tot de Brusselse gemeenten en de OCMW's. Dezelfde logica wordt doorgetrokken naar de politie. U allen hebt die akkoorden uitgevonden die de taalwetgeving en de tweetaligheid van Brussel ondergraven.
Het is duidelijk dat het niet nodig is dat de tweetaligheid van de Brusselse politie nog verder wordt ondergraven. De tweetaligheid moet nu al niet worden overroepen. Dikwijls botst men op eentalig Franstalige agenten. Ikzelf heb onlangs de 101 gebeld om te melden dat een aantal jongeren een bushokje aan het afbreken was. Ik had iemand aan de lijn die me niet begreep. De situatie is nu al allesbehalve rooskleurig.
Er wordt een periode van 5 jaar ingebouwd waarbinnen de agent de kans krijgt om zijn tweetaligheid te bewijzen. Bij de taalhoffelijkheidsakkoorden voor gemeenten en OCMW's kennen we het systeem dat na het verstrijken van de periode in omzendbrieven in uitzonderingen wordt voorzien, meer bepaald als de continuïteit van de dienst niet toelaat dat de betrokkene wordt ontslagen. Dit is in tegenspraak met de arresten van de Raad van State die duidelijk stellen dat het garanderen van de continuïteit van de dienst absoluut niet toelaat dat de taalwetgeving wordt overtreden.
We kunnen nu al voorspellen dat in dit fameuze principeakkoord dezelfde weg zal worden opgegaan. Na een periode van 5 jaar zal worden gezegd dat de continuïteit van de dienst niet toelaat dat mensen worden ontslagen. De toestand van de Brusselse politie is nu al dramatisch en dat is dan nog een eufemisme. Er is een tekort van 1.000 tot 1.200 manschappen voor de 19 Brusselse gemeenten. Enkele honderden agenten hebben daarenboven hun overplaatsing gevraagd. Momenteel wordt daar niet op ingegaan, maar op langere termijn zullen nog meer agenten vertrekken naar rustigere politiezones. Op korte termijn zal dat een tekort van 1.500 tot 1.700 politieagenten betekenen voor de 19 Brusselse gemeenten. In de politieschool zijn momenteel 35 kandidaat-agenten ingeschreven, wat een druppel op een hete plaat is. De continuïteit van de dienst zal binnen 5 jaar niet toelaten dat eentalig Franstalige agenten zullen worden ontslagen. Dit akkoord wordt dus alleen opgebouwd om de taalwetgeving te omzeilen.
Men zou kunnen zeggen dat het tekort te wijten is aan de taalvereisten die aan de agenten worden opgelegd. In werkelijkheid is daar weinig van aan, want het gebrek is te wijten aan enerzijds hogere risico's en anderzijds de grotere demotivatie. Brusselse agenten stellen dagelijks vast dat wanneer ze misdadigers aanhouden, die enkele uren later alweer worden vrijgelaten. Dat werkt niet motiverend. Mevrouw Grouwels heeft al gezegd dat het tekort andere oorzaken heeft en dat die op andere niveaus moeten worden aangepakt.
Als de tweetaligheid van de Brusselse agenten zal worden afgeschaft, zal de veiligheid van de Brusselaar nog meer in het gedrang komen. Het spreekt voor zich dat agenten die niet tweetalig zijn, niet op een deftige manier kunnen instaan voor de veiligheid. De verzuchtingen van mevrouw Grouwels zijn terecht. De Vlaamse regering moet minstens het Overlegcomité bijeenroepen om de rechten van de Brusselse Vlamingen te garanderen.
De voorzitter : Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Mijnheer de voorzitter, de heer Lootens-Stael noemt me persoonlijk. Ik wil iets verhelderen. Het principeakkoord van de federale regering kan geen taalhoffelijkheidsakkoord worden genoemd. Een taalhoffelijkheidsakkoord is een politiek akkoord dat gaat over tijdelijke contractuelen, maar hier wordt een taalregeling afgeschaft voor statutaire ambtenaren.
Dat is iets totaal nieuw, want de taalwetgeving wordt overboord gegooid. Er wordt de optie genomen om de tweetaligheid van de burger voorop te stellen ten opzichte van de eentaligheid van de ambtenaar. Een ambtenaar verleent diensten aan de burger. Dit wordt nu totaal omgegooid, en dat is een onaanvaardbare situatie. De Brusselse politie functioneerde op het vlak van tweetaligheid tot nu toe redelijk goed. Er worden nu drogredenen gezocht om het tekort aan te pakken, terwijl dat op een heel andere manier moet gebeuren.
De voorzitter : Minister Vanhengel heeft het woord.
Minister Guy Vanhengel : Mijnheer de voorzitter, collega's, ik ben ten zeerste verbaasd dat me een vraag wordt gesteld over de voogdij over de Brusselse politiezones, en nog wel naar aanleiding van een beleidsoptie van de federale overheid. Het wordt steeds moeilijker klaar te zien in de vragen die op me worden afgevuurd in de verschillende parlementen. (Opmerkingen van de heer Dominiek Lootens-Stael)
Ik ben niet verantwoordelijk voor de vragen, maar voor de antwoorden. Mijnheer Lootens-Stael, u bent lid van het Brussels Parlement en van het Vlaams Parlement, evenals de meeste collega's hier aan de tafel. Vorige week had ik al het genoegen in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad geïnterpelleerd te worden over wat ik in deze commissie had gezegd, door collega's die ook in deze commissie zetelen. Nu krijg ik dus vragen over wat er gebeurt op het federaal beleidsniveau. Degenen die me hierover willen ondervragen, zouden dat eigenlijk in de federale Kamer of Senaat kunnen doen. Ik ben in deze materie niet bevoegd, noch in de Vlaamse regering, noch in de Brusselse Hoofdstedelijke regering, maar vermits ik van goede wil ben, probeer ik toch maar zo duidelijk mogelijk op deze vraag te antwoorden.
De federale wetgeving op de geïntegreerde politiezones stelt duidelijk dat het specifiek toezicht op deze zones berust bij de minister van Binnenlandse Zaken en de provinciegouverneur. Het gewoon administratief toezicht berust bij de gewesten. Het taaltoezicht over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest berust in de eerste plaats bij de vice-gouverneur. Zijn diensten hebben tot nog toe geen instructies ontvangen over een algemene periode van vijf jaar waarin alle Brusselse politieagenten in staat zouden worden gesteld een taalbrevet te halen.
Eventuele wijzigingen van de taalvereisten voor politieagenten behoren exclusief tot de bevoegdheden van de federale overheid, die, zoals ik net als u heb kunnen vernemen, een optie heeft genomen of een beleidsintentie heeft verwoord, zonder evenwel al een formele beslissing te hebben genomen. Wel is er een formele beslissing van 26 september van de federale minister van Binnenlandse Zaken, die op die dag een circulaire heeft verspreid betreffende de toepassing van de taalwetten op de leden van de politie in de politiezones van Brussel-Hoofdstad, waarin hij aan de taalvereisten herinnert. Dat is tot op heden de enige formele tekst die daarover bestaat.
De vereisten die zijn opgenomen in deze -helemaal nog niet oude -tekst van 26 september 2002, zijn de volgende. Ten eerste is de algemene regel dat op het ogenblik van de benoeming de betrokkene in het bezit moet zijn van het vereiste taalbrevet. Het niveau van het taalexamen hangt af van het bij de aanwerving vereiste diploma.
Ten tweede is voorzien in een overgangsmaatregel bij deze algemene regel. Die maatregel is terug te vinden in artikel 12, paragraaf 7, punt 31 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, bekrachtigd bij artikel 131 van de programmawet van 30 december 2001. De leden van een politiedienst die op 1 april 2001 een ambt bekleedden in een dienst waarin een zekere kennis van de andere taal vereist is, behouden hun betrekking, zelfs als zij die kennis niet kunnen aantonen. Het is volgens die overgangsbepaling dat ze ook beschikken over een termijn van vijf jaar om te voldoen aan de vereisten van taalkennis. Het gaat dus om mensen die al in dienst waren. In het bijzonder gaat het om de leden van het vroegere rijkswachtkorps, die onder een ander taalregime vielen dan de mensen van de lokale politie. Tijdens deze periode krijgen ze de tijd om het vereiste taalbrevet te verwerven door het afleggen van de nodige examens bij Selor.
U weet waarom daartoe is besloten. De lokale politiediensten vielen onder de taalwetgeving voor de lokale besturen, die een tweetalige dienstverlening door tweetalige agenten voorschrijft. De rijkswacht viel onder de taalwetgeving voor de federale administraties, die tweetalige dienstverlening door ééntalige agenten voorschrijft. Bij het samenvoegen van beide korpsen werd een aantal rijkswachters toebedeeld aan de Brusselse politiezones. Door hun vroegere statuut waren ze niet tweetalig. Er waren zowel Nederlandstaligen als Franstaligen bij.
De aspiranten worden aangeworven door de federale politie, en blijven tijdens heel hun opleiding behoren tot die federale politie. Pas nadien worden ze via de mobiliteit benoemd in een lokale politiezone. De aspiranten die benoemd willen worden in een politiezone van Brussel-Hoofdstad, moeten dus over het vereiste taalbrevet beschikken voor hun benoeming. Dat is de algemene regel die geldt ingevolge de omzendbrief van 26 september 2002 van de federale minister van Binnenlandse Zaken.
Ik zou met dit antwoord kunnen volstaan, want dit is wat er op dit moment officieel geweten is. Meer officiële besluitvorming bestaat er nog niet. Voor het overige vraagt u naar intenties, niet alleen die van de Vlaamse regering, maar ook die van de federale regering. Toch ben ik voor u mijn licht gaan opsteken, en zal ik u mijn bevindingen meedelen.
Op het kabinet van de federale minister van Binnenlandse Zaken is me bevestigd dat de algemene regel uit de circulaire van 26 september 2002 die ik zonet heb geciteerd, van toepassing is. De betrokkene moet dus op het moment van de benoeming in het bezit zijn van het vereiste taalbrevet. Wel is me gezegd dat, vanwege de afspraken die worden gemaakt met het oog op de Europese topontmoetingen in Brussel, zou worden overwogen te voorzien in een periode van vijf jaar voor de nieuw aan te werven agenten.
Om dat concreet te maken is een aanpassing nodig van de federale wetgeving. Zolang die er niet is, blijft de huidige regeling van kracht. Een van de overwegingen daarbij, die de heer Lootens-Stael al heeft genoemd, is dat er een gigantisch personeelstekort is in de Brusselse politiezones. Er wordt ook overwogen een jaarlijkse premie toe te kennen, zeker aan degenen die in dienst treden in een van de Brusselse korpsen, op voorwaarde dat ze voor vijf jaar in Brussel blijven. Ook dat is nog een optie.
Volgens de gegevens van het kabinet van Binnenlandse Zaken is er op dit moment in de Brusselse politiekorpsen een tekort van ten minste 700 agenten. Ik weet niet of dat overeenstemt met uw gegevens, mijnheer Lootens-Stael. (Opmerkingen van de heer Dominiek Lootens-Stael)
Ik kan hier enkel de cijfers geven die me door het kabinet van Binnenlandse Zaken zijn meegedeeld. Er circuleren heel wat ideeën om die 700 vacatures op te vullen. Een van die ideeën is het zorgen voor een periode van vijf jaar om zich in regel te stellen met de tweetaligheidsvereisten. Dit idee is tot op heden in geen enkele besluitvorming geconcretiseerd. Een dergelijke concretisering zou overigens een aanpassing van de federale wetgeving vergen.
Wat de regeling voor de rijkswachters betreft, kan ik enkel gissen. Ik ben in generlei mate bij deze besluitvorming betrokken. Het is mogelijk dat de optie om in een periode van vijf jaar te voorzien, is gebaseerd op de overgangsbepalingen voor rijkswachters die tot de lokale politie toetreden.
Dit lijkt me het enige dat ik op dit ogenblik in dit verband kan melden. Op dit ogenblik is de circulaire van 26 september 2002 van toepassing.
De voorzitter : Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Ik zou de minister willen bedanken voor zijn antwoord. In zekere zin vormt zijn verklaring een hele geruststelling, want het kwaad is nog niet geschied.
De minister moet evenwel begrijpen dat de verklaringen die professor De Ruyver, een lid van het kabinet van de premier, op de televisie over het bestaan van een princiepsakkoord heeft afgelegd, voor heel wat ongerustheid hebben gezorgd. (Opmerkingen van minister Guy Vanhengel)
Ik stel deze vraag aan een lid van de Vlaamse regering omdat de Vlaamse regering over de belangen van Vlamingen in de hoofdstad moet waken. Er is me altijd geleerd dat voorkomen beter is dan genezen. Met betrekking tot dergelijke zaken lijkt het me dan ook aangewezen om tijdig te verklaren dat het hier zeker geen goede oplossing betreft.
Er worden regelingen gezocht om de politiediensten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest extra te financieren. Aangezien hiervoor heel wat redenen te vinden zijn, kunnen we dit voornemen enkel steunen. Hier mogen evenwel geen zaken aan worden verbonden die de veiligheid in het gedrang brengen. Omdat we het hier zeer moeilijk mee hebben, moeten we tijdig de juiste signalen geven.
De minister heeft daarnet naar de overgangsmaatregelen voor rijkswachters verwezen. Er is evenwel een groot verschil tussen een dergelijke overgangsmaatregel en een definitieve maatregel die voor iedereen in de politiediensten zou gelden. Het lijkt me aangewezen tijdig aan de alarmbel te trekken. Een dergelijke regeling kan voor ons niet. Dit betekent uiteraard niet dat we niet bereid zouden zijn om ons in dit verband achter goede ideeën te scharen.
De voorzitter : De heer Lootens-Stael heeft het woord.
De heer Dominiek Lootens-Stael : Het antwoord van de minister heeft me geenszins gerustgesteld. De minister heeft daarnet verklaard dat er nog geen concrete beslissingen zijn genomen, maar hij heeft ook gezegd dat deze optie wordt overwogen. Dit is voor mij voldoende reden om waakzaam te zijn.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door mevrouw Grouwels en door de heer Lootens-Stael werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.