Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 24/10/2002
Vraag om uitleg van de heer Mathieu Boutsen tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de gelijkschakeling van de statuten voor de ex-mijnwerkers van het Limburgs oostelijk bekken
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Boutsen tot de heer Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de gelijkschakeling van de statuten voor de ex-mijnwerkers van het Limburgs oostelijk bekken.
De heer Boutsen heeft het woord.
De heer Mathieu Boutsen : Mijnheer de voorzitter, dat de besteding van deze middelen een actueel probleem vormt, hoef ik allicht niet te verduidelijken. Ik veronderstel dat velen het met me eens zullen zijn dat het toezicht op deze besteding de nodige aandacht vergt. Dat dit probleem op korte termijn aan de orde is, maakt mijn vraag om uitleg enkel nog wat actueler en dringender. Ik zal het dossier nog even samenvatten. Ik weet trouwens dat dit onderwerp al in andere vragen om uitleg en interpellaties tot andere ministers aan bod is gekomen. Op die ogenblikken was het probleem evenwel nog niet zo dringend als nu.
In 1987 heeft de Belgische regering besloten de Limburgse steenkoolmijnen te sluiten. De heer Gheyselinck is als sluitingsmanager aangeworven. Hij heeft een budget van 100 miljard frank en een tweevoudige taak ontvangen. De heer Gheyselinck moest de koolmijnen op een sociaal aanvaardbare wijze sluiten. Hij moest hierbij sociale onrust voorkomen. Bovendien moest hij de reconversie van Limburg naar nieuwe economische sectoren op gang brengen.
We mogen niet vergeten dat het sociale aspect tijdens deze operatie primeerde op het economische. Hoe meer geld er op het ene vlak overbleef, hoe meer geld er op het andere vlak kon worden besteed. Mijn vraag om uitleg betreft voornamelijk het sociale onderdeel.
Bij de sluiting is een inventaris van de betrokken mijnwerkers opgesteld. Deze mensen zijn toen in verschillende groepen ingedeeld. Hierbij is rekening gehouden met factoren als leeftijd, dienstjaren en verschillende vormen van vrijwillig vertrek. In de mijn hadden alle mijnwerkers dezelfde kleur en werden ze op dezelfde manier behandeld. Zodra ze in het daglicht verschenen, werden ze echter in verschillende groepen ingedeeld en op verschillende manieren behandeld. Zo hebben de mijnwerkers in het Westen andere voorstellen gekregen als de mijnwerkers in het Oosten. We weten dat alle mijnwerkers vrijwillig keuzes hebben kunnen maken. We weten ook dat de mijnwerkers werden opgejut met mogelijkheden die later niet meer werden behouden. Ik citeer de heer Gheyselinck : 'Trouwens, de enige reden waarom in april 1987 werd gekozen voor een van de vertrekmogelijkheden was de onzekerheid. Dit was opzettelijk gedaan om enig succes te hebben. Hadden we deze zekerheid gegeven, dan waren er geen 10.000 weggegaan.'
Mijnheer de minister, dat dit dossier nog steeds niet van de baan is, heeft niets te maken met bevoegdheden. Het enige probleem is het uitblijven van de politieke wil om het op te lossen. Daarom is het nu aangewezen om de draad weer op te nemen. Immers, uit diverse hoeken vernemen we dat de LRM-middelen voor het einde van deze legislatuur besteed moeten zijn. De reconversie in Limburg is voltooid en het dossier lijkt zonder voorwerp te geraken.
Van de vragende mijnwerkers vernemen we dat een oplossing kan worden geregeld mits aanwending van 2 tot 3 miljard frank. Als we de kostprijs van de voorgestelde projecten ramen, dan zien we dat er inderdaad nog voldoende middelen voorhanden zijn. Niemand zal er enig probleem mee hebben dat deze middelen werden aangewend voor de mensen voor wie de middelen destijds werden gecreëerd. Van praktisch alle regeringspartijen hoorden we dat de LRM-gelden alleen in Limburg mogen worden besteed.
Mijnheer de minister, ik wil de volledige verantwoordelijkheid bij u leggen. Als Limburgs minister werd u destijds benaderd door dezelfde groep mensen aan wie u ook tussenkomsten beloofde. U hebt nu de mogelijkheid om een voldoende hoog bedrag van de LRM-middelen af te zonderen en over te dragen aan het pensioenfonds. Op die manier moet het pensioenfonds bij machte zijn de mijnwerkers gelijk te behandelen en de discriminatie onder hen uit de wereld te helpen. U hebt de mogelijkheid om dit dossier op basis van technische argumenten uit de weg te gaan, maar weet goed dat de mijnwerkers ook weten dat u de politieke mogelijkheid hebt om dit dossier tot hun tevredenheid op te lossen.
Mijnheer de minister, gaat u ermee akkoord dat de LRM-middelen tegen het einde van deze legislatuur besteed moeten zijn? Gaat u ermee akkoord dat de LRM-middelen in eerste instantie aan de ex-mijnwerkers moeten worden besteed? Onder welke voorwaarden wilt u een bedrag tussen de 2 en de 3 miljard frank van de LRM-middelen afzonderen en overmaken aan de pensioenkas, om die kas de middelen te verstrekken om de mijnwerkers uit het oostelijk bekken dezelfde rechten te geven als hun collega´ uit het westelijk bekken?
De heer Eddy Schuermans : Ik wil herhalen wat ik bij vorige gelegenheden heb gezegd. We zouden er toch moeten in slagen om een einde te maken aan de discussie, wat de uitspraak ook is. Het is hemeltergend dat diverse politieke partijen jaren na die beslissing de indruk geven dat de ex mijnwerkers uit het oostelijk bekken nog een regeling zullen krijgen. Het is om verschillende redenen onverstandig om dit debat gaande te houden.
De voorzitter : Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer de voorzitter, ik hoop eveneens dat dit de laatste interpellatie is over dit onderwerp, want het is een oud dossier en ik dacht dat het reeds was gesloten.
Ik herinner u aan het feit dat minister Van Mechelen op 8 maart 2001 in deze commissie over deze kwestie reeds een vraag om uitleg heeft beantwoord namens de Vlaamse regering. Hij gaf een uitgebreid technisch en historisch relaas over de gelden die ter beschikking werden gesteld in het kader van de sluiting van de mijnen. Ik verwijs hiervoor naar het verslag van de betreffende commissievergadering.
Hij wees in het bijzonder op de opdrachten van de LRM NV binnen haar decretale, juridische en financiële mogelijkheden. U vraagt of er vanuit de LRM NV middelen kunnen worden ter beschikking gesteld om de ongelijkheden tussen de mijnwerkers van de verschillende bekkens weg te werken. De taken en bevoegdheden van LRM NV zijn vastgelegd in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de Vlaamse investeringsmaatschappijen en in de beheersovereenkomst van 25 maart 1999 tussen het Vlaams Gewest en LRM.
De LRM NV is een naamloze vennootschap met een specifieke investeringsopdracht in Limburg. De middelen voor deze investeringsopdracht werden ter beschikking gesteld in de vorm van een lening met als gevolg dat bij investeringsbeslissingen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot terugbetaling van de geïnvesteerde bedragen.
Ingevolge artikel 10, paragraaf 2 van het decreet van 13 juli 1994 moet LRM NV zich toeleggen op projecten ter ondersteuning van de reconversie in de provincie Limburg. In artikel 2 van de beheersovereenkomst wordt de doelstelling van LRM NV nader omschreven. Ik citeer : 'LRM zal in het kader van haar decretale opdracht, via de ondersteuning van rendabele en ondernemingsgebonden initiatieven met duurzame tewerkstellingsperspectieven, bijdragen tot de creatie en kwalitatieve verbetering van de welvaart in Limburg'.
De nazorgrol die LRM NV kreeg toebedeeld in de beheersovereenkomst houdt in dat bestaande verbintenissen en sociale en milieuhygiënische verplichtingen die voortspruiten uit de mijnsluitingen, door de NV Mijnen moeten worden uitgevoerd. De middelen hiervoor werden via het Limburgfonds ter beschikking gesteld aan Mijnen NV. Bij de berekening van die middelen werd geen rekening gehouden met de gelijkschakeling van het statuut van oostelijke mijnwerkers, aangezien hiervoor geen juridische basis bestond. De pensioenwachtvergoedingen van de westelijke arbeiders werden gefinancierd met halve franken die bij het Vlaams Gewest zijn gebleven, als gevolg van het overschot op de financieringsenveloppe. Noch Mijnen NV, noch de LRM heeft hierin enige verplichting. Wat de concrete vraag naar de pensioenverplichtingen betreft, voert de NV Mijnen de bestaande CAO´ onverkort uit.
Het moet duidelijk zijn dat sociale reconversie niet behoort tot de decretale opdracht van de handelsvennootschap LRM. In het verleden werd deze taak uitgevoerd door SIM, VZW in vereffening, het Limburgfonds en de Permanente Werkgroep Limburg VZW. Ook deze laatste twee instanties zijn intussen door het parlement bij decreet van 22 maart 2002 opgeheven.
De middelen en opdrachten van het Limburgfonds komen voortaan toe aan enerzijds de LRM die de financieel-technische opdrachten en overeenkomstige middelen van het Limburgfonds overneemt, en anderzijds het Limburgse provinciebestuur die de sociaal-beleidsmatige middelen en opdrachten van het Limburgfonds erft.
Met deze beslissing werd de sociale reconversie-enveloppe overgeheveld naar de provincie. Het provinciebestuur kan over deze enveloppe voortaan autonoom beschikken om provinciale projecten te realiseren, volgens criteria die politiek afgewogen zijn in de provincie. Dit beslissingsrecht heeft tevens betrekking op de middelen die nog zullen terugvloeien naar de voormalige sociale enveloppe, ingevolge de terugbetaling van de middelen van het Strategisch Limburgs Ontwikkelingsfonds en de vereffeningsopbrengsten van de SIM via LRM.
Daarnaast krijgt het Limburgs provinciebestuur een beperkte beleidsvoorbereidende rol, waarvoor de toegekende voormalige sociale reconversie-enveloppe ontoereikend is. Binnen deze rol kan de bestendige deputatie een beperkt aantal Limburgse hefboomprojecten uitwerken en die voorleggen aan de Vlaamse regering.
Ik verwijs ook naar de beslissing van de Vlaamse regering van 19 juli 2002, die de vrije LRM middelen verdeelde over rendementsgebonden opdrachten, zijnde het verschaffen van risicokapitaal in de vorm van achtergestelde leningen of participaties door middel van aandelen, de activiteiten van NV Mijnschade en Bemaling, publieke en privé-samenwerking ter ontwikkeling van bedrijventerreinen, brownfields, energie, afval en water. Voor de rendementsgebonden opdrachten werd een kapitaal van 228,8 miljoen euro gereserveerd.
Er werd ook een beslissing genomen over de niet-rendementsgebonden opdrachten. Die opdrachten van de LRM zijn goed voor 146,97 miljoen euro. Concreet gaat het over de ondersteuning van de Transnationale Universiteit Limburg, het Strategisch Toeristisch Actieplan 2001- 2006 en een aantal andere strategische hefboomprojecten die door de Vlaamse regering zijn geselecteerd en aanvullend zijn op het Limburgplan inzake onderzoek over afval, energie en water.
Mijnheer Boutsen, u vraagt of er gelden van LRM uit de rendementsverplichting kunnen worden gehaald om hiermee een fonds voor mijnwerkers te creëren. In het licht van de gewijzigde omstandigheden situeren de procedure en voorwaarden hiervoor zich op twee niveaus. Eerst en vooral moeten de bevoegde Limburgse instanties, bij monde van de gouverneur, advies uitbrengen over de conformiteit met het Limburgplan van een fonds voor ex-mijnwerkers als hefboomproject. Vervolgens moet de Vlaamse regering zich uitspreken over het hefboomkarakter van een dergelijk fonds. De hamvraag in deze aangelegenheid is dus hoe de middelen van LRM op de meest doeltreffende en voor Limburg meest toekomstgerichte wijze kunnen worden besteed. Alle elementen moeten hierbij aan bod komen, zodat de reconversie op de meest optimale sociale en economische wijze wordt gerealiseerd.
De voorzitter : De heer Boutsen heeft het woord.
De heer Mathieu Boutsen : Mijnheer de minister, u geeft een uitgebreide opsomming van de bestedingen van de LRM-middelen, maar ik weet nog altijd niet of u de wil hebt om dit probleem op te lossen. Als u de wil hebt, kunt u het probleem vast oplossen.
Minister Jaak Gabriels : Het gaat niet over het hebben van de wil, het gaat over de bevoegdheid en over de intentieomschrijving van de bestaande instrumenten. Ik heb duidelijk uitgelegd hoe dat in elkaar zit. We mogen de mensen geen rad voor de ogen draaien. Dit hoofdstuk is afgesloten, tenzij het provinciaal niveau zich plots geroepen voelt om het opnieuw te openen. Ik verwacht dat echter niet. De initiatiefnemer in dit dossier is minister Van Mechelen, omdat hij het economisch instrumentarium beheert. Mijnheer Boutsen, u moet niet verwachten dat dit debat nog een andere wending zal nemen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.