Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 25/04/2002
Interpellatie van de heer Chris Vandenbroeke tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de evaluatie van het Actieplan Ondernemen in het licht van de evolutie van de arbeidsmarkt
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Van den Eynde tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over het Actieplan Ondernemen
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Vandenbroeke tot de heer Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de evaluatie van het Actieplan Ondernemen in het licht van de evolutie van de arbeidsmarkt, met daaraan toegevoegd de vraag om uitleg van mevrouw Van den Eynde tot minister Gabriels, over het Actieplan Ondernemen.
De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het doel van mijn interpellatie is een evaluatie van het Actieplan Ondernemen. Gouverner, c'est prévoir, en economie is de basis van alle bestuur. Er is een diagnose nodig van de situatie : wat zijn onze troeven? Wat zijn de pijnpunten? Welke hefbomen kunnen de zaak in beweging zetten? De Vlaamse economie heeft schitterende jaren achter de rug, maar ook een dipje. De regering ziet de toekomst nogal optimistisch tegemoet en maakt heel wat plannen. Ik denk aan de Septemberverklaring, het Pact van Vilvoorde, de beleidsbrief over economie en de bijkomende nota Actieplan Ondernemen.
Het Actieplan Ondernemen bevat mijns inziens heel wat positieve punten. Het somt troeven, mogelijkheden en pijnpunten op en bevat vijf krachtlijnen. Een eerste is de bevordering van het ondernemerschap. Het is een bekende contradictie : Vlaanderen telt een recordaantal KMO's, die goed zijn voor 50 percent van de tewerkstelling en 98 percent van de tewerkstellingsplaatsen, maar aan de andere kant slinkt de bereidheid tot ondernemerschap. De geboortecoëfficiënt van nieuwe bedrijven daalt. De overheid wil daar iets aan doen. Het is een goede zaak dat ze aandacht schenkt aan dit probleem. De KMO's zijn vaak heel flexibel en toekomstgericht, en daardoor een troef voor Vlaanderen.
Voorts moeten de financiële structuren worden versterkt. Vlaanderen is op enkele uitzonderingen na een rijke regio, maar er is een gebrek aan risico-kapitaal. Dat staat in schril contrast met de mogelijkheden van de KMO's. De oprichting van een startersfonds en de regeling voor waarborgen zijn stappen in de goede richting. Deze initiatieven moeten verder worden uitgebreid.
Ten derde is een vermindering van de administratieve last dringend noodzakelijk. Het actieplan is hierover duidelijk : de administratieve lasten kosten de Vlaamse economie jaarlijks 4 miljard euro. Een vergelijking met het Vlaams bruto regionaal product leert dat dit enorm veel is : 2 tot 3 percent van wat we jaarlijks verdienen in Vlaanderen. Dit is dus een belangrijk probleem, ook ten aanzien van de dynamiek van de KMO's.
Zo kom ik bij een vierde punt : het internationaal ondernemen. Ook hier gebiedt de waarheid ons het volgende te zeggen. Hopelijk zal wat geweest is, ook nog toekomstgericht blijven. Rekening houdend met de economische berichtgeving in de pers heb ik daaromtrent echter enige schroom. Natuurlijk is het zo dat we door de jaren heen altijd met recht en reden hebben kunnen en mogen gloriëren over de ongelooflijke openheid van onze economie. Dat is een pluspunt op en top. Als men die troef van openheid uitspeelt, moet men natuurlijk werkelijk op het scherp van de snee kunnen functioneren.
Wat blijkt nu echter? De voorbije jaren werd die grote openheid voor het internationaal ondernemen toch wel 'gedeeltelijk' in vraag gesteld. Ik herhaal in dit verband wat ik me herinner uit de economische pers van de voorbije dagen. Vlaanderen is in snel afnemende mate een attractiepool voor buitenlandse investeringen. Dat geldt a fortiori voor de buitenlandse investeringen die dertig of veertig jaar geleden -in de golden sixties -zo talrijk waren. Toen was Vlaanderen op en top expansief. Nu laten die buitenlandse investeerders, en vooral de Amerikaanse bedrijven, het steeds meer afweten. Ze gaan in toenemende mate aan Vlaanderen voorbij. Daar zijn natuurlijk een aantal redenen voor. Daar kom ik straks heel even op terug.
Het vijfde en laatste punt is 'meer ruimte voor ondernemen'. Collega's, in dit Vlaams Parlement en in deze legislatuur maken we het nu al anderhalf tot twee jaar mee dat er twijfels zijn omwille van de rigiditeit van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Op zich is dit plan goed in zijn structuurgeving, maar het gaat voorbij aan de ruimtelijke economie. Daarom is er -mijns inziens een zeer behartenswaardige -oefening opgestart onder leiding van de heren Vanhaverbeke en Cabus, namelijk SPRE, het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie. Ik beklemtoon dat het RSV op zich niet in vraag wordt gesteld. Het wordt wel genuanceerd en opnieuw bekeken in functie van de ruimtelijk-economische balans. Op die manier zoekt men trouwens ook naar het evenwicht tussen economie en ecologie.
Wat blijkt nu? De helft van onze economische knooppunten heeft vandaag minder dan 2 hectare bouwrijpe bedrijfsterreinen. Het is dus de evidentie zelf dat we ook op dit punt proberen te remediëren : ruimte om te werken.
Mijnheer de minister, nu komt mijn evaluatie ten gronde. Ik heb zeer veel respect voor uw actieplan. Ik heb proberen aan te tonen dat ik dat met aandacht heb gelezen. U hebt inderdaad ook de eerlijkheid om te stellen dat we inzake hefbomen natuurlijk niet alles hebben. Ik verwijs naar belastingsverminderingen, belastingsaanpassingen, enzovoort. U verwijst daarnaar. Waar het kan, brengt u wel onder de aandacht wat onze troeven zijn en wat de pijnpunten zijn en waar dus actie moet worden gevoerd. Dit alles zit vervat in de vijf krijtlijnen.
Mijnheer de minister, ik mis echter een zesde en fundamentele krijtlijn : er is geen werkvolk meer. Ik geef u echter wel gelijk op het volgende punt. Binnen deze legislatuur, zijnde nog twee jaar, is er geen probleem. Het probleem zal zich voordoen in de volgende en de daaropvolgende legislatuur. Ik heb in dit verband een aantal gegevens gebundeld voor de regio Zuid-West-Vlaanderen. De cijfers zal ik meteen extrapoleren naar geheel Vlaanderen. Zoals ik al zei, hebt u gelijk als u in uw actieplan stelt dat er op korte termijn nog niet echt een probleem is. Ik mis echter wel het meest cruciale. Het pijnpunt in de volgende legislatuur voor u of voor uw opvolger zal niet het gebrek aan grond zijn, maar wel het gebrek aan werkvolk. Tot en met 2004 is dit geen wezenlijk pijnpunt. Voor daarna maak ik echter een extrapolatie op basis van de gegevens voor Zuid-West-Vlaanderen. Ik kan u garanderen dat deze extrapolatie correct is.
Ik kom tot het volgende resultaat. Tegen het einde van de volgende legislatuur hebben we in relatieve termen een tekort aan werkvolk van 2,5 percent. Tegen het jaar 2015 is er in relatieve termen een tekort van 5 percent. We kunnen die relatieve termen ook omzetten in concrete cijfers. Tegen 2010 krijgen we een tekort van 75.000 eenheden. Tegen 2015 zal er een tekort zijn van 150.000 eenheden.
Men kan natuurlijk opwerpen dat we nog met een aantal factoren rekening moeten houden. Dat klopt, maar mijns inziens zullen eventuele aanpassingen hoogstens met mondjesmaat ter sprake komen. De feminisering van de arbeidsmarkt is grotendeels voorbij. Dat is een eerste factor. Dan is er ook nog een tweede factor die hier een rol speelt. Redelijkerwijze kunnen we ervan uitgaan dat de capaciteiten, de kansen en de troeven vooral in de dienstenbedrijven zitten. Dit betekent een verdere optimalisering van de scholarisatie. Dat is een fundamenteel aspect van de kennismaatschappij. Onze jongeren zullen dus nog langer studeren. Dit is natuurlijk zeer goed, maar het heeft ook wel tot gevolg dat ze later binnenkomen in het bedrijfsleven. Ten slotte is er dan nog een derde factor. We ontwikkelen nu het zorg- en het tijdskrediet : veel werken, maar ook onthaasting. Ook dat speelt uiteraard een rol.
Mijnheer de minister, dit alles mis ik volledig in het actieplan. Het gebrek aan man- en vrouwkracht is immers echt een pijnpunt. Dit zal ertoe leiden dat men een volledige vertekening krijgt van de essentie van economie. Dat is bij mijn weten nog altijd het evenwicht tussen vraag en aanbod. De komende jaren wordt dit zeer zwaar gehypothekeerd en vertekend. Op die manier gaat men ook de concurrentiekracht in vraag stellen. Als vraag en aanbod uit evenwicht raken, zal men de handicap die er nu al is, nog versterken. Dit wordt dan nog wordt versterkt door federale communautaire problemen, maar dat is weer een andere zaak. Hoe dan ook, nu al hebben we de handicap van de concurrentiekracht die het laat afweten. Dit is mede de reden voor het feit dat de buitenlanders steeds minder bij ons komen investeren. Mijnheer de minister, om deze redenen lijkt het me dat er absoluut een zesde cruciaal punt in uw actieplan voorhanden diende te zijn.
Mijnheer de minister, ik rond af met een drietal korte vragen. Ten eerste, bent u zich bewust van het spanningsveld dat ik hier heb proberen te omschrijven en dat zich met bekwame spoed reeds tegen het einde van de volgende legislatuur zal aandienen, namelijk een eminent tekort aan werkkrachten? Ten tweede. Is het in de gegeven omstandigheden niet aangewezen om naast de vijf hefbomen ook hiervoor aandacht op te brengen? Uw kleurrijk programma heeft misschien een beetje nood aan wat clair obscur. Ten derde : in welke mate is de Vlaamse regering gevraagd om te remediëren aan dit spanningsveld?
De voorzitter : Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, de voorbije maanden is in de pers veel commentaar verschenen over de voorstellen van de minister. Op 23 januari heeft de minister zijn Actieplan Ondernemen bekendgemaakt. Dat plan bevat een aantal maatregelen om de financiële structuur van ondernemingen te versterken, onder meer met een lastenverlaging. Het voorstel om een korting op de vennootschapsbelasting toe te kennen, stuit op tegenstand van de Waalse regering.
De minister ging op zoek naar een tiental alternatieven. Hij stelt voor om 30 miljoen euro vrij te maken voor de terugbetaling van de milieuheffingen op het afvalwater aan de bedrijven. Na het Waalse verzet tegen de vermindering van de afvalwaterheffingen stoot hij op de tegenstand van de coalitiepartners Agalev en sp . a die zijn nieuwe plannen niet zien zitten. Minister Dua, bevoegd voor Leefmilieu, is van oordeel dat minister Gabriels niet binnen zijn bevoegdheden is gebleven.
Ze vindt dat dit voorstel ingaat tegen artikel 174 van een Europees verdrag waarin is bepaald dat de vervuiler moet betalen. Ze vindt dat het voorstel ingaat tegen het principe van het verdrag, en dat het dus onmogelijk is om het uit te voeren. Minister Dua verklaart zich verder voorstander van initiatieven die ecologisch innoverende ondernemingen steunen.
De tegenstrijdige standpunten en de vele persartikelen hebben ervoor gezorgd dat er veel onduidelijkheid is gecreëerd. Welke initiatieven zult u nemen om de financiële structuur van de ondernemingen te versterken? Is dat nog mogelijk, gezien het verzet van uw coalitiepartners tegen uw voorstellen? Waarom werkt u uw oorspronkelijk voorstel tot een lineaire belastingverlaging niet verder uit? Waarom zwicht u voor de Waalse tegenstanders? Is dit voorstel volgens u niet wettelijk? Hebt u uw voorstel tot vermindering van de heffing op afvalwater bij duurzaam ondernemen vooraf besproken met de minister van Leefmilieu, die bevoegd is voor de inning van de heffing op afvalwater?
Op welke manier wilt u een lastenverlaging doorvoeren als minister Dua niet akkoord gaat met de vermindering van de heffing op afvalwater? Volgens u moet niet enkel de heffing op afvalwater maar ook de gemeentelijke belasting op de tewerkstelling worden afgeschaft. Hoeveel gemeenten in Vlaanderen innen nog die belasting op de tewerkstelling, en hoe wilt u die afschaffing realiseren?
De voorzitter : De heer Schuermans heeft het woord.
De heer Eddy Schuermans : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, in deze commissie is al gesproken over het Actieplan Ondernemen. Ik heb twee bijkomende vragen. Ten eerste : bij de vorige besprekingen hebt u gezegd, mijnheer de minister, dat de regering nog niet alle aspecten van het plan had goedgekeurd. Hoe zit het daar vandaag mee? Is dit plan het plan van de hele regering? Geldt dat ook voor de voorgestelde lastenverlaging in de vorm van een verminderde of afgeschafte heffing op afvalwater?
Ondertussen heeft de federale regering beslist om de tariefaanpassingen van de vennootschapsbelasting te compenseren met het niet langer fiscaal aftrekbaar te maken van de gewestelijke milieuheffingen. De Vlaamse bedrijven betalen 90 percent van de milieuheffingen. In plaats van een vermindering van de lasten zullen ze bijkomend worden gestraft. Dat druist lijnrecht in tegen uw voorstel, en blijkbaar volgt de regering u en uw standpunt niet. Is er daarom in een compensatie voorzien? We zullen daar alleszins op terugkomen met een voorstel van resolutie.
De voorzitter : De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem : Ik heb meer een opmerking dan een vraag over de cijfers van de heer Vandenbroeke over het tekort aan arbeidskrachten. Ik betwijfel niet dat Vlaanderen op een demografische catastrofe afstevent. Ik vraag me wel af of de prognoses uitgaan van een gelijkblijvende nood aan arbeidskrachten. De robotica en informatica zullen in de toekomst wellicht leiden tot een verminderde vraag naar arbeidskrachten. Dat zal het probleem enigszins verzachten. Verder wil ik benadrukken dat we op dit ogenblik nog veel werklozen hebben. Is daarmee rekening gehouden?
De heer Chris Vandenbroeke : De toestand blijft dezelfde als vandaag.
De voorzitter : Het was voor de minister geen dankbare opdracht om vanuit de federale regering naar de Vlaamse regering over te stappen. Het zo lang aangekondigde plan heeft veel tegenstrijdige reacties uitgelokt, zowel vanwege de sector als vanwege de collega's in de regering. Dat gebeurt zelden, en dat geeft stof tot nadenken. Het plan van 2002 steunt op de toestand die is vastgesteld in 2001. Zijn de premissen ondertussen gewijzigd? De werkgelegenheidsindicatoren en de indicatoren van de buitenlandse investeringen zijn slechter dan verwacht : moet een en ander niet worden bijgestuurd?
De fiscale aspecten hebben tegenstrijdige reacties uitgelokt. Men heeft met veel poeha de aanpassingen aan de vennootschapsbelasting aangekondigd. Men verklaart dat men de lasten voor de ondernemingen wil verminderen. Toch dalen de heffingen niet en worden de steden en gemeenten bijna verplicht om hun belastingen te verhogen omdat ze anders de hun opgelegde taken niet aankunnen. Het is toegelaten om opcentiemen te heffen op de personenbelasting, maar niet op de vennootschapsbelasting. Daarom probeert men creatieve oplossingen te bedenken om de bedrijven toch aan te pakken. In de steden en gemeenten wonen steeds minder fysieke personen, maar wel steeds meer rechtspersonen. Vele fysieke personen worden rechtspersonen. Dat betekent dat ze zich aan de gemeentelijke fiscaliteit onttrekken. De gemeenten en steden dragen wel de lasten van die rechtspersonen, maar puren er geen baten uit. Er bestaat dus de neiging om creatieve vormen van boekhouden te beoefenen. De federale pogingen om de vennootschapsbelasting te verminderen, worden de facto door de lokale besturen gecompenseerd. Daarmee moet rekening worden gehouden als men het Actieplan Ondernemen beoordeelt.
De heer Jacques Laverge : Mijnheer de voorzitter, na al wat ik hier heb gehoord over het Actieplan Ondernemen, verheug ik me dat er zo'n plan is. Het kan echter niet worden geëvalueerd na zes maanden, noch na een jaar. Het is eigenlijk een streefplan. Dat er tijdelijk storende bewegingen in zullen komen, is begrijpelijk, zowel in positieve als in negatieve zin. Ik ben blij met de visie, hoewel die vatbaar is voor correcties. Een plan is geen statisch maar een dynamisch element. Het zal af en toe door gemeenten of door federale beslissingen worden doorkruist. De essentie van het plan bestaat erin een dynamiek te brengen in het ondernemerschap. We mogen de essentie niet uit het oog verliezen. Er zijn opmerkingen te maken, want elke dag veranderen er situaties, maar er is een lijn, een visie, een toekomst. Vlaanderen moet als ondernemende maatschappij door zijn ondernemerschap welvaart en welzijn blijven creëren.
De heer Vandenbroeke is omwille van zijn professorschap op de hoogte van een aantal specifieke demografische evoluties. Hij heeft op het vlak van de statistieken gedeeltelijk gelijk, maar statistieken spreken niet altijd de waarheid. Dat kan de heer Vandenbroeke zeker beamen. Wetenschappers steunen zich altijd op statistieken, juiste of onjuiste. Er is wel een demografisch deficit, maar er zijn nog andere maatschappelijke en technologische evoluties. We zitten met de werkzaamheidsvraag die door een tekort aan arbeidscapaciteit vrij groot is. Er is een grote werkzaamheidsgraad tussen 25 en 45 jaar, maar vanaf 45 jaar wordt die catastrofaal. We zijn op dat vlak de slechtste leerling van de wereld.
Ik ben niet zo pessimistisch over de capaciteit van onze economie. Ik meen dat onze economie nog moet groeien om ons sociaal systeem te kunnen handhaven. Als we niet meer mensen langer kunnen blijven behouden in de werkgelegenheid, en de uitstroom op 50 tot 55 jaar niet kunnen tegenhouden, dan wordt het rampzalig op andere vlakken. Hier is nog een enorme reserve. We zullen ons moeten aanpassen. Werken op 55 jaar zal anders zijn dan op 25 jaar. We mogen op 55 jaar geen vermoeide indruk geven, we moeten vitaal en paraat blijven. Ik ben steeds verrast dat over het algemeen politici, die toch een lastig beroep hebben, zeer lang meegaan.
Het actieplan moet vooral ingang vinden bij de jongeren. Er moet interesse groeien van jongeren voor het ondernemerschap, voor een toekomst waarbij ondernemen als een positieve inspanning in de maatschappij wordt beschouwd, voor een beroep dat gewaardeerd wordt, waarmee men goed verdient en goed is beschermd. Dat zijn belangrijke aspecten om de dynamiek van onze welvaart en onze economie te handhaven.
De voorzitter : Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, ik zal beginnen bij het einde om het actieplan in de juiste context te plaatsen. Het actieplan slaat op 2002-2003 en betekent een concrete aanpak van vijf aandachtspunten -en dit is niet exhaustief -om de economie en de interesse om deel te nemen als actieve participant aan het economisch proces, aan te zwengelen. Hier zijn we van uit gegaan.
Ondertussen hebben we in het kader van de nota Kleurrijk Vlaanderen en het Pact van Vilvoorde met een langetermijnvisie uitgepakt. Ook hiervoor is de interesse zeer groot. Vorige dinsdag heb ik samen met de minister-president de start gegeven. We zijn volop bezig met een campagne om mensen in een debat te brengen waarbinnen we nadenken over de langere termijn. Dit Actieplan Ondernemen heeft heel duidelijke doelstellingen met een budgettaire implementatie en een timing waarbinnen het moet worden uitgevoerd. Dit is geen vrijblijvend discours, zoals een beleidsbrief die men op het einde van het jaar indient en die een breder kader schetst. Hier gaat het over heel concrete situaties.
Ik heb pas de gelegenheid gehad om het plan toe te lichten voor honderdvijftig ondernemers. Het wordt niet als controversieel ervaren, maar wel als zeer positief. Men vraagt dat het dringend in de praktijk wordt omgezet.
Ik kom dadelijk terug op de invalshoek van de heer Vandenbroeke, want die visie moet op termijn ook in de gaten worden gehouden. Hij heeft zelf aangehaald dat het probleem zich pas stelt vanaf 2004. Aangezien dit plan 2002 en 2003 beslaat, zal hij mij niet kunnen verwijten dat ik er nog geen aandacht voor heb. Op lange termijn is dit uiteraard een duidelijk gegeven.
Ter correctie wil ik meedelen dat er professoren zijn in de econometrie, en de heer Vandenbroeke zal zeker weten wie ik bedoel, die ooit heel geleerde boeken hebben geschreven en bepaalde uitspraken hebben gedaan, waarvan men vroeg of dat allemaal juist was. Het antwoord was : 'Als ik de parameters verander, kom ik tot een ander resultaat.' Men moet natuurlijk voorzichtig omspringen met statistisch materiaal en berekeningen die uitgaan van bepaalde parameters. Men kan dit niet vrijblijvend doen.
Het actieplan is ondertussen door de hele Vlaamse regering aanvaard. Het uitgangspunt is voorgesteld aan de Vlaamse regering en er zijn vergaderingen tussen de kabinetten over geweest. Ook de SERV reageert zeer positief. Het enige wat nog niet is goedgekeurd, is hoe ik een deel van de expansiesteun lineair kan verminderen. Dat moet nog worden beslist. Het moet ook nog de goedkeuring van de Vlaamse regering krijgen. Het is ook evident dat we nog met de implementatie bezig zijn van het onderdeel 'Ruimte om te ondernemen'. Hoe maakt men het strategisch plan Ruimtelijke Economie implementeerbaar op kortere en langere termijn? Dat zijn de twee enige punten waarover nog een goedkeuring van de Vlaamse regering moet komen. De lineaire vermindering op het ecologische vlak behoort niet tot mijn bevoegdheidsdomein, maar dit instrument is er één van de aangewezen methodologieën voor. Ook Ruimtelijke Ordening is een andere bevoegdheid. Hiermee heb ik het karakter van het geheel aangegeven.
De heer Vandenbroeke vestigde terecht de aandacht op belangrijke problemen. Het tekort aan geschikte arbeidskrachten is inderdaad een probleem, niet alleen voor deze generatie, maar ook voor de volgende. Dat drukt zijn stempel op ons beleid, zowel op korte als op lange termijn. Het project Kleurrijk Vlaanderen kan het geringe aanbod op de arbeidsmarkt en de toenemende vergrijzing niet negeren.
De minister-president heeft onlangs gesteld dat de toenemende vergrijzing een drastische verhoging van de activiteitsgraad van de mensen tussen 20 en 60 noodzakelijk maakt. Zo'n verhoging is niet vanzelfsprekend. De discussies over de TBS-regeling in het onderwijs liggen nog vers in het geheugen. Een andere oplossing is er niet, tenzij we mensen van buiten de grenzen aantrekken.
Om dit doel te realiseren, moeten we tegen 2010 een aantal doelen hebben bereikt. We willen de werkzaamheidsgraad opkrikken tot 70 percent. Dat is een verhoging met 10 percent. Een van de middelen om dat doel te bereiken, is het wegwerken van de achterstelling van bevolkingsgroepen zoals vrouwen en allochtonen. Het aantal jongeren dat met onvoldoende kwalificaties het onderwijs verlaat, moet verminderen. Het aantal functioneel geletterden en mensen met ICT-vaardigheden moet toenemen tot drie kwart van de bevolking. Dit zal de tewerkstellingskansen verhogen. De actieve bevolking moet de kans krijgen een kwalitatieve job uit te voeren.
We voeren die strategische doelstelling nu al uit via individuele trajectbegeleiding en beroepsopleiding.
Op termijn moet het onderwijs natuurlijk de eerste aanzet geven. De federale overheid draagt haar steentje bij door de huidige twintig werkgelegenheidsmaatregelen om te smeden tot één groot plan. Minister Landuyt heeft 30 miljoen euro uitgetrokken voor de sociale economie die tot doel heeft de moeilijkste doelgroepen te integreren in het regulier arbeidscircuit. Er wordt gewerkt aan de activering van oudere werknemers via peterschapsformules.
Het Actieplan Ondernemen benadrukt het belang van de ondermijnende rol van de tekortkomingen van de arbeidsmarkt. Ik heb bij de uitwerking van het plan zoveel mogelijk ingespeeld op die tekortkomingen en met name op de factoren die de concurrentiepositie van de Vlaamse bedrijven negatief beïnvloeden, niet het minst het gebrekkig aanbod op de arbeidsmarkt. We hebben daar rekening mee gehouden door een trajectbegeleiding uit te werken die het ondernemerschap moet bevorderen en door ondernemersattitudes al in het onderwijs te stimuleren. In het secundair onderwijs zijn er bijvoorbeeld de mini-ondernemingen. Ook in het voortgezet onderwijs en in de bedrijfswereld zijn er dergelijke projecten. Alle middelen worden ingezet. De hervorming van de peterschapsformules maakt deel uit van onze pogingen de menselijke middelen in de bedrijfswereld maximaal te benutten. Voor deze maatregelen werd 55 miljoen euro uitgetrokken. Dat is een vierde van de middelen voor het actieplan. Het plan reikt daarna flankerende maatregelen aan om de in- en doorstroom van ondernemers te bevorderen. De vermindering van de administratieve lasten, de financiële en fiscale ondersteuning van de ondernemingen en onze zorg om te voorzien in voldoende bedrijfsruimte dragen bij tot een betere concurrentiepositie van de Vlaamse bedrijven.
Vlaanderen moet evolueren naar een ondernemende samenleving. De daling van het aantal starters moet stoppen. De activiteitsgraad van de zelfstandige ondernemingen bedraagt momenteel 1,5 percent, Duitsland zit boven de 7 percent. Er is dus nog heel wat werk aan de winkel. Zelfstandig ondernemen moet dus aantrekkelijker worden. Twee van de vijf delen van het plan zijn daarop gericht.
De pijnpunten moeten onmiddellijk worden aangepakt. Het is noodzakelijk de ondernemersattitude al in het onderwijs te bevorderen. Deze attitude zal in de eindtermen worden opgenomen. Ondernemen mag geen resultaat zijn van eliminatie, maar hoort een bewuste keuze te zijn. Voorts is een verbetering van het sociaal statuut van zelfstandigen nodig. We werken aan een gelijkschakeling op het vlak van fundamentele rechten.
De verhoging van de activiteitsgraad moet gelden voor alle leeftijdsgroepen, anders rest Vlaanderen slechts de mogelijkheid een beroep te doen op buitenlanders om het werk op te knappen.
Het klopt dat een daling van de administratieve lasten met 25 percent tot een economische groei van 2 percent kan leiden. Onlangs overlegde ik met de chemische sector. België staat op dat vlak overigens nummer één op wereldschaal. Willen we daarin slagen, dan moeten we twee dingen doen. Er is de fasering van de toepassing van de Kyoto-akkoorden. Ik zeg klaar en duidelijk : dit zal niet zomaar toegepast kunnen worden, of we zullen alles torpederen wat er in het verleden tot stand is gebracht. We moeten daarin dus heel duidelijke keuzes maken.
Ook op dat vlak hebben we hun gevraagd om eens een oefening te maken, want de duurtijd tussen het indienen van een bepaald iets en het goedkeuren ervan is veel te lang. Dat heeft dus te maken met de administratieve lastenverlaging. We hebben hun heel concreet huiswerk gegeven, dat binnen de maand geïmplementeerd moet kunnen worden. We zullen dan ook voorstellen richten aan de minister-president, die de coördinatie van het geheel op zich neemt. Op die manier willen we tot een concrete aanpak van zaken komen.
Ik zeg het klaar en duidelijk : automotive is in Vlaanderen goed voor 120.000 werknemers en chemie is in Vlaanderen goed voor meer dan 160.000 werknemers. We weten dus heel goed waarmee we hier zitten. Als we daar op termijn een ernstig antwoord op willen geven, dan mogen we deze problemen niet uit de weg gaan.
Mijnheer Vandenbroeke, het was dus ook wel de bedoeling om dit per sector te benaderen. Er was dus niet alleen het algemeen actieplan. Daarnaast hebben we ook de provinciale economische actoren bevraagd. We hebben daarvan een soort synthese gemaakt. Bovendien hebben we dus ook de belangrijkste sectoren bij elkaar gebracht : zowel de automotive, de financiële als de chemische sector. Binnenkort zullen we dat ook doen met de materialensector. Die hebben daar trouwens zelf om gevraagd. Zo willen we een overzicht krijgen, zodat we ons beleid veel beter kunnen afstemmen op de gevoeligheden aldaar. Dat is natuurlijk zeer belangrijk.
Wat de ruimte om te ondernemen aangaat, hebt u gelijk. Dat doen we niet van vandaag op morgen. Ik wil toch opmerken dat we nu met een probleem zitten dat tijdens de vorige legislatuur is gecreëerd. Dit ruimtelijk structuurplan is immers tijdens de vorige legislatuur goedgekeurd, door de vorige meerderheid, met alle beperkingen die eraan vastzaten.
Men heeft toen gesteld dat er de mogelijkheid moest zijn om tegen 2007 uiteindelijk 7.000 hectare extra industriegrond beschikbaar te kunnen stellen. Men heeft het instrumentarium daar echter niet aan aangepast en het integendeel afhankelijk gemaakt van het implementeren van provinciale en plaatselijke structuurplannen. Dit is bijna een 'mission impossible'.
Dit is precies het probleem waarmee we nu kampen. Daarom hebben we de actie Strategisch Plan Ruimtelijke Economie op gang gezet. Bij de totstandkoming van het structuurplan hebben we er destijds al op gewezen dat dit een onmogelijke opgave zou worden en precies dat is het dus geworden.
Waarom is dit zo? Dit is zo omdat men ook de economische argumentatie uit het oog had verloren. De mensen van de natuurbeweging hadden hun argumentatie goed verzorgd. De landbouwers hadden hun argumentatie goed verzorgd. Economisch zijn we echter alleen voortgegaan op de stand van zaken wat de inventaris betreft van de behoeften van het aantal industriegronden op 31 december 1994. Dat was evenwel 1997. We moeten dus goed weten waarover we spreken.
Binnenkort zal ik samen met minister Van Mechelen de aanzet geven om de eerste resultaten op gang te brengen. Ik denk dat we op zeer korte termijn een kleine 10 percent van die 7.000 hectare beschikbaar kunnen stellen. Dat is dus ongeveer 600 tot 700 hectare. Dat staat trouwens ook in ons Actieplan Ondernemen. Onmiddellijk daarna zullen we alles in het werk stellen opdat die 7.000 hectare niet alleen virtueel maar ook meteen reëel beschikbaar worden. Dat is onze hoofdopgave die we nu in de loop van de komende weken en maanden moeten vervullen. Dat bedoel ik met ruimte om te ondernemen.
Ik herhaal nogmaals : op dat vlak zitten we met een hypotheek zoals we die hebben gekend. Ik hoop dat we op dat ogenblik ook vanwege alle collega's enige consequentie zullen ondervinden en dat ze de daad bij het woord te voegen zodat we uiteindelijk resultaten kunnen boeken.
Op de vraag om uitleg van mevrouw Van den Eynde wil ik het volgende antwoorden. Ik heb het daarnet al gezegd : voor- of tegenstanders, ik geloof dat niet. Er wordt natuurlijk nog over gediscussieerd. Onderdelen ervan moeten nog worden gespecificeerd. Dat heb ik daarnet al gezegd en dat is trouwens ook niet meer dan normaal.
Toen we dat actieplan opstelden, hadden we hoe dan ook de opdracht om uiteraard ook concreet te werk te gaan. Laten we ook daarover eerlijk zijn. Iedereen zegt dat de expansiesteun dringend aan herziening toe is. Het decreet dateert van 1970. Het is aangepast in 1995, en er zijn dan nog verschillende tussenaanpassingen.
Hoe dan ook, dat is het uitgangspunt, maar dat is eigenlijk een decreet dat zich vooral naar noodsituaties richt, naar een aantal toestanden waaraan ondertussen reeds wijzigingen zijn doorgevoerd. Mijn voorganger heeft, zoals u weet, de meertewerkstellingssteun vanaf 28 april 2000 laten verdwijnen. Andere aspecten, zoals ecologie en strategisch belang, blijven aanvaard. Europa heeft dat ook aanvaard. Dat deel is nu in uitvoering.
Een ander deel van de expansiesteun hebben we reeds lineair gericht naar de opleidingscheques. Daar zitten we nu al dicht bij de 200.000 aanvragen. We zullen daar zeker vooral de kleine en middelgrote ondernemingen meer bij betrekken. Het is immers nu al duidelijk dat vooral die KMO's daarop zeer positief reageren. Dat is een heel gunstig gegeven, want daar lag juist de deelname aan opleiding het laagst. Het is dus duidelijk een instrument dat beantwoordt aan het doel. Trouwens, voor een groot bedrijf is die som natuurlijk ook niet zo belangrijk, maar voor een KMO is dat wel degelijk een aanzienlijk bedrag.
U hebt gevraagd of ik niet ben teruggefloten door Wallonië en door mijn collega. Daarop kan ik het volgende antwoorden. Wallonië beroept zich natuurlijk op het feit dat de vennootschapsbelasting op dit ogenblik nog altijd een federale materie is. Het zal dus belangrijk zijn dat we bij de totstandkoming van een volgende regering een deel van de vennootschapsbelasting als een instrument voor de regionale economie beschikbaar moeten stellen.
Dit heb ik trouwens ook in het actieplan onderschreven. Voor alle duidelijkheid : het gaat om een deel. De som is immers te groot om dat helemaal in één keer te bereiken. Daardoor zou er een onevenwicht ontstaan in de financiering op het federale niveau. Daar zal natuurlijk niemand voor tekenen.
We moeten het echter wel beschikbaar stellen, want een deel daarvan flexibel gebruiken, alnaargelang de noden in iedere regio, is een heel belangrijk uitgangspunt en een zeer adequaat middel om daarop antwoorden te geven. Nu is dat er niet, dus beroept men zich daarop om te stellen dat het nu nog niet voor herziening vatbaar is.
Daarna hebben we een lijst gemaakt van mogelijkheden. Iedereen applaudisseert als wordt gezegd dat de lineariteit moet worden bevorderd. Niet minder dan 97,4 percent van onze bedrijven zijn kleine en middelgrote ondernemingen. Die KMO's komen bij het dossier expansiesteun van het verleden en het heden nauwelijks aan hun trekken. Het gaat hier immers om het begrip kleine en middelgrote ondernemingen naar Belgische normen, dus 50 werknemers. Over die normen spreken we. Die komen daar dus nauwelijks of niet voor in aanmerking. Welnu, iedereen applaudisseert voor lineariteit, totdat men natuurlijk komt bij de toepassing ervan. Dan luidt het dat het niet mag via de gemeentebelasting, want men mag niet aan de gemeentelijke autonomie raken. Daarvan moeten we dus afblijven.
We kunnen het dan nog doen via het aandeel onroerende voorheffing, dat naar Vlaanderen gaat. U hebt die denkpiste kunnen bestuderen in ons actieplan, want die hebben we grondig laten onderzoeken. Als ik dat had gedaan, zou u echter de eerste zijn om mij terecht te verwijten dat dit geen instrument is voor de kleine en middelgrote ondernemingen, maar dat het vooral voor de grote bedrijven een interessant instrument zou zijn geweest. Het overgrote deel hiervan wordt immers bijeengebracht door de grote bedrijven, en niet door de kleine en middelgrote ondernemingen.
We moesten dus een instrument zoeken. Daarom hebben we onder meer gezocht in de ecorichting, waar elk bedrijf volgens een bepaald bedrag wordt belast. In het begin werd daar veeleer negatief over gedacht, maar nu is een en ander toch wel al in beweging. De administraties van Economie en Milieu zitten momenteel samen om te zien hoe we een uitweg kunnen vinden en hoe we dus de lineariteit een concrete vertaling kunnen geven om zo tegemoetkoming te vinden.
Ik heb al gezegd dat we dat in elk geval al voor een bedrag van 30 tot 35 miljoen euro willen doen. Dan hebben we nog altijd een strategische reserve waarmee we bepaalde belangrijke dossiers kunnen behandelen. We willen hoe dan ook de en-en-situatie openhouden, maar een groter deel nog willen we voorbestemmen voor lineaire lastenverlagingen, waardoor alle bedrijven zich daarbij betrokken voelen.
Deze elementen zijn nog in beweging. Ik hoop daar op zo kort mogelijke tijd onderuit te komen, om dan concrete voorstellen aan de Vlaamse regering en hier aan het Vlaams Parlement te kunnen doen. Die kunnen dan leiden tot de toepassing van wat ik hier heb gezegd.
Ik vat samen. Ik ben het niet eens met de opmerking van de voorzitter dat de aanpassing van de vennootschapsbelasting betwistbaar is. De praktijk zal aantonen dat dit alleen maar voordelen heeft. Investeren in Vlaanderen heeft de aantrekkelijkheidsgraad van Vlaanderen in het buitenland onderzocht. Een van de belangrijkste negatieve aspecten en wat altijd bovenaan de lijst staat, was de vennootschapsbelasting van meer dan 40 percent. We hebben die verminderd tot iets minder dan 34 percent. Bovendien is het rulingsysteem ingevoerd, maar dat is te ingewikkeld om hier in kort uit te leggen. Dat zorgt ervoor dat we nu op hetzelfde niveau als Nederland staan.
Ik ben er trouwens van overtuigd dat dit een instrument zal zijn dat vooral voor de kleine en middelgrote ondernemingen soelaas kan brengen. De werkgeversorganisaties en de vertegenwoordigers van de KMO's delen uitdrukkelijk die mening. Onlangs nog heb ik vertegenwoordigers van de sector van de wasserijen ontvangen. Ze vreesden dat vele zaken niet meer in aanmerking zouden komen voor belastingaftrek. Hun informatie was totaal fout, en mijn federale collega, minister Reynders, en ikzelf hebben dat rechtgezet. Er worden overigens al verhalen verspreid dat de vermindering van de vennootschapsbelasting veel te positief is voor de bedrijven en in de begroting een gat van ettelijke miljarden frank zal slaan. Ik stel voor dat we de effecten van die verlaging tot ontplooiing laten komen. Dan zullen we ervaren dat het een uitermate positieve zaak is.
Hoewel het niet mijn bevoegdheid is, hoop ik dat we nog andere maatregelen kunnen nemen om de loonkosten te verlagen. Dat moet ertoe bijdragen een gunstiger fiscaal klimaat te creëren en nieuwe investeringen aan te trekken. Als men 'a' zegt, moet men evenwel ook 'b' zeggen. Als men de concurrentiekracht van de ondernemingen wil vrijwaren, mag men niet herhalen wat er met de eerste ronde van de loonkostenverlaging is gebeurd. Toen werden we het slachtoffer van de schaarste op de arbeidsmarkt. Vele sectoren zijn toen gezwicht voor de looneisen van de werknemers. In vele sectoren is er een loonsverhoging met 8 percent doorgevoerd. Dat heeft in een klap de hele loonkostenverlaging tenietgedaan. Bij gelijkaardige operaties moet men de loonnorm strikt handhaven, zo niet staan we voor een mission impossible.
Onlangs kreeg ik vertegenwoordigers van een groot autobusbedrijf op bezoek. Ze riepen de schaarste op de arbeidsmarkt in om te stellen dat er in hun CAO loonsverhogingen moesten worden toegestaan om problemen met de werknemers te vermijden. Ze hebben toen een loonsverhoging met 8,5 percent toegestaan. We moeten daaruit lessen trekken. De activiteitsgraad moet worden verhoogd en de competitiviteit moet worden verbeterd. Dat moet dan weer worden gekaderd in het Actieplan, dat geen evangelie is maar een verbintenis om op korte termijn de economische slagkracht van Vlaanderen te verbeteren.
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik ben zeer blij met de vakkundige leiding van de commissievoorzitter, die ons de ruimte geeft om over deze interpellatie grondig te discussiëren. Het antwoord van de minister was uitgebreid. Ik herhaal wat ik al heb gezegd : het sluitstuk van een goed beleid is de economie. We beginnen met een goede diagnose : het Actieplan, dat slaat op de toestand vandaag en morgen. Als we kijken naar de volgende zittingsperiode, hebben we het over de prognose. Als N-VA'er en oppositielid heb ik gezegd dat dit Actieplan op zichzelf goed is. Over het cruciale luik van de economie wordt erkend dat we niet over de hefbomen beschikken die we nodig hebben om een goed beleid te voeren. We onderzoeken echter onze troeven en spelen ze naar best vermogen uit. We duiden onze pijnpunten aan en proberen die te remediëren. Ik ga daarmee akkoord.
De heer Laverge wil ik zeggen dat economie en econometrie altijd te maken hebben met cijfers. In alle eerlijkheid zeg ik u hier wat ik al jaren tegen mijn studenten zeg : met statistieken en de bijbel kan men alles bewijzen. Toch is het nodig om ook de cijfermatig uitgedrukte realiteit naar waarde te schatten. Met de voorliggende diagnose kan men het zonlicht niet ontkennen. Nu al weet iedereen die niet ziende blind is dat we met schaarste kampen. Twee of drie jaar geleden was dat het geval voor de informatici, de ingenieurs en de laboranten. Vandaag zijn alle beroepen -voor hooggeschoolden en laaggeschoolden knelpuntberoepen. De schaarste op de arbeidsmarkt leidt tot looneisen. Men vraagt 8,5 percent, en men zal dat ook betalen. Morgen zal dat niet anders zijn. Dat is een van de redenen waarom almaar minder buitenlandse investeerders hier nog aan de slag willen. De schaarste zorgt ervoor dat we onze voordelige concurrentiepositie snel kwijtspelen.
Ik speel geen laag bij de gronds politiek spelletje als ik zeg dat ik meer geloof in u en in minister Vanderpoorten dan in minister Landuyt. Minister Landuyt is op basis van zijn bevoegdheden verplicht te remediëren. Afgezien van enkele uitzonderingen is het te laat als hij optreedt. Daarom is het veel beter dat minister Vanderpoorten preventief optreedt. In het Actieplan staat enigszins cryptisch dat de minister de middenstandsopleiding wil bevorderen. De minister wil dat in mei onder de aandacht brengen. Ik vind dit een goed denkkader om in te spelen op ondernemerschap.
Tot slot kom ik tot het laatste punt. Het Actieplan is een diagnose tot 2003. Ik heb er een prognose willen aan breien door dit pijnpunt onder de aandacht te brengen. Onze regering en de federale regering maken zich sterk dat we alles op alles moeten zetten met het oog op de werkzaamheidsgraad. Ik wil dit best onderschrijven, maar de dag dat er een tekort bestaat aan werkkrachten, mag men de werkzaamheidsgraad, die geambieerd wordt op 70 percent, op 120 percent zetten. Men kan dan toch niet meer voldoen aan het creëren van meerwaarde aan de economie. Dit is cruciaal. De werkzaamheidsgraad op zich moet toenemen, maar men wordt omgekeerd gepakt door immense tekorten die op komst zijn. U hebt gelijk, het is een prognose, maar toch hoop ik dat de regering dit in gedachten zal houden.
De voorzitter : De heer Schuermans heeft het woord.
De heer Eddy Schuermans : Mijnheer de minister, als gewezen voorzitter van de betreffende commissie weet u dat voor wat de inventaris van bedrijventerreinen betreft, we niet over goede cijfers beschikken. Men baseert zich op verouderde cijfers, die weinig melding maakten van kwalitatieve aspecten van bedrijventerreinen. Ik ben er echter niet zo pessimistisch over vermits ruimtelijke planning steeds meer een dynamische planning wordt. Nu ligt een decretaal instrument voor om een aanpassing van het structuurplan mogelijk te maken. Ik neem aan dat de voorbereidingen, zoals voorzien is, al zijn opgestart. U zou aan ons een partner hebben om op een objectieve manier te bekijken wat vandaag kan aangegeven worden op het vlak van ruimtelijke planning en de nood aan bedrijfsruimte.
Voor de vennootschapsbelasting denk ik dat u de binnenlandse en de buitenlandse bedrijven en ondernemers wilt blij maken met een dode mus. U moet mij eens uitleggen welk voordeel men kan hebben aan een operatie met tarieven van de vennootschapsbelasting als men van meet af aan zegt dat dit budgettair volledig wordt gecompenseerd. Als dat zo is, komt het geld van ergens anders. En van waar komt het geld? Voor negentig percent uit Vlaanderen omdat de compensatie vooral gevoerd wordt door het niet langer fiscaal aftrekbaar maken van milieuheffingen. U neemt met de ene hand terug wat u met de andere geeft. Dit is vooral een voordeel voor Wallonië waar de aanpassing van de tarieven wel wat zal betekenen. De Vlaamse bedrijven zullen het gelag betalen. U zegt dat de werkgeversorganisaties zeer enthousiast zijn, maar die zijn er helemaal niet over te spreken. Ze zijn dit wel over het aspect van de tarieven voor de vennootschapsbelasting, maar niet over de budgettaire compensaties in de richting van het niet langer aftrekbaar maken van een aantal posten, waaronder de milieuheffingen.
De voorzitter : Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. De voorbeelden over de wasserijen en het busbedrijf, bewijzen dat er nog veel onduidelijkheid bestaat op het terrein. Het is interessant dat vandaag extra duidelijkheid werd gecreëerd.
Ik vind uw plan zeer ambitieus, en dat mag en moet ook. De vermindering van de administratieve druk is zeer belangrijk net zoals het creëren van bijkomende bedrijventerreinen en het promoten van middenstandsopleidingen. Het verbeteren van het sociaal statuut van de zelfstandige maar ook de vennootschapsbelasting zijn federale materies. Het is belangrijk dat u bij uw federale collega's steun zoekt voor uw Actieplan en het dan ook kan worden uitgevoerd.
Onze fractie kijkt uit naar de uitwerking van het Actieplan. Dan kunnen we dit in 2003 evalueren en verder uitwerken.
De voorzitter : De heer Laverge heeft het woord.
De heer Jacques Laverge : Mijnheer de minister, ik richt me even tot mijn charmante regionale collega, de heer Vandenbroeke. Ik ben gevoelig voor de problematiek van een tekort aan arbeidskrachten. Dat heeft natuurlijk veel effecten, bijvoorbeeld op de loonkost. De discipline bij loononderhandelingen is niet van die aard dat het algemeen belang in acht wordt genomen. Er wordt alleen naar individuele belangen gekeken. Mijnheer Vandenbroeke, het verbaast me dat u stiekem de minister aanspoort om een strategisch plan te ontwikkelen voor een migratiebeweging. Hoe zou men het grote tekort anders aanvullen?
De heer Chris Vandenbroeke : Ik heb een oplossing, maar ik wil een antwoord van de minister horen.
De voorzitter : Ik wil graag afronden. Momenteel gaan er meer arbeidsintensieve ondernemingen dan er komen. De voorbeelden zijn legio. Als er wordt geïnvesteerd, is dit niet in arbeidsintensieve bedrijven.
Ten tweede, de minister gaat ervan uit dat de eerste ronde van het verlagen van de loonkost gelijk staat met bevriezen van de lonen. Men heeft geprobeerd de loonkost te verlagen, maar men heeft niet gezegd dat dit gekoppeld is aan een bevriezing van de lonen. Door het verlagen van de loonkost, konden sommige sectoren vragen die hangende waren, inlossen. Daardoor had men zogezegd een nuloperatie.
Er is tot slot een eenheid van kas op alle bestuursniveaus, een eenheid van inkomsten en van uitgaven. Dat betekent dat de financiering van de voordelen die men geeft vanuit een andere sector zullen moeten komen, hetzij via besparingen, hetzij via verhogen van inkomsten, tenzij men kan bewijzen dat het voordeel door de sector zelf wordt bijgepast of dat de verlaging van de vennootschapsbelasting zichzelf kan financieren. Maar daarvan ben ik niet overtuigd.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer Schuermans, de besparing door de niet-aftrekbaarheid van milieuheffingen is maximum 10 percent van wat men heeft vooropgesteld in de vennootschapsverrekening. Ik ben ervan overtuigd dat de vennootschapsbelasting als dusdanig heel aantrekkelijk zal zijn. Het vergt wel een heel andere mentaliteit van onze fiscale ambtenaren, waarbij ze op een flexibele manier zoals in Nederland gebeurt, een heel stuk lager kunnen gaan. In Nederland komt men in sommige gevallen tot zelfs minder dan 25 percent. Het moet perfect kunnen dat door de ruling omwille van de belangrijkheid van de tewerkstelling en van de investering, de belasting een heel stuk naar beneden kan.
Mevrouw Van den Eynde, met betrekking tot de gemeentebelasting blijkt uit de cijfers van 1999 dat 16 gemeenten nog belasting heffen op tewerkgesteld personeel, 41 gemeenten op barpersoneel, 117 gemeenten op drijfkracht. In 1998 is er meer dan 20 miljard geïnd aan die belastingen. Daarom was het een belangrijk denkkader om de druk naar beneden te halen. Het was niet mogelijk omdat de gemeenten op hun autonomie staan. We zullen wel een sensibiliseringscampagne doorvoeren ter gelegenheid van de verhoging van het Gemeentefonds om de gemeenten onder morele druk te zetten om ten minste de belasting op tewerkgesteld personeel af te schaffen. Het is een indecente belasting en dus absoluut onaanvaardbaar. Ten tweede willen we ook de bedrijfsheffing naar beneden halen.
Tot slot, mijnheer de voorzitter, in de nota Kleurrijk Vlaanderen staat een artikel van de heer Vandenbroeke, getiteld 'Investeren in onderwijs is de evidentie zelve'.
De voorzitter : Het incident is gesloten.