Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 14/06/2001
Interpellatie van de heer Eloi Glorieux tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de realisatie van de Kyotodoelstellingen in Vlaanderen
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Glorieux tot de heer Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de realisatie van de Kyotodoelstellingen in Vlaanderen.
De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit is het vervolg van een interpellatie die ik een tweetal weken geleden in de Commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden richtte tot de minister-president. Hij beantwoordde reeds enkele vragen en verwees me door naar u voor de andere vragen.
In december 2000 heeft de regering zich ertoe verbonden een voorbeeldrol te spelen bij het realiseren van de Kyotodoelstellingen. Men benadrukte toen dat de rol van het Vlaams Gewest heel belangrijk is, vooral omdat Vlaanderen volgens het rotatieprincipe tijdens het Belgische voorzitterschap het voorzitterschap van de Europese ministerraden zal waarnemen. Alleen al voor ons imago is het belangrijk dat we in dit verband een voorbeeld zijn in Europa.
Sindsdien is er internationaal een en ander gebeurd. Het derde assessmentrapport van het IPCC, het Internationale panel van klimaatdeskundigen, is verschenen. Daarin wordt duidelijk gemaakt dat men de opwarming van de aarde onvoldoende heeft ingeschat. Er is nu meer inzicht in de oorzaken ervan, en nu blijkt de situatie ernstiger dan voorheen gedacht werd. Alle geplande maatregelen en de doelstellingen op basis waarvan het Kyotoprotocol tot stand was gekomen, zijn ondertussen min of meer achterhaald. Volgens de meest recente wetenschappelijke inzichten zijn strengere maatregelen nodig.
Ook is in de VS met de heer Bush een nieuwe, conservatieve president aan de macht gekomen. Wat zijn land betreft, heeft hij het protocol opgeblazen, hoewel de VS jarenlang grotendeels de pen hebben vastgehouden om het protocol op maat van het Amerikaanse bedrijfsleven te snijden. De voorbije dagen is er heel wat protest geweest, zowel bij ons als in andere landen, tegen die gang van zaken. Het is dan ook belangrijk te komen tot een eensgezind EU-standpunt. Eens te meer is de rol van België en de gewesten hierin uitermate belangrijk.
Ik heb bij de minister-president dan ook aangedrongen op het versnellen van het ratificatieproces. We moeten immers streven naar een stabilisatie van de CO2-uitstoot tegen 2005, zodat er tegen 2010 sprake kan zijn van de reële reductie waartoe we ons verbonden hebben in het Kyotoprotocol. Het is belangrijk dat alle sectoren daarbij worden betrokken. We zullen maatregelen moeten nemen op het niveau van de gezinnen, van het verkeer, van de KMO's, van de energie-intensieve bedrijven, van de energiesector zelf. We zullen het ons waarschijnlijk niet kunnen veroorloven om een sector vrij te stellen, tenzij we concreet aangeven in welke andere sectoren we een inhaalbeweging zouden doen om dit te compenseren. We zullen dus een scala aan maatregelen moeten uitwerken, die de verschillende bevoegdheidsgrenzen tussen de federale en de gewestelijke overheid zullen overstijgen, net als de grenzen tussen diverse beleidsdomeinen. Mijn interpellatie was weliswaar gericht aan de minister-president en minister Stevaert, maar elke minister heeft binnen zijn beleidsdomein wel aanknopingspunten met deze problematiek. Dan denk ik bijvoorbeeld aan ontwikkelingssamenwerking. Dit speelt ook een rol bij de vraag hoe we de flexibele mechanismen zullen invullen onder het Kyotoprotocol. Ook sectoren als leefmilieu en landbouw zijn hier van belang.
Ik hoop dat de minister het zal weerleggen, maar voor zover ik er een zicht op heb, zullen we met de geplande maatregelen onze doelstellingen niet bereiken. We zullen dus nieuwe maatregelen moeten uitwerken en eventueel geplande maatregelen verfijnen of strenger maken.
Ik wil even stilstaan bij de maatregelen van de benchmark-convenants voor de energie-intensieve sectoren. Het is de bedoeling dat ze zich er via een convenant toe verbinden om tegen 2012 binnen hun sector tot de meeste energie-efficiënte ter wereld behoren. In ruil daarvoor zouden ze worden vrijgesteld van een mogelijke CO2-energietaks. Dat is een goede doelstelling. Ik ben zeker geen tegenstander van de benchmark-convenants, maar ik vrees dat ze weinig of geen resultaat zullen opleveren in de vorm van een reële CO2-reductie. Het is dus heel belangrijk dat een dergelijke convenant ook concrete resultaatsverbintenissen zou bevatten. Kan dit niet in de vorm van een concrete absolute CO2-reductie die wordt opgelegd, dan zou er toch minstens een concrete resultaatsverbintenis moeten zijn inzake energie-efficiëntie. Gisteren brachten we een zeer interessant bezoek aan BASF. Ik heb er veel geleerd over de bezorgdheid die leeft bij die mensen. Toen het evenwel ging over de convenants, verklaarden ze dat het enige bedrijf ter wereld waarmee ze zich echt konden vergelijken inzake energie-efficiëntie, BASF Ludwigshafen was. Als ik dat hoor, heb ik niet al te veel vertrouwen in de mate waarin men dit eerlijk zal spelen. Het is niet omdat er geen bedrijf in de wereld bestaat dat energie-efficiënter is, dat het niet energie-efficiënter kan.
Ik verwijs nogmaals naar het voorbeeld van de oliecrisis van 1973. Een wagen die twee jaar na die oliecrisis op de markt werd gebracht, gebruikte gemiddeld 2 liter minder dan voordien. Deze technologie had men niet plots uitgevonden : die bestond voordien ook al. Nu was er een economische drijfveer om die technologie daadwerkelijk te gebruiken, wat men dan ook heeft gedaan. Deze resultaatsverbintenis is dus heel belangrijk, met een eventuele CO2-energietaks als stok achter de deur.
Het is natuurlijk de bedoeling dat men die niet moet betalen door aan de resultaatsverbintenissen te voldoen. Ik heb alle begrip voor de terechte bekommernissen die leven in het bedrijfsleven, en zeker in de energie-intensieve sectoren. Daartegenover staat dat een heleboel vooraanstaande rapporten en studies duidelijk aangeven dat het niet-nemen van maatregelen veel meer schade zal toebrengen, zeker op middellange of lange termijn, aan de samenleving in haar geheel, dus ook aan het bedrijfsleven, aan het ecosysteem, en aan het hele maatschappelijk bestel, dan het nu opleggen van maatregelen die op korte termijn niet zo prettig zijn.
In mijn interpellatie waren oorspronkelijk zeven vragen opgenomen. De minister-president heeft er echter al een aantal van beantwoord, zodat ik me nu zal beperken tot de vragen die het dichtst aanleunen bij de bevoegdheden van minister Stevaert.
Wat is de huidige status van het Vlaams klimaatplan en het CO2-richtbeleidsplan? Uit de pers heb ik begrepen dat het federaal klimaatplan, dat bedoeld was voor 1 juli, naar oktober is verschoven. Hoe zit het met het onze? Is al geweten of de maatregelen die daarin zijn opgenomen, ons ook echt zullen leiden tot het gewenste resultaat, namelijk de concrete realisatie van onze CO2-reductiedoelstelling? Weten we al concreet welk CO2-reductiepotentieel verwacht mag worden van de benchmarkingconvenanten? Hoe staat u tegenover het koppelen van de concrete resultaatsverbintenissen daaraan?
Op welke wijze zullen we in Vlaanderen de flexibele mechanismen uit het Kyotoprotocol, de gezamenlijke actie, de joint-implementation met de ex-Oostbloklanden, de schone ontwikkelingsmechanismen met de derdewereldlanden, de emissiehandel, enzovoort toepassen? In hoeverre zal Vlaanderen daar gebruik van maken om de Kyotodoelstelling van een reductie van 7,5 percent te bewerkstelligen?
De voorzitter : De heer Malcorps heeft het woord.
De heer Johan Malcorps : Gisteren hadden we een interessante ontmoeting, waaruit bleek dat de industrie, en zeker de chemische industrie, al de nodige inspanningen heeft gedaan op het vlak van energie-efficiëntie, en in de toekomst nog meer inspanningen zal leveren, ook met betrekking tot andere broeikasgassen, zoals N2O-lachgas - waarvan men de uitstoot met 25 percent wil terugdringen. We vernamen echter ook dat dit ruimschoots gecompenseerd zal worden door de toename van de productie. De last zal dus verlegd worden naar andere sectoren om mogelijk te maken dat men verder blijft groeien en winst maken. Daarmee heb ik het moeilijk.
Er wordt een totale vrijstelling van CO2-energietaks verleend bij het halen van een bepaalde energie-efficiëntie, maar tegelijk zal ruim meer CO2 en andere broeikasgassen worden uitgestoten als gevolg van de te verwachten toename van de productie. Dat klopt niet, vooral niet omdat we ook bij de gezinnen zullen moeten aankloppen, en maatregelen zullen moeten nemen met betrekking tot wagens en huisverwarming. Daar zullen we de lasten veel hoger moeten leggen dan in de industrie, die zogezegd ongestoord verder moet blijven groeien.
De milieubeweging heeft gisteren het idee gelanceerd om, naast duidelijke reductiedoelstellingen voor CO2 , niet een volledige vrijstelling van energietaks te verlenen, maar slechts 80 percent, of om ze te koppelen aan emissierechten, enzovoort. Er moet in elk geval gezocht worden naar een rechtvaardiger oplossing.
De voorzitter : Minister Stevaert heeft het woord.
Minister Steve Stevaert : Mevrouw de voorzitter, collega's, in antwoord op deze vraag verwijs ik in eerste instantie naar de antwoorden op de vragen die hierover werden gesteld, respectievelijk aan minister Dua in de commissie voor Leefmilieu op 30 november 2000 en aan de minister-president in de commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden op 14 december 2000.
Het is de expliciete wens van de Vlaamse regering om Vlaanderen internationaal in de klimaatonderhandelingen duidelijk zichtbaar te maken en de participatie van Vlaanderen aan de multilaterale besluitvorming te versterken. Het voorzitterschap van de Europese Unie vormt een zeer belangrijke uitdaging. België zal vanaf de tweede helft van 2001 de onderhandelingen moeten voeren over het klimaatbeleid in de Europese Unie.
Het afronden van het ratificatieproces krijgt van de Vlaamse regering absolute prioriteit. Daartoe besliste zij op 20 april 2001 om een Taskforce Klimaatbeleid Vlaanderen op te richten. Binnen dat kader zal er eveneens een Klimaatbeleidsplan Vlaanderen worden opgesteld.
De opdracht van deze Taskforce bestaat onder meer uit het opmaken van een Klimaatbeleidsplan Vlaanderen en de inschatting van de menselijke en financiële middelen om een efficiënte uitwerking ervan te garanderen ; het procesmatig opvolgen en bijsturen van de opmaak en uitvoering van een Nationaal Klimaatplan met het oog op de specifieke noden van Vlaanderen ; het opvolgen van het ratificatieproces van het Protocol van Kyoto conform de beslissing van de Vlaamse regering van 8 december 2000 ; het rapporteren van de vastgestelde vooruitgang aan de Vlaamse regering op basis van een betrouwbare monitoring ; en de voorbereiding van het Vlaams beleidsstandpunt betreffende het nationaal en internationaal klimaatbeleid.
In de Taskforce Klimaatbeleid Vlaanderen zitten vertegenwoordigers van alle betrokken kabinetten, administraties en openbare instellingen. Het secretariaat ervan wordt gemeenschappelijk waargenomen door zowel de energie- als de milieuadministratie. Dit engagement, de inzet van middelen en de methodologische aanpak moeten garanderen dat de Vlaamse regering het Kyotoratificatieproces zo snel mogelijk zal kunnen afhandelen.
Het ratificatiedossier heeft reeds een positief advies van de Inspectie van Financiën en een begrotingsakkoord verkregen. Eerstdaags wordt het dossier voorgelegd aan de Vlaamse regering voor een principiële goedkeuring en voor de aanvraag van een advies van de Raad van State.
Het Vlaams klimaatbeleid wordt momenteel gecoördineerd door de Taskforce Klimaatbeleid. De bevoegdheden voor rationeel energiegebruik, promotie van hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling situeren zich bij mij als Vlaams minister bevoegd voor het energiebeleid. De emissiereductiemaatregelen voor niet-energiegebonden broeikasgassen liggen bij de Vlaamse minister van Leefmilieu. Voor bijkomende informatie verwijs ik naar het MINA-plan 2.
Zoals beslist op 20 april zullen alle maatregelen worden gebundeld in een Vlaams Klimaatplan. De tussentijdse mijlpalen zullen worden vastgelegd door de Taskforce Klimaatbeleid Vlaanderen. Het Vlaams Klimaatplan zal aangeven in welke mate de exclusief Vlaamse maatregelen invulling kunnen geven aan de Vlaamse stabilisatiedoelstelling voor 2005. Verder zal er een langetermijnvisie worden weergegeven, die betrekking heeft op de reductiedoelstelling van 7,5 percent voor de periode van 2008 tot 2012 en de ontwikkelingen in de periode daarna.
De Taskforce Klimaatbeleid Vlaanderen heeft tevens tot taak de nodige bijkomende acties voor te stellen om de beleidstekorten op te vullen die betrekking hebben zowel op 2005 als op de periode 2008-2012. Het staat nu al vast dat deze doelstellingen niet gehaald kunnen worden zonder dat er gezamenlijke acties worden ondernomen met de andere overheden.
Voor de concrete maatregelen die zullen worden opgenomen in het Vlaams Klimaatplan, zal er in eerste instantie gesteund worden op het voorbereidende werk dat al geruime tijd geleverd wordt voor de Vlaamse regering. Voor wat betreft de energiegebonden CO2-emissies, dient hier verwezen te worden naar het recentste CO2/REG-beleidsplan 1999 dat een niet-limitatieve opsomming geeft van de meest haalbare acties en maatregelen om CO2-reducties te bereiken. Het vooruitgangsrapport aangaande de uitvoering ervan werd op 15 december 2000 aan de Vlaamse regering voorgelegd. Ook voor de andere broeikasgassen zullen er in het Vlaams klimaatplan een aantal mijlpalen worden ingebouwd door integratie en uitdieping van de bestaande reductieplannen.
De CO2-emissies in een business-as-usual-scenario bedragen 82 197 kiloton in 2005. De stabilisatiedoelstelling betekent een CO2-uitstoot in 2005 van 69.437 kiloton of een doelstelling van 12.760 kiloton minder. Benchmarking kan in 2005 een primaire energiebesparing van 4 petajoule opleveren in de ijzer- en staalsector, 1,6 petajoule in de chemie en 0,8 petajoule in de papier- en kartonsector. Uitgaande van de brandstofmix in 1999, worden deze cijfers omgerekend naar een totale vermeden CO2-uitstoot van 410 kiloton. Concreet betekent dat 206 kiloton tengevolge van brandstofbesparing en 204 kiloton tengevolge van elektriciteitsbesparing. Deze 410 kiloton vertegenwoordigt dus iets meer dan 3 percent van de stabilisatiedoelstelling of iets meer dan 3 percent van -12.760 kiloton. Voor een bijdrage aan de -7,5 percentdoelstelling in de periode 2008-2012 dienen de onderhandelingen met bijkomende sectoren en bedrijven te worden afgewacht.
Zoals beslist op 8 december 2000 zal de Vlaamse regering maatregelen nemen om tot een verdeling van de Belgische reductiedoelstelling van 7,5 percent over de drie gewesten te komen. Daarbovenop werd op 20 april 2001 beslist dat er gelijkwaardige lastenverdeling of ´burden sharing´ tussen de gewesten noodzakelijk is voor het voeren van een kostenefficiënt emissiereductiebeleid voor broeikasgassen in België. Om de stabilisatiedoelstelling van 2005 te bereiken, stelt de Vlaamse regering verder als randvoorwaarde dat de federale overheid voldoende begeleidende maatregelen neemt op het vlak van energie, transport en fiscaliteit.
De Vlaamse regering vraagt tot slot om een eventuele CO2-energietaks te bepalen in functie van de hoeveelheid broeikasgassen of in functie van het energieverbruik die de door het gewest vastgelegde doelstellingen inzake respectievelijk emissies of energie-efficiëntie overschrijden.
In het kader van de taskforce zal er een insteek geleverd worden aan de Vlaamse regering om aan te geven welke denksporen Vlaanderen hieromtrent moet overwegen en welke politieke verantwoordelijkheden er op dat vlak moeten worden geactiveerd. Terzake ondersteunt België het huidige EU-standpunt waarbij de flexibele mechanismen voor maximaal 50 percent kunnen worden aangewend om de emissiereductiedoelstelling te halen.
De nodige gezamenlijke beslissingen hieromtrent werden genomen op een aantal interministeriële conferenties. Zo werd op de interministeriële conferentie Leefmilieu van 16 juni 2000 beslist de respectieve ratificatieprocedures op te starten. Hierop volgend werd op de interministeriële conferentie Leefmilieu van 14 december 2000 beslist dat er eveneens een finaal nationaal klimaatplan - inclusief de gewestelijke inbreng - klaar moet zijn tegen eind juni 2001.
Om uitvoering te kunnen geven aan dit nationaal klimaatplan besliste de interministeriële conferentie Leefmilieu ook om de interkabinettenwerkgroep te belasten met het uitwerken van een ontwerp van samenwerkingsakkoord dat de uitvoeringsmodaliteiten tussen de federale en gewestelijke overheden moet regelen. Deze gezamenlijke acties geven aan dat zowel in een Vlaamse als Belgische context vaart wordt gezet achter de ratificatie van het Kyotoprotocol om tegen de start van het Belgisch EU-voorzitterschap met meer gewicht de verdere besprekingen over de concretisering ervan te kunnen aanpakken.
De redenering van de heer Malcorps klopt. We moeten daarbij steeds vertrekken van het feit dat we de doelstellingen moeten halen. We mogen ons niet te eng vastpinnen op de instrumenten daartoe. Er moeten garanties en zekerheden zijn en de verbintenissen moeten resultaat opleveren. De middelen daarvoor kunnen gemengd zijn.
De voorzitter : De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux : Ik dank de minister voor zijn antwoord. Het is zeer belangrijk dat het ratificatieproces snel wordt voortgezet. Er moet ook inzicht verworven worden in het wat en het hoe van het bereiken van de doelstellingen. Dat is een uiterst belangrijke opdracht en moet op de meest sociale manier gebeuren. Daarom is het belangrijk om de inzichten van het federaal Planbureau in het achterhoofd te houden. Dat heeft berekend dat een eventuele invoering van een CO2-energietaks gekoppeld aan het verlagen van de sociale lasten op het niveau van de ons omringende landen met inbegrip van de energie-intensieve industrieën, ons netto zo'n 3000 extra jobs kan opleveren.
De problematiek is zodanig belangrijk dat we het ons niet kunnen veroorloven om er met de pet naar te gooien. We moeten ons beleid afstemmen op het halen van de Kyoto-normen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.