Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 25/01/2001
Interpellatie van de heer Eloi Glorieux tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over maatregelen om het toenemende energieverbruik in de industrie terug te schroeven
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Glorieux tot de heer Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over maatregelen om het toenemende energieverbruik in de industrie terug te schroeven.
De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, uit het jaaroverzicht van de Beroepsfederatie van Producenten en Verdelers van Elektriciteit in België, dat enkele weken geleden werd gepubliceerd, blijkt dat het elektriciteitsverbruik tijdens het jaar 2000 in ons land met 3,1 percent toenam. Deze toename ligt een stuk hoger dan de gemiddelde toename met 2,3 percent tijdens de afgelopen vijf jaar, en wordt volledig toegeschreven aan het meerverbruik in de energie-intensieve industriële sectoren en wordt gelinkt aan de economische groei.
Toenemende industriële activiteit of economische groei hoeft echter niet onlosmakelijk met meer energieverbruik gepaard te gaan. Ondanks de ongetwijfeld wezenlijke inspanningen die de grote energie intensieve bedrijven de afgelopen jaren leverden om hun elektriciteitsverbruik te beperken, blijft er een belangrijk onaangeroerd rendabel potentieel aan energiebesparende maatregelen in de industrie. Dit is bijvoorbeeld duidelijk gebleken na de oliecrisis van 1973. Vermits energie-efficiëntie en energiebesparing, alhoewel op korte termijn winstgevend, niet de core business uitmaken van de industriële activiteit van deze bedrijven, vormen ze ook geen prioriteit als zich in tijden van economische groei extra investeringsmiddelen aanbieden. Die zullen dan eerder worden gebruikt om bijkomende productiecapaciteit te creëren, niet om de bestaande capaciteit energiezuiniger en dus winstgevender te maken.
Het Vlaams energiebeleid heeft twee belangrijke REG-doelstellingen gedefinieerd, namelijk enerzijds het verminderen van het energieverbruik in de residentiële sector in 2004 tegenover het referentiejaar 1998 en anderzijds de toename van de energie-efficiëntie in de industrie en de dienstensector in 2004, eveneens tegenover het referentiejaar 1998.
Tegelijkertijd heeft Vlaanderen - in het kader van de Kyoto-akkoorden en van het Belgisch EU-voorzitterschap - zich ertoe verbonden om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2008-2012 met 7,5 percent te reduceren tegenover het referentiejaar 1990. Vandaag zitten we mijlenver van deze doelstelling verwijderd, vermits onze broeikasgasuitstoot anno 2000 16 percent boven het niveau van 1990 lag. We hebben tussen nu en 2008-2012 dus een inhaaloperatie van 16 plus 7,5 percent, dus 23,5 percent, voor de boeg.
Uit de cijfers van Beroepsfederatie van Producenten en Verdelers van Elektriciteit in België blijkt eveneens dat het energieverbruik in de residentiële sector in het afgelopen jaar stagneerde, mede dankzij de zachte gemiddelde temperaturen. Dit was echter onvoldoende om het meerverbruik in de industrie te compenseren. De tweede REG-doelstelling streeft trouwens enkel naar een verhoging van de energie-efficiëntie in de industrie, niet naar een absolute afname van het energieverbruik. In de praktijk leidde dit het afgelopen jaar tot een reële toename van het elektriciteitsverbruik met ruim 3 percent.
Om deze trend in de industrie af te zwakken, zullen benchmarkingsconvenants met de energie-intensieve sectoren worden afgesloten. Over de aard en doeltreffendheid van dergelijke matregelen bestaat evenwel onduidelijkheid en twijfel waarover ik reeds herhaaldelijk vragen heb gesteld.
Mijnheer de minister, hoe ver staat het met het afsluiten van benchmarkingsconvenants met de energie-intensieve sectoren? Wat is het concrete resultaat dat hiervan tegen 2004 wordt verwacht inzake toenemende energie-efficiëntie, absolute energiebesparing en impact op de broeikasuitstootbalans?
Dringen zich geen bijkomende maatregelen op om het blijvend toenemende energieverbruik door de industrie terug te schroeven?
Moet, met het oog op de noodzaak om de Kyoto-norm te halen, de doelstelling om de energie-efficiëntie te maximaliseren niet worden verscherpt naar een doelstelling die streeft naar een absolute afname van het energieverbruik, binnen het kader van een duurzame economische groei? We hoeven immers niet te evolueren naar een stagnatie of afname van de economische groei. Zo ja, welke maatregelen kunnen daarvoor worden uitgewerkt? Zo niet, in welke andere sectoren zullen dan inspanningen worden geleverd om het meerverbruik te compenseren : in de transportsector, de huishoudelijke sector of de dienstensector?
De voorzitter : De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts : Mijnheer Glorieux, deze commissie was vorige week te gast bij de firma Etap in Malle. Daar werd besproken hoe bedrijven het energieverbruik kunnen terugdringen. Jammer genoeg was daar niemand van de Agalev-fractie aanwezig. Daar had u kunnen horen dat bedrijven - en inzonderheid Etap - wel degelijk zoeken naar manieren om het energieverbruik terug te dringen.
De voorzitter : Minister Stevaert heeft het woord.
Minister Steve Stevaert : Mijnheer de voorzitter, collega's, de onderhandelingen van de Vlaamse industrie over benchmarking bevinden zich in een beslissend stadium voor enkele belangrijke energie-intensieve sectoren. De eerstvolgende maanden zullen intensieve gesprekken worden gevoerd met de sectoren ijzer, staal en scheikunde aan de hand van een ontwerptekst die achteraf aan de Vlaamse regering zal worden voorgelegd. Nog andere sectoren hebben hun belangstelling al laten blijken, namelijk de papier- en kartonsector en de voedingsector. Op 5 februari vindt het eerste overleg met de staal- en ijzersector plaats, eind februari met de scheikundesector.
De doelstelling van het Vlaamse benchmarkingconvenant is dat de procesinstallaties van de deelnemende bedrijven zo snel mogelijk tot de wereldtop in energie-efficiëntie behoren. Daarbij wordt als tijdslimiet het jaar 2008 vooropgesteld. Deze termijn kan eventueel worden verlengd tot uiterlijk 2012, via het doorvoeren van urgentiemaatregelen. Als tegenprestatie zal de overheid ernaar streven de deelnemende bedrijven vrij te stellen van een eventuele energietaks en geen productiebeperkingen opleggen.
Bedrijven die het benchmarkingconvenant ondertekenen moeten anderhalf jaar na de ondertekening een energiebesparingsplan voorleggen waaruit blijkt hoe ze de wereldtop zullen bereiken in 2008. Ze verplichten zich ertoe reeds in 2005 de belangrijkste maatregelen te hebben genomen die economisch rendabel zijn. Het gaat dan over maatregelen met een terugverdientijd van ongeveer 5 jaar. Dit vraagt een aanzienlijke inspanning op het vlak van investeringen voor energie-efficiëntie. De industrie verlangt normaal dat een energiebesparende investering wordt terugbetaald in 2 tot 3 jaar.
De afstand die elk bedrijf moet overbruggen om de wereldtop te bereiken, zal worden berekend door experts, op kosten van de industrie en onder toezicht van de overheid. Het geheel van de studie - het bepalen van de afstand tot de wereldtop en het opmaken van een energiebesparingplan - zal anderhalf jaar duren. Ondertussen weten we niet precies wat de afstand tot de wereldtop is. We kunnen dus niet berekenen hoeveel de absolute besparing in CO 2-uitstoot zal bedragen.
In Nederland heeft een studie van de universiteit van Utrecht uitgewezen dat het wegwerken van de achterstand tot de wereldtop overeenkomt met een energiebesparing van 60 petajoule of een vermindering van de huidige CO 2-uitstoot met 5 miljoen ton.
Het benchmarkingconvenant biedt de garantie dat de industriële productie gebeurt op de meest energie-efficiënte manier. Het absolute energiegebruik in de industrie is sterk gebonden aan de economische activiteit. Daarom zijn energie-efficiëntie cijfers veel correctere indicatoren van de energiebesparingsinspanningen die de industrie levert.
Een beperking van de absolute CO 2-uitstoot van de industrie in Vlaanderen zou de wereldvraag naar industriële producten niet doen verminderen. Aangezien de Vlaamse industrie haar productie zou moeten beperken, zouden andere landen deze productie overnemen. Als dit gebeurt op een minder energie-efficiënte manier, verliezen we tweemaal : eenmaal door verlies aan werkgelegenheid en welvaart in Vlaanderen en eenmaal door de verhoogde CO 2-uitstoot in een ander land.
Om die redenen meen ik dat het benchmarkingconvenant de best mogelijke oplossing biedt voor de welvaart en het milieu in Vlaanderen.
Een verbetering van het energie-efficiëntiebeleid betekent geen afname van het energieverbruik in absolute termen. Het is mogelijk dat de verbetering van de energie-efficiëntie de verhoging van het productievolume overtreft. In de industriële sectoren volgt de groei immers een cyclische beweging.
De beleidsdoelstelling is Vlaanderen op het vlak van energie-efficiënte productie-installaties tot de wereldtop te laten behoren. Eenmaal die positie is bereikt, is ook het haalbare bereikt. Ecologie en economie zijn dan met elkaar verzoend.
De energie-intensieve bedrijven kunnen er voor kiezen om niet aan de benchmarkingconvenants deel te nemen. Om hen te dwingen energie te besparen, moet energie voor hen duurder worden. Ik ben dan ook voorstander van een energietaks voor deze bedrijven.
Wat de Kyoto-verbintenissen betreft, wil ik nog even opmerken dat het energieverbruik in de industriële sector sedert 1990 minder is gestegen dan in andere sectoren. In de industrie is de CO 2-uitstoot ongeveer constant gebleven. Tussen 1990 en 1998 is de gemiddelde CO 2-uitstoot in Vlaanderen ondertussen wel met 11 percent toegenomen. De verbetering van de energie-efficiëntie is in de industrie al een feit. Als gevolg van de benchmarkingconvenants zal de energie-efficiëntie bovendien nog toenemen.
In het MIRA-rapport 1999 zijn projecties gemaakt van de CO 2-emissies voor de jaren 2000 tot 2010. De emissie van de industrie blijft min of meer constant. De toepassing van energie-efficiënte technologie compenseert de economische groei. De grootste emissiestijging situeert zich in de residentiële sector, in gelijkgestelde sectoren en in de transportsector.
Om de Kyoto-verbintenissen na te leven, moet de totale Vlaamse CO 2-uitstoot met 26 miljoen ton worden gereduceerd. Door toepassing van het Vlaamse CO 2-rechtsbeleidsplan kan een reductie van 12,2 miljoen ton worden bekomen. De vooropgestelde reductiedoelstelling kan met andere woorden niet door de in dit plan beschreven acties worden gerealiseerd. We dienen tevens de federale bevoegdheden inzake reductiemaatregelen maximaal in te vullen. Tegen het einde van juni 2001 moet een nationaal klimaatplan worden uitgewerkt. Het toepassen van de zogenaamde flexibele mechanismen kan in Europees verband tot een oplossing leiden.
De voorzitter : De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux : Hoewel ik de minister voor zijn antwoord bedank, blijf ik toch met enkele vragen zitten. Ten gevolge van de benchmarkingconvenants moet Vlaanderen tegen 2008 of 2012 tot de wereldtop behoren. Op dat ogenblik bevinden we ons echter in de periode dat de reductie al moet zijn gerealiseerd. Van de industrie moeten we blijkbaar geen al te grote bijdrage verwachten.
Er is hier gesproken over een mogelijke vrijstelling van de toekomstige CO 2-energietaksen voor bedrijven die zich op de benchmarkingconvenants richten. Dit baart me zorgen. Aangezien de doelstellingen op zich reeds zwakke resultaten in het vooruitzicht stellen, vraag ik me af of een dergelijke vrijstelling die perspectieven niet verder zal ondermijnen. Ik vind het geen goede zaak de bedrijven, die zelf slechts een weinig concrete bijdrage aan de reducties leveren, vrij te stellen van die energietaks. Deze vrijstelling zal hen niet motiveren om daadwerkelijke inspanningen te leveren.
Wat me ook zorgen baart, is dat de industrie de benchmarks zelf zal bepalen. Aangezien Vlaanderen heel weinig tot geen onafhankelijke experts kent, beschikken enkel de bedrijven over de noodzakelijke expertise. Er zijn immers geen experts die de productieprocessen kunnen doorlichten en energiebesparende maatregelen kunnen voorschrijven. In Nederland bestaan dergelijke onafhankelijke experts wel. Novem is hiervan een goed voorbeeld.
Het zou zinvol kunnen zijn om in de toekomst meer onafhankelijke experts in te schakelen. Zij kunnen ons een objectievere kijk op de zaak en betere resultaatsperspectieven bieden dan het huidige systeem. Hoewel ik blijf hopen, blijf ik ook sceptisch. Mijns inziens zullen de aangekondigde maatregelen niet volstaan.
De voorzitter : Minister Stevaert heeft het woord.
Minister Steve Stevaert : Ik zal proberen de zaken nog wat te verduidelijken. Wij hebben ook contacten met Novem. Aangezien de Vlaamse administratie niet over de nodige uitrusting beschikt, lijkt het me niet aangewezen om haar de controle op de bedrijven te laten uitvoeren. Dit zou bovendien tot een bureaucratisering leiden. In deze technisch zeer moeilijke materie dient de sector zelf te worden geresponsabiliseerd. Novem kan op dit vlak een partner zijn.
In het kader van de zelfresponsabilisering kunnen we mijns inziens wel kiezen voor een benchmarkingsysteem dat Vlaanderen bij de wereldtop zal doen behoren. Op die momenten dat het goed gaat met de economie, moeten we de bedrijven zover krijgen dat ze hun investeringen optimaal afstemmen op het energieverbruik. Indien dit lukt, hebben we reeds een hele stap gezet.
De prijsmechanismen zijn in dit verband zeer belangrijk. De mensen die slordig met energie omgaan, zullen meer moeten betalen dan de mensen die er correct mee omgaan. Het gaat hier bovendien om een dubbele incentive. De mensen die slordig zijn met energie, moeten er immers veel meer aankopen. Deze uitgaven drukken op het beleid van het bedrijf.
Het aangekondigde penalisatiesysteem kost de overheid niets. We subsidiëren de correct handelende bedrijven immers niet. De energie-efficiëntere bedrijven zullen enkel een concurrentieel voordeel bekomen. Mijns inziens kan dit mechanisme functioneren.
Hoewel ik me over de industrie vrij optimistisch uitlaat, moet ik toegeven dat de zaken in de transportsector heel wat moeilijker liggen. In die sector is door middel van technologische verbeteringen en vooruitgang nog wat reductie mogelijk. Men kan wellicht voertuigen produceren die minder verbruiken. Op een bepaald ogenblik zal die constante verbetering echter stilvallen. De bedrijven zullen hun limieten bereiken. We weten momenteel nog niet hoe ver de reductie nog kan leiden. Men zal daar de vermindering moeten bereiken via andere vormen van transport en een andere organisatie. Er zijn al - weliswaar kleine - verschuivingen. Als er een verschuiving van het transport is van de weg naar de waterwegen, dan is er een gevoelige daling van het energieverbruik. Het personenvervoer vormt binnen de transportsector echter de hoofdbrok. Als men daar een verschuiving kan teweegbrengen ten voordele van het openbaar vervoer, dan krijgt men op dat vlak een reductie. Het is niet eenvoudig om dit alles in een matrix te gieten.
Voor het residentieel verbruik moeten we instrumenten blijven ontwikkelen. Ik geloof in sensibilisering. Door het systeem van de tariefzetting, gecombineerd met het ontwerp van decreet voor de liberalisering van de elektriciteitsmarkt, zal men voor het eerst in Vlaanderen niet worden aangemoedigd om meer energie te verbruiken. De prijszetting zal immers progressief zijn. Naargelang men meer verbruikt, moet men meer betalen. In combinatie met de initiatieven die we in het ontwerp ontwikkelen, namelijk de alternatieve productie, is dit een haalbare kaart.
De vraag is of de doelstellingen die men heeft geformuleerd op de verschillende internationale topconferenties ambitieus genoeg zijn. Het kan zijn dat we voor onaangename verrassingen komen te staan. De uitspraken van de nieuwe Amerikaanse president zijn bovendien helemaal niet hoopgevend. De zaken zullen hierdoor nog meer worden bemoeilijkt. Als men nu zelfs de Kyoto-normen in vraag stelt, dan zou dat in de industrie tot een hapering kunnen leiden. Het gaat immers om mondiale bedrijven. De recente ontwikkelingen in Californië op het gebied van de distributie zijn niet positief.
De voorzitter : De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux : Mijnheer de minister, het is evident dat om de doelstellingen te halen, men in alle sectoren maatregelen moet treffen. Men moet solidair ernstige inspanningen leveren.
De voorzitter : Het incident is gesloten.