Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 11/01/2001
Vraag om uitleg van de heer Dirk De Cock tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het "Windplan Vlaanderen"
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Cock tot de heer Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het "Windplan Vlaanderen"
De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, onze fractie juicht uw initiatief van alternatieve energiewinning via windturbines toe. We lazen dan ook met de nodige aandacht het artikel in Het Laatste Nieuws van dinsdag 12 december 2000 over uw plan. U zou begin volgend jaar willen starten met het plaatsen van windmolens. U baseert zich hiervoor op het Windplan Vlaanderen, een onderzoek dat gebeurde door de VUB en ODE, de Organisatie voor Duurzame Energie. In dit onderzoek zou Vlaanderen op basis van gewestplannen voor de inplanting van windturbines verdeeld kunnen worden in vier klassen : van uiterst geschikt - we denken hierbij aan industriegrond - tot ongeschikt - we denken daarbij aan woongebied.
Omdat Linkeroever beschouwd wordt als een belangrijk vogelgebied en vermits er in de nabijheid van windmolens te veel vogelslachtoffers vallen, zou Linkeroever wegvallen als potentiële locatie. Er wordt ook rekening gehouden met de hoeveelheid wind. Vandaar dat West-Vlaanderen, de kustprovincie, over de meest geschikte locaties voor de inplanting van windmolens beschikt. Graag had ik de minister de volgende concrete vragen willen stellen. Wat is het resultaat van het onderzoek dat resulteerde in het Windplan Vlaanderen? Geeft het onderzoek een totaaloverzicht waar de inplantingen van windturbines in de komende jaren zullen geschieden? Wordt er begin 2001 gewerkt met modelprojecten? Zo ja, waar worden de eerste projecten geïnstalleerd?
Waarom wordt er voor windenergie wel rekening gehouden met de bestaande vogelpopulatie, maar niet bij gewestplanwijzigingen en de aanleg van het Deurganckdok waarbij heel Linkeroever industriegebied wordt? Vormt volgens eerder gedane studies - ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de studie van ornitholoog Jacques Van Impe - de inplanting van dit industriegebied geen bedreiging voor de verschillende soorten vogelpopulaties? Ik vernam onlangs dat ook de ontsluiting van de ring rond Antwerpen ten koste van een heel belangrijk vogelpopulatiegebied zou gaan. Moet, rekening houdend met de Europese normen, daarvoor niet in compensatiegebieden worden voorzien? Denk maar aan de Potpolder in Kruibeke en dergelijke meer?
De voorzitter : De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux : Ook ik heb het Windplan Vlaanderen doorgenomen en ben bijzonder blij met het resultaat. Het is een uitzonderlijk goed en bruikbaar werkstuk geworden. Ik pleit dan ook voor een optimaal gebruik ervan.
Ik pleit er ook voor dat de terreinen in eigendom van de Vlaamse overheid, die op grond van dit Windplan Vlaanderen in aanmerking komen, maximaal zouden worden gevaloriseerd voor het opwekken van windenergie.
Ik sluit me ook volledig aan bij de milieubekommernissen van de heer De Cock bij de inplanting van windmolens. Het is in dit verband maar terecht dat rekening wordt gehouden met het dierenwelzijn in het algemeen en met de vogelrichtlijngebieden in het bijzonder.
Een en ander roept bij mij een gevoel van frustratie op. Op het terrein van de kerncentrale van Doel mogen - terecht - geen windturbines geplaatst worden omwille van het nabijgelegen vogelrichtlijngebied. Ik stel wel vast dat aan windturbines zichtvervuiling of horizontpollutie wordt toegeschreven, terwijl aan de overkant van de Schelde BASF wel een paar nieuwe reusachtige koeltorens mag optrekken. Wordt hier niet met verschillende maten en gewichten gewogen? Beschouwt u dit echter niet als een pleidooi voor het afzwakken van strenge voorwaarden voor het inplanten van windturbines, maar wel als een pleidooi voor het verstrengen van de voorwaarden die aan de anderen wordt opgelegd.
De voorzitter : Minister Stevaert heeft het woord.
Minister Steve Stevaert : Ik zal mijn antwoord opsplitsen in twee stukken : een eerste in mensentaal, een tweede in een taal voor het verslag.
Het stemt mij bijzonder gelukkig dat heel wat mensen zo bekommerd zijn om de ecologische en landschappelijke invloed van inplantingen van windmolens. In andere sectoren blijkt die gevoeligheid in Vlaanderen niet of in veel mindere mate aanwezig te zijn en dat is toch een merkwaardige vaststelling.
Ik vond het daarom goed een Windplan Vlaanderen op te stellen. In andere sectoren die bovendien veel belangrijker zijn, wordt een dergelijk algemeen plan echter niet opgemaakt. Het nadeel van zo een plan en zo een algemene visie is wel dat deze vele vragen losweken. Wie zijn visie of algemeen plan in kleine schijfjes voorschotelt, krijgt die vragen, bedenkingen en opmerkingen niet.
Bij windmolens gaat het niet alleen om geluidsoverlast. Sommigen stellen windmolens voor als vleesmolens omdat die vele vogelslachtoffers zouden maken, terwijl anderen zich zelfs ergeren aan de schaduwoverlast. Al die bedenkingen worden aangedragen, maar bij andere klassieke vormen om energie op te wekken, hoort men die discussie bijna niet. Daarom is het goed dat een goed kader wordt gecreëerd. Het allerbelangrijkste blijft wel dat uit dit Windplan blijkt dat er in Vlaanderen wel degelijk wind is, want dat hebben velen gedurende lange tijd blijkbaar ontkend. Vroeger waren er enkel windmolens aan de kust en die waren in eigendom van de provincie waar er het minste wind was, met name Limburg. Maar ook landinwaarts zijn windmolens mogelijk en de studie van de VUB heeft de mogelijke locaties ervan in kaart gebracht. Dit betekent daarom nog niet dat ze er moeten of zullen komen.
Er was ook een vraag naar de terreinen in handen van de overheid die in aanmerking komen voor inplanting van windmolens. Het is in dit verband een geluk dat de minister, bevoegd voor energie, ook bevoegd is voor openbare werken. We zijn nu een inventaris aan het opmaken van al die terreinen om uit te maken hoe we die dan naar de markt kunnen brengen. Dit geldt niet alleen voor wind, maar bijvoorbeeld ook voor waterkracht. Vroeger bouwden we sluizen zonder turbines, turbines die nochtans geen zware meerkost hadden betekend. Dit botste toen op een mentale weerstand, en nu kost het vrij veel geld om die sluizen aan te passen en toch nog van een turbine te voorzien.
Ons probleem was vooral van ethisch aard. Als de overheid over terreinen beschikte die zij naar de markt wilde brengen met het oog op het inplanten van windturbines, dan bleek een competitieslag te ontstaan die ertoe leidde dat er hoge bedragen werden geboden om die sites te mogen gebruiken. Dat was een vrij pervers mechanisme omdat de overheid daardoor winst aan het maken was op de wind en dat kon toch niet de bedoeling zijn. Daarom proberen we nu systemen te ontwikkelen om die terreinen ter beschikking te stellen van de meestbiedende, maar dan niet de meest geld biedende, maar wel de meestbiedende in de zin van de grootste bereidheid om te investeren in alternatieve energiebronnen om die sector van de grond te krijgen. Het is niet de taak van de overheid geld te verdienen uit alternatieve energiebronnen, maar wel haar taak ervoor te zorgen dat alternatieve energiebronnen worden aangewend.
Het is niet de bedoeling van de Vlaamse overheid om een wilde en ongeordende inplanting van windturbines te veroorzaken in Vlaanderen. Bij de introductie van windturbines wordt gestreefd naar een gecoördineerde aanpak op basis van elementen van ruimtelijke afweging en andere ecologische en economische randvoorwaarden.
Met het Windplan wordt een praktisch instrument aangereikt dat een aanvulling vormt op het wettelijk kader, zoals geschetst in de recent rondgestuurde omzendbrief van 17 juli 2000 "Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines". Het onderzoek geeft op basis van een geografisch informatiesysteem een theoretisch idee van de mogelijkheden voor de inplanting van windturbines in Vlaanderen. Voor de definitieve plaatsingskeuze van de turbines laat de overheid uiteindelijk de vrije markt spelen, weliswaar binnen de strikt omschreven grenzen van het bovengenoemde wettelijk kader. Binnen dat kader kan het Windplan dus worden beschouwd als een marktverkennend instrument voor potentiële investeerders.
Op basis van de momenteel beschikbare ruimtelijke informatie werd een analyse van het grondgebied uitgevoerd. De diverse bestemmingen van de gewestplannen werden onderverdeeld in vier verschillende klassen, elk met een eigen prioriteit voor de toepassing van windenergie. Hierbij werd rekening gehouden met parameters zoals plaatsconfiguraties, landschappelijke inpassing, netinpassing, milieuvoorwaarden en vogelbeschermingsgebieden. Deze zijn in vier klassen onderverdeeld.
Klasse 0 omvat gebieden die niet in aanmerking komen voor de toepassing van windenergie en dus worden uitgesloten. Het gaat dan bijvoorbeeld om woongebieden, natuurgebieden, enzovoort. Dit aandeel kan nog groter worden door lokale beperkingen, alleenstaande huizen, enzovoort. Klasse 1- gebieden komen zeker in aanmerking voor de toepassing van windenergie, met hoogste prioriteit. Dit zijn industriegebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut. Klasse 2 zijn gebieden die in aanmerking komen voor windenergie, maar waar toch eerder een beperking kan optreden : bijvoorbeeld agrarische en recreatiegebieden die omwille van het open karakter zeer goed geschikt zijn voor windenergieprojecten. In klasse 3 vinden we gebieden terug waar de toepassing van windenergie eventueel kan, mits een goede afweging met de andere, belangrijkere functies van het gebied, zoals bij landschappelijk waardevolle agrarische gebieden. Het moet in sommige gevallen mogelijk zijn om windturbines in landschappelijk waardevol agrarisch gebied te plaatsen, indien dit bijvoorbeeld grenst aan een industrieterrein of langs een autosnelweg ligt.
De oppervlakte van klasse 0, zijnde de ´harde´ uitsluitingen, bedraagt 67,7% van het totale Vlaamse grondgebied ; 3,7% van de oppervlakte van Vlaanderen valt onder klasse 1. Klasse 2 heeft een aandeel van 15,9% binnen het Vlaamse grondgebied en klasse 3 beslaat 12,8% van de oppervlakte. In West-Vlaanderen neemt deze klasse 27% van de provincie in beslag. Algemeen mag aangenomen worden dat, rekening houdend met de noodzakelijke tussenafstanden tussen de turbines, er per kilometer geschikte grondoppervlakte ongeveer 8 MW aan windvermogen kan worden geïnstalleerd. Met dit cijfer werd een voorzichtig en theoretisch basis-scenario uitgewerkt.
Samenvattend kan op basis van dit scenario ongeveer 800 MW worden gegenereerd met een totale opbrengst van ruim 1.500.000 MWh per jaar of ongeveer 5% van de elektriciteitsbehoefte in Vlaanderen. Een groot aandeel van deze productie gebeurt in de provincies West-Vlaanderen - 42% - en Oost-Vlaanderen - 22%. Voor West-Vlaanderen betekent dit ongeveer 180 turbines uit de 1500kW klasse.
Op basis van het Windplan zal worden nagegaan welke overheidsterreinen er in aanmerking kunnen komen voor het verlenen van concessies voor de uitvoering van windenergieprojecten. Dat is die befaamde inventaris. De overheid heeft hier immers een voorbeeldrol te vervullen : gronden die in aanmerking komen, moeten we ter beschikking stellen. De Vlaamse overheid beschouwt het niet als haar kerntaak om zelf windturbines op te richten of te exploiteren. In een uitzonderlijk geval kan dat misschien wel gebeuren, maar in eerste instantie stellen we de ruimte ter beschikking en leveren we vergunningen af. We steunen de privé initiatieven die een voldoende hoge kwaliteit hebben. Zo werden er in 1999-2000 twee modelprojecten gesteund via de 'regeling demonstratieprojecten' voor een totaal geïnstalleerd vermogen van 3,5 megawatt.
De kwestie van de gewestplanwijzigingen, de vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijnen is vrij technisch. Er bestaan heel wat misvattingen over. Dit is in eerste instantie de bevoegdheid van minister Dua, maar ik kan u wel een en ander uitleggen. Bij de gewestplanwijzigingen en bij de aanleg van het Deurganckdok werd wel degelijk rekening gehouden met de vogelpopulaties. In de eerste plaats zijn bij de recente gewestplanwijzigingen bijkomende natuuren valleigebieden aangeduid. Iedereen vergeet dat, maar de oppervlakte van het havengebied is in de brede zin aanzienlijk afgenomen. Daardoor wordt het mogelijk om bestaande vogelpopulaties efficiënter te beschermen of zelfs nieuwe te ontwikkelen.
Ten tweede is bij de voorbereiding van het dossier van het Deurganckdok de procedure gevolgd die de Habitatrichtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 op de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna oplegt voor de speciale beschermingszones in het kader van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 op het behoud van de vogelstand. Linkeroever is immers aangeduid als niet-integraal vogelrichtlijngebied. Dit laatste betekent : een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. De term 'niet-integraal' verwijst naar het feit dat slechts bepaalde onderdelen van zo een vogelrichtlijngebied beschermd zijn door de Vlaamse milieuwetgeving. Ondanks het feit dat slechts beperkte delen van Linkeroever zijn beschermd, is bij het dossier van het Deurganckdok rekening gehouden met de leefgebieden van alle belangrijke vogelpopulaties, ongeacht of deze leefgebieden beschermd zijn door de Vlaamse wetgeving of niet. Er zijn onder meer andere, in oppervlakte veel ruimere, gebieden aangeduid waar men door specifieke maatregelen de bestaande vogelpopulaties wil vergroten en versterken. Daardoor kunnen eventuele negatieve effecten op de vogelpopulaties op Linkeroever ruimschoots worden gecompenseerd. Deze twee punten geven aan dat bij de gewestplanwijzigingen en bij de aanleg van het Deurganckdok in hoge mate rekening is gehouden met de vogelpopulaties en met mogelijke negatieve invloeden erop.
Er wordt nogal wat mist gespuid als het daarover gaat. We moeten de intellectuele eerlijkheid aan de dag leggen om een vogel- en een habitatrichtlijn correct te omschrijven, de aflijning ervan, de wetgeving en het statuut. Men moet het hele verhaal kennen. In sommige kringen doet men wel eens de suggestie om een vogelrijk gebied te verhuizen en aan de vogels een bijsluiter mee te geven. Zo werkt dat niet! Aan de andere kant, elke ingreep van de overheid bestrijden met een vogel- of habitatrichtlijn is evenmin correct. Ik ben zelf de oprichter van de koepel voor Natuurstudie in Limburg en heb een tijd deelgenomen aan de vogelwerkgroep. Die benaming heb ik niet zelf bedacht. In heel wat gebieden zal deze ontwikkeling voor de vogelpopulatie positief zijn. We zien dat bijvoorbeeld in Denemarken. Alternatieve energie leidt niet tot minder vogelsoorten, integendeel. Fossiele brandstoffen zijn slecht voor de vogelpopulatie.
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : U zult dus nauwgezet, en na afweging van de ecologische, economische en ruimtelijke randvoorwaarden, te werk gaan bij de inplanting van windmolens. Ik deel uw bekommernis dat dit soort van energie-opwekking met argusogen wordt gevolgd, terwijl men veel minder alert is op de gevolgen van traditionele energiebronnen. Ik ben er ook van overtuigd dat de alternatieve energie-opwekking uiteindelijk minder nadelig zal zijn voor de vogelbestanden dan de traditionele. Het behoort inderdaad niet tot de kerntaken van de Vlaamse overheid om alternatieve energie op te wekken maar wel om de ruimte ter beschikking te stellen. Verder zult u de Habitat- en vogelrichtlijnen strikt opvolgen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.