Commissie voor Staatshervorming en Algemene Zaken Vergadering van 12/11/1996
Interpellatie van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot mevrouw Anne Van Asbroeck, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelijke Kansenbeleid, over de toepassing van de taalwetgeving in de Brusselse OCMW´s
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Nieuwenhuysen tot mevrouw Van Asbroeck, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelijke Kansenbeleid, over de toepassing van de taalwetgeving in de Brusselse OCMW´s.
De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega´s, het is niet mijn bedoeling om uitvoerig terug te komen op de discussie die in de loop van de maand maart werd gevoerd in het Adviescomité met betrekking tot de studie van mevrouw Detant. Iedereen was het ermee eens dat de taalsituatie in Brussel onwettelijk en ongehoord is, en dat hieraan dringend moet worden verholpen. Brussel is immers nog altijd de hoofdstad van Vlaanderen. Daarenboven heeft de huidige situatie ook te maken met het dossier van de onwettige benoemingen.
Mevrouw de minister, u hebt de opdracht gegeven om een aanvullende studie uit te voeren. We wachten nu op de resultaten van de driemaandelijkse evaluatierapporten. Destijds werd dit voorgesteld als een Franstalige toegeving om tegemoet te komen aan een aantal Vlaamse bezwaren met betrekking tot de naleving van de taalwetgeving.
Ik heb de indruk dat er een waas van geheimzinnigheid hangt rond die documenten. Het eerste rapport over de toepassing van de taalwetgeving in de Brusselse gemeenten is het enige rapport dat we tot nog toe hebben kunnen inkijken, ook al was het dan via twee velletjes papier die eigenlijk niets voorstelden. Bovendien werden er ook nog een aantal gegevens achtergehouden. U hebt destijds zelf gezegd dat het tweede en het derde rapport beter gestoffeerd zouden zijn. Jammer genoeg hebben we nog altijd geen inzage gekregen in deze rapporten. Ik heb trouwens onlangs vernomen dat er een vierde rapport zou zijn verschenen.
In augustus heb ik u hierover een schriftelijke vraag gesteld. U hebt toen geantwoord dat het vooralsnog niet mogelijk is om de inhoud van die driemaandelijkse rapporten over de toepassing van de taalwetgeving in de Brusselse OCMW´s vrij te geven. U hebt toen ook gezegd dat u er bij het Verenigd College op zou aandringen om de rapporten alsnog vrij te geven.
Mevrouw de minister, heeft uw aandringen enig resultaat gehad? Het is voor de Vlaamse volksvertegenwoordigers zeer belangrijk om over deze rapporten te beschikken. Ook de regering hecht zeer veel belang aan de toestand van de Vlamingen in Brussel. We moeten hierover zo goed mogelijk gedocumenteerd zijn. Dit is ook belangrijk voor de openbaarheid van bestuur. Ik herhaal dus mijn vraag : wanneer kunnen we beschikken over die vier rapporten?
We zijn zelf op zoek gegaan naar een aantal gegevens. In de loop van de maand september hebben we van de vice-gouverneur een aantal gegevens gekregen. Die werden toen ook aan de pers bekendgemaakt. Stemmen de gegevens van de vice-gouverneur overeen met de gegevens die in de rapporten staan? De vice-gouverneur heeft de bevoegdheid om benoemingen te schorsen wegens een eventueel onwettelijk karakter. Hij heeft dit ook verschillende keren gedaan. Om dit te doen, moet hij natuurlijk wel op de hoogte zijn van de benoemingen. Men heeft me verteld dat ongeveer de helft van de benoemingen niet eens worden voorgelegd aan de vice-gouverneur. Hij kan er dan ook moeilijk een schorsing over uitspreken.
Met betrekking tot de benoemingen bij de Brusselse OCMW´s beschikken we over de volgende cijfers. In 1993 waren er 180 schorsingen. In 1994 waren er 169 schorsingen, in 1995 107 en dit jaar - vermoedelijk tot eind augustus - 98 schorsingen. Met betrekking tot de benoemingen door de Brusselse gemeenten waren er 567 schorsingen in 1993, 634 in 1994, 326 in 1995 en voorlopig 285 voor 1996.
De vice-gouverneur heeft nog de bevoegdheid tot vernietiging in de twee kleinste gemeenten van de agglomeratie. In geen enkele andere gemeente werd effectief tot vernietiging van de benoemingen overgegaan, dus noch door de heer Gosuin voor de OCMW´s, noch door de heer Picqué voor de gemeenten. De termijn van veertig dagen wordt systematisch door de beide heren overschreden. Daarmee lijkt de kous af te zijn. De schorsing gaat niet door, en de vernietiging vindt niet plaats. Dit is een ontoelaatbare situatie.
De Franstaligen verschuilen zich achter de bewering dat de contractuelen niet onderhevig zouden zijn aan de taalwetgeving. Ze weten het blijkbaar beter dan de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, de Raad van State en het federale Ministerie van Binnenlandse Zaken. Ik begrijp dus niet goed waarom de Vlaamse leden van het Verenigd College ermee hebben ingestemd om deze kwestie nog eens voor te leggen aan twee juristen. Misschien moet ik eigenlijk zeggen dat ik dit maar al te goed begrijp.
Mevrouw de minister, u zetelt als waarnemend lid in de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Ik neem aan dat u spreekrecht hebt. Hoe hebt u gereageerd op het ogenblik dat dit manoeuvre werd uitgevoerd? Gaat u rustig wachten op de resultaten van de studie van de twee juristen, of beschikt u over middelen om de Vlaamse leden van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voor hun verantwoordelijkheid te plaatsen? De overtredingen blijven intussen ongestraft plaatsvinden. Welke houding gaat u terzake aan de Vlaamse regering voorstellen?
De heer Picqué verklaarde ook dat als de twee juristen geen overeenstemming bereiken - wat niet helemaal ondenkbeeldig is, vermits het om een Franstalige en een Nederlandstalige gaat -, de Brusselse regering op eigen houtje een taalcode voor contractuelen zal opstellen. Dit is toch ook totaal onwettelijk?
Mevrouw de minister, eerder dit jaar heb ik u nog een andere vraag gesteld. Ik heb u verzocht om er bij de procureur-generaal van het Brusselse Hof van Beroep op aan te dringen ambtshalve op te treden tegen beslissingen die ingaan tegen de taalwetgeving en de openbare orde. U hebt toen geantwoord dat u de procureur-generaal schriftelijk om informatie hebt verzocht. Ik heb u gegevens gevraagd over het aantal keren dat er daadwerkelijk is tussengekomen. Ik wacht vandaag nog altijd op die gegevens.
Dit was natuurlijk niet de essentie van mijn vraag. Voor mij is het vooral belangrijk dat u er bij de procureur-generaal zou op aandringen dat er effectief stappen worden ondernomen wanneer de openbare orde in het gedrang komt. Blijkbaar is dat echter nog niet gebeurd. Bij mijn weten heeft u nog geen overleg gepleegd met de procureur-generaal of met de federale minister van Justitie. Ik moet u zeggen, mevrouw de minister, dat u in dit dossier weinig dynamisme aan de dag legt.
Mevrouw de minister, collega´s, ik hoorde nog niet zo lang geleden een collega - ik weet niet meer wie - in deze commissie stellen dat de situatie voor de Vlamingen er in Brussel sinds de jaren vijftig op is verbeterd. Ik moet u zeggen dat ik ze heb meegemaakt, de jaren vijftig - weliswaar als snotneus - en ook de jaren zestig. Ik ken de toestand in Brussel vandaag ook nog vrij goed en ik ben eigenlijk niet zo zeker van die bewering. Ik heb de indruk dat de sociale druk op de Brusselse Vlamingen om Frans te spreken, zowel in hun dagelijkse contacten als in hun contacten met de overheid, zeker zo groot is als destijds.
Ik heb voor de vakantie met de commissie Onderwijs een Vlaamse school kunnen bezoeken in Brussel. Het was toevallig de school waar ik lager onderwijs gevolgd heb en er waren inderdaad veel meer leerlingen dan in mijn tijd. Ik heb echter ook moeten vaststellen dat er onder die leerlingen bijna geen Brusselse Vlamingen meer zijn. Ik bedoel hiermee dat de stadsvlucht, vooral vanuit Vlaamse hoek, nog altijd een realiteit is. Voor de Vlaming is de vernedering door een gemeente- of een gewestbestuur dat het ongestraft vertikt om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen inzake taalrechten nog altijd één van de redenen om de hoofdstad van Vlaanderen te verlaten. Ik vraag me dus af wat de Vlaamse regering doet. Waar blijft de invulling van de suggesties die in maart werden geopperd, waarop u dikwijls positief bent ingegaan en waarover u beloftes heeft geformuleerd?
Ik denk onder meer aan het overzicht dat werd gevraagd van het juridische instrumentarium dat ter onzer beschikking staat, onder meer de verzoeken bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht tot annulatievordering. Ik denk aan de doorgedreven informatie over taalrechten en taalplichten waar u iets aan zou doen en de onderhandelingen op hoog niveau over een actieve rol voor het parket - eventueel met de federale minister van Justitie. Ik heb daar, zoals ik daarnet vermeldde, nog niets over mogen vernemen. Ik denk ook aan de rondetafelconferentie die op korte termijn werd vooropgesteld.
En tenslotte, mevrouw de minister, had ik ook willen peilen naar de reactie die u - van onder meer premier Dehaene - heeft ontvangen ingevolge de toezending van de studie van mevrouw Detant. U heeft destijds gezegd dat u deze studie naar premier Dehaene heeft gestuurd en ook naar allerlei instanties die betrokken partij waren bij deze aangelegenheid. Ik had graag geweten of u daar ondertussen al reactie had op gekregen. Ik neem aan dat deze instanties ondertussen ruim de tijd hebben gehad om zich over de inhoud van deze studie te bezinnen.
De voorzitter : Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Meneer de voorzitter, mevrouw de minister, collega´s, ik wil me graag aansluiten bij de vraag over het resultaat van de besprekingen met de instanties op federaal vlak en de door u aangekondigde besprekingen met de instanties op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Heeft u antwoorden gekregen op uw vragen? Bent u tot een gesprek kunnen komen? Daar had ik graag wat meer inzicht in gehad.
Dan wil ik me ook even richten tot de interpellant. Ik zou er op willen wijzen dat de heer Van Walleghem van het Vlaams Blok een interpellatie over deze materie had ingediend in de Brussels Hoofdstedelijke Raad, meer in het bijzonder in de Raad van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Op het ogenblik dat we deze zaak gingen bespreken is de interpellant gewoon niet komen opdagen. Wij hebben dus moeten vaststellen dat het Vlaams Blok over deze aangelegenheid wel een grote mond opzet naar buiten toe, maar dat er niemand te zien is op het moment dat we de zaak bespreken.
Ik kan u trouwens verzekeren - en het ging toen enkel over zaken die van toepassing waren in de bicommunautaire sector - dat we een zeer omstandig antwoord gekregen hebben van collega Grijp over het vierde rapport betreffende de toepassing van de taalwetgeving in de OCMW´s. Ik wou dat hier even voor de collega´s op tafel leggen.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de voorzitter, collega´s, ik sluit me natuurlijk ook aan bij deze interpellatie.
Ik moet vaststellen dat we wat betreft de taalwetgeving in Brussel in een zeer moeilijke en dubbelzinnige situatie zitten, zoals altijd het geval is geweest met taalwetgevingen. Wij hebben daarnet nog interpellaties gehad over Voeren. Het gaat eigenlijk allemaal over hetzelfde probleem, alleen is het in Brussel natuurlijk nog ernstiger, omdat het ten eerste over een groter aantal mensen gaat. Ten tweede gaat het over tewerkstelling, en ten derde gaat het over de overleving van de Vlaamse gemeenschap in Brussel zelf.
Op een bepaald moment stelt men vast dat niet alleen akkoorden die afgesloten zijn niet worden gerespecteerd, maar ook wetten die van openbare orde zijn.
Anderzijds wordt te pas en te onpas gesuggereerd dat men vragende partij is om meer middelen, bevoegdheden, en geld naar Brussel over te dragen. Daartoe bestaat maar één mogelijkheid : via een omweg langs het federale parlement, waar de Vlamingen een meerderheid vormen. Het is natuurlijk de vraag of dat wel zin heeft. Die twijfel moeten we aan onze Franstalige medeburgers, en vooral die in Brussel, duidelijk maken. Zijn de zogenaamde Vlaamse Vlamingen bereid om geld te geven om zich eigenlijk voortdurend in de zak te laten zetten? Voor mij hoeft dat niet. Ik lever geen pleidooi om de ontwikkeling stop te zetten maar geef wel een ernstige waarschuwing.
Men vraagt voortdurend geld en dan vooral aan het federale niveau. Maar op een bepaald ogenblik rendeert dat niet voor ons. De geruchten die ik opvang over de houding van de Commissie voor Taaltoezicht, nopen me ertoe zeer pessimistisch te zijn over de wil die nog aanwezig is bij de Franstaligen om verder te werken aan een gemeenschappelijk project. Die boodschap moeten we ook overmaken aan de Brusselse Franstaligen.
Ik denk dat ons streven naar een Brussel dat voor Vlamingen aantrekkelijk is, met de dag meer wordt bemoeilijkt door dat soort systemen van afbraak, destructie en gebrek aan respect. De mooie folders en dergelijke hebben dan geen enkel resultaat meer. Ik zou liever de boodschap positief willen laten klinken, maar dan moet hiertoe de mogelijkheid blijven bestaan.
De voorzitter : Minister Van Asbroeck heeft het woord.
Minister Anne Van Asbroeck : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, ik heb inderdaad op uw schriftelijke vraag van 9 augustus jongstleden moeten antwoorden dat ik de driemaandelijkse rapporten over de toepassing van de taalwetgeving in de Brusselse OCMW´s niet kon overmaken aan het Vlaams Parlement, zolang het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die niet heeft voorgelegd aan het parlement waar het verantwoording aan moet afleggen : De Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
In uitvoering van artikel 76 van de bijzondere wet met betrekking tot de Brusselse instellingen kan ik als lid van de Vlaamse regering alleen met een raadgevende stem deelnemen aan de vergaderingen van het Verenigd College. De Vlaamse regering heeft bestuurlijk geen verantwoordelijkheid voor de bicommunautaire sector in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Maar met mijn aanwezigheid in het Verenigd College kan ik wel waken over tweetalige initiatieven en kan ik de visie van de Vlaamse regering vertolken. Ik kan u verzekeren dat ik deze mogelijkheid ten volle gebruik en dat vooral doe bij de bespreking van die bewuste driemaandelijkse rapporten.
Alhoewel het Verenigd College de rapporten nog niet heeft vrijgegeven, wil ik u toch een aantal gegevens mondeling meedelen. Zoals u zelf zegt, heeft de vice-gouverneur onlangs een aantal cijfers bekendgemaakt. Die hadden betrekking op de periode vanaf januari 1995 tot en met augustus 1996. Van 511 OCMW-beslissingen werden er 205 - dat is 40 percent - geschorst. Daarnaast maakte het Verenigd College tijdens de vergadering van de Verenigde Commissie op 30 april 1996 ook zelf cijfers bekend. Van de 152 schorsingen van OCMW-beslissingen tussen juni 1995 en december 1995 werden er twaalf omgezet in ontwerp van besluit tot vernietiging. Dit mondde nog niet uit in een definitieve vernietiging.
Alle cijfergegevens uit de vier reeds opgestelde rapporten wijzen in dezelfde richting. Ongeveer 40 tot 45 percent van de aanwervings- en bevorderingsdossiers van de OCMW´s worden door de vice-gouverneur geschorst omdat ze niet conform zijn met de taalwetgeving. Hierbij moet toch worden opgemerkt dat het niet uitsluitend om Franstaligen gaat. Ongeveer 20 percent van de schorsingen betreft Nederlandstaligen die niet deelnamen of slaagden voor taalexamens. De schorsingsbesluiten die door de OCMW´s meteen worden aanvaard, zijn op één hand te tellen. Het gaat om twee besluiten in het derde rapport, en twee in het vierde rapport.
Het Nederlandstalig collegelid, bevoegd voor de voogdij over de OCMW´s, heeft reeds tientallen annulatiebesluiten opgemaakt. Ik denk dat het voor de periode juli 1995 tot juli 1996 om 52 besluiten gaat. Deze besluiten worden niet uitgevoerd omdat het Franstalig collegelid weigert ze te ondertekenen. De redenen die hij aanhaalt, zijn onder meer de goede werking van de dienst, de onmogelijkheid om verplegend personeel aan te werven dat voldoet aan de taalwetten, de contractuele stelsels die zijns inziens niet onder de toepassing van de taalwetgeving vallen en het recht op een regularisatieperiode waarin een examen kan worden afgelegd bij het Vast Wervingssecretariaat.
Ondanks de onenigheid in het Verenigd College werden toch reeds enkele initiatieven genomen. Het Vast Wervingssecretariaat werd bereid gevonden om taalexamens te organiseren voor zogenaamd externe kandidaten. Dat zijn kandidaten die zich inschrijven voor een taalexamen, maar niet behoren tot een openbare administratie. Zoals u zegt werden twee experts aangesteld om een eenduidige juridische interpretatie van de vigerende wetgeving op te stellen. We wachten op het resultaat van hun werkzaamheden. Ook werd de minister-president, die bevoegd is voor de voogdij over de gemeenten, verzocht om na te gaan of de OCMW´s zich houden aan de bepalingen inzake de meldingsplicht van de aanwervingen. Die aanwervingen moeten via de burgemeester aan de vice-gouverneur worden gemeld. Er bestaan nogal wat twijfels of de OCMW´s effectief alle aanwervingen melden.
Het VUB-onderzoek over de toepassing van de taalwetgeving werd ook door de Franstalige leden van het Verenigd College grondig gelezen. Zij citeren namelijk uit het onderzoeksrapport. Uit dat onderzoek blijkt dat de taalwetten relatief goed worden toegepast met betrekking tot de statutaire kaders. Het probleem ligt voornamelijk bij de contractuelen. Dat blijkt ook uit de driemaandelijkse rapporten. Overigens doen de openbare instellingen steeds meer een beroep op contractuelen. Het probleem zal dus nog toenemen als niet dringend de nodige maatregelen worden genomen.
U vraagt ook over welke middelen ik beschik om de Vlaamse leden van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voor hun verantwoordelijkheid te plaatsen. Ik kan u verzekeren dat de Vlaamse collegeleden, en het college belast met de voogdij over de OCMW´s in het bijzonder, hun verantwoordelijkheid geenszins ontlopen. Het Vlaams collegelid dat de voogdij uitoefent, heeft onlangs in een goed gedocumenteerde nota nog eens klaar en duidelijk gesteld dat de taalwetgeving ook op contractuelen van toepassing is, zoals ook mevrouw Grouwels weet. Hij verwijst onder meer naar artikel 50 van de gecoördineerde wetten. Dat artikel schrijft voor dat de aanstelling, uit welke hoofde ook, van privé-medewerkers, opdrachthouders en deskundigen, de bevoegde diensten niet ontslaat van de toepassing van de gecoördineerde wetten. Hij verwijst ook naar uitspraken van de Verenigde Afdelingen van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, de minister van Binnenlandse Zaken en de Raad van State. Die laten er geen twijfel over bestaan dat de door artikel 21 opgelegde verplichtingen van de kennis van de tweede taal toepasselijk zijn op alle benoemingen van personeelsleden bij de plaatselijke diensten van Brussel hoofdstad, ongeacht welk statuut op het betrokken personeel van toepassing is.
In het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zijn de discussies dikwijls bitsig. De Vlaamse leden laten zich - in tegenstelling tot wat u zegt - niet door de Franstaligen inpakken. Het eerste driemaandelijks rapport was inderdaad niet meer dan een vodje papier. Maar op aandringen van de Vlaamse collegeleden en van mezelf werden de zaken daarna veel grondiger aangepakt. De discussie is de voorbije maanden in een stroomversnelling terechtgekomen. Ik ben ontevreden over het feit dat de rapporten nog steeds niet openbaar werden gemaakt. Maar ik ben ervan overtuigd dat de wantoestanden inzake taal in de bicommunautaire sector nog nooit zo sterk werden aangekaart op het verantwoordelijke beleidsniveau. Tijdens de volgende vergaderingen van het Verenigd College zal ik nogmaals met klem aandringen op het vrijgeven van de rapporten. Dat doe ik telkens wanneer deze rapporten ter sprake komen.
Ik wil ook reageren op de vraag die u me stelt over contacten die ik gehad heb met de procureur generaal van het parket van het Hof van Beroep van Brussel. Ik heb op 7 november jongstleden een antwoord gekregen op mijn vraag. Ik kon dus ook niet vroeger reageren. Hij zegt - en ik citeer : Het is wel zo dat het Openbaar Ministerie krachtens artikel 138, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek over een gering actierecht in burgerlijke zaken beschikt. Het is echter niet voldoende een wet van openbare orde in te roepen om deze bevoegdheid te mogen uitoefenen. De vordering van het parket dient tot doel te hebben een toestand te verhelpen die de openbare orde in gevaar brengt, dat wil zeggen, die niet kan geduld worden. Einde citaat.
Hij zegt tot nu toe ook geen kennis te hebben gekregen van hogere beroepen in burgerlijke zaken die door de Procureur des Konings te Brussel ingediend zijn omwille van een schending der taalwetten die de openbare orde zouden hebben aangetast.
Ik heb deze personen aangesproken naar aanleiding van de commissievergadering die we daarover gehad hebben. We hebben ook andere gesprekken gehad, één met de vice-gouverneur, waarbij ook iemand van Binnenlandse Zaken aanwezig was. Wij hebben sindsdien geen respons meer gehad. Voor dit gesprek had ik ook de Vaste Commissie voor Taaltoezicht uitgenodigd, maar ik heb geen enkele reactie op mijn uitnodiging gekregen en er was ook niemand aanwezig. Binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is mijn gesprekspartner de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, dus het Verenigd College. Ik ben daar ook telkens aanwezig, zeker wanneer de driemaandelijkse rapporten op de agenda staan.
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik stel vast dat men nog altijd weigert die rapporten vrij te geven. Dat roept toch wel vragen op.
U stelt - zoals in het verleden ook het geval was - dat de Vlaamse leden van het Verenigd College hun verantwoordelijkheid niet ontlopen en dat ze zich niet laten inpakken. Als men echter de werkelijkheid op het terrein ziet, dan kan ik alleen maar vaststellen dat ze zich wel laten inpakken. De overtredingen op de taalwetgeving blijven namelijk op alle vlakken onverminderd bestaan. Ik zeg dat die mensen hun verantwoordelijkheid moeten opnemen, en daarmee ga ik in op de opmerking van mevrouw Grouwels, die heer Van Walleghem verwijt dat hij zich verontschuldigd heeft voor de zitting van verleden week voor een interpellatie. De CVP zetelt al langer dan verleden week in de Brusselse regering en de CVP-ministers ontlopen al zeven jaar hun verantwoordelijkheid. Ze hebben de nodige middelen, ze kunnen de hele zaak blokkeren als de Brusselse regering systematisch blijft weigeren om de taalwetgeving toe te passen. Ze hebben dit tot nu toe echter verzuimd.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik wil nog even terugkomen op de bevoegdheid van het parket terzake. Ik denk dat het antwoord van de procureur-generaal naast de kwestie is. Hij zegt dat hij geen weet heeft van beroepen die door het parket zouden zijn ingediend omwille van strijdige vonnissen met de taalwetgeving. Ik heb dat nooit betwist. Ik heb altijd gezegd dat als er één taalwet in België sluitend is, het de taalwet is in gerechtszaken, en ik denk dat iedereen het hierover met me eens is.
Waarom is die sluitend? Omdat degene die daarop inbreuk pleegt, weet dat hij strafrechtelijk vervolgd zal worden en dat de akten die hij opstelt in strijd met de taalwetgeving nietig zijn. Dat is de reden waarom iedere rechter dit als eerste in overweging neemt, gezien de toepassing van de taalwetgeving van 1935. Als hij vaststelt dat men daarmee in strijd is, moet hij dat ambtshalve opwerpen omdat taalwetgeving van openbare orde is. Er zijn sancties opgesteld. De nietigheid van al zijn handelingen enerzijds en anderzijds administratieve sancties voor hem als rechter en ook strafrechterlijke sancties. Dat bestaat niet in de andere taalwetgeving, niet in de taalwetgevingen op administratief toezicht op bijvoorbeeld de OCMW´s. Waar is het parket wel bevoegd? Wanneer het vaststelt dat een administratieve akte in strijd is met de openbare orde dan moet het parket ambtshalve de nietigheid ervan vorderen. Het parket doet dat ook in bepaalde gevallen. Bijvoorbeeld al wat in strijd is met de openbare orde en met de goede zeden op burgerlijk gebied inzake afstamming, adoptie, naamgeving. Hier treedt het parket ambtshalve op. Dat is de reden waarom iedere akte van de burgerlijke stand moet worden opgestuurd door het gemeentebestuur en de burgerlijke stand naar het parket. Het parket kijkt al die akten na en is er een fout in de schrijfwijze van bijvoorbeeld mijn naam geslopen, dan treedt het parket op. De naamgeving is namelijk van openbare orde. Wat in strijd is met de openbare orde moet worden rechtgezet. Mijn redenering is dat het parket dat historisch meedraagt vanuit het verleden. Destijds was er niet veel anders dan de burgerlijke stand en de taalwetgeving dateert van veel later, toen het burgerlijk wetboek allang was ingevoerd. Men heeft op het parket geen eigen dienst om de taalwetgeving te volgen. In feite doet het parket dit van rechtswege wanneer het niet optreedt als een akte in strijd is met de openbare orde. Een benoeming die in strijd is met de taalwetgeving, is in strijd met de openbare orde en dus nietig. Een toekenning van een taalpremie die in strijd is met de wet omdat men de examens niet heeft afgelegd, is in strijd met de openbare orde en eigenlijk moet het parket ambtshalve optreden. Anders resten er dit land toch geen rechtsregels meer die moeten worden nageleefd. En het parket heeft de jongste tijd al veel moeten verduren want één van de aanslepende schandalen houdt precies in dat men niet optreedt om wetten van openbare orde af te dwingen. Daarom pleit ik daar altijd voor. Ik ben er echter van overtuigd dat alle vonnissen in orde zijn met de wetgeving, omdat de rechters zich niet kunnen veroorloven daar tegen in te gaan.
De voorzitter : Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Ik wil geen polemiek aangaan met het Vlaams Blok maar het instrument Taalrapporten is eigenlijk een initiatief van de CVP en kwam zo in het regeerakkoord. Het is aanvaard door de Franstaligen. De idee was dat er vooruitgangsrapporten zouden worden opgesteld die betrekking hebben op de toepassing van de taalwetgeving. Dit gebeurde niet opdat we de taalwetgeving traag zouden toepassen, we zijn integendeel van het standpunt dat de taalwetgeving onverkort moet worden uitgevoerd. We wilden een instrument in handen hebben om scheefgegroeide situaties recht te trekken. Dit kan niet altijd dadelijk gebeuren omdat er nog altijd de feitelijke situatie op het terrein is. Maar men zet duidelijk stappen in de goede richting. Ten tweede, ik wil nog vermelden dat het vierde taalrapport over de bicommunautaire sector wel is vrijgegeven. Dit gebeurde vorige week door collega Grijp, net op het ogenblik dat wij die interpellatie in de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie besproken hebben. Dat is vrijgegeven. Ik geef toe dat dit allemaal eerder langzaam verliep, maar het is een zeer interessant rapport. Het geeft aan waar de knelpunten liggen in de Brusselse regering en waar de problemen zitten met de Franstalige bevoegde minister. Daar bestaan ook nog daadwerkelijk problemen.
Het Vlaamse lid van het college heeft voor 26 dossiers een annulatiebesluit getekend. Deze werden niet mee ondertekend door het Franstalige lid. Daar blijft dus zeer grote onenigheid bestaan. Ik wil u vragen, mevrouw de minister, om dit van zeer nabij te volgen. De cijfers liggen op tafel. Er is manifeste onwil van Franstalige kant om de taalwetgeving toe te passen. De Franstalige minister is een FDF´er. Het FDF wil de taalwetgeving enkel toepassen voor statutairen terwijl iedereen weet dat ze voor alle statuten geldt. Op federaal vlak gaat men wel zo te werk. Minister Vande Lanotte antwoordde op dat punt klaar en duidelijk op de schriftelijke vraag van de heer Olivier.
Deze houding is typisch voor het FDF. Niet alle Franstalige partijen delen hun rabiate visie. Ik vraag de minister om bijzondere aandacht voor de bicommunautaire dossiers in Brussel, en met name voor het dossier van de OCMW-ziekenhuizen. Deze ressorteren nu allemaal onder het Iris-plan. Dit dossier handelt over 5.000 personeelsleden. Men wil hen geleidelijk allemaal een contractueel statuut geven. Daarbij de taalwetgeving niet toepassen, is voor mij onaanvaardbaar.
Kan de Vlaamse regering deze belangrijke problematiek niet aan de orde stellen in het overleg met de federale overheid? Dan kan men de link leggen tussen de toepassing van de taalwetgeving op federaal vlak en de toepassing in Brussel.
De voorzitter : Ik wil de minister nog twee vragen stellen. De zoektocht naar de toepassing van de taalwetgeving blijft maar voortduren. Ik wil een suggestie doen in verband met de brief aan de procureur-generaal. De vragen werden zeer algemeen geformuleerd en de procureur-generaal antwoordde bijgevolg ook zeer algemeen. We zouden de vragen kunnen specificeren en concrete feiten aanhalen. In bepaalde zaken is er werkelijk sprake van verstoring van de openbare orde. Door dit aan te kaarten, zouden we het parket tot actie kunnen aansporen.
Er werden vervolgens diverse vragen gesteld over het optreden met betrekking tot de niet-naleving en op de meeste vragen hebt u een antwoord gegeven. Wat gebeurt er echter met de Vaste Commissie voor Taaltoezicht? In bepaalde gevallen kan deze tot vernietiging overgaan. Werd dit instrument al gebruikt? Volstaan de resultaten van dit instrument om de aanwending ervan aan te bevelen ter effectieve toepassing van de taalwetgeving?
Minister Van Asbroeck heeft het woord.
Minister Anne Van Asbroeck : Ik was er niet van op de hoogte dat het rapport aan de commissie werd vrijgegeven. Ik ben daar zeer blij om. Het is de bedoeling om alle rapporten openbaar te maken. Ik dring hier steeds weer op aan, omdat ik het zeer belangrijk vind. Deze rapporten moeten echter eerst worden getoond aan de instantie waar ze moeten worden besproken, namelijk de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Dan pas kan het Vlaams Parlement er kennis van nemen. Deze stap kunnen we niet overslaan. Ik zal echter blijven aandringen op het vrijgeven van deze rapporten.
Wat de verantwoordelijkheid van de Vlaamse collegeleden betreft, wil ik erop wijzen dat men zich bijvoorbeeld met betrekking tot de taalkaders van de brandweer niet onbetuigd laat. Daar wordt hard opgetreden. Ook de evolutie in het dossier van de driemaandelijkse rapporten wijst erop dat de Vlamingen in het Verenigd College het been wél stijf houden. Ze willen zeer grondig discussiëren en gelijk krijgen. Zo niet, dan zou men gewoon kunnen doorgaan met het maken van een doorslagje van het eerste vodje van elk rapport. Door de verhouding in het college en in Brussel is dit geen gemakkelijke opgave. Een FDF-collegelid ligt inderdaad dwars. De moeilijkheden zijn dus wellicht zwaarder dan elders, maar ik kan u verzekeren dat er wel hard over wordt gesproken.
Ik ben het eens met mevrouw Grouwels die wijst op het gevaar dat men van iedereen contractuelen zal maken. We moeten erover waken dat de taalwetgeving hier niet wordt toegepast op de manier van de Franstaligen. Het kan niet de bedoeling zijn om iedereen het statuut van contractueel te geven, zodat de taalwetgeving niet meer van toepassing is.
Wat het overleg tussen gewesten en gemeenschappen betreft, mag u niet vergeten dat de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie geen gesprekspartner meer is. Het gaat immers om een ander niveau. Men kampt dus met een moeilijkheid. Men kan wel de algemene problematiek van de taalwetgeving aankaarten.
Ik heb de kans nog niet gehad om te reageren op de brief van de procureur-generaal. Ik kan verdergaan in de door u aangegeven richting, dat vormt geen enkel probleem. We zullen afwachten welke reactie ik van de procureur-generaal zal ontvangen.
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de voorzitter, naar aanleiding van het door mevrouw Grouwels gesuggereerde overleg, zegt de minister dat de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie geen gesprekspartner is. Ik vermoed dat dit gaat over de benoemingen bij de OCMW´s. Voor benoemingen op het gemeentelijk vlak, die ook een pijnpunt vormen, is de Brusselse gewestregering wel bevoegd. Daarover kan er dus wél overleg plaatsvinden.
Minister Anne Van Asbroeck : Dat klopt. Op dat vlak is er alleszins een gesprekspartner.
De voorzitter : Het incident is gesloten.