Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin Vergadering van 13/06/1996
Interpellatie van de heer Jef Sleeckx tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over het integratie- en onthaalbeleid
Interpellatie van mevrouw Ria Van Den Heuvel tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over het integratiebeleid
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van de heer Sleeckx tot de heer Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over het integratie- en onthaalbeleid en van mevrouw Van Den Heuvel tot minister Martens, over het integratiebeleid.
De heer Sleeckx heeft het woord.
De heer Jef Sleeckx : Vóór mijn eigenlijke interpellatie wil ik twee aanmerkingen maken over zaken die buiten uw bevoegdheidsdomein liggen, mijnheer de minister, maar die aanleiding gaven tot deze interpellatie.
In eerste instantie schaam ik me ervoor een Belg te zijn. Waarom? Enkele weken geleden werden drie Irakezen die vanuit België naar Engeland waren gevlucht, voor een Engelse rechter gedaagd. De Engelse rechter weigerde deze mensen naar België terug te sturen omdat ons asielbeleid niet humaan genoeg is. Ik leefde altijd in de overtuiging dat België een gastvrij land was. Men zou voor minder beschaamd zijn als Belg en als socialist die de solidariteit en de internationale solidariteit hoog in het vaandel draagt. De Vlaamse Gemeenschap moet absoluut een degelijk en goed functionerend onthaalbeleid uitwerken om ons slecht imago op dit vlak in het buitenland enigszins op te poetsen.
Tweede aanmerking : een echt integratiebeleid voert men op alle niveaus. Dat betekent voor mij, het is geen partijstandpunt, dat het gemeentelijk stemrecht onder bepaalde voorwaarden noodzakelijk is. Gemeentelijke politici zullen pas iets doen als er druk ontstaat, als de migranten politiek gewicht in de schaal kunnen leggen. Ik denk hierbij aan sociale woningen. Degenen die nu iets doen voor migranten worden als naïevelingen beschouwd.
Waar ik heel veel moeite mee heb, is dat we in het jaar 2000 twee soorten vreemdelingen krijgen in België. De burgers van de Europese Unie krijgen dan gemeentelijk stemrecht en de anderen niet. In concreto kan dat betekenen dat een Portugees die hier één jaar woont stemrecht krijgt terwijl een Turk die hier vijftien jaar woont niet mag stemmen. Dit moest me eerst van het hart.
De problematiek van asielzoekers, migranten, vluchtelingen en woonwagenbewoners roept heel wat vragen op. Hoe pakken we dit enorme probleem aan, wetende dat het om mensen gaat en niet om objecten? De problematiek heeft te maken met ontwikkeling, met de noord-zuid-verhouding, met financieel onevenwicht en mondialisering. De problematiek heeft eveneens te maken met politieke verschuivingen : de afbrokkeling van de Muur, de crisis en het uiteenvallen van de vroegere Sovjet-Unie, de oorlog in ex-Joegoslavië, de ontluikende democratieën en de ineengestorte regimes in Afrika. De problematiek heeft te maken met de mens. Mannen en vrouwen aanvaarden hun huidige situatie niet langer : leven in krottenwijken, verdwijnen in een absurde oorlog, hun kinderen voor hun eigen ogen zien sterven. Altijd weer zullen er mensen opstaan en, bij gebrek aan perspectieven, zeeën en oceanen oversteken op zoek naar een betere toekomst. En altijd zullen er anderen zijn om hen op te vangen, onderdak te verlenen en asiel te bieden. De problematiek heeft te maken met racisme, met schrik voor de ander, met de moeilijkheden die maatschappijen altijd kennen wanneer mensen van een ander dorp, een ander land, een ander continent, een andere kleur, een andere cultuur zich willen integreren. Elke generatie vergeet waar ze vandaan komt. Cosmopolitisme en multiculturele ingesteldheid moeten steeds opnieuw worden opgebouwd. Dat is een blijvend groeiproces. We zullen acties en netwerken moeten ontwikkelen die de intermenselijke relaties tussen autochtonen en allochtonen verbeteren, vermenselijken, in de goede zin van het woord. Dit is een levensnoodzakelijke opdracht die we als politici moeten vervullen. Dat is onze plicht tegenover de gemeenschap. De samenlevingsproblemen moeten worden omgebogen tot gewoon samenleven.
Asielzoekers, vluchtelingen, vreemdelingen en woonwagenbewoners leggen ons al deze vragen voor. Hoe kunnen we naar hen toestappen en luisteren naar wat ze te zeggen hebben? Hoe kunnen we tot een heuse dialoog komen? Hoe kunnen we onze maatschappij, ons beleid meer open en gastvrij maken en meer eerbied opbrengen voor de mensenrechten? Hoe kunnen we voorkomen dat de ik-cultuur, ikke-ikke-ikke en de rest kan stikken, de onredelijkheid en de xenofobie het halen? Hoe kunnen we vermijden dat jongeren op zoek naar een toekomst, veiligheid en waardigheid worden meegesleurd in deze nefaste tendens? Hoe kunnen we ondanks de economische terugval en de onzekerheid die dat creëert de sereniteit scheppen die noodzakelijk is voor een democratisch debat rond vluchtelingen, migranten en woonwagenbewoners? Toegegeven, op het moment dat deze vragen opnieuw opduiken, lijkt een deel van de politieke klasse deze sereniteit verloren te hebben. De publieke opinie wordt wakker geschud wanneer blijkt dat ook in België charters worden gebruikt, dat er willekeurig mensen worden opgesloten, dat gedwongen repatriëringen worden toevertrouwd aan privé-firma´s, dat de administratie en meer bepaald de dienst Vreemdelingenzaken recht spreekt zonder juridische noch administratieve controle, dat de toewijzing van de feitelijke verblijfplaats in ons land kan bestaan voor mensen die geen enkel misdrijf hebben begaan, dat niet begeleide minderjarigen worden teruggestuurd naar de ellende, het gevaar en het onbekende zonder rekening te houden met de internationale conventies voor de Rechten van het Kind.
De inwijking van mensen uit andere landen en culturen blijft in ons land aanhouden ondanks alles. Men had gehoopt de inwijking krachtig terug te dringen met de immigratiestop van 1974. De internationalisering van onze samenleving blijft zich doorzetten met alle moeilijkheden, spanningen en samenlevingsproblemen vandien. Culturele verschillen leiden bijvoorbeeld tot spanningen inzake het behoud van de eigen identiteit en echte communicatie. Etnische verschillen leiden snel tot achterstelling en uitsluiting. De spanningen doen zich zowel bij autochtonen als bij allochtonen voor, om deze akelige woorden te gebruiken. Het blijven werken aan de samenleving betekent veel aandacht besteden aan de samenlevingvormen en -problemen. We hebben de plicht een leefbare samenleving te creëren, de politici zullen hun keuzes moeten maken. Het is in elk geval absoluut noodzakelijk middelen vrij te maken. De internationalisering van onze maatschappij leidt tot nieuwe mogelijkheden maar houdt uiteraard ook heel wat uitdagingen in. Het intercultureel samenleven en het scheppen van kansen voor etnisch-culturele minderheden blijven uiterst belangrijke beleidspunten. Uw voorganger, mijnheer de minister, kondigde in september 1993 een decreet op integratiebeleid aan. In 1994 en 1995 werden in politieke partijen en in de sector scenario´s opgesteld en ontwerpteksten gemaakt. Ik denk aan de voorstellen van de heren Hancké en Didden. Door de verkiezingen van mei 1995 lag alles enkele maanden stil. Onder impuls van parlementsleden uit diverse fracties neemt de minister gelukkig weer de draad op.
In het huidige beleid wordt sterk de nadruk gelegd op een inclusief beleid, met twee doelstellingen. Eén doelstelling is het gelijke kansenbeleid om achterstanden weg te werken. Deze tendens is zeer sterk in het onderwijs. Men is daar op weg naar het samenbrengen van het onderwijsvoorrangsbeleid en de zorgverbreding. In het onderwijs wijst men categoriale functies af. Tweede doelstelling is het inclusief cultuurbeleid dat aan migranten de kans geeft hun eigen cultuur en identiteit te ontwikkelen. Dit is in praktijk gebracht door het decreet op het volksontwikkelingswerk dat de erkenning en subsidiëring van migrantenverenigingen en hun federaties regelt. Deze erkenning kan worden gezien als een stap op weg naar participatie van migranten.
Er is vanuit academische kringen kritiek gekomen op het categoriaal werk met migranten. Professoren Elchardus en De Witte hebben een aantal stellingen geponeerd die gekend zijn bij de mensen die deze problematiek ter harte nemen.
De jongste tijd is er ook kritiek op vormen van positieve actie en zeker van positieve discriminatie in het algemeen. Ik verwijs hiervoor naar de discussie over positieve acties voor vrouwen met ook binnen de vrouwenbeweging voor en tegenstanders. Ik kan ook verwijzen naar de ontwerpteksten voor het Sociaal Impulsfonds. De vroegere VFIK verplichting om 25 percent van het geld aan migranten te besteden, zal wegvallen.
Het minderhedenbeleid richt zich op het eerste zicht tot inwoners van allochtone herkomst. De groep met een nomadische cultuur stelt hierbij een probleem. Hun cultuur is allochtoon maar de afstamming van de meerderheid van de groep is autochtoon. Eeuwenlang is de groep van nomaden marginaal geweest. Ze vervulden weliswaar een economische functie als seizoenarbeider, handelaar, vakman, artiest, enzovoort. Toch toont hun geschiedenis één lange vervolging met als hoogtepunt de systematische opsporing en poging tot vernietiging in de Tweede Wereldoorlog. Hun behoefte aan culturele identiteit gecombineerd met deze uitstoting maakt de afstand tussen de nomadische en de sedentaire maatschappij tot het meest opvallende kenmerk van deze cultuur. Deze afstand brengt angst mee voor de gevestigde instellingen. Ze maken bijna altijd kennis met de repressieve kant ervan. Ze hechten uitzonderlijk hoge waarde aan de familiebanden als enige zekerheid in de vijandige wereld. Het ligt dus voor de hand dat deze groep niet kan worden begeleid zoals andere. De schrik voor en de weerstand tegen assimilatie is zodanig groot dat deze groep zeer gesloten is en zich slechts zeer langzaam en gedeeltelijk openstelt voor ontwikkelingen in de sedentaire cultuur.
Daarom worden ze ook zo vaak als achterlijk of primitief beschouwd, terwijl het in feite om een ultieme poging tot zelfbescherming gaat. Aangezien de uitstoting van de nomadische cultuur overeenkomsten vertoont met de ervaring van vluchtelingen en migranten, is het wenselijk de drie groepen te reglementeren in eenzelfde decreet. Gezien de eigenheid van de nomadische cultuur dient deze te worden vastgelegd in de structuren en regelingen binnen het decreet. Een samenwerking tussen woonwagen-, vluchtelingen- en migrantenwerk moet zeker mogelijk zijn op het vlak van administratie, klachtenbehandeling en juridische service. Op het vlak van management, strategie en sensibilisering dient de specifieke aanpak gegarandeerd te blijven.
Mijnheer de minister, komt er een decreet op het integratie- en onthaalbeleid, dat inhoud en structuur van het lokale migrantenbeleid vastlegt en waarin de plaats en de opdrachten van de lokale integratiecentra worden uitgestippeld?
Hoe zullen in dit decreet het statuut en de opdrachten van de bovenbouw, zoals het Vlaams Centrum voor de Integratie van Migranten, VCIM, worden vastgelegd? Zal er bij deze gelegenheid een grotere eenheid tussen het integratiebeleid voor vluchtelingen en het woonwagenwerk worden beoogd? Welke gevolgen zal dit hebben voor de overkoepelende instellingen, zoals het Overlegcentrum voor Integratie van Vluchtelingen, OCIV, het voornoemde VCIM en het Vlaams Overleg Woonwagenwerk, VOW?
Wordt er overwogen om bij deze gelegenheid, naar analogie met recente hervormingen in het algemeen welzijnswerk, ook maatregelen te nemen die tot meer samenwerking en eventueel fusies van de diverse welzijnsbevorderende instellingen moeten leiden? Ik denk hierbij uitdrukkelijk aan de relaties tussen het maatschappelijke opbouwwerk en de integratiecentra voor migranten.
Als ik me niet vergis, bestaat het VCIM officieel tot 30 juni 1996. Krijgt het in afwachting van het decreet een verlenging?
Vindt u niet dat dringend wat moet worden gedaan aan woonwagenparken, als uit een telling van 31 december 1995 blijkt dat er in Vlaanderen en Brussel 980 rondreizende en zigeunersgezinnen van Belgische nationaliteit in een woonwagen wonen, waarvan slechts 360 legaal op een gemeentelijk terrein? En als we weten dat in 1996 in een democratisch land zoals België de woonwagenbewoners vaak met gewelddadig vertoon als ongedierte worden verdreven, wanneer ze ergens in onze Vlaamse contreien illegaal staan bij gebrek aan voldoende uitgeruste gemeentelijke terreinen! Mijnheer de minister, ik weet dat u in deze materie niet de volledige bevoegdheid hebt, maar u kunt, althans binnen de Vlaamse regering, de nodige stappen zetten om deze problematiek aan te kaarten. Het kan dus echt niet dat er, nu we voor de eenentwintigste eeuw staan - en dat hebben we in de jaren ´30 nog meegemaakt - gewoonweg mensen worden verdreven omwille van het feit dat ze onvoldoende staanplaatsen hebben. Dit kan echt niet meer! Ik zal er bij minister Peeters, die ook een stuk van deze bevoegdheid onder zijn hoede heeft, trouwens ook zeer sterk op aandringen dat er op dat vlak absoluut iets gebeurt. Ik verontschuldig me voor de enigszins pathetische ondertoon, maar het is mensonterend dat we mensen als ongedierte met veel geweldvertoon verdrijven.
Cijfers over de positie van migranten in de Vlaamse Gemeenschap zijn heel moeilijk te vinden. Ik denk aan cijfers in verband met tewerkstelling en werkloosheid. Ik vraag u dan ook er werk van te maken, omdat harde cijfers naar mijn mening de beste basis blijven voor een evenwichtig beleid. Hierbij aansluitend zou u ook de nodige inspanningen kunnen leveren om de arbeidsmarkt meer open te stellen voor migranten. Wanneer bijvoorbeeld meer allochtonen in openbare diensten of bij de politie zouden worden tewerkgesteld, ontstaat een vertrouwd beeld bij de bevolking. Wanneer er meer op televisie zouden verschijnen, zoals in Nederland, dan kan dit een vertrouwenswekkende factor zijn voor onze eigen publieke opinie.
Als coördinerend minister voor het migrantenbeleid is de minister van Cultuur, Gezin en Welzijn tevens bevoegd voor het SIF. Is het vanuit de optie van een inclusief en gecoördineerd beleid en gezien de specifieke achterstands- en achterstellingssituatie van de migrantenbevolking niet noodzakelijk dat er zo spoedig mogelijk een decreet komt om de taken en opdrachten van de huidige integratiecentra vast te leggen en om hun taken en opdrachten met betrekking tot de uitbouw van een lokaal integratiecentrum in het kader van het SIF, binnen het SIF-decreet en de uitvoeringsbesluiten duidelijker vast te leggen, zodat de migranten, en dus de minderheden, ondersteund door de categoriale structuur, sterker dan voorheen volwaardig kunnen participeren aan de lokale samenleving?
Ik heb wat uitgeweid en soms klonk ik misschien wel passioneel, maar als men het over mensen heeft, mag het hart ook wel eens spreken. Het kan immers niet dat mensen in de twintigste eeuw, ook nog bij ons, in een zogezegd democratisch land, vaak niet meer op een menswaardige manier worden behandeld.
De voorzitter : Mevrouw Van Den Heuvel heeft het woord..
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Mijnheer de minister, collega´s, de aanleiding voor mijn interpellatie waren contacten met migrantenorganisaties, het vluchtelingenwerk en woonwagenwerkers die zich afvragen of en wat voor een decreet hen nog boven het hoofd hangt. Een tweede aanleiding was uw beleidsnota Werken aan netwerken, waarin u aankondigt dat een blauwdruk van het beleid in de vorm van een strategisch plan in het voorjaar van 1996 aan het Vlaams Parlement zal worden voorgelegd. Daarom wordt het tijd om enkele vragen te stellen, want we hebben het nog niet te zien gekregen. Vooraleer ik mijn vragen stel, wil ik de uitgangspunten van Agalev nogmaals duidelijk naar voren brengen.
We blijven opkomen voor een verdraagzame, solidaire, multiculturele samenleving, waarin verschillende bevolkingsgroepen met een eigen cultuur, godsdienst en levenswijze in wederzijds respect voor elkaars eigenheid samenleven. Daarbij moet niet de vraag worden gesteld of we naar zo´n samenleving evolueren. Neen, we zitten er middenin, het is gewoon zo. Onze Vlaamse cultuur is een rijke cultuur, juist omdat ze het produkt is van ontmoetingen met andere culturen. Dit is een proces van eeuwen, met een rijke oogst in de kunst, wetenschap en economie, maar ook in veranderende levensgewoonten. Kiezen voor een multiculturele samenleving betekent echter ook de structurele voorwaarden scheppen, opdat etnische minderheden de mogelijkheden zouden krijgen om volledig mee te draaien in onze samenleving. Stemrecht is een democratisch instrument dat iemand het recht geeft mee te beslissen over wie de regels maakt voor de gemeenschap, waarin hij leeft. Wil men toekomstgericht aan een multiculturele samenleving werken, dan is stemrecht een belangrijke voorwaarde. Zowel actief als passief stemrecht zijn een voorwaarde tot en geen eindpunt van integratie. Niets is nadeliger voor een multiculturele samenleving dan minderheden in het vergeetboek van de electoraal verwaarloosbaren te plaatsen. Naar mijn aanvoelen gebeurt dat nog steeds. Mijn fractie pleit voor een integratiebeleid dat basisvoorwaarden schept, waardoor migranten op voet van gelijkheid met de autochtone bevolking en met respect voor hun eigenheid, volwaardig kunnen participeren aan onze samenleving en er zich in kunnen ontplooien.
Integratie is voor de groenen niet gelijk aan assimilatie. Assimilatie is erop gericht om van kleine migranten zo snel mogelijk kleine Vlamingen te maken. Dit is in fundamentele tegenstelling met een multiculturele samenleving. Beweren dat migranten zich maar in alles moeten aanpassen, getuigt van een kritiekloze houding ten aanzien van de eigen samenleving. U zult het wellicht met me eens zijn, als ik zeg dat deze samenleving ook niet de ideale is. Daarom vinden we de erkenning en subsidiëring van migrantenverenigingen in het decreet op de Volksontwikkeling zo belangrijk. Dankzij dit decreet is het bestaansrecht van migrantenverenigingen gewaarborgd en worden ze in staat gesteld hun structuren verder uit te bouwen. Migranten en andere minderheden moeten zich zelf kunnen organiseren. Migranten van de tweede en derde generatie dreigen anders tussen wal en schip te belanden. Ze vinden geen aansluiting bij de herkomstcultuur, noch bij de cultuur van hier. Wanneer ze zich zelf organiseren, kunnen ze vanuit die eigen organisaties de confrontatie tussen beiden aangaan.
De visie die achter het beleid van de Vlaamse Gemeenschap ten aanzien van etnische en culturele minderheden schuilgaat, is een visie waar we ons achter kunnen scharen. Wel vind ik het jammer dat er zo weinig van naar buiten komt. Men moet er de dikke boeken even voor doornemen, want men leest er heel weinig over in kranten. Er moeten dus meer positieve signalen van uitgaan. Maar wat ik nog belangrijker vind, is dat er vanuit de overheid ook negatieve signalen vertrekken over racisme en uitsluiting. Ik vraag dus niet alleen om positieve signalen, maar ook om een duidelijke veroordeling van racisme en achterstelling.
Mijnheer de minister, ik heb een zestal vragen voor u, maar voor ik ze stel, wil ik ook even uitleggen waarom ik ze wens te stellen. Een eerste vraag is : komt er een decreet voor het voeren van een minderhedenbeleid? Zo ja, beantwoordt dat decreet dan aan de volgende elementen? Een decreet minderhedenbeleid kan maar zo genoemd worden, als het meer inhoudt dan de structurering van organisaties die zich op het Vlaamse niveau met het minderhedenbeleid bezighouden. Het moet meer omvatten. Als dat decreet er komt, moet het ook een aantal waarborgen inbouwen voor de inspraak en participatie van de doelgroepen. De positie van minderheidsgroepen moet van die aard zijn dat ze een doorslaggevende stem hebben in de bepaling van dat beleid. Ik heb het niet over hun vertegenwoordigers, maar over de doelgroep zelf. Die doelgroep moet een sleutelpositie kunnen bekleden en de werking mee evalueren. Het zou trouwens niet slecht zijn dat we de voorbije werking ook met migranten en andere werkgroepen eens doorpraten. Indien deze zaken niet in het eventuele decreet worden geregeld, riskeren we een polarisatie en vervreemding tussen hardwerkende en goedbedoelende autochtone werkers en allochtonen of etnische of culturele minderheden. Meer en meer steekt dat probleem de kop op. In een minderhedenbeleid zijn er twee partners, namelijk de overheid en de migrant. De rest - structuren, instellingen, en dergelijke - zijn allemaal middelen om dat beleid waar te maken, maar geen doel op zichzelf.
Een tweede vraag is : hoe wordt het minderhedenbeleid in het stedelijk beleid ingepast? Als groenen staan we achter de achterliggende doelstellingen van het decreet op het Sociaal Impulsfonds, maar in verband met de migrantenwerking merk ik op dat er op dit vlak geen eisen aan de gemeenten zijn gesteld, en dit in tegenstelling tot de VFIK-regeling, waarbij er garanties waren dat een bepaald percentage van de middelen daaraan moest worden besteed. Ook de heer Sleeckx heeft dit aangehaald.
Minister Luc Martens : Ik wens u even te onderbreken, omdat dit element anders misschien minder aan de orde komt in mijn antwoord. Ik meen me te herinneren dat dit ook aan de orde is geweest tijdens de bespreking van het decreet op het Sociaal Impulsfonds. Men heeft dit inderdaad niet als dusdanig in de decreettekst ingepast. Maar uit hoofde van minister Peeters is toch wel duidelijk geworden dat bij de invulling van het beleidsplan daadwerkelijk aandacht moet worden besteed aan deze problematiek. Het kan niet dat er iets aparts voor minderheden of migranten komt. Deze toon is tijdens de bespreking naar voren getreden en minister Peeters, die deze besprekingen als eerstaanwezend minister in deze materie heeft begeleid, heeft zich daarvoor ook geëngageerd. Ik zal daar ook op toezien, vermits ik mede bevoegd ben.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Dat wou ik u precies vragen. U hebt daar als coördinerend minister een heel belangrijke rol in te spelen.
Ik moet toegeven dat ik het wat moeilijk heb met de rol van de lokale integratiecentra.
Het is een feit dat categoriale instellingen soms weerstand oproepen bij de plaatselijke bevolking. Ook de heer Sleeckx heeft het daarover al gehad. Bovendien kan men zich afvragen of in een en dezelfde wijk, buurt en straat er anders mag en moet worden gewerkt met de buurtbewoners. Ik kan me ook niet van de indruk ontdoen dat de LIC´s - de Lokale Integratiecentra - zelf in volle evolutie zijn. Als ik me goed herinner ligt hun oorsprong bij de vrouwenwerking. Dat is een sterk categoriaal gerichte werking. Ze zijn meer en meer geëvolueerd naar een werking met gezinnen en mannen. Vandaag stellen we vast dat ze toenadering zoeken tot zelforganisaties en het schoolopbouwwerk. We stellen dus een duidelijke evolutie vast. Ik denk dat we ons moeten bezinnen over de volgende ontwikkelingsfase van die LIC´s. Ik denk dat ze zich moeten concentreren op thema´s in de plaats van op doelgroepen. Ik vraag nadrukkelijk naar uw mening ter zake. Ik wil hier ook zeggen dat de deskundigheid die we over het minderhedenbeleid in Vlaanderen hebben opgebouwd, zich vooral op lokaal vlak situeert. Deze mensen hebben een uitgebouwd netwerk van contacten. Als we hen geen functie meer geven zou alle categoriaal opgebouwd werk wel eens kunnen verdwijnen. Vandaar mijn dubbele opstelling ter zake. Ik denk ook dat de LIC´s een belangrijke rol kunnen spelen in het onthaal- en opvangbeleid van vluchtelingen, asielzoekers en nieuwe migranten.
Een vierde vraag, mijnheer de minister, betreft de plaats van migrantenvrouwen als aparte doelgroep. Migrantenvrouwen spelen een grote rol in het integratieproces. Ze hebben grote invloed op de opvoeding van hun kinderen én van de mannen. Migrantenvrouwen hebben veelal dezelfde ervaring als andere vrouwen. Maar de combinatie van seksisme en potentieel racisme maakt hen extra kwetsbaar. Minister Van Asbroeck heeft in haar beleidsbrief over gelijke kansen aandacht voor migrantenvrouwen vanuit de uitgangspositie dat ze vrouw zijn. Hebt u, mijnheer de minister, aandacht voor migrantenvrouwen omwille van hun migrant zijn? Zo niet dreigt er het gevaar dat ze, als groep, tussen twee stoelen terechtkomen, omdat beide ministers de verantwoordelijkheid bij elkaar zouden leggen. Hoe zult u de coördinatie ter zake aanpakken?
Een vijfde vraag luidt als volgt. Zal het beleid ten aanzien van migranten, vluchtelingen en woonwagenbewoners in één decreet worden uitgewerkt? Zal zo de geëigende werking ten aanzien van die doelgroepen niet verloren gaan? Zullen de kleinere ondersteuningscentra zoals het OCIV en VOW niet worden verdrinken of opgezogen door het veel grotere VCIM? Ik wil ook nog iets zeggen over de plaats van het woonwagenwerk in het minderhedenbeleid. De heer Sleeckx heeft blijkbaar dezelfde contacten als ikzelf. Ook ik heb woonwagenterreinen bezocht. Ik zal daarover niets zeggen, omdat de heer Sleeckx hier perfect de problematiek heeft verwoord. Ik zou het wel moeilijk hebben indien de problemen van woonwagenbewoners, asielzoekers, vluchtelingen, migranten van de eerste, tweede en derde generatie, nieuwe migranten dank zij gezinshereniging allemaal op één hoopje zouden worden gegooid. Het geëigende karakter van een aantal werkingen zou zo in gevaar komen. Een migrant van de eerste generatie die hier al jaren verblijft zal zich nog enigszins kunnen inleven in de thematiek van asielzoekers, door terug te denken aan zijn eerste verblijfsdagen hier. Misschien herkent een woonwagenbewoner iets van de thematiek van het verjagen van vluchtelingen. Maar wat migrantenjongeren van de tweede of derde generatie hiervan zullen herkennen, is me onduidelijk. Ik zou van u willen weten hoe u het onthaalbeleid van nieuwe migranten en asielzoekers wilt organiseren. Kan er in dat verband sprake zijn van inburgeringscontracten? Hoe moet dat dan worden georganiseerd? Hoe kunnen we waarborgen dat deze mensen noodzakelijke voorwaarden, zoals het volgen van taallessen en dergelijke, effectief kunnen verwezenlijken?
Ten slotte, wil ik nog iets zeggen over de problematiek van het stemrecht. Het Verdrag van Maastricht dat op 7 februari 1992 werd ondertekend, creëert een nieuw feit. Er komt een Europees Burgerschap. Er zullen echter twee soorten van burgers komen. Simpelweg betekent dit dat in het kader van de Maastrichtnorm, mensen uit landen van de Europese Unie stemrecht zullen hebben ; anderen daarentegen niet. Er dreigt dus een onaanvaardbaar onderscheid tussen EU- en niet-EU-ingezetenen
Mijnheer de minister, ik zou hier nog enkele citaten kunnen aanhalen uit de kranten van maandag. Ik zal dat echter niet doen. Men moet aan een aantal ongewenste uitspraken niet meer publiciteit dan nodig geven. Zo wordt er onder meer voor gewaarschuwd dat, als u een of ander decreet zou willen uitvoeren, u de democratie in gevaar brengt. Ik ga daar niet verder op in. Maar ik dring erop aan dat u heel dringend positieve politieke signalen moet geven inzake het integratiebeleid.
De voorzitter : De heer Strackx heeft het woord.
De heer Felix Strackx : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, misschien is het nuttig om eens in het Vlaams Parlement een groot migrantendebat te organiseren. Daaraan is er toch wel behoefte, gezien de grote emoties die het thema oproept. Mijnheer de minister, ik heb u al meermaals gewezen op de versnippering in de bestaande kansarmoede- en migrantenprojecten. Ongeacht of ik met die aanpak akkoord ga of niet, is het onmiskenbaar dat die versnippering een efficiënte werking in de weg staat. Tot zover mijn voorafgaandelijke opmerking.
Het is me niet duidelijk welke richting de regering wil inslaan met haar migrantenbeleid. Men heeft het vaak over integratie. Ik vraag me dan altijd af wat men bedoelt. Iedereen vult die term blijkbaar naar eigen inzichten in. Voor de enen is integratie een smeltkroes, waarbij de allochtonen en de autochtonen delen van elkaars cultuur overnemen. Voor de anderen betekent dit het naast elkaar bestaan van verschillende culturen. Sommigen bedoelen met integratie de assimilatie van het individu. Welke inhoud geeft de regering aan het begrip integratie? Daarover moet duidelijkheid komen. Het standpunt van mijn partij is bekend. Wij geloven enkel in integratie, als daarmee de assimilatie van enkelingen wordt bedoeld. Wij geloven niet in de multiculturele maatschappij. Wij geloven niet in de integratie van grote groepen vreemdelingen. We pleiten dus voor een begeleid, ondersteund en menselijk terugkeerbeleid. In afwachting pleiten we ervoor dat de allochtonen zoveel mogelijk hun eigen identiteit zouden kunnen behouden, teneinde de terugkeer naar en de aanpassing in hun land van herkomst zo gemakkelijk mogelijk te laten verlopen.
Wat vinden de migranten zelf van het huidige migrantenbeleid. Wel, ik heb hier een brief die de heer Saret - de voorzitter van de Noordafrikaanse Culturele Vereniging - in het begin van dit jaar naar de minister heeft verstuurd. Alle commissieleden hebben een afschrift van die brief ontvangen. Deze brief heeft het schoolopbouwwerk als onderwerp. Maar in zijn inleiding zegt de heer Saret dat de problematiek moet worden gesitueerd in een breder kader ; in dat van het huidige migranten- en integratiebeleid. Ik citeer uit deze brief het volgende : het schoolopbouwwerk profileert zich bijna uitsluitend binnen de zogenaamde zorgverbreding van de school. Het ziet zichzelf maar al te graag als de bemiddelaar tussen de migrantengemeenschap, de buurt en de school. Het gevolg daarvan is dat de impact van het schoolopbouwwerk op het onderwijs vrij beperkt, om niet te zeggen nihil is. Einde citaat. Daarop geeft de schrijver een aantal voorbeelden van hoe men migranten in de school ontvangt, met gebakjes en thee, enzovoort. Hij is van mening dat een dergelijke handelswijze getuigt van een denigrerende, betuttelende en zelfs misprijzende houding tegenover de migranten. Hij besluit daarom, en ik citeer : het zijn vaak risicoloze, maar ook nutteloze, oppervlakkige en contraproductieve activiteiten. Einde citaat. Hij vraagt zich af wanneer er iets zal veranderen. Volgens hem zal er pas iets veranderen als alle middelen opgesoupeerd zijn. Ondertussen, zo schrijft hij, schuimen schoolopbouwwerkers de migrantenwijken af om de ouders ertoe aan te zetten om naar betuttelende preken te komen luisteren. Aangezien de meeste schoolopbouwwerkers pas afgestudeerd zijn, en vaak nog geen Turk van een Marokkaan kunnen onderscheiden, komen er tolken en bemiddelaars aan te pas om de boodschappen te vertalen. Migranten in dergelijke schoolopbouwwerkprojecten dienen, zoals dikwijls het geval is met hun positie in Vlaamse structuren, meestal als schaamlapje.
De voorzitter : Mijnheer Strackx, wilt u uw betoog afronden, en uw vraag stellen? Indien u nog iets wilt zeggen, kunt u dat dan zeer kort doen?
De heer Felix Strackx : Is mijn spreektijd nu al opgebruikt? Ik was nog bijlange niet klaar. Ik heb eigenlijk geen vraag voor de minister. Ik vraag me enkel af of de minister iets met deze brief heeft gedaan.
Minister Luc Martens : Ik zal u daar onmiddellijk op antwoorden. Wij hebben de heer Saret op het kabinet ontvangen. De problematiek die hij in zijn brief heeft geschetst, werd daar besproken. Straks zal ik daar nog op terugkomen.
De heer Felix Strackx : Ik wil daarover nog kort enkele zaken zeggen. De heer Saret schrijft onder meer dat lokale overheden en zogenaamde progressieven ontzettend bang zijn dat migranten met hun standpunten naar buiten zouden treden. Men is ook bang dat ze in de pers of door militante actie hun gerechtvaardigde eisen zouden kenbaar maken.
Ze hebben niet graag dat de migranten hun ontevredenheid luchten over het gevoerde beleid, dat miljarden frank kostte en waarvan de resultaten nauwelijks zichtbaar zijn. En zo gaat het maar door. Vreedzame coëxistentie als enige toekomst voor de mensheid, is zijn visie op integratie. De heer Saret vindt dat migranten als kleine kinderen worden behandeld, als onmondig worden aanzien en worden betutteld. Volgens hem zijn de structuren voor migrantenbeleid er alleen maar om politiek benoemde personen werk te verschaffen. Deze wensen niet dat de migranten zich zelf organiseren, want dan worden ze immers overbodig. Verder vindt hij dat het hele migrantenbeleid veel te weinig rekening houdt met wat de migranten zelf willen.
De voorzitter : Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, ik wil me beperken tot de inhoud van het onthaal- en integratiebeleid. Ik heb de indruk dat men daar al jaren over spreekt, maar op hetzelfde niveau en bij dezelfde oppervlakkige benadering blijft steken. De inhoud van dit integratie- en onthaalbeleid is niet duidelijk. We kunnen het echter niet aan het toeval overlaten.
Het aanleren van de taal van de streek waar men terecht komt is een essentieel element in een onthaal- en integratiebeleid. Zoniet is de kans op integratie nihil. In welke mate kan dit verplicht worden?
Het wegwijs worden in de Westeuropese, de Belgische, de Vlaamse samenleving is een tweede essentieel element. Welke zijn de regels van die samenleving, welke zijn de rechten en plichten van zowel de autochtone als de allochtone bevolking? Heel wat migranten maken hier voor het eerst kennis met een politieke democratie. Ze weten niet wat inspraak is. Ook de plaats van de godsdienst in onze samenleving moet worden verduidelijkt, evenals de relatie man-vrouw, met gelijke rechten voor man en vrouw. Hierover heeft men zich tot nu toe niet duidelijk uitgesproken.
Er moet ook belang worden gehecht aan de ontplooiing van de oorspronkelijke cultuur van de migranten. Dit is voor alle volkeren zeer belangrijk. In Amerika gaat de zwarte bevolking, vaak na een decennialang verblijf, op zoek naar haar wortels. Het is essentieel te weten van waar, vanuit welke cultuur, men komt. Terzelfdertijd moet er een aansporing zijn tot culturele uitwisseling tussen de allochtone en autochtone bevolking. Wordt deze culturele uitwisseling aangemoedigd in uw wetgevende initiatieven?
Ik ben het volledig eens met mevrouw Van Den Heuvel als ze bijzondere aandacht vraagt voor de migrantenvrouwen. Overal ter wereld zijn vrouwen een bijzondere hefboom voor ontwikkeling en integratie. De integratie verloopt nog veel moeilijker als men de vrouwen niet kan bereiken. De vrouw speelt een heel belangrijke rol in de opvoeding van de kinderen. Deze opvoedende taak moet maximaal worden ondersteund.
Men moet erop toezien dat het personeel van de initiatieven inzake integratie Nederlandstalig is. Soms zijn leerkrachten die instaan voor bicultureel onderwijs of Islamonderricht, het Nederlands niet machtig. Ze kunnen niet worden ingeschakeld in een schoolteam. Dergelijke situaties dienen absoluut te worden vermeden.
Uit deze opmerkingen vloeien een aantal vragen voort. Wat voorziet het aangekondigde decreet op de onthaal- en integratiebeleid voor het aanleren van de taal en het wegwijs maken van migranten in onze samenleving? Met welke aanpak wilt u een maximaal aantal mensen bereiken? Moedigt uw decreet de uitwisseling tussen Vlaamse en buitenlandse verenigingen en initiatieven aan? Besteedt u extra aandacht aan vrouwenwerking? Welke contacten had u met uw collega-ministers, uit hoofde van uw horizontale opdracht? Is er overleg?
Ik wil nog even de aandacht op Brussel vestigen. De Brusselse bevolking bestaat voor meer dan een derde uit migranten. 50 percent van de in Brussel geboren kinderen zijn van vreemde nationaliteit. Meer dan 50 percent zijn van buitenlandse afkomst, er zijn immers al veel migranten genaturaliseerd. Hoe kan de Vlaamse Gemeenschap in Brussel een positief beleid voeren voor deze migrantenbevolking? Enerzijds ervaren we de nefaste invloed van de houding van het Vlaams Blok ten opzichte van migranten en migratie. In de Brusselse migrantengemeenschap leeft de idee dat wat Vlaams is, Vlaams Blok is en dus verwerpelijk is. Anderzijds stellen we vast dat er in de migrantengemeenschappen een groeiend besef leeft dat tweetaligheid - Frans en Nederlands - een grote troef is voor de toekomstige werkgelegenheid van de jongeren. We moeten daar op inspelen en dit ondersteunen. Ik verzoek u in uw decreet bijzondere zorg besteden aan de verantwoordelijkheden van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel.
De voorzitter : Mevrouw Avontroodt heeft het woord.
Mevrouw Yolande Avontroodt : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte dames en heren, ik wil eerst en vooral pleiten voor een rationele benadering van dit probleem. Deze problematiek wordt, zoals de heer Sleeckx al vermeldde, beheerst door een aantal internationale en Europese verdragen. Ik denk hier in het bijzonder aan de Conventie van Genève, die volgens een ruim aantal volkenrechtdeskundigen niet meer beantwoordt aan de huidige situatie. Binnen de Verenigde Naties wordt al jaren gezocht naar een efficiënte definitie voor de ontheemden, de inheemse volkeren en de woonwagenbevolking.
Inzake de toelating van migranten tot het openbaar ambt en het uitoefenen van het actief en passief stemrecht verwijs ik naar artikel 8 van de Grondwet, dat niet strookt met artikel 8B.2 van het Verdrag van de Europese Unie. Mijn partij is vooralsnog voorstander van stemrecht voor deze laatste categorie van personen.
Vervolgens richt ik me ook tot u, mevrouw de voorzitter. Ik ben me ervan bewust dat het probleem niet op één namiddag kan worden geklaard. Daarom verzoek ik u hoorzittingen en bezoeken te organiseren. Zo kan het globale veld worden gehoord.
We moeten vermijden dat achterstand en achterstelling leiden tot vormen van generatiearmoede. De VLD is geen voorstander van een categoriale aanpak van de migrantenproblematiek. We staan wel achter de interculturele bemiddelaars en ervaringsdeskundigen. In de gezondheidszorg hebben deze interculturele bemiddelaars bewezen de kwaliteit van de zorgen te verhogen. Ik heb vragen rond de inschakeling van deze mensen in de invaliditeitsproblematiek. Deze mensen, die de taal niet spreken, moeten verschijnen voor de Gewestelijke Raad voor Invaliditeit.
Die interculturele bemiddelaars hebben inderdaad een functie. Anamnese is anders onmogelijk. Dit probleem verdient echter meer aandacht.
Minister Luc Martens : U spreekt daar genuanceerd over, maar hebt u ook een alternatief? De interculturele bemiddelaar heeft een rol te vervullen bij het slaan van een brug, niet alleen tussen verschillende talen, maar ook tussen verschillen in cultuur en definiëring van waarden. Ik heb veel respect voor allerhande gezondheidszorgers, maar ik denk niet dat iedereen van nature gewapend is om deze dialoog te voeren. Dat geldt ook voor ons. We moeten beschikken over een tolk die een ondersteunende rol kan spelen. Betwist u dat?
Mevrouw Yolande Avontroodt : Dat betwist ik zeker niet. Ik gaf enkel een voorbeeld, om te kunnen wijzen op datgene waarop we wel accenten moeten leggen : de taallessen. Uit het rapport blijkt dat slechts 3 percent van de Italiaanse bejaarden Nederlands spreekt. Aan dergelijke toestanden moeten we prioriteit geven. De taallessen zijn zeer belangrijk. Deze gegevens vind ik op pagina 65 van het Vooruitgangsrapport.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Het gaat hier niet om de jongbejaarden, de 60-plussers, maar wel om de 80 plussers. De 60-plussers nemen actief deel aan de taallessen, omdat ze ervaren dat ze niet meer met hun eigen kinderen kunnen spreken. U moet de situatie in Genk wel kennen : zo verhuisde iemand dertig of veertig jaar geleden van Polen naar Genk, terwijl hij in de mening verkeerde dat hij Nederlands had geleerd. Het was echter Italiaans.
Mevrouw Yolande Avontroodt : Ik stel voor dat we een werkbezoek organiseren aan de Italiaanse bejaardengroep in Genk, zodat we dat kunnen toetsen.
De heer Jef Sleeckx : Veel mensen uit die bevolkingsgroep kunnen bijvoorbeeld ook niet lezen. Mijn vader kan bijvoorbeeld niet lezen : hij mocht maar tot zijn zeven jaar naar school. Als u over deze bevolkingsgroep spreekt en dit uitbreidt tot de hele Belgische bevolking, zou u grote ogen opzetten. Ook in het leger kan 7 tot 8 percent van de militairen niet lezen, en dat zijn dan jonge mensen.
Mevrouw Yolande Avontroodt : Mijnheer Sleeckx, u moet mijn positieve boodschap ook willen horen. We pleiten voor meer taallessen.
Met het oog op de korte tijdspanne die u ons geeft, denk ik dat we het debat later nog zeker kunnen hernemen. Ik heb nog één concrete vraag aan de minister : is het uw bedoeling om corrigerend, aanvullend of verfijnend op te treden ten aanzien van de federale overheid? Dat is de vraag waarmee ik mijn kort betoog wil beëindigen.
Minister Luc Martens : U vraagt dus of ik corrigerend, verfijnend of aanvullend wil optreden ten aanzien van de federale overheid?
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mevrouw de voorzitter, geachte minister, collega´s, het Vlaamse integratiebeleid heeft een duidelijkere visie gekregen sinds eind 1989. Toen werd er voor het eerst een visie ontwikkeld. Ik zeg niet dat er daarvoor geen beleid was, maar toen werd dit wel meer gesystematiseerd.
We hechten veel belang aan een inclusief beleid en we willen dit doen over de departementen heen. U bent, als minister van Cultuur en Welzijn, bevoegd voor de coördinatie van de andere departementen. Dat wil veel zeggen. Het feit dat men migranten nog altijd kan of moet onderbrengen bij de bevoegdheden van de minister van Cultuur en Welzijn, wijst erop dat men vindt dat dit een zwakke problematiek is. Toen migratie nog zeer goed lukte - en dan denk ik aan de periode in Limburg na de Tweede Wereldoorlog toen migranten nodig waren - beschikten we over de hefboom werk, en was dit alles veel minder nodig.
Minister Luc Martens : Een andere verklaring kan ook zijn dat het inzicht is doorgebroken, dat cultuur en welzijn de grote doelstellingen moeten zijn van het beleid. Ik ben dan een zogenaamde superminister, niet budgettair, maar wel qua visie.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Ik denk dat u die boodschap toch niet overal bij de migranten kunt verkondigen. Een inclusief beleid is positief. Het is goed dat men in alle departementen de resultaten op het gebied van het migrantenbeleid inschat. We weten allemaal dat er een decreet werd aangekondigd, dat een werkingsinstrument moet bieden aan het nieuwe Vlaamse integratiebeleid. In dit Vlaamse integratiebeleid zou men de minderheidsgroepen, namelijk migranten, asielzoekers en woonwagenbewoners, willen samenbrengen in één koepel. Op dit ogenblik is er inderdaad sprake van drie groepen. We moeten echter alert blijven en kijken of er geen nieuwe groepen ontstaan. Op het moment zijn dit de doelgroepen en ook dat wil veel zeggen. Men ervaart een doelgroep pas als doelgroep, als ze met voldoende aanwezig zijn. Objectief kan de doelgroep migranten over vijftien of twintig jaar verdwenen zijn : statistisch is dat mogelijk. Waarschijnlijk zullen immers heel wat mensen genaturaliseerd zijn. In de praktijk blijven we echter geconfronteerd met hetzelfde probleem. Door het effect van naturalisatie, komen er telkens nieuwe mensen binnen en zitten we steeds opnieuw met een onthaalbeleid voor intredende groepen. Het onthaalbeleid is dan ook zeer belangrijk voor een gastvrij Vlaanderen.
Met het oog op uw verdere visie op het beleid en uw verdere initiatieven, wil ik pleiten voor een grote betrokkenheid van de migranten zelf. Dat moet wel gebeuren volgens hun eigen tempo. Als de Italiaanse vrouwen die jaren geleden naar hier kwamen en nooit de Nederlandse taal nodig hadden, dat nu pas ontdekken, heeft dat te maken met hun eigen tempo. We kunnen dat tempo wel stimuleren, maar de historische omstandigheden spelen hierbij altijd een grote rol. Het stimuleren van de betrokkenheid van migranten kan gebeuren via het decreet op socio-cultureel werk. Ze zijn als het ware bevoorrechte partners, waarop het decreet betrekking heeft. Er is in een overgangsperiode van zes jaar voorzien. We moeten die zes jaar bewaken, en ons afvragen of deze periode voldoende zal zijn.
Wat het nieuwe totale beleid betreft, ziet u dat lokaal en overkoepelend provinciaal. Daarboven hebben we dan nog de grote overkoepeling waarin het VCIM, OCIV en VOW samen zitten. Dat kan zinvol zijn, als ze hun eigenheid ten opzichte van hun doelgroep kunnen bewaren. Eerst zal ik het hebben over het bovenlokaal beleid en daarna over het lokale.
Een bovenlokaal beleid, op provinciaal niveau bijvoorbeeld, is nodig. Waar een dergelijk beleid spontaan is gegroeid en goed functioneert, moet dat ook worden erkend. Waar de ervaringen met het bovenlokale beleid goed zijn en waar men zich goed vertegenwoordigd voelt, moet het bovenlokale beleid voorzichtig worden benaderd en mag men niet ondoordacht tewerkgaan. In Limburg vreest men bijvoorbeeld dat een complete koerswijziging zou worden opgedrongen. De lokale integratiecentra bestaan in verschillende Vlaamse gemeenten. Ook het Sociaal Impulsfonds vermeldt hen. De minister zegt dat elke gemeente over een dergelijk centrum moet beschikken. Ik wil erop wijzen dat niet elke gemeente die behoefte voelt.
Minister Luc Martens : Dat heb ik nergens expliciet gezegd.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Ik meende begrepen te hebben dat alle SIF-plusgemeenten een lokaal integratiecentrum moesten hebben.
Minister Luc Martens : Ze moeten een lokaal integratiebeleid voeren, maar niet noodzakelijk in een integratiecentrum. U weet dat ik van nature anarchistisch ben en niet houd van teveel structuren.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : De behoefte wordt in elk geval niet door alle gemeenten aangevoeld. Ook als het om een SIF-plusgemeente gaat, kan het zijn dat men niet geconfronteerd wordt met een van deze problemen. De vraag is natuurlijk wel waarom men er niet mee wordt geconfronteerd. Dat heeft vaak zijn redenen. Soms wil men bepaalde problemen niet zien. De zichtbaarheid van een probleem is erg belangrijk.
Ik pleit dan ook voor een realistische aanpak van de lokale integratiecentra en het lokaal integratiebeleid. We moeten respect hebben voor wat er doorheen de jaren is gegroeid. Ik durf bovendien pleiten voor een doelgroepenbeleid. Ik zal enkele essentiële doelgroepen bij naam noemen. De vrouwen werden al vermeld. Een tweede groep wordt gevormd door de werkloze migranten die meer dan veertig jaar oud zijn. Deze groep heeft weinig uitzichten en heeft met heel wat problemen te kampen. De derde groep, ten slotte, zijn de jongere migranten van de tweede of derde generatie, die zich in tegenstelling tot hun ouders, opnieuw migranten noemen. Ze voelen zich migrant, terwijl hun ouders zich nuttig voelden in onze maatschappij. Lokale integratiecentra kunnen deze doelgroepen opvangen en hen betrekken bij adviesraden en dergelijke.
Ik heb nog enkele concrete vragen voor de minister. In een aantal gemeenten werden tijdens de voorbije periode projecten van sociale vernieuwing gestart. Deze gemeenten moeten bij voorrang de aandacht krijgen bij alle ontwikkelingen in het kader van een minderheden- of integratiebeleid. U kunt wel van mening zijn dat welzijn en cultuur essentieel zijn in onze maatschappij, toch moeten ook andere hefbomen als werk en huisvesting als belangrijk worden ervaren. Ik zou willen weten wat u van plan bent om te doen met het Strategisch Plan van de Vlaamse administratie. In dit plan worden een aantal modellen ter uitvoering aangereikt. Vooraleer we verder gaan met een migrantenbeleid, is het zinvol een inventarisatie en evaluatie te maken van wat bestaat. Ook een evalutie van het VCIM is nodig, zoals u al eerder aankondigde. U zei trouwens dat het VCIM zou worden behouden.
Het is enorm belangrijk eerst een beleidsbrief Migranten te hebben, vooraleer over te gaan tot decretaal werk. Het duurt allicht wat langer, maar maakt wel mogelijk dat een initiatief maatschappelijk breder wordt gedragen. Als we een migrantenbeleid willen voeren, moeten we er immers voor zorgen dat dit maatschappelijk zo breed mogelijk wordt gedragen. Ik pleit dan ook voor een beleidsbrief in de meest ruime zin van het woord. Dat wil niet zeggen dat decretaal werk lang op zich mag laten wachten. Het VCIM houdt binnenkort op te bestaan. Ik ben dan ook benieuwd naar uw antwoord op de vraag van de heer Sleeckx.
Minister Luc Martens : Het VCIM moet worden verlengd. Het werkt op basis van een besluit en heeft geen decretale basis. Het besluit van de Vlaamse regering vervalt inderdaad tegen het einde van de maand juni. Het is de bedoeling om dit besluit te verlengen, in afwachting van een definitieve regeling. De Vlaamse regering zal voor het einde van de maand een besluit goedkeuren, waardoor een verlenging van één jaar mogelijk is. In dat jaar moeten we dan alles verwezenlijken dat hier vandaag aan de orde komt.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Ik heb gisteren een antwoord gekregen op een schriftelijke vraag over het gelijke kansenbeleid voor migranten. Het aantal migranten dat werkzaam is bij openbare diensten en bij de overheid, werd nog niet gepubliceerd. Dat is beschamend weinig. Een positief actieplan zou hier zeer zinvol zijn. Het valt me op dat men hier steeds spreekt over het aantal migranten en nooit over het percentage. Dat heeft zijn redenen : we zouden tot beschamend weinig percenten komen.
De voorzitter : De heer Aers heeft het woord.
De heer Wilfried Aers : De heer Sleeckx heeft gepleit voor gemeentelijk stemrecht voor migranten. Ik wil hem vragen of deze uitspraak ten persoonlijken titel was. Ik ken heel wat partijgenoten van hem die daar niet voor te vinden zijn.
Migranten in openbare diensten. Overal ter wereld is de nationaliteit van het betrokken land een voorwaarde om in een openbare dienst te kunnen werken.
Minister Luc Martens : Ik wil daarover niet in discussie treden, maar volgens de Europese richtlijnen moet een Italiaan of een Portugees die in openbare dienst wil treden, niet genaturaliseerd zijn.
De heer Wilfried Aers : Dat is ons door Europa opgedrongen maar daarom hoeven we nog niet iedereen stemrecht te geven.
Men rekent nomadisch levende volkeren tot dezelfde groep als gastarbeiders. Dit zijn twee zeer verschillende groepen met verschillende problemen. De zigeuners, zeer sympathieke mensen trouwens, komen en gaan, terwijl de gastarbeiders proberen te blijven. Er wordt gelukkig meer en meer gedaan voor de zigeuners. Ze krijgen terreinen en dat is maar goed ook.
De heer Jef Sleeckx : De overheid moet nog veel meer gaan doen voor de zigeuners. Er zijn nog altijd zo´n 600 mensen die niet weten waar ze moeten gaan staan en als ze ergens gaan staan worden ze weggejaagd als beesten. En dat zijn bijna allemaal Belgen.
De heer Wilfried Aers : Volledig akkoord, maar dat heeft toch niets te zien met de gastarbeidersproblemen. Mevrouw Grouwels dacht dat ze een aanval op het Vlaams Blok moest richten.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Ik kan slechts herhalen wat migranten mij zeggen. Van het Vlaams Blok moeten ze niets weten : het is racistisch, het wil hen uitsluiten.
De heer Wilfried Aers : En hoe komt het dat ze dat denken, mevrouw Grouwels? Omdat ze van ´s morgens tot ´s avonds valse berichten horen en lezen in de media. U bent ongetwijfeld zelf verstandig genoeg om door het bos de bomen te zien. Dat zal niet uw mening zijn, maar die van de migranten.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Migranten worden meer en meer met het Vlaams Blok geconfronteerd. U schept een kloof die wij helemaal niet willen.
De heer Wilfried Aers : Inderdaad, in Brussel wordt men meer en meer met het Vlaams Blok geconfronteerd, en dat zal niet verminderen.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Het Vlaams Blok slaagt er niet in zijn migrantenbeleid duidelijk te maken. De migranten blijven er een even grote afkeer van hebben.
De heer Wilfried Aers : Dat komt door de media.
Ik ben het voor 100 percent eens met de laatste spreekster. Er moet een beleidsbrief over migrantenbeleid komen. Dat is ook de vraag die wij tot de minister richten.
De voorzitter : Ik stel voor dat we de minister aan het woord laten en daarna nog een antwoordronde houden.
Mijnheer de minister, u hebt het woord.
Minister Luc Martens : Het is niet moeilijk van enkele straffe uitspraken te doen en daarmee de media te halen, maar dat is geen beleid. We hebben ons goed voorbereid en we zijn ver gevorderd. We hebben een nota die de basis voor een decreet kan vormen. Iemand vroeg om een basistekst voor discussie, hoorzittingen en werkbezoeken. Wel, die is klaar. We zijn ook ver gevorderd met een strategisch plan met betrekking tot het minderhedenbeleid. We moeten hier en daar nog wat bijschaven. We willen deze tekst nog voor het zomerreces aan de regering en het parlement voorleggen. In het najaar kan daar een decreet uit groeien. Sommigen onder u moeten intussen het rapport over de voorbije vier jaar ontvangen hebben. U vindt daarin een perfect overzicht van de inspanningen van de Vlaamse Gemeenschap. We hebben stof te over om het debat te voeren.
Laat me toe de sluier toch even op te lichten. We leven hoe langer hoe duidelijker middenin een veelheid aan culturen. We kunnen deze positieve uitdaging aan als we onze eigen culturele identiteit niet beschouwen als een gesloten gegeven. Een culturele identiteit erft men, maakt deel uit van het patrimonium en moet bewaard en gekoesterd worden. Maar ze sterft af als ze niet mag deelnemen aan een dynamisch proces. Identiteit vraagt om ontwikkeling, moet kunnen evolueren, zoniet dreigt ze onaantrekkelijk te worden. Grote beschavingen zijn in de loop van de geschiedenis ten onder gegaan omdat ze de dialoog niet zijn aangegaan. Culturen die zich isoleren hebben geen toekomst. We hebben nood aan kritische bevraging en aan openheid. Andere culturen hebben ons waardevolle zaken te bieden. Ik ga ervan uit dat de samenleving van morgen zich zal kenmerken door een pluriformiteit. Ik apprecieer dat.
Ik ben geen voorstander van eenzijdige aanpassing of inpassing. Een eenzijdige benadering houdt een depreciatie in van de andere. Ik pleit voor gastvrijheid van onze kant en voor respect vanwege de migranten. Ik zou het kunnen vergelijken met een vriendschappelijke relatie. Als u iemand ontvangt die slechts enkele uren blijft, bent u meer bereid tot tegemoetkoming. Bij een bezoek van enkele uren houdt u meer rekening met de eigenheid van uw gast. Als iemand daarentegen definitief bij u komt inwonen, zult u afspraken willen maken. Wanneer hij langer blijft wilt u zoeken naar wat u nog samen kunt doen en wat u apart wilt doen. U kiest voor een dynamisch samenspel. Dat vraagt om voortdurende dialoog. Wat zich op dat niveau voordoet, geldt ook voor de samenleving. Ik kies voor de dialoog, uit respect voor de ander maar ook omdat ik er zelf wat kan aan hebben.
We hebben nood aan een globaal minderhedenbeleid. Het uiteindelijke resultaat moet zijn dat de minderheden zodanig geïntegreerd raken dat ze als minderheid niet meer opvallen. Het heeft geen zin eenzijdig te categoriseren. Al wat categoraal is, moet zichzelf op termijn kunnen opheffen. In de interdepartementale commissie hebben we daaraan gewerkt. U zult merken dat een aantal krachtlijnen kunnen leiden tot meer succes. We willen zorg besteden aan studie en opleiding van migranten, het Nederlands en de werkgelegenheid bevorderen, hun organisaties ondersteunen. We willen uit de betuttelende situatie stappen. Men zal de spelregels natuurlijk moeten respecteren. We moeten ook de publieke opinie sensibiliseren.
De spelregels zullen erin opgenomen zijn. Ze vormen het voorwerp van een debat en gesprekken in dit parlement. Men heeft ons binnen het departement geholpen om dit op tafel te gooien, zodat we hierover in het najaar uitvoerig van gedachten zullen kunnen wisselen.
Een tweede thema dat bij vele sprekers ter sprake komt, is de kritiek op het categoriale werk en op positieve acties. Het begrip positieve actie wordt wel eens verward met het begrip positieve discriminatie. Persoonlijk ben ik ook geen voorstander van discriminaties. Er zijn wel achterstandssituaties die een bijzondere inspanning vergen. Dat is precies een positieve actie, omdat die de situatie van achterstelling wil wegwerken. We moeten onze middelen daar iets expressiever op richten en zeker rekening houden met de inzichten die professor Elchardus heeft verwoord. Diegenen die zeggen dat men niet te zwaar aan de woorden van deze socioloog moet tillen, kunnen wel eens ongelijk hebben. Want een beleid kan pas slagen, als de publieke opinie bereid is het mee te dragen. Men kan wel formeel de juiste dingen doen, maar als ze niet emotioneel door de mensen worden gedragen, dan mislukt ten minste de helft van het beleid. Er moet dus een zekere identificatie zijn tussen het beleid en de daden van de mensen. Ik ben niet blind voor het feit dat sommigen precies veel last hebben met dat categoriale of die bijzondere acties. We zullen ons in dit spanningsveld moeten bewegen en tegelijk aandacht moeten hebben voor het feit dat er een zekere gemeenschappelijkheid bestaat tussen de problematiek van allochtonen en die van bepaalde groepen van autochtonen. Het is dus niet zo dat de problemen inzake onderwijs, huisvesting of gezondheidszorg, waar we iets aan willen doen, alleen op een specifieke manier bij allochtonen optreden. Ik kan me perfect inbeelden dat bepaalde groepen van autochtonen die in situaties van kansarmoede verkeren, niet bereid zijn om van voorzieningen goed of rechtmatig gebruik te maken of toe te treden tot bepaalde projecten. Dit betekent dat de strategie die op het ene terrein wordt ontwikkeld, ook wel eens nuttig kan zijn op het andere terrein. Het is dus niet goed ze van elkaar te isoleren. We kunnen nog wat van elkaar leren.
In het decreet dat we opstellen, zullen we in elk geval de nadruk blijven leggen op het inclusieve aspect van het beleid. Maar ik heb het gevoel dat het merendeel van de sprekers er ook voor te vinden is dat we aan het categoriale werk een stimulerende en innoverende rol blijven toekennen, in de hoop dat het zichzelf op termijn kan opheffen. Het is belangrijk dat we ook timmeren aan een geïntegreerde buurtwerking. Er is een eindeloze versnippering van initiatieven, die elk een eigen verhaal hebben, en die op zichzelf allemaal zijn ontstaan uit goede bedoelingen. Op dat moment bestonden er overigens wel goede argumenten voor. Mede omdat de middelen waarover we vandaag beschikken, niet meer zullen groeien, moeten we nu nagaan hoe we een zekere samenwerking en cohesie tot stand kunnen brengen. We moeten deze middelen optimaliseren om op die manier met hetzelfde geld manifest meer te kunnen doen. Mijnheer Strackx, op dit punt deel ik uw mening. We moeten de versnippering tegengaan en misschien via een soort decreet op het buurtwerk nagaan hoe de vele initiatieven die in tal van omstandigheden zijn ontstaan, kunnen worden samengebracht om coherenter te opereren.
Ik heb al even gealludeerd op de relatie tussen armoedebestrijding, kansarmoede en minderhedenbeleid. We zullen ze op een aantal punten moeten verfijnen, maar ik zal daar nu niet dieper op ingaan.
Ik zal de interpellaties van de heer Sleeckx en mevrouw Van Den Heuvel als vertrekpunt nemen en zo ook refereren aan de interventies van de verschillende sprekers. Er komt een decreet op het Integratie- en Onthaalbeleid. We zijn er behoorlijk mee gevorderd, wat zal blijken uit de contourennota die straks zal worden uitgedeeld. Dit kan de basis zijn voor de verdere gesprekken die we er de komende maanden over zullen voeren. We vinden niet alles opnieuw uit, want er is door sommige parlementsleden al waardevol werk verricht. Zowel door Lode Hancké als door Maurice Didden zijn in het verleden voorstellen geformuleerd. Niet alleen uit respect, maar ook omdat er veel waardevols in zit, moeten we deze als uitgangspunt nemen. U zult merken dat we dat ook hebben gedaan. We moeten daar verder op bouwen, want het is duidelijk dat de uitdagingen met de tijd wat veranderen. In de contourennota opteren we voor een inclusief en coördinerend beleid, waarin de overheid een prioritaire opdracht heeft. We willen verscheidene partners bij het beleid betrekken, maar in de eerste plaats moeten de minderheden zelf kunnen participeren, zoals mevrouw Van Den Heuvel heeft aangehaald. De emancipatie van deze minderheden, waar het finaal toch om gaat, kan niet worden bewerkstelligd door ambtenaren - tussen aanhalingstekens - in hun plaats te laten optreden. Ze moeten zelf op de meest directe manier aan tafel kunnen zitten. Als we dan toch structuren nodig achten, is het precies om dit te ondersteunen, maar niet om in de plaats van op te treden.
Categoriale centra zullen de komende jaren zeker nog een belangrijke detecterende, stimulerende en innoverende opdracht hebben. Ik heb ook gewezen op de noodzakelijke afstemming tussen minderhedenbeleid en kansarmoedebestrijding. Het is duidelijk dat men zeker op het lokale vlak een afstemming moet doorvoeren met het stedelijk beleid. Het decreet dat we zullen voorleggen, is eerder een kaderdecreet, in de goede betekenis van het woord, want de term is een beetje beladen. Noch vanuit dit parlement, noch vanop het Martelaarsplein zijn we immers in staat in te vullen wat ter plaatse kan en niet kan, moet en niet moet. We moeten wel een oriënterend kader aangeven of een soort van basisstroom aanreiken, maar met de verbeeldingskracht van de mensen ter plekke moet het worden ingevuld. De situaties verschillen immers onvoorstelbaar, van provincie tot provincie. Zelfs binnen de provincies verschillen ze erg van stad tot stad. We moeten een soort van bedding aanreiken die tot een krachtig migrantenbeleid kan leiden. Met andere woorden, categoriaal waar nodig, maar algemeen waar mogelijk. Dat is de regel die we moeten aanhouden.
We moeten ervoor opteren om de mensen met een andere etnisch-culturele afkomst vanuit een samenhangende structuur te benaderen. Dit betekent niet dat we de verschillen willen weggommen, want dat zou een vergissing zijn. Sommigen hebben daar ook voor gewaarschuwd. We moeten de eigen methodiek en thematiek onder ogen zien, maar er kan evenzeer heel wat gemeenschappelijk worden ondernomen, als we het hebben over de middelen en het personeel. Het kan in de toekomst nog verder worden uitgebouwd, als het gaat om de juridische dienst, documentatie en onderzoek. Daar waar het racisme trouwens bloeit, voor zover men dit mooie woord daarvoor mag gebruiken, merkt men dat het gemakkelijk van de ene groep naar de andere verschuift. Het richt zich niet alleen tegen vreemdelingen, maar zeer vaak ook tegen zigeuners of gehandicapten. Ik verwijs naar een aantal incidenten die zich de voorbije jaren in Duitsland hebben voorgedaan.
De bedoeling is om de drie ondersteuningscentra binnen een koepel samen te brengen. Ze moeten echter specifieke programma´s kunnen uitwerken en op hun eigen manier ondersteuning kunnen geven, waardoor ze kunnen werken aan situaties van achterstand en achterstelling. Men moet kunnen werken aan gemeenschappelijke planning en methodiekontwikkeling, overleg organiseren, sensibiliseren. Dit moet mede kunnen worden onderbouwd vanuit een interdepartementale commissie voor Minderhedenbeleid. Vandaag heet dat nog migrantenbeleid, maar naar mijn oordeel moet de term minderhedenbeleid worden ingevoerd.
Om fusies gaat het mijns inziens niet in de eerste plaats. Onze eerste bekommernis is dat migranten nauw bij de sector zijn betrokken en dat zich een zekere schaalvergroting voordoet, omdat men op die manier meer eenheid en deskundigheid kan mobiliseren. Eén van de grote nadelen van de versnipperde werking is niet alleen een versnippering en daardoor een verzwakking van de middelen. Je moet een zekere schaal hebben om daar een voordeel uit te putten. Maar het vormt ook een belasting voor de deskundigheid en een verzwakking van de logistiek. Juist daarom moeten we nauwer samenwerken en willen we een regelgeving uitwerken die dit stimuleert en planning en evaluaties meer op elkaar afstemt. Dit sluit niet uit dat er een rol blijft voor de categoriale centra. Het is echter de bedoeling ze bovenlokaal samen te brengen, maar lokaal in te zetten als steunpunt. Dat is ook meteen hun essentiële opdracht. De huidige taak van de integratiecentra is vooral de toegankelijkheid te bewerken en te voorzien in basiswerk. Die tweede functie is een beetje te vergelijken met die van het buurtwerk. We moeten ze dichter bij elkaar trachten te brengen, zodat een geïntegreerde buurtwerking ontstaat. Dit moet gebeuren in overleg met de lokale overheid.
Mevrouw Van Den Heuvel, u stelde me een vraag over migrantenvrouwen. Ook mevrouw Grouwels heeft daar de aandacht voor gevraagd. Dit blijft een specifieke doelgroep, maar ze zijn toch geen geïsoleerde groep. Op een bepaald ogenblik bereikt men een soort plafond in zijn inspanningen, omdat de andere partner in de samenleving zijn deel van het verhaal niet schrijft. Dit is dus niet de enige invalspoort, ook acties met betrekking tot de participatie van migranten in het onderwijs zijn nodig. Ze moeten gestalte kunnen geven aan een eigen beroepsvorming om van daaruit mondigheid en kracht te ontwikkelen.
Iemand heeft gevraagd hoe met minister Van Asbroeck zit. Het gaat goed met haar gezondheid. Niet alleen zij blaakt van gezondheid, maar ik heb de indruk ook degene die blij wordt verwacht. Ze is betrokken bij het strategisch plan en heeft zitting in de interdepartementale commissie. Het is duidelijk dat onder ons de beste verhoudingen heersen. U had zich dat binnen deze regering nauwelijks anders kunnen voorstellen.
Hoe kan vanuit het Vlaamse niveau werk worden gemaakt van stemrecht voor mensen die hier vijf jaar verblijven? Dat komt bij meerderen aan bod. Mevrouw Avontroodt, wellicht verschillen we enigszins van mening, maar ik denk dat de wijziging van artikel 8 van de Grondwet die men nu zal doorvoeren, op een open basis moet gebeuren. Dit moet uiteraard via een andere wetgeving die niet van constitutionele aard is, worden verfijnd, maar het zou een vergissing zijn om de wijziging alleen door te voeren in strikt Europese termen. We moeten ze op een open basis doorvoeren en in het debat nagaan hoe we dat verder definiëren.
Ik ben daar een voorstander van. Daarna kunnen we daarover dan een discussie voeren. Zelfs als we daarover geen consensus of een meerderheid in het parlement vinden, denk ik dat we het toch op deze manier moeten aanpakken.
Welke accenten zullen we in het onthaalbeleid leggen? Zullen er contracten worden ingevoerd? Het onthaalbeleid is in Vlaanderen nog niet echt van de grond gekomen. We hebben er tot vandaag weinig aan gedaan. Ik denk dat dit een belangrijke opdracht voor de volgende jaren is. We moeten er werk van maken om nieuwkomers - ten gevolge van gezinshereniging, of mensen die het statuut van erkende vluchteling verwerven - goed op te vangen. Er moeten onthaalprogramma´s worden opgezet. We moeten wat ik een soort van trajectbegeleiding wil noemen, in het leven roepen. Die trajectbegeleiding moet hen in staat stellen om aan het leven van de samenleving deel te nemen. In die begeleiding zal de aandacht voor de taal belangrijk zijn. De taal is immers het instrument bij uitstek tot integratie.
Ook arbeid is zo´n instrument. Een aantal aberraties moeten in dat verband uit de wereld worden geholpen. Erkende politieke vluchtelingen die hier nog geen vijf jaar verblijven moeten op een werkvergunning wachten tot die vijf jaar voorbij zijn. Dat kan niet. We moeten consequent zijn : als iemand erkend wordt, als hij een ja als antwoord krijgt, dan moet die ja een ja zijn. Zoveel is duidelijk. Een en ander zal tijdens het debat dat we op basis van teksten daarover zullen houden, worden verfijnd. U zult het me niet kwalijk nemen dat ik daarvoor een jaar nodig had. Ik ben immers ook nog met vele andere zaken bezig geweest. Maar langzamerhand merken we toch dat de bloembollen door de bodem dringen, en hier en daar ontluiken frêle plantjes. Als we de komende jaren op een constructieve wijze daaraan kunnen werken, dan kan daaruit iets moois groeien.
Ik wil nog kort enkele vragen beantwoorden. Het dossier van de terreinen voor woonwagenbewoners behoort tot de verantwoordelijkheid van minister Peeters. Het betreft een huisvestingsprobleem. Maar ook ik ben daarmee begaan. We hebben in onze begroting daarvoor ongeveer 20 miljoen frank ingeschreven. We willen tegen de jaren 2000 2001 alle noden ter zake lenigen. Ik besef echter ook dat die 20 miljoen frank daarvoor niet zullen volstaan. Ik zal morgen daarvoor ook niet enkele honderden miljoenen frank extra krijgen. Want men zal me ook vragen wat er inzake het algemeen welzijnswerk gebeurt. Ik heb daarvoor enkele honderden miljoenen frank nodig. Als we de werkgroep die de dossiers inzake welzijn voorbereidt, mogen geloven, dan hebben we bijna anderhalf miljard frank nodig om alle nood te lenigen. Dat bedrag zullen we niet krijgen. De financiële ruimte daartoe bestaat er vandaag niet. We nodigen minister Peeters dus uit om als verantwoordelijke voor huisvesting daar werk van te maken.
Het is evident dat we over wetenschappelijk verantwoord cijfermateriaal moeten beschikken. En arbeidsmarkt- en tewerkstellingsbeleid zijn prioritaire aandachtspunten. Ik vertrek zondagmiddag naar Warschau. Daar zal op een Conferentie van de Raad van Europa het migrantenbeleid, en het thema van de tewerkstelling daarin, worden besproken. Tewerkstelling is een hefboom voor de menselijke ontwikkeling, maar ook een middel om interculturele relaties aan te gaan.
De heer Saret deelde ons zijn opvattingen mee. Daarbij steunde hij op zijn ervaring in Leuven. Dat is niet onbelangrijk. Maar we mogen de wereld niet herleiden tot Leuven - ook al beweren sommigen dat God daar woont. Er zijn nog andere regio´s en provincies. In elk geval overleggen we met het departement van Onderwijs over het schoolopbouwwerk. Naarmate dat overleg vordert zal dat opbouwwerk worden verfijnd, en een ondersteuning vormen voor de ouders met schoolgaande kinderen. Dat is belangrijk. Want het onderwijs zal weinig succes kennen als de ruimere omgeving - en in de eerste plaats : de ouders - dat onderwijs niet ter harte neemt.
Dat men soms wat onhandig optreedt, mijnheer Strackx, en de migranten wil paaien met thee en zoete koekjes, dat is niet erg. Ik til daar niet zwaar aan. Zo´n onhandigheden getuigen meestal van goedhartigheid. Betuttelende houdingen beperken zich trouwens niet tot migranten. Ook bejaarden worden dikwijls met verkleinwoordjes aangesproken.
Mevrouw Grouwels sprak hier over de leerkrachten Islam. Deze mensen moeten een attest van pedagogische bekwaamheid hebben. Een van de vereisten om zo´n attest te verkrijgen, is de kennis van het Nederlands. Minister Van den Bossche overweegt overigens om een Islamitisch Opleidingsinstituut op te richten. Dat zal vermoedelijk - wel erg toevallig - in Gent komen. Dat instituut moet de leerkrachten Islam opleiden ; en in die opleiding zal het Nederlands volwaardig worden opgenomen.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Ik dacht daarbij ook aan enkele biculturele onderwijsprojecten. Die leerkrachten kennen soms helemaal geen Nederlands.
Minister Luc Martens : U hebt het nu over leraren die uit de ambassades komen. Ik ben het met u eens dat dit eigenlijk niet kan.
Mevrouw Avontroodt vraagt zich af of mijn beleid corrigerend, verfijnend, complementair wil zijn ten aanzien van de federale overheid. Wel, ik wil niet hun beleid corrigeren, verfijnen of aanvullen. Ik vind dat de federale overheid ons beleid moet aanvullen, en niet omgekeerd. Het minderhedenbeleid is een Vlaamse materie bij uitstek. Vlaanderen is hiervoor verantwoordelijk, en Vlaanderen moet het initiatief nemen. Ik ben natuurlijk geïnteresseerd in een gesprek met het federale niveau. Een complementaire aanpak zou positief zijn. Daarom betreur ik dat men soms op het federale niveau - vanuit een drang tot profilering - zijn bevoegdheden te buiten gaat. Wel, Vlaanderen moet het straathoekwerk gestalte geven. Als we in verspreide slagorde optreden, krijgen we een versnippering en verspilling van middelen. Het uitgangspunt is dat wij het voortouw nemen. De federale overheid moet dan nagaan of ze complementaire initiatieven kan nemen.
Ik betreur het dat we bijvoorbeeld over het asielbeleid geen echt gesprek kunnen voeren. Men voert aan dat het een vraag betreft over wie nu al dan niet een lid van onze gemeenschap wordt. Men zegt dat dit een zaak van de minister van Binnenlandse Zaken is. Ik deel niet helemaal deze mening. Ook daaraan moeten we kunnen participeren ; ondanks onze beperkte budgettaire middelen, en ondanks het feit dat ik daardoor soms scheldwoorden naar het hoofd krijg geslingerd. Ik beschouw dat echter als een compliment.
De voorzitter : De heer Sleeckx heeft het woord.
De heer Jef Sleeckx : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, de minister heeft over vele zaken de algemene richting aangegeven waarin hij zijn beleid wil ontwikkelen. Om over dit alles fundamenteel te kunnen discussiëren, moeten we natuurlijk over teksten beschikken.
De voorzitter : Mevrouw Avontroodt had een vraag tot mij gericht in verband met hoorzittingen en bezoeken. Om een echt debat op gang te krijgen nemen we wellicht best eerst kennis van de zogenaamde contourennota en van het strategisch plan dat de minister hier zonet heeft aangekondigd. Wellicht moeten we, voor we een ontwerp van decreet in deze commissie bespreken, in het najaar een goed gestoffeerd programma opstellen en afwerken. Dat programma moet natuurlijk in overleg met de minister en deze commissie worden opgesteld.
De heer Jef Sleeckx : We moeten vanzelfsprekend gesprekken met de migranten zelf organiseren. Ik zal daaraan graag meewerken. Ik ben erg blij, mijnheer de minister, met uw verklaring dat u in het najaar een concrete tekst zal voorleggen.
De heer Aers heeft me een vraag gesteld in verband met het stemrecht. Wel, ik denk dat een integratiebeleid vereist dat we het gemeentelijk stemrecht voor migranten invoeren. Dat is niet het standpunt van mijn partij ; dat is mijn standpunt. Ik heb in die zin trouwens voor enkele jaren een wetsvoorstel ingediend. Dat voorstel werd door mijn partij afgewezen. Maar ik blijf ervan overtuigd dat dit essentieel is omdat politici slechts een initiatief zullen nemen op het ogenblik dat er op hen druk wordt uitgeoefend. Zolang er geen stemrecht wordt ingevoerd zal men blijven zeggen dat de naïevelingen het probleem wel zullen aanpakken. En die naïevelingen zijn dan diegenen die met de problematiek bezig zijn. Waar ik mijn stem kan laten horen, zal ik daarover mijn mening blijven verkondigen.
Inzake het asielbeleid herhaal ik dat ik me erom schaam Belg te zijn, als ik vaststel dat een Britse rechter drie Irakezen, die van België naar Groot-Brittannië waren gevlucht, niet terugstuurt omdat het Belgische asielbeleid niet humaan is. Ik heb steeds verondersteld dat België een gastvrij land is. Dit feit was een van de aanleidingen om deze interpellatie tot u te richten. Ik wens dat tenminste Vlaanderen een beter asiel- en migrantenbeleid zou voeren.
Ik zal minister Peeters aanspreken over het woonwagenpark. Bij een bespreking tijdens ons partijbureau had ik begrepen dat er een soort akkoord ter zake bestond. Nu verneem ik dat dit niet zo is. Ik zal de nodige stappen ondernemen om minister Peeters ervan te overtuigen hier iets aan te doen. Het kan niet dat woonwagenbewoners als ongedierte worden verdreven omdat ze niet op een legale plaats staan. Ze kunnen niet op legale plaatsen staan. Er zijn slechts 380 plaatsen en er zijn 980 woonwagens. Dit is de eenentwintigste eeuw onwaardig. Dergelijke toestanden herinneren te zeer aan de jaren ´30.
De voorzitter : Mevrouw Van Den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Ik heb nog drie opmerkingen. U zegt, mijnheer de minister, dat het OCIV, het VCIM en het VOW zouden kunnen samensmelten. Ik hoop dat de middelen, die nu aan de aparte organisaties worden toegekend, behouden blijven en dat dit geen verkapte besparingsmaatregel is.
Minister Luc Martens : De middelen blijven behouden.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Vervolgens neem ik aan dat we voor eind 1996 concrete plannen zullen krijgen.
Minister Luc Martens : U zult die nog vroeger krijgen. Ik heb begrepen dat het Vlaams Parlement slechts tot 10 juli doorwerkt. Dan zullen de plannen er zijn, maar de bespreking zal niet meer voor die datum kunnen plaatsvinden.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Maar voor eind 1996 hebben we een plan, een decreet, dat kan worden uitgevoerd? Klopt dat?
Minister Luc Martens : Geen probleem, er komt een decreet en een strategisch plan.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Daar dank ik u voor. Ik stel het ook bijzonder op prijs dat u hier uw mening over het stemrecht nog eens herhaalt. We hebben deze mening al her en der kunnen lezen. Ik zou naar aanleiding van uw verklaring hier, de commissieleden willen oproepen uw standpunt te ondersteunen. Ik zal een motie inzake het gemeentelijk stemrecht indienen en ik vraag de leden van de commissie de nodige steun te verlenen aan de minister.
De voorzitter : De heer Strackx heeft het woord.
De heer Felix Strackx : Mevrouw de voorzitter, ik wil me eerst even tot u richten. Ik vind het jammer dat dit belangrijk onderwerp moet worden besproken volgens zulk een strak tijdsschema. Ik herinner me dat we hier een paar maanden geleden urenlang hebben geluisterd naar mevrouw Maes omtrent een ziekenhuis in het Waasland. Dit belangrijk onderwerp daarentegen wordt gechronometreerd. Ik wil vragen dergelijke belangrijke zaken in de toekomst niet op een overladen agenda te plaatsen en de spreektijd iets ruimer toe te meten. Ik hoop dat deze opmerking niet bij mijn repliektijd wordt gerekend.
Mijnheer de minister, ik wilde het hier niet over het schoolopbouwwerk hebben. U hebt dat blijkbaar verkeerd begrepen. Ik kreeg niet de tijd om mijn uiteenzetting te vervolledigen, zo wekte ik misschien deze indruk. Ik wou verduidelijken dat de migranten zelf het migrantenbeleid desavoueren. Volgens hen is het weggegooid geld en moet het worden afgeschaft. Zo staat het letterlijk in de brief, ik kreeg niet de kans het voor te lezen. Bepaalde commissieleden dringen erop aan met migrantenvrouwen te werken. Die vrouwen vragen dat echter niet, dat is betutteling. Ze willen met rust worden gelaten en zelf bepalen hoe ze hun leven moeten leiden en hun kinderen moeten opvoeden. Het zou toch wel nuttig zijn dat iedereen die brief van de heer Saret zou lezen.
Minister Luc Martens : In een gesprek achteraf met briefschrijvers stelt men dikwijls vast dat hun mening veel genuanceerder is. Er zijn ook spanningsvelden tussen verschillende migrantengroepen. Uit het gesprek met de heer Saret bleek dat hij heel wat genuanceerder denkt dan hij schreef.
De heer Felix Strackx : Ik weet niet in hoeverre de Noordafrikaanse Culturele Vereniging een representatieve organisatie is.
Mijnheer de minister, u hebt een beledigende en zeer zware beschuldiging geuit aan het adres van de Vlaamse bevolking. U hebt gezegd dat we - niet alleen in Duitsland, maar ook hier - merken dat racisme zich dikwijls tegen zigeuners en gehandicapten keert. U suggereert dat er veel racisme is. Daar twijfel ik ten zeerste aan. Vlamingen zijn niet racistisch.
Minister Luc Martens : Mijnheer Strackx, nu beweert u ten onrechte dat ik bepaalde dingen heb gezegd.
De heer Felix Strackx : Jawel, u hebt dat letterlijk gezegd.
Minister Luc Martens : Ik ben nog altijd meester van mijn woorden. Ik heb geen slecht geheugen. Ik heb voor de rest niet veel kwaliteiten, maar ik heb wel een goed geheugen. Ik heb gezegd dat racisme gemakkelijk verglijdt van de ene groep naar de andere. Waar het vandaag op de Turken is gericht, kan het morgen op andere groepen en uiteindelijk op gehandicapten zijn gericht.
De heer Felix Strackx : U zei op zigeuners en gehandicapten. U zei dat men dat in Duitsland merkt, maar ook hier bij ons. Waarop baseert u zich om zoiets te beweren?
Minister Luc Martens : U beweert toch niet, mijnheer Strackx, dat u geen weet hebt van incidenten waarbij bepaalde personen of groepen van personen het slachtoffer zijn van anderen, die zich denigrerend over deze mensen uitlaten omwille van hun huidskleur, afkomst of handicap? Ik heb gezegd dat dit ook in Duitsland gebeurt, net zoals hier.
De heer Felix Strackx : Waar haalt u dat vandaan?
Minister Luc Martens : U vraagt van mij toch geen negaties? Ik zeg dat dergelijke toestanden zich ook bij ons voordoen. Dat is niet hetzelfde.
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
De heer Felix Strackx : Zo is het natuurlijk gemakkelijk.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Ik heb nog een aantal vragen, mijnheer de minister. Inzake het strategisch plan van de administratie, behoudt u dezelfde letters maar verandert u het woord. De M in ICM staat voor Minderheden in plaats van voor Migranten.
Minister Luc Martens : Dat is een besparing, er hoeft geen nieuw briefpapier te worden gedrukt.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Er wordt een betere omkadering en een aanpassing van het beleid gevraagd. Er is behoefte aan een netwerk waarin de doelgroepen actief kunnen worden betrokken.
Minister Luc Martens : Het is de bedoeling dat de minderheden actief kunnen deelnemen.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : De bestaande projecten sociale vernieuwing sluiten aan bij uw buurtbenadering. Worden deze projecten voortgezet?
Minister Luc Martens : Daar kan ik nog niet definitief op antwoorden. Ik wil verduidelijken dat ik geenszins de bedoeling heb een besparingsronde door te voeren. Ik wil het met de bestaande middelen proberen beter te doen.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Zo bedoelde ik het niet. Ik wou enkel verduidelijken dat het misschien zinvol kan zijn de ervaring van deze experimenten te gebruiken om het beleid verder uit te bouwen.
De voorzitter : Mevrouw Avontroodt heeft het woord.
Mevrouw Yolande Avontroodt : Mijnheer de minister, uit uw antwoord leid ik af dat u corrigerend wil optreden tegenover de federale overheid.
Wat verstaat u onder minderheden? Ik wil u erop wijzen dat er een resolutie is van de Raad van Europa, die eerstdaags wordt bekrachtigd. In deze resolutie verstaat men onder het begrip minderheid ook de taalkundige minderheden.
Minister Luc Martens : Dat hebt u heel goed opgemerkt. Bij de definiëring moeten we erop letten dat Franstalige minderheden niet de mogelijkheid krijgen om op deze manier een aantal voordelen te bekomen. Uw opmerking was dan ook zeer terecht.
Mevrouw Yolande Avontroodt : Mijn zinnetje was nog niet af, maar u hebt het aangevuld. U bent aanvullend opgetreden.
De voorzitter : Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Mijnheer de minister, u zegt dat uw decreet een soort van oriënterend kaderdecreet zal zijn. Toch zou dit decreet een minimumaanbod moeten bevatten. U hebt zelf verwezen naar een onthaalbeleid, gekoppeld aan een trajectbegeleiding van de nieuwkomers. Dat is zeer positief en wijst mijns inziens al op een invulling van dat minimumaanbod, waarin taal en oriëntering in onze maatschappij werden opgenomen. Alhoewel de trajectbegeleiding van nieuwkomers zeer interessant en belangrijk is, zou het ook positief zijn om mensen die al lang hier zijn, een zelfde aanbod te doen. Sommige mensen wonen opgesloten in hun wijk. Ze verlaten hun wijk of straat niet : niet uit vrije wil, maar omdat ze geen taal kennen. Ze weten vaak niet in wat voor omgeving ze wonen. We moeten ook voor deze mensen zoeken naar een soort van trajectbegeleiding.
Wat Brussel betreft, hebt u niets bijzonders gezegd. We worden hier geconfronteerd met een grote uitdaging, gezien het groot aantal migranten in de Brusselse bevolking. Bent u het met mij eens en zal de Vlaamse Gemeenschap een ernstig aanbod doen aan deze bevolking in Brussel?
Minister Luc Martens : Mensen die de problematiek ter plaatse moeten ondersteunen, situeren we op provinciaal niveau. Wat Brussel betreft, en wellicht ook Antwerpen en Gent, zien we dat op een lager niveau. Ik ben het met u eens.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door mevrouw Van Den Heuvel werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet uiterlijk 24 uur na de sluiting van de vergadering zijn ingediend.
Het incident is gesloten.