Verslag plenaire vergadering
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Van Brempt.
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, gisteren lazen we berichten over een enquête of een vorm van evaluatie van het secretariaat van het katholiek onderwijs in verband met de werking van het Participatiedecreet dat het parlement in 2004 heeft goedgekeurd. Alle fracties ondersteunden toen de idee dat participatie moet worden bevorderd. Participatie is belangrijk, en dat is zeker het geval als het over onderwijs gaat.
Vanuit bepaalde hoeken, onder andere vanuit de directies van het katholiek onderwijs, was er een zekere weerstand tegen participatie. Men heeft het dan vooral over het decreet en het formalistische daarvan. Ik denk dat er wat meer achter zit en dat het vooral gaat om een weerstand tegen participatie.
Die participatienorm is belangrijk. Wanneer we de enquête bekijken die hoofdzakelijk is gehouden bij directies, inrichtende machten en voorzitters van schoolraden, stellen we vast dat de participatieorganen er in een aantal scholen niet of nauwelijks werken. Tijdens de laatste verkiezingen van de leden van de participatieorganen, waren er nauwelijks kandidaten. Los van de representativiteit van de enquête geeft ze belangrijke indicaties over de werking van de participatie. Een andere vraag is echter wat daar vanuit het beleid mee gebeurt. Ik ga ervan uit dat de overgrote meerderheid in dit parlement en de Vlaamse Regering achter het participatie-idee staan. Tegelijkertijd stel ik echter vast dat een belangrijk instrument zoals het steunpunt voor participatie dat bij decreet is ingesteld, nog altijd niet is geïnstalleerd. Meer nog, de bevoegde minister heeft beslist daar geen geld voor vrij te maken. De oprichting wordt dus uitgesteld.
Het is natuurlijk het een of het ander. Wanneer men werkelijk wilt dat die participatie slaagt, dan moeten er ook voldoende instrumenten ter beschikking worden gesteld. Die instrumenten mogen niet alleen een decretale verplichting zijn. Men zal ook moeten nagaan hoe op een soepele wijze een echte participatie mogelijk is van alle actoren uit het onderwijs. Gezien het belang van het onderwijs moeten we daar absoluut voor gaan.
Wat doet de minister met de elementen van het onderzoek? Wat zal hij doen met het steunpunt voor participatie?
Minister van Brempt heeft het woord.
Momenteel is er in opdracht van de overheid een enquête aan de gang bij een representatieve steekproef van basis- en secundaire scholen. Daarbij worden de directies, de ouders, de leerkrachten en de leerlingen gepeild naar hun ervaringen met participatie.
De resultaten van dat onderzoek zullen tegen het najaar verwerkt worden. De minister van Onderwijs wil zich niet inhoudelijk uitspreken voor dat onderzoek achter de rug is.
De onderliggende vraag bij de intentie uit het regeerakkoord om participatie te meten, is te weten komen of we evolueren naar een hogere schoolbetrokkenheid en -tevredenheid van de diverse actoren. Vele andere actoren naast de centrale overheid, en vele andere initiatieven naast het Participatiedecreet bepalen het klimaat van de verschillende scholen.
Wat de aan de gang zijnde enquête betreft, heeft de overheid geopteerd voor een onderzoeksdesign waarbij met gevalideerde vragenlijsten aan de verschillende actoren wordt gevraagd hoe zij het participatieklimaat vandaag ervaren en hoe dat evolueert in de tijd.
Het is zeer belangrijk dat niet enkel wordt gepeild naar de formele toepassing van het decreet maar dat ook de effectieve maatschappelijke evoluties gemeten worden. Die enquête is nu bezig.
Voor de enquête bij ouders en leerkrachten zal een vergelijking mogelijk worden met de nulmeting die in 2005 al is afgenomen. Voor de leerlingen in het secundair onderwijs beschikken we niet over een nulmeting. De enquête zal ons informatie geven over wie participeert, met name ouders, leerkrachten leerlingen, directies; waarover er geparticipeerd wordt, de zogenaamde participatiedomeinen; in welke mate, de participatiegraden; en hoe, de participatiekanalen. Het gaat dan over formele, decretale en informele wegen.
Er wordt gepeild naar de motivatie, de tevredenheid en de actuele graad van inspraak over diverse onderwerpen. Dat alles wordt getoetst aan persoons- en schoolkenmerken.
De resultaten van de enquête die nu loopt, de resultaten van het VSKO-onderzoek waarnaar u verwijst, maar ook de initiatieven die andere stakeholders, zoals de Vlaamse Scholierenkoepel, voorbereiden en de resultaten van de themadoorlichting van de inspectie over de naleving van het Participatiedecreet: al die initiatieven moeten samen worden gelezen. Pas dan kan een standpunt worden ingenomen over participatie in het algemeen, maar ook over de nood aan ondersteuning in het bijzonder.
Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik stel vast dat men nog veel zal studeren en enquêtes houden. Ik stel vast dat we een aantal resultaten ten vroegste in het najaar kunnen verwachten. Als we dan moeten wachten op de conclusies, dan heb ik eigenlijk een klein beetje de indruk dat het voor na de samenstelling van een nieuw parlement en voor een volgende minister zal zijn. Dat vind ik een klein beetje een gemiste kans. Ik vind dat men ter zake zeer traag gaat. Participatie wordt met de lippen beleden, maar er wordt iets te lang gewacht met het evalueren en het nemen van heel concrete maatregelen. Dan denk ik opnieuw aan het participatiesteunpunt. Dat schuift men voortdurend voor zich uit. Het wordt zelfs afhankelijk gemaakt van nog maar eens een evaluatie na zoveel jaar. Ik blijf dat betreuren.
Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Ik sluit me graag aan bij de vraag van de heer Tavernier, temeer daar mijn fractiecollega's in het verleden hierover al diverse vragen hebben gesteld.
Het antwoord van de minister stelt me wat teleur als het gaat over die enquêtes. In een vorig antwoord had hij gezegd dat de enquêtes in 2007 zouden worden afgenomen. Nu is het mei 2008. Hij had ook resultaten beloofd voor 2008. We hadden allemaal wel gehoopt dat dit voor het reces kon. Als het zo doorgaat, dan zal dit inderdaad, zoals de heer Tavernier stelt, voor na het reces zijn. Die resultaten zullen aan de basis liggen van de evaluatie van het decreet. Dan vrees ik dat in feite al heel wat kostbare jaren verloren zijn gegaan. Alle kreten die in de diverse media verschenen zijn, lijken me voldoende om erop te wijzen dat er iets schort aan die participatie en dat we misschien beter niet te veel tijd verliezen en werk maken van dat uitgebreide expertisecentrum. Participatie is immers belangrijk voor leerlingen en ook voor leerkrachten. Ik lees onlangs in de krant dat leerkrachten op eigen houtje gaan staken omdat ze geen inspraak krijgen. Het is heel belangrijk dat dat in de toekomst niet meer het geval is.
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik dank de vraagsteller en de minister. Het verheugt me dat ook het ministerie dit Participatiedecreet zal evalueren. Een decreet moet immers worden geëvalueerd. Het moet me echter van het hart, en ik heb die VSKO-studie heel grondig doorgenomen, dat er een heel eenzijdige benadering van participatie uit voortvloeit. Men heeft "300 directeurs, voorzitters van een schoolbestuur en van de schoolraad" ondervraagd. Waarom werden de leerkrachten, de ouders en de leerlingen - over wie het gaat - niet ondervraagd? Als dan wordt gesteld dat het decreet geen meerwaarde biedt, omdat 35 percent van de ondervraagden vindt dat het geen meerwaarde biedt, dan denk ik dat we misschien wel goed bezig zijn. Niet iedereen was immers van nul vertrokken. In heel veel scholen was er al heel veel participatief gedrag. Het decreet had echter als doel participatie ingang te laten vinden in elke school.
Met de enquête, zoals ze werd vooropgesteld door het VSKO, en zoals ze ook werd afgenomen, wil men eigenlijk een beetje aan een soort van selffulfilling prophecy doen. Men wil bij het initieel ingenomen standpunt uitkomen. Daarom, mevrouw de minister, kijk ik uit naar de evaluatie door het ministerie. Ik hoop dat die evaluatie op een bredere basis zal geschieden en objectiever zal zijn. Déze evaluatie kan ik echt niet objectief inschatten.
Het is duidelijk dat de resultaten vroeger werden verwacht. Ze staan geprogrammeerd voor het najaar. Het geldt voor vele beleidsdomeinen dat je in het najaar nog heel wat voorbereidingen kan doen, die dan in een volgende legislatuur hun beslag zullen krijgen.
Ik sluit mij aan bij de heer De Cock. We moeten ons nu behelpen met een inderdaad beperkte en wat eenzijdige enquête. Daarom is het zo belangrijk dat we de bredere evaluatie krijgen en valt het dubbel te betreuren dat ze toch wel wat laattijdig komt. Een element dat ons moet verontrusten, is dat er onvoldoende of maar net voldoende kandidaten zijn om de plaatsen in de participatieorganen in te vullen. Dat betekent dat er hier en daar iets schort.
Het is heel duidelijk dat de evaluatie in al haar facetten volop gaande is. Die evaluatie wordt dus zeer breed. De globale evaluatie zal veel breder zijn dan nu in de kritiek van het VSKO wordt voorgespiegeld.
Het incident is gesloten.