Verslag plenaire vergadering
Verslag
Aan de orde is de actuele vraag van mevrouw Vertriest tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, over de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de provinciale commissies voor ruimtelijke ordening.
In het decreet op de provinciale commissies voor ruimtelijke ordening (procoro's) is, wat betreft de samenstelling van de adviesraden, een goede mix gevonden tussen mensen met wetenschappelijke achtergrond en vertegenwoordigers van het middenveld, zoals de natuur- en milieuverenigingen, de sociale partners en dergelijke. Maar voor wat betreft de verdeling tussen mannen en vrouwen heb ik signalen ontvangen uit de provincies dat dit niet het geval is. Volgens mij zullen de procoro's daartoe verplicht worden volgens het decreet inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen van 1997, dat een minimale vertegenwoordiging van een derde voor één van de geslachten voorziet. Als daar niet snel een oplossing voor wordt gevonden, dreigen de adviezen van de procoro's bovendien onwettelijk te zijn. Ruimtelijke ordening is hoe dan ook te lang een mannelijk bastion geweest.
Wat denkt de minister daaraan te doen?
Ik ben het er fundamenteel mee eens dat meer vrouwelijke intuïtie niet slecht zou zijn voor de ruimtelijke ordening. Bovendien heb ik het principe altijd consequent toegepast. Voor de samenstelling van de raden van beheer heb ik de GOMs opnieuw naar af gestuurd om die redenen. Maar voor de procoro's is er een gat in de wetgeving, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening, waar artikel 12bis van de nieuwe gemeentewet geldt. De procoro's vallen niet onder het decreet van juli 1997 omdat de Raad van State heeft bepaald dat wat artikel 50bis van de provinciewet betreft, de verdeling man/vrouw enkel geldig is voor federale materies. In de praktijk heb ik voor de provincies Limburg en West-Vlaanderen reeds een quasi minimum vertegenwoordiging van eenderde binnengekregen. Tegen het einde van het jaar zou daar het probleem kunnen opgelost zijn. Voor de andere provincies heb ik aangedrongen opdat zij preventief zouden tewerk gaan en werken aan die minimum vertegenwoordiging.
Mijn collega voor Welzijn en Gelijke Kansen is ten slotte zeer deskundig om die lacune in de wetgeving mits en kleine wijziging va het decreet op te vangen.
Duidelijk is dat moet worden gewerkt aan eenvormigheid. Bovendien meen ik van de Conferentie over de Staatshervorming te hebben opgestoken dat ook de provinciewet volledig Vlaamse bevoegdheid wordt. Ten slotte is het van belang dat men niet enkel aan die 1/3-verhouding komt. Het is ook belangrijk dat men telkens de keuze heeft tussen een man en een vrouw bij de aanduiding van de vertegenwoordigers van de verschillende groepen.
Het incident is gesloten.